Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

1 Korinthe 15 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

1 Korinthe 15

1 De apostel bewijst de waarheid van de opstanding der doden met vele vaste redenen, waarvan de eerste genomen is van de opstanding van Christus, welke hij bevestigt uit de samenvatting zijner leer, die hij naar de Schriften hun had voorgesteld. 4 En uit de getuigenissen van Petrus, 6 Van meer dan vijfhonderd broeders, 7 Van Jakobus, en van al de apostelen, 8 En van zichzelven. 13 Besluit, dat anders Christus ook niet zou opgewekt zijn. 14 Hetwelk hij bewijst ongerijmd te zijn, alzo daarmede zouden tenietgemaakt worden hun getuigenissen, de gronden van het christelijk geloof, en de hoop der Christenen. 21 Leert dat Christus is Degene Die de doden zal opwekken, en dat het geschieden zal in Zijn toekomst, als Hij al Zijn vijanden zal tenietdoen en alles Gode onderwerpen. 29 Dat ook anders tevergeefs de doop gebruikt wordt voor de doden. 30 Dat de gelovigen, alsook hij mede, tevergeefs zovele gevaren zouden uitstaan; en dat de epicuristen recht zouden hebben. 35 Daarna leert hij dat de gelovige doden opstaan zullen met dezelfde lichamen, doch met andere geestelijke hoedanigheden, als onverderfelijkheid, heerlijkheid, onsterfelijkheid. 47 En dat de gelovigen lichamen zullen hebben niet gelijk Adam had, maar gelijk Christus de Heere nu heeft. 51 Openbaart ook een verborgenheid, dat degenen die in de toekomst van Christus leven, niet zullen sterven, maar veranderd worden. 54 En dat alsdan de dood zal verslonden worden; waarover hij een triomflied zingt, en God dankt. 58 Met een vermaning aan de Korinthiërs, dat zij in het geloof standvastig willen blijven.
  
De opstanding van Christus
1 Γνωρίζω δὲ ὑμῖν, ἀδελφοί, τὸ εὐαγγέλιον ὃ εὐηγγελισάμην ὑμῖν, ὃ καὶ παρελάβετε, ἐν ᾧ καὶ ἑστήκατε, 1 VOORTS, broeders, 1ik maak u bekend het Evangelie, adat ik u 2verkondigd heb, hetwelk gij ook 3aangenomen hebt, in hetwelk gij ook 4staat,
1 Dat is, ik breng u wederom in gedachtenis.
a Gal. 1:11. verwijsteksten
2 Gr. geëvangeliseerd.
3 Namelijk met het geloof.
4 Dat is, tot nog toe standvastig zijt gebleven.
   
2 δι’ οὗ καὶ σώζεσθε· τίνι λόγῳ εὐηγγελισάμην ὑμῖν, εἰ κατέχετε, ἐκτὸς εἰ μὴ εἰκῆ ἐπιστεύσατε. 2 bDoor hetwelk gij ook 5zalig wordt, indien gij het 6behoudt op zodanige wijze als ik het u verkondigd heb, tenzij dan dat gij 7tevergeefs geloofd hebt.
b Rom. 1:16. 1 Kor. 1:21. verwijsteksten
5 Of: zalig zult worden.
6 Of: onthoudt met wat reden of woorden.
7 Namelijk hetwelk geschiedt als men in het geloof niet volhardt, hetwelk dan een bewijs zou zijn van geen oprecht geloof. Zie Gal. 3:4. verwijsteksten
   
3 παρέδωκα γὰρ ὑμῖν ἐν πρώτοις, ὃ καὶ παρέλαβον, ὅτι Χριστὸς ἀπέθανεν ὑπὲρ τῶν ἁμαρτιῶν ἡμῶν κατὰ τὰς γραφάς· 3 Want ik heb ulieden 8ten eerste 9overgegeven 10hetgeen ik ook ontvangen heb, cdat Christus gestorven is 11voor onze zonden, naar 12de Schriften;
8 Dat is, voornamelijk, als de eerste en voornaamste hoofdstukken onzer christelijke religie, 1 Kor. 2:2. 2 Tim. 2:8. Of: onder de eerste, namelijk hoofdstukken des Evangelies, Hebr. 6:2. verwijsteksten
9 Namelijk met leren en prediken.
10 Namelijk van God en onzen Heere Jezus Christus. Zie 1 Kor. 11:23. Zodat dit niet is een leer door mij of enige mensen versierd, maar van God gekomen en ons van Hem gegeven om den mensen te verkondigen. verwijsteksten
c Jes. 53:7. Dan. 9:24, 26. 1 Kor. 5:7. 1 Petr. 2:24. verwijsteksten
11 Namelijk om voor dezelve daardoor te voldoen, tot onze verzoening, 1 Petr. 3:18. verwijsteksten
12 Namelijk des Ouden Testaments. Zie Hand. 26:22. Rom. 1:2. Ef. 2:20. verwijsteksten
   
4 καὶ ὅτι ἐτάφη· καὶ ὅτι ἐγήγερται τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ κατὰ τὰς γραφάς· 4 En dat Hij is dbegraven, en dat Hij is eopgewekt ten derden dage, naar de Schriften;
d Ps. 16:10. Jes. 53:9. Jona 1:17. Matth. 12:40. verwijsteksten
e Ps. 16:10. Jes. 53:8. Matth. 12:40. verwijsteksten
   
5 καὶ ὅτι ὤφθη Κηφᾷ, εἶτα τοῖς δώδεκα· 5 En dat Hij is van 13Céfas fgezien, gdaarna van 14de twaalve.
13 Dat is, van Petrus. Zie van dezen naam Joh. 1:43. 1 Kor. 1:12. Gal. 2:9. verwijsteksten
f Luk. 24:34. Hand. 10:41. verwijsteksten
g Joh. 20:19, enz. verwijsteksten
14 Namelijk apostelen, dewelke hoewel zij toen maar elf waren, door Judas’ uitvallen het getal verminderd zijnde, nochtans den naam van dat getal behielden, alzo hetzelve kort daarna wederom vervuld werd. Zie Joh. 20:24. Hand. 1:25. verwijsteksten
   
6 ἔπειτα ὤφθη ἐπάνω πεντακοσίοις ἀδελφοῖς ἐφάπαξ, ἐξ ὧν οἱ πλείους μένουσιν ἕως ἄρτι, τινὲς δὲ καὶ ἐκοιμήθησαν· 6 Daarna is Hij gezien 15van meer dan vijfhonderd broederen op eenmaal, van welke het meerderdeel 16nog overig is, en sommigen ook zijn 17ontslapen.
15 Wanneer dit geschied is, wordt van de evangelisten niet beschreven. Sommigen menen dat het geschied is op den Olijfberg, als Hij ten hemel opgevaren is, Luk. 24:50. Hand. 1:9. Anderen menen dat dit geschied is in Galilea, waar Hij vele discipelen had. Zie Matth. 28:7. verwijsteksten
16 Gr. tot nu toe blijven, dat is, nog in het leven zijn.
17 Dat is, gestorven zijn. Zie vss. 18, 20, 51. Ps. 13:4. Dan. 12:2. Matth. 9:24; 27:52. Hand. 7:60. 1 Kor. 7:39; 11:30. verwijsteksten
   
7 ἔπειτα ὤφθη Ἰακώβῳ, εἶτα τοῖς ἀποστόλοις πᾶσιν· 7 Daarna is Hij gezien 18van Jakobus, daarna 19van al de apostelen.
18 Onder de apostelen zijn twee geweest die Jakobus genaamd zijn, een die een zoon van Zebedeüs was en een broeder van Johannes, Matth. 4:21; 10:2, van Herodes gedood, Hand. 12:2; en een die een zoon van Alfeüs was, toegenaamd de kleine, Mark. 15:40, en de broeder des Heeren, Gal. 1:19, omdat hij een zoon was van de zuster van de moeder onzes Heeren. Zie de aantt. op Mark. 15:40. Hand. 12:2, 17; 15:13. Van wien van beiden dit verstaan moet worden, is onzeker, alzo de evangelisten van deze verschijning ook geen gewag maken. verwijsteksten
19 Waardoor sommigen verstaan de apostelen, of de elve altezamen bijeen zijnde vergaderd; en dat vers 5 dezelve ook verstaan worden, toen zij zonder Thomas waren vergaderd, Joh. 20:24. Doch anderen verstaan het niet alleen van de twaalve, vers 5, maar ook van al de anderen die van Hem uitgezonden waren om het Evangelie te prediken, Luk. 10:1. Rom. 16:7. verwijsteksten
   
8 ἔσχατον δὲ πάντων, ὡσπερεὶ τῷ ἐκτρώματι, ὤφθη κἀμοί. 8 En ten laatste van allen is Hij ook hvan mij, als 20van een ontijdig geborene, gezien.
h Hand. 9:3, 17; 23:11. 1 Kor. 9:1. 2 Kor. 12:2. verwijsteksten
20 De apostel vergelijkt zichzelven hierbij, ten aanzien van zijn haastige en onverwachte bekering en beroeping, die beschreven wordt Handelingen 9, en geschied is nadat de Heere Christus ten hemel gevaren was, en omdat hij Christus tevoren had vervolgd. verwijsteksten
   
9 ἐγὼ γάρ εἰμι ὁ ἐλάχιστος τῶν ἀποστόλων, ὃς οὐκ εἰμὶ ἱκανὸς καλεῖσθαι ἀπόστολος, διότι ἐδίωξα τὴν ἐκκλησίαν τοῦ Θεοῦ. 9 Want ik ben ide minste van de apostelen, die 21niet waardig ben een apostel genaamd te worden, kdaarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb.
i Ef. 3:8. verwijsteksten
21 Gr. niet genoegzaam.
k Hand. 8:3; 9:1; 22:4; 26:9. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13. verwijsteksten
   
10 χάριτι δὲ Θεοῦ εἰμὶ ὅ εἰμι, καὶ ἡ χάρις αὐτοῦ ἡ εἰς ἐμὲ οὐ κενὴ ἐγενήθη, ἀλλὰ περισσότερον αὐτῶν πάντων ἐκοπίασα· οὐκ ἐγὼ δέ, ἀλλ’ ἡ χάρις τοῦ Θεοῦ ἡ σὺν ἐμοί. 10 Doch door de genade Gods ben ik 22wat ik ben; en Zijn genade 23die aan mij bewezen is, is 24niet ijdel geweest, lmaar ik heb overvloediger 25gearbeid dan 26zij allen; doch 27niet ik, maar de genade Gods 28die met mij is.
22 Namelijk een gelovig Christen en bovendien een apostel des Heeren.
23 Of: in mij, jegens mij.
24 Dat is, niet zonder vele vruchten voort te brengen.
l 2 Kor. 11:23; 12:11. verwijsteksten
25 Namelijk zo in het bedienen van het apostelschap, als in het verdragen van allerlei verdrukking en vervolging, die hij beschrijft 2 Korinthe 11. verwijsteksten
26 Namelijk de andere apostelen, die voor de hemelvaart van Christus beroepen zijn geweest en met Hem op de aarde verkeerd hebben; gelijk ook in het volgende vers.
27 Namelijk als door mijn eigen krachten dat werkende, overmits ik daarvan maar een instrument ben.
28 Dat is, die God mij heeft bewezen en waardoor Hij mijn arbeid zegent.
   
11 εἴτε οὖν ἐγώ, εἴτε ἐκεῖνοι, οὕτω κηρύσσομεν, καὶ οὕτως ἐπιστεύσατε. 11 Hetzij dan ik, hetzij 29zijlieden, 30alzo prediken wij, en alzo hebt gij geloofd.
29 Namelijk de andere apostelen. Zie vers 10. verwijsteksten
30 Namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, begraven, en opgestaan van de doden. Zie vss. 3, 4. verwijsteksten
  
De opstanding der doden
12 Εἰ δὲ Χριστὸς κηρύσσεται ὅτι ἐκ νεκρῶν ἐγήγερται, πῶς λέγουσί τινες ἐν ὑμῖν ὅτι ἀνάστασις νεκρῶν οὐκ ἔστιν; 12 Indien nu Christus 31gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, 32hoe zeggen 33sommigen onder u dat er geen opstanding der doden 34is?
31 Namelijk van mij en van de andere apostelen.
32 Dat is, hoe kan dan bestaan hetgeen sommigen zeggen? Deze vraag brengt mede een berisping en aanwijzing van de ongerijmdheid dezer dwaling.
33 Zo was dan deze dwaling niet der gehele gemeente gemeen, maar sommiger alleen, welker namen niet uitgedrukt worden, gelijk 2 Tim. 2:17, opdat hij hen door hen te beschamen van de bekering niet zou afschrikken. verwijsteksten
34 Dat is, wezen zal in de laatste toekomst van Christus.
   
13 εἰ δὲ ἀνάστασις νεκρῶν οὐκ ἔστιν, οὐδὲ Χριστὸς ἐγήγερται· 13 En indien er geen opstanding der doden is, 35zo is Christus ook niet opgewekt.
35 Dat is, zo zal deze ongerijmdheid daaruit moeten volgen, dat Christus niet opgewekt is uit de doden. De reden hiervan is, omdat Christus het Hoofd is en de gelovigen Zijn leden zijn, die tezamen één lichaam maken. Zo de leden niet levend zouden gemaakt worden, zo zou het Hoofd ook niet levend zijn. Want het zou een wanschapen lichaam zijn, waarvan het Hoofd zou leven en de leden dood zijn en blijven.
   
14 εἰ δὲ Χριστὸς οὐκ ἐγήγερται, κενὸν ἄρα τὸ κήρυγμα ἡμῶν, κενὴ δὲ καὶ ἡ πίστις ὑμῶν. 14 En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan 36onze prediking 37ijdel, en 38ijdel is ook uw geloof;
36 Dat is, mijn en der andere apostelen.
37 Dat is, vals, onwaarachtig.
38 Dat is, uw geloof heeft geen vasten grond en zal niet bekomen deszelfs einde, hetwelk is de zaligheid der zielen.
   
15 εὑρισκόμεθα δὲ καὶ ψευδομάρτυρες τοῦ Θεοῦ, ὅτι ἐμαρτυρήσαμεν κατὰ τοῦ Θεοῦ ὅτι ἤγειρε τὸν Χριστόν, ὃν οὐκ ἤγειρεν, εἴπερ ἄρα νεκροὶ οὐκ ἐγείρονται. 15 En zo worden wij ook bevonden valse getuigen Gods; 39want wij hebben van God getuigd, dat Hij Christus opgewekt heeft, Dien Hij niet heeft opgewekt, zo namelijk de doden niet opgewekt worden.
39 Of: omdat wij tegen God getuigd hebben.
   
16 εἰ γὰρ νεκροὶ οὐκ ἐγείρονται, οὐδὲ Χριστὸς ἐγήγερται· 16 Want indien de doden niet opgewekt worden, 40zo is ook Christus niet opgewekt.
40 De reden van dit gevolg zie op de aant. vers 13. verwijsteksten
   
17 εἰ δὲ Χριστὸς οὐκ ἐγήγερται, ματαία ἡ πίστις ὑμῶν· ἔτι ἐστὲ ἐν ταῖς ἁμαρτίαις ὑμῶν. 17 En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof 41tevergeefs, 42zo zijt gij nog in uw zonden.
41 Namelijk overmits gij gelooft dat Christus om uwer zonden wil overgeleverd is in den dood, en om uw rechtvaardiging is opgewekt, Rom. 4:25, hetwelk tevergeefs zou geloofd worden, zo Hij niet opgewekt ware. Zie vers 14. verwijsteksten
42 Dat is, om uwer zonden wil der verdoemenis nog onderworpen, alzo het een bewijs zou wezen, dat door Christus voor uw zonden niet zou voldaan zijn, indien Hij in den dood gebleven ware.
   
18 ἄρα καὶ οἱ κοιμηθέντες ἐν Χριστῷ ἀπώλοντο. 18 Zo zijn dan ook 43verloren die 44in Christus 45ontslapen zijn.
43 Dat is, eeuwiglijk verdoemd.
44 Dat is, in het geloof van Christus, en in de hoop der zalige opstanding door Christus, 1 Thess. 4:14. Openb. 14:13. verwijsteksten
45 Dat is, gestorven. Zie vers 6. verwijsteksten
   
19 εἰ ἐν τῇ ζωῇ ταύτῃ ἠλπικότες ἐσμὲν ἐν Χριστῷ μόνον, ἐλεεινότεροι πάντων ἀνθρώπων ἐσμέν. 19 Indien wij 46alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de 47ellendigste van alle mensen.
46 Dat is, ziende alleenlijk op die dingen, of alleen om die dingen, die dit leven aangaan, en die ons in dit leven zouden kunnen toekomen; hetwelk zou zijn indien daar geen opstanding der doden zou wezen.
47 Gr. ellendiger. Want de Christenen verzaken niet alleen de wereldse wellusten, maar zijn ook om de belijdenis der waarheid veel kruis, verdrukking en vervolging onderworpen.
   
20 Νυνὶ δὲ Χριστὸς ἐγήγερται ἐκ νεκρῶν, ἀπαρχὴ τῶν κεκοιμημένων ἐγένετο. 20 Maar nu, mChristus 48is opgewekt uit de doden, en 49is nde Eersteling geworden dergenen 50die ontslapen zijn.
m 1 Petr. 1:3. verwijsteksten
48 Dat is, uit de voorgaande bewijsredenen blijkt dat het zeker is dat Christus van de doden is opgewekt.
49 Dat is, dewijl Hij eerst opgestaan is, volgt daaruit dat ook degenen die in Hem ontslapen zijn, zullen opgewekt worden, gelijk door de eerstelingen der vruchten Gode opgeofferd zijnde, de ganse massa derzelve geheiligd werd, Ex. 22:29. Deut. 26:1. Rom. 11:16. verwijsteksten
n Kol. 1:18. Openb. 1:5. verwijsteksten
50 Namelijk in Christus. Zie vers 18. verwijsteksten
   
21 ἐπειδὴ γὰρ δι’ ἀνθρώπου ὁ θάνατος, καὶ δι’ ἀνθρώπου ἀνάστασις νεκρῶν. 21 Want dewijl ode dood door 51een mens is, 52zo is ook de opstanding der doden door 53een Mens.
o Gen. 2:17; 3:6. Rom. 5:12, 18; 6:23. verwijsteksten
51 Namelijk Adam, vers 22. verwijsteksten
52 Dat is, zo heeft ook God geordineerd dat de opwekking der doden door een Mens zou gedaan worden.
53 Namelijk Christus, vers 22. verwijsteksten
   
22 ὥσπερ γὰρ ἐν τῷ Ἀδὰμ πάντες ἀποθνήσκουσιν, οὕτω καὶ ἐν τῷ Χριστῷ πάντες ζωοποιηθήσονται. 22 Want gelijk zij allen 54in Adam 55sterven, alzo zullen zij ook 56in Christus 57allen 58levend gemaakt worden.
54 Of: door Adam, dat is, door de zonde die Adam heeft gedaan, en al zijn nakomelingen in hem, als zijnde in zijn lendenen, Rom. 5:12. verwijsteksten
55 Dat is, de schuld en noodzakelijkheid van te sterven, of van den tijdelijken dood (want van denzelven wordt hier alleen gesproken) over zich gehaald en gebracht hebben.
56 Of: door Christus.
57 Namelijk gelovigen, die in Christus zijn ontslapen; gelijk de tegenstelling hier vereist. Want hoewel Christus alle mensen in het gemeen zal opwekken, ook de goddelozen en ongelovigen, als hun rechtvaardige Rechter, om hen aan lichaam en ziel eeuwiglijk te straffen, Matth. 25:32. Joh. 5:28. Hand. 24:15. 2 Kor. 5:10. Openb. 20:12, 13, zo worden hier nochtans verstaan degenen die van Christus zijn, en die Hij opwekken zal als hun Hoofd, waarvan Hij de Eersteling is, vers 23. verwijsteksten
58 Dat is, opgewekt uit de doden. Want daarvan wordt hier gesproken, niet van de geestelijke levendmaking.
   
23 ἕκαστος δὲ ἐν τῷ ἰδίῳ τάγματι· ἀπαρχὴ Χριστός, ἔπειτα οἱ Χριστοῦ ἐν τῇ παρουσίᾳ αὐτοῦ. 23 Maar een iegelijk 59in zijn orde: 60de Eersteling Christus, daarna 61die van Christus zijn, 62in Zijn toekomst.
59 Namelijk van den tijd van God daartoe bestemd.
60 Dat is, gelijk tussen de opoffering der eerstelingen en het inzamelen der vruchten enige tijd tussenbeide was, Ex. 23:16; 34:22, alzo is er ook tijd tussen de opstanding van Christus en van de gelovigen. verwijsteksten
61 Dat is, die Hem toebehoren, die Zijn lidmaten zijn, Hem door een waar geloof ingelijfd. Zie de aant. op het voorgaande vers.
62 Namelijk om te oordelen de levenden en doden, ten uitersten dage.
   
24 εἶτα τὸ τέλος, ὅταν παραδῷ τὴν βασιλείαν τῷ Θεῷ καὶ Πατρί, ὅταν καταργήσῃ πᾶσαν ἀρχὴν καὶ πᾶσαν ἐξουσίαν καὶ δύναμιν. 24 Daarna zal 63het einde zijn, wanneer 64Hij 65het Koninkrijk 66aan God en den Vader zal overgegeven hebben, pwanneer Hij zal 67tenietgedaan hebben 68alle heerschappij en alle macht en kracht.
63 Namelijk van deze tegenwoordige eeuw of wereld, of van deze regering van Christus, die Hij nu als Middelaar bedient.
64 Namelijk Christus.
65 Namelijk dat Hij nu als Middelaar bedient, door de predicatie des Woords Zijn kerk vergaderende, door Zijn Geest dezelve wederbarende, en door Zijn kracht tegen de vijanden beschermende. Want dat zal alsdan niet meer nodig zijn.
66 Dat is, aan God Die daar is de Vader, namelijk van Christus, en ook van de gelovigen, Joh. 20:17. verwijsteksten
p 1 Kor. 2:6. verwijsteksten
67 Dat zij niet alleen de overhand niet hebbe, maar ook niet meer zij.
68 Dit verstaan sommigen van alle overheden, ook wettige en goede, want die zullen alsdan niet meer van node zijn; anderen van alle heerschappij en macht, hetzij der onreine geesten, of der mensen, die zich tegen Christus’ Rijk gesteld hebben.
   
25 δεῖ γὰρ αὐτὸν βασιλεύειν, ἄχρις οὗ ἂν θῇ πάντας τοὺς ἐχθροὺς ὑπὸ τοὺς πόδας αὐτοῦ. 25 qWant Hij moet 69als Koning heersen, 70totdat Hij al 71de vijanden 72onder Zijn voeten zal gelegd hebben.
q Ps. 110:1. Hand. 2:34. Ef. 1:20. Kol. 3:1. Hebr. 1:13; 10:12. verwijsteksten
69 Dat is, Zijn Koninklijk ambt als Middelaar volvoeren. Dat dan Ps. 110:1 gezegd wordt (waarop de apostel hier ziet), dat Hij zou zitten ter rechterhand Gods, wordt hier uitgelegd van den apostel: heersen als Koning, gelijk ook in denzelfden psalm vers 2: Heers in het midden van Uw vijanden. verwijsteksten
70 Daarom, zolang dit niet is volvoerd, zal Christus de gelovigen uit de doden niet opwekken. En daarna zal Hij ophouden te regeren of heersen op zulke wijze als Hij nu als Middelaar doet.
71 Namelijk van Zijn Koninkrijk, en voornamelijk den duivel en al zijn instrumenten, die zich tegen Hem stellen, of niet willen dat Hij over hen zal heersen, Luk. 19:27. verwijsteksten
72 Dat is, ten enenmale overwonnen en vernield zal hebben. Zie Joz. 10:24. verwijsteksten
   
26 ἔσχατος ἐχθρὸς καταργεῖται ὁ θάνατος. 26 73De laatste 74vijand die 75tenietgedaan wordt, is 76de dood.
73 Dat is, die laatst zal overwonnen en tenietgedaan worden.
74 Namelijk des levens en der zaligheid der mensen. Want de dood vernielt het leven, en is daardoor als een vijand der natuur.
75 Dat is, weggenomen wordt, en in plaats van dien het leven wederom door de opstanding gegeven. Zie vers 54. verwijsteksten
76 Namelijk de tijdelijke en lichamelijke dood; want daarvan wordt hier gesproken.
   
27 Πάντα γὰρ ὑπέταξεν ὑπὸ τοὺς πόδας αὐτοῦ. ὅταν δὲ εἴπῃ ὅτι Πάντα ὑποτέτακται, δῆλον ὅτι ἐκτὸς τοῦ ὑποτάξαντος αὐτῷ τὰ πάντα. 27 rWant 77Hij heeft 78alle dingen 79Zijn 80voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar dat 81Hij uitgenomen wordt Die 82Hem alle dingen onderworpen heeft.
r Ps. 8:7. Matth. 11:27; 28:18. Ef. 1:22. Hebr. 2:8. verwijsteksten
77 Namelijk God de Vader.
78 En dienvolgens ook alle vijanden, waaronder ook de tijdelijke dood is.
79 Namelijk van Christus. Zie van deze plaats bredere verklaring Hebr. 2:6. verwijsteksten
80 Dat is, onder Zich gesteld, om al wat vijandig is teniet te doen, dat het Zijn Rijk niet meer beschadige.
81 Namelijk God de Vader. Of: dat het is zonder Dien.
82 Namelijk Christus.
   
28 ὅταν δὲ ὑποταγῇ αὐτῷ τὰ πάντα, τότε καὶ αὐτὸς ὁ Υἱὸς ὑποταγήσεται τῷ ὑποτάξαντι αὐτῷ τὰ πάντα, ἵνα ᾖ ὁ Θεὸς τὰ πάντα ἐν πᾶσιν. 28 En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf 83onderworpen worden Dien Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat 84God zij 85alles in allen.
83 Namelijk afgelegd hebbende niet Zijn Goddelijke natuur en macht, maar deze wijze van bediening van Zijn Middelaarsambt, welke Hij als een Gezant des Vaders alsdan volkomenlijk volbracht en uitgevoerd zal hebben.
84 Namelijk de Vader.
85 Dat is, Zijn gemeente voorts door Zichzelven als waren God met den Zoon en den Heiligen Geest zonder middel verheerlijke.
   
29 Ἐπεὶ τί ποιήσουσιν οἱ βαπτιζόμενοι ὑπὲρ τῶν νεκρῶν; εἰ ὅλως νεκροὶ οὐκ ἐγείρονται, τί καὶ βαπτίζονται ὑπὲρ τῶν νεκρῶν; 29 Anders, 86wat zullen zij doen die 87voor de doden 88gedoopt worden, indien de doden ganselijk niet opgewekt worden? Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt?
86 Dat is, wat nut en voordeel zullen zij voor dat doen verkrijgen?
87 Of: over de doden.
88 Of: doop gebruiken. Dit wordt verscheidenlijk uitgelegd. Sommigen verstaan het van het sacrament des Doops, door hetwelk wij gemeenschap hebben aan den dood van Christus, en openlijk betuigen dat wij als voor doden en der wereld afgestorvenen willen gehouden zijn, Rom. 6:2, 3. Anderen verstaan het van degenen die met kruis en vervolging alzo worden gedoopt, dat zij gelijk als in een gedurigen dood zijn. Want alzo wordt het woord dopen altemet genomen Mark. 10:38. Luk. 12:50. Enigen verstaan het van degenen die de lichamen der doden wiesen, alzo de woorden voor de doden gedoopt worden ook wel kunnen overgezet worden: over de doden dopen, dat is, wassen, welke wijze van doen ten tijde der apostelen gebruikelijk was, Hand. 9:37, en het woord dopen altemet ook wassen betekent, Mark. 7:4. Luk. 11:38. Hebr. 9:10, hetwelk met het oogmerk des apostels ook niet kwalijk overeenkomt. verwijsteksten
   
30 τί καὶ ἡμεῖς κινδυνεύομεν πᾶσαν ὥραν; 30 Waarom zijn ook 89wij alle uur 90in gevaar?
89 Namelijk apostelen, leraren, en ook alle gelovigen.
90 Namelijk van niet alleen onze goederen en goeden naam, maar ook ons leven te verliezen om Christus’ wil. Dit zou van ons tevergeefs gedaan worden, zo daar geen opstanding was.
   
31 καθ’ ἡμέραν ἀποθνήσκω, νὴ τὴν *ἡμετέραν καύχησιν, ἣν ἔχω ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ τῷ Κυρίῳ ἡμῶν.
* ἡμετέραν St, B-edd | ὑμετέραν B-edd, Elz, Sc, M (SV-kt)
31 91Ik sterf allen dag, hetwelk ik betuig 92bij onzen roem dien ik heb in Christus Jezus, onzen Heere.
91 Dat is, ik ben niet alleen in gevaar des levens, maar word ook dagelijks met zovele verdrukkingen overvallen, dat mijn leven meer een gedurige dood is dan een leven, 2 Kor. 11:23. Zie hiervan 1 Korinthe 4. 2 Korinthe 11; 12. verwijsteksten
92 Dat is, bij de getrouwheid, die ik in Christus’ zaak altijd heb getoond, waarvan ik met recht mag roemen. Anders: bij uw roem, dat is, bij den roem dien ik heb van u, dat ik u door mijn dienst tot het geloof gebracht heb. Zie 2 Kor. 7:4. verwijsteksten
   
32 εἰ κατὰ ἄνθρωπον ἐθηριομάχησα ἐν Ἐφέσῳ, τί μοι τὸ ὄφελος, εἰ νεκροὶ οὐκ ἐγείρονται; φάγωμεν καὶ πίωμεν, αὔριον γὰρ ἀποθνήσκομεν. 32 Zo ik, 93naar den mens, 94tegen de beesten gevochten heb te Éfeze, wat nuttigheid is het mij, 95indien de doden niet opgewekt worden? s96Laat ons eten en drinken, want 97morgen 98sterven wij.
93 Dat is, gelijk somtijds bij de mensen geschiedt. Of: opdat ik ook van mijzelven wat zegge, gelijk de mensen plegen te doen, Rom. 3:5. 2 Kor. 11:16, 17, 21. verwijsteksten
94 Dit kan verstaan worden eigenlijk, dat de apostel te Efeze in de schouwplaats den wilden beesten zou voorgeworpen zijn geweest, om van dezelve verscheurd te worden, zijnde nochtans van God wonderbaarlijk daarvan verlost. Maar alzo Lukas beschrijvende hetgeen hem binnen Efeze overkomen is, Handelingen 19, hiervan geen gewag maakt, zo verstaan sommigen dit oneigenlijk van den strijd dien de apostel binnen Efeze gehad heeft met zijn tegenpartijen, die hij bij wilde beesten vergelijkt, omdat zij hem zochten te verscheuren en vernielen, gelijk hij den keizer Nero ook vergelijkt bij een leeuw, 2 Tim. 4:17. verwijsteksten
95 Dit kan ook bekwamelijk gevoegd worden met de volgende woorden.
s Jes. 22:13; 56:12. verwijsteksten
96 Dat is, laat ons in wellusten leven en goede sier alle dagen maken. De apostel haalt de woorden aan die de epicuristen plegen te gebruiken, zijnde ook aangehaald Jes. 22:13, en wil zeggen dat zij daarin gelijk zouden hebben, indien daar geen opstanding zou zijn. verwijsteksten
97 Dat is, zeer haast.
98 Dat is, zullen wij door den dood uit dit leven weggenomen worden.
   
33 μὴ πλανᾶσθε· Φθείρουσιν ἤθη χρήσθ’ ὁμιλίαι κακαί. 33 99Dwaalt niet; 100kwade samensprekingen verderven goede zeden.
99 Dat is, laat u door zulke redenen der epicuristen niet verleiden.
100 Of: kwade omgang. Dit is een vers genomen uit een heidens poëet Menander, met hetwelk Paulus wederlegt de voorgaande rede der epicuristen, tonende de schade die zulke redenen medebrengen.
   
34 ἐκνήψατε δικαίως, καὶ μὴ ἁμαρτάνετε· ἀγνωσίαν γὰρ Θεοῦ τινὲς ἔχουσι· πρὸς ἐντροπὴν ὑμῖν λέγω. 34 1Waakt op 2rechtvaardiglijk, en 3zondigt niet; want 4sommigen hebben 5de kennis Gods niet. Ik zeg het u 6tot schaamte.
1 Namelijk uit den slaap der zorgeloosheid.
2 Dat is, waarlijk, ernstiglijk. Of: om rechtvaardiglijk te wandelen.
3 Dat is, wacht u dat gij niet vervalt in de gruwelijke zonde van epicuristerij en zorgeloosheid.
4 Namelijk van uw gemeente; gelijk vers 12. verwijsteksten
5 Namelijk de rechte kennis; hoedanigen zijn degenen die de opstanding der doden loochenen.
6 Dat is, opdat gij u moogt schamen dat er onder u zijn die zulke grove en schadelijke dwalingen volgen, en daardoor te beter bewogen worden om zulke dwalingen te vlieden.
  
De wijze van opstanding
35 Ἀλλ’ ἐρεῖ τις, Πῶς ἐγείρονται οἱ νεκροί; ποίῳ δὲ σώματι ἔρχονται; 35 Maar, zal 7iemand 8zeggen, t9hoe zullen de doden opgewekt worden, en 10met hoedanig een lichaam zullen zij komen?
7 Namelijk van die epicuristen.
8 Dat is, hier tegenwerpen.
t Ez. 37:3. verwijsteksten
9 Gr. hoe worden de doden opgewekt? Dat is, hoe is het mogelijk dat de doden, welker lichamen vergaan, verrot, van de beesten gegeten of met vuur verbrand zijn, enz., weder zouden levend worden?
10 Deze vraag wordt beantwoord vers 37, enz. verwijsteksten
   
36 ἄφρον, σὺ ὃ σπείρεις, οὐ ζωοποιεῖται, ἐὰν μὴ ἀποθάνῃ· 36 11Gij dwaas, vhetgeen gij zaait, 12wordt niet levend, tenzij dat het 13gestorven is.
11 Dit zegt de apostel niet om te schelden, Matth. 5:22, maar om aan te wijzen hun onverstand in deze zaak, Gal. 3:1. verwijsteksten
v Joh. 12:24. verwijsteksten
12 Gr. wordt niet levend gemaakt, dat is, wast niet op, brengt geen vruchten voort; want ook het gewas der aarde heeft zijn leven.
13 Dat is, verrot in de aarde. Zo het dan niet onmogelijk is dat een verrot zaad of graan weder opwast en groeit, gelijk wij dagelijks zien op onze akkers en in onze tuinen, zo is het ook niet onmogelijk dat God de verrotte lichamen wederom levend maakt.
   
37 καὶ ὃ σπείρεις, οὐ τὸ σῶμα τὸ γενησόμενον σπείρεις, ἀλλὰ γυμνὸν κόκκον, εἰ τύχοι, σίτου ἤ τινος τῶν λοιπῶν· 37 En hetgeen gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet 14dat worden zal, maar 15een bloot graan, 16naar het voorvalt, van tarwe of van enig 17der andere granen.
14 Dat is, dat voortkomen en wassen zal uit het gezaaide zaad.
15 Namelijk dat dor en verstorven schijnt te zijn.
16 Dat is, gelijk bij wijze van voorbeeld.
17 Of: der andere zaden.
   
38 ὁ δὲ Θεὸς αὐτῷ δίδωσι σῶμα καθὼς ἠθέλησε, καὶ ἑκάστῳ τῶν σπερμάτων τὸ ἴδιον σῶμα. 38 Maar 18God geeft hetzelve een lichaam, gelijk Hij wil, en aan een iegelijk zaad 19zijn eigen lichaam.
18 Dat is, hoewel God in de eerste schepping de aarde kracht gegeven heeft om kruiden, granen en vruchten voort te brengen, zo is het nochtans, dat Hij Zelf door Zijn almacht zodanige gewassen ook dagelijks voortbrengt, naar Zijn believen, Ps. 104:13, 14, enz. 1 Kor. 3:7. verwijsteksten
19 Dat is, van dezelfde soort zijnde waarvan het zaad is, uit hetwelk het voortkomt.
   
39 οὐ πᾶσα σὰρξ ἡ αὐτὴ σάρξ· ἀλλὰ ἄλλη μὲν σὰρξ ἀνθρώπων, ἄλλη δὲ σὰρξ κτηνῶν, ἄλλη δὲ ἰχθύων, ἄλλη δὲ πτηνῶν. 39 20Alle vlees is niet 21hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der mensen, en een ander is het vlees der beesten, en een ander der vissen, en een ander der vogelen.
20 Dewijl tegengeworpen zou kunnen worden, nademaal het vlees van andere dieren niet opgewekt wordt, dat alzo het vlees der mensen ook niet zal opgewekt worden, aangezien het enerlei schijnt te zijn, zo antwoordt de apostel dat er onderscheid is tussen het vlees der mensen en van andere dieren. De reden wordt niet uitgedrukt, maar deze is de voornaamste, omdat het vlees der mensen van een redelijke en onsterfelijke ziel levend is gemaakt geweest, en het lichaam der andere dieren van een onredelijke ziel, die met het vlees sterft en vergaat; en ook omdat God aan de redelijke mensen, niet aan de onredelijke dieren, Zijn genade en rechtvaardigheid, naar lichaam en ziel, eeuwiglijk wil betonen.
21 Dat is, van enerlei conditie; zodat het met het ene vlees zou moeten gaan gelijk met het andere.
   
40 καὶ σώματα ἐπουράνια, καὶ σώματα ἐπίγεια· ἀλλ’ ἑτέρα μὲν ἡ τῶν ἐπουρανίων δόξα, ἑτέρα δὲ ἡ τῶν ἐπιγείων. 40 En er zijn 22hemelse lichamen en er zijn 23aardse lichamen; maar een andere is 24de heerlijkheid der hemelse en een andere der aardse.
22 Dat is, die in den hemel zijn, of met hemelse hoedanigheden begiftigd; gelijk daar zijn de sterren des hemels, en gelijk wezen zullen de verheerlijkte lichamen der gelovigen.
23 Dat is, die óf van de aarde voortgekomen zijn, óf op de aarde zijn, en aan aardse hoedanigheden onderworpen.
24 Dat is, de glans of hoedanigheid.
   
41 ἄλλη δόξα ἡλίου, καὶ ἄλλη δόξα σελήνης, καὶ ἄλλη δόξα ἀστέρων· ἀστὴρ γὰρ ἀστέρος διαφέρει ἐν δόξῃ. 41 25Een andere is de heerlijkheid der zon, en een andere is de heerlijkheid der maan, en een andere is de heerlijkheid 26der sterren; want de ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere ster.
25 Dat is, zelfs ook is er onderscheid onder de lichamen die in den hemel zijn, aangaande hun glans.
26 Dat is, der andere sterren. Want ook de zon en de maan zijn sterren.
   
42 οὕτω καὶ ἡ ἀνάστασις τῶν νεκρῶν. σπείρεται ἐν φθορᾷ, ἐγείρεται ἐν ἀφθαρσίᾳ· 42 x27Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. 28Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid.
x Dan. 12:3. Matth. 13:43. verwijsteksten
27 Dat is, gelijk er onderscheid is tussen vlees en vlees, en tussen lichamen en lichamen in heerlijkheid, zo zal ook in de opstanding onderscheid zijn tussen de hoedanigheden onzer lichamen die wij nu hebben op de aarde, en die wij hebben zullen na de opstanding in den hemel.
28 Dat is, deze onze lichamen die wij nu op de aarde hebben, worden afgelegd, zijnde nu de verderfelijkheid onderworpen; maar dezelve opgewekt zijnde, zullen voortaan onverderfelijk zijn; blijvende wel dezelfde lichamen, maar begiftigd met andere hoedanigheden.
   
43 σπείρεται ἐν ἀτιμίᾳ, ἐγείρεται ἐν δόξῃ· σπείρεται ἐν ἀσθενείᾳ, ἐγείρεται ἐν δυνάμει· 43 Het wordt gezaaid 29in oneer, het wordt opgewekt 30in heerlijkheid. Het wordt gezaaid 31in zwakheid, het wordt opgewekt in 32kracht.
29 Dat is, zijnde een dood lichaam, dat lelijk en onaangenaam is om te zien en te handelen. Zie Filipp. 3:21. verwijsteksten
30 Dat is, schoon en blinkende, gelijk de sterren en de zon, Matth. 13:43; 17:2. verwijsteksten
31 Dat is, zijnde allerlei zwakheid, krankheid en mismaaktheid onderworpen.
32 Namelijk om alle verderfelijkheid tegen te staan en te weren, en om zichzelven krachtiglijk en haastelijk te bewegen gelijk de mens zal willen.
   
44 σπείρεται σῶμα ψυχικόν, ἐγείρεται σῶμα πνευματικόν. ἔστι σῶμα ψυχικόν, καὶ ἔστι σῶμα πνευματικόν. 44 33Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, 34een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. 35Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam.
33 Gr. ziellijk, dat is, dat van de ziel bewogen wordt in alle natuurlijke werkingen, tot voedsel, beweging, voortteling en dergelijke strekkende.
34 Dat is, niet ten aanzien van het wezen, maar alleen ten aanzien van de geestelijke hoedanigheden waarmede het versierd zal wezen; en omdat het door den Geest Gods zal bewogen worden, de ziel met het licht des Geestes vervuld zijnde.
35 Dat is, zo blijkt dan dat de mens tweeërlei lichaam toegeschreven wordt, niet ten aanzien van het wezen, maar vanwege de hoedanigheden; zijnde hier een natuurlijk lichaam, en zal hiernamaals zijn een geestelijk lichaam.
   
45 οὕτω καὶ γέγραπται, Ἐγένετο ὁ πρῶτος ἄνθρωπος Ἀδὰμ εἰς ψυχὴν ζῶσαν. ὁ ἔσχατος Ἀδὰμ εἰς Πνεῦμα ζωοποιοῦν. 45 Alzo is er ook 36geschreven: yDe eerste mens Adam is geworden 37tot een levende ziel; 38de laatste Adam 39tot een levendmakenden Geest.
36 Namelijk Gen. 2:7. verwijsteksten
y Gen. 2:7. verwijsteksten
37 Dat is, nadat God zijn lichaam geschapen had uit het stof der aarde, heeft Hij hem een redelijke en onsterfelijke ziel ingeblazen, waardoor het lichaam levend is gemaakt en bewogen wordt; en alzo heeft hij boven het verstand ook een dierlijk of natuurlijk leven gelijk andere dieren ontvangen.
38 Namelijk Jezus Christus, Die ook tegen den eerste gesteld wordt Rom. 5:17, 18, 19. Deze woorden worden hier niet aangehaald als aldaar of ergens elders geschreven, maar worden van den apostel gesteld tegen hetgeen van den eersten Adam gezegd is, dat namelijk gelijk wij van den eersten Adam een natuurlijk of dierlijk lichaam ontvangen hebben, wij ook alzo door den tweeden Adam, namelijk Christus, een geestelijk lichaam zullen verkrijgen. verwijsteksten
39 Dat is, door de vereniging der menselijke natuur met de eeuwige Goddelijke natuur, die een levendmakende Geest is, is Hij ons geworden een Vorst des levens, Hand. 3:15. En gelijk Hij nu na de opstanding een geestelijk lichaam heeft, dat onsterfelijk en onverderfelijk is, zo zal Hij ook zodanige lichamen geven aan al degenen die van Hem afkomstig zijn, niet door een natuurlijke voortteling, maar door een bovennatuurlijke wedergeboorte. Want elke Adam deelt zijn nakomelingen mede zulks als hij heeft. verwijsteksten
   
46 ἀλλ’ οὐ πρῶτον τὸ πνευματικόν, ἀλλὰ τὸ ψυχικόν, ἔπειτα τὸ πνευματικόν. 46 Maar 40het geestelijke is 41niet eerst, doch het natuurlijke, daarna het geestelijke.
40 Namelijk lichaam. Zie vers 44. verwijsteksten
41 De apostel beantwoordt hiermede hetgeen iemand zou mogen tegenwerpen: Waarom geeft ons Christus zodanige geestelijke lichamen niet zo haast wij wedergeboren zijn? En hij zegt dat alles op orde moet geschieden, dat het natuurlijke moet voorgaan en daarna het geestelijke volgen, gelijk het volmaakte volgt op het onvolmaakte.
   
47 ὁ πρῶτος ἄνθρωπος ἐκ γῆς, χοϊκός· ὁ δεύτερος ἄνθρωπος, ὁ Κύριος ἐξ οὐρανοῦ. 47 42De eerste mens is 43uit de aarde, 44aards; 45de tweede Mens is 46de Heere uit den hemel.
42 Namelijk Adam.
43 Namelijk ten aanzien van de stof waaruit zijn lichaam geschapen is, Gen. 2:7. verwijsteksten
44 Dat is, hebbende een lichaam dat aards is, en na den val sterfelijk en verderfelijk is geworden, Gen. 3:19. Gr. van stof, namelijk der aarde. verwijsteksten
45 Namelijk Christus, Die een waarachtig Mens is en de tweede genaamd wordt vanwege den tijd, omdat Hij na den eerste gekomen is, gelijk Matth. 3:11. Joh. 1:27, en een tegenbeeld van den eerste is geworden, Rom. 5:14. verwijsteksten
46 Dat is, de hemelse Heere, gelijk in de volgende verzen uitgelegd wordt. Anderen lezen: is hemels uit den hemel, om de tegenstelling haar volle betekenis te beter te geven. Maar alle Griekse boeken lezen: de Heere uit den hemel, en dat past ook wel op de tegenstelling, alzo de apostel hier tegen elkander stelt niet den oorsprong der lichamen, maar de afkomst en waardigheid van beide deze personen, die elk zodanige lichamen aan degenen die van hen afkomstig zijn, mededelen als zij zelven hebben, vers 48. En Hij wordt gezegd uit den hemel te zijn, niet ten aanzien dat Zijn menselijke natuur uit enige hemelse materie zou zijn voortgebracht, maar ten aanzien dat Hij Mens zijnde, ook waarachtig God is in één Persoon, en Die nu in den hemel zijnde, een verheerlijkt lichaam heeft, dat met hemelse en geestelijke hoedanigheden versierd is. verwijsteksten
   
48 οἷος ὁ χοϊκός, τοιοῦτοι καὶ οἱ χοϊκοί· καὶ οἷος ὁ ἐπουράνιος, τοιοῦτοι καὶ οἱ ἐπουράνιοι· 48 47Hoedanig de aardse is, 48zodanig zijn ook de aardsen; en 49hoedanig de Hemelse is, 50zodanig zijn ook de hemelsen.
47 Dat is, hoedanig lichaam Adam na den val gehad heeft, namelijk sterfelijk en verderfelijk.
48 Dat is, zulk lichaam hebben ook alle mensen natuurlijkerwijze van hem afkomstig, zolang zij op de aarde zijn.
49 Dat is, zulk een lichaam als Christus nu in den hemel heeft, namelijk verheerlijkt, onsterfelijk, onverderfelijk, enz.
50 Zulke lichamen zullen ook alle gelovigen hebben, nadat zij van de doden opgewekt en in den hemel zullen opgenomen zijn. En hieruit blijkt klaarlijk dat de apostel niet spreekt van enige verscheidenheid in het wezen der lichamen, maar alleen in de hoedanigheden.
   
49 καὶ καθὼς ἐφορέσαμεν τὴν εἰκόνα τοῦ χοϊκοῦ, φορέσομεν καὶ τὴν εἰκόνα τοῦ ἐπουρανίου. 49 En zgelijkerwijs wij 51het beeld van den aardsen gedragen hebben, 52alzo zullen wij ook het beeld van den Hemelsen dragen.
z 2 Kor. 4:11. verwijsteksten
51 Dat is, Adam hier gelijkvormig zijn in sterfelijkheid en verderfelijkheid, Gen. 5:3. verwijsteksten
52 Dat is, zo zullen wij ook Christus gelijkvormig zijn in heerlijkheid en onsterfelijkheid, Rom. 8:17, 29. Filipp. 3:21. 1 Joh. 3:2. verwijsteksten
   
50 Τοῦτο δέ φημι, ἀδελφοί, ὅτι σὰρξ καὶ αἷμα βασιλείαν Θεοῦ κληρονομῆσαι οὐ δύνανται, οὐδὲ ἡ φθορὰ τὴν ἀφθαρσίαν κληρονομεῖ. 50 Doch dit zeg ik, broeders, adat 53vlees en bloed het Koninkrijk Gods 54niet beërven kunnen, en 55de verderfelijkheid beërft 56de onverderfelijkheid niet.
a Joh. 1:13. verwijsteksten
53 Dat is, zulke lichamen, die verderfelijk zijn, gelijk het vlees en bloed in dit leven is, en dat ten aanzien dat zij zodanig zijn gelijk in het volgende verklaard wordt. Zie Gal. 1:16. Ef. 6:12. Hebr. 2:14. verwijsteksten
54 Dat is, verkrijgen als bij erfenis, dat is, uit genade en niet uit verdienste. Zie Matth. 25:34. verwijsteksten
55 Dat is, een lichaam dat der verderfelijkheid onderworpen is. De apostel drukt alleen de hoedanigheid uit, om te tonen dat hij spreekt niet van het wezen, maar van de hoedanigheden der lichamen. Zie vers 48. verwijsteksten
56 Dat is, het eeuwige leven, dat onverderfelijk en onvergankelijk is. Dewijl de gelovigen dit zullen bezitten beide naar ziel en lichaam, zo volgt dat hun lichamen ook moeten onsterfelijk zijn. Want sterfelijkheid en onsterfelijkheid strijden tegen elkander en kunnen tezamen niet bestaan.
   
51 ἰδού, μυστήριον ὑμῖν λέγω· Πάντες μὲν οὐ κοιμηθησόμεθα, πάντες δὲ ἀλλαγησόμεθα, 51 Zie, ik zeg u 57een verborgenheid: b58wij zullen wel niet allen 59ontslapen, maar wij zullen allen 60veranderd worden,
57 Dat is, een zaak die allen mensen, ook den profeten en apostelen tot nog toe onbekend is geweest.
b 1 Thess. 4:16. verwijsteksten
58 Namelijk mensen die alsdan zullen leven, 1 Thess. 4:17. Want de dag der toekomst van Christus is onzeker. verwijsteksten
59 Dat is, sterven; hetwelk niet strijdt met hetgeen staat Hebr. 9:27. Want aldaar wordt gesproken van de gewone wet der natuur, en niet van hetgeen in het laatst van de wereld God aan sommigen zal willen doen. Ook zal deze verandering denzulken wezen in plaats van den dood. verwijsteksten
60 Dat is, van sterfelijk onsterfelijk worden. Hetwelk niet alleen den gelovigen zal geschieden, maar ook den ongelovigen; doch tot verscheidene einden: dezen om den eeuwigen dood onderworpen te zijn, en genen om de eeuwige gelukzaligheid te genieten; en ook op verscheidene wijzen: der gelovigen lichamen bekleed met heerlijkheid, en der ongelovigen met smaadheid, Dan. 12:2. Joh. 5:29. En deze verandering zal geschieden niet in het wezen der lichamen, maar in hun hoedanigheden, vers 48. verwijsteksten
   
52 ἐν ἀτόμῳ, ἐν ῥιπῇ ὀφθαλμοῦ, ἐν τῇ ἐσχάτῃ σάλπιγγι· σαλπίσει γάρ, καὶ οἱ νεκροὶ ἐγερθήσονται ἄφθαρτοι, καὶ ἡμεῖς ἀλλαγησόμεθα. 52 61In een punt des tijds, in een ogenblik, met c62de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en 63de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en 64wij zullen veranderd worden.
61 Dat is, gans haastelijk en snellijk.
c Matth. 24:31. 1 Thess. 4:16. verwijsteksten
62 Dat is, met een groot en verschrikkelijk geluid, gelijk daar is der bazuinen of trompetten. Dit geluid wordt genaamd de stem des Zoons Gods, Joh. 5:28, een geschrei en stem des archangels en bazuin Gods, 1 Thess. 4:16. verwijsteksten
63 Dat is, die voor dien tijd zullen gestorven zijn.
64 Namelijk die alsdan leven zullen; zie vers 51. verwijsteksten
   
53 δεῖ γὰρ τὸ φθαρτὸν τοῦτο ἐνδύσασθαι ἀφθαρσίαν, καὶ τὸ θνητὸν τοῦτο ἐνδύσασθαι ἀθανασίαν. 53 Want 65dit verderfelijke 66moet onverderfelijkheid 67aandoen, en dit sterfelijke moet donsterfelijkheid aandoen.
65 Namelijk lichaam, dat wij nu hebben en dragen, Job 19:26, 27. verwijsteksten
66 De reden van deze noodwendigheid wordt aangewezen vers 50. verwijsteksten
67 Namelijk als een nieuw kleed. Zie 2 Kor. 5:2, 3. Hetzelfde wezen der lichamen dan zal blijven, maar zij zullen hun oude sterfelijke conditie afleggen en de onsterfelijkheid als een nieuw kleed en sieraad aandoen. En dit zal zijn de verandering waarvan tevoren is gesproken. verwijsteksten
d 2 Kor. 5:4. verwijsteksten
   
54 ὅταν δὲ τὸ φθαρτὸν τοῦτο ἐνδύσηται ἀφθαρσίαν, καὶ τὸ θνητὸν τοῦτο ἐνδύσηται ἀθανασίαν, τότε γενήσεται ὁ λόγος ὁ γεγραμμένος, Κατεπόθη ὁ θάνατος εἰς νῖκος. 54 En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord 68geschieden 69dat geschreven is: e70De dood 71is verslonden 72tot overwinning.
68 Dat is, volkomenlijk vervuld worden.
69 Namelijk Jes. 25:8. verwijsteksten
e Jes. 25:8. Hos. 13:14. Hebr. 2:14. verwijsteksten
70 Dit wordt verstaan van den tijdelijken dood, ten aanzien van de gelovigen; en kan ook verstaan worden van den eeuwigen dood. Doch de apostel past dit alhier op den tijdelijken dood, gelijk uit het voorgaande blijkt.
71 Namelijk van Christus, vers 57. Dat is, ganselijk weggenomen, dat er geen dood of sterven meer onder de mensen zal wezen. Zie dergelijke wijze van spreken 2 Kor. 5:4. verwijsteksten
72 Dat is, dat hij gans overwonnen, weggenomen en tenietgedaan is, Openb. 21:4. Het Hebreeuwse woord dat Jesaja hier gebruikt, kan ook overgezet worden met in eeuwigheid. verwijsteksten
   
55 Ποῦ σου, θάνατε, τὸ *κέντρον; ποῦ σου, ᾅδη, τὸ νῖκος;
* κέντρον (...) νῖκος St, B-edd, Elz, Sc, M | νῖκος (...) κέντρον B-edd
55 73Dood, waar is uw 74prikkel? 75Hel, waar is uw 76overwinning?
73 Dit is als een triomflied, dat de apostel zingt over de overwinning van den dood, genomen, zo het schijnt, uit den profeet Hosea, 13:14, hoewel met enige verandering en bijvoeging van woorden. verwijsteksten
74 Namelijk waarmede gij ons mensen pleegt den doodsteek te geven.
75 Of: Graf, want het Hebreeuwse woord scheol, en het Griekse hades, welke van den profeet en van den apostel hier gebruikt worden, betekent beide. En het schijnt dat het hier voornamelijk het graf betekent, dewijl de apostel hier handelt van de wegdoening van den tijdelijken dood.
76 Namelijk waardoor gij de doden onder uw geweld tot nog toe gehouden hebt, die gij alsdan zult moeten wedergeven, en onder uw geweld niet langer kunnen behouden. Zie Openb. 20:13, 14. verwijsteksten
   
56 τὸ δὲ κέντρον τοῦ θανάτου ἡ ἁμαρτία· ἡ δὲ δύναμις τῆς ἁμαρτίας ὁ νόμος· 56 De prikkel nu des doods is 77de zonde, en de kracht der zonde 78is de wet.
77 Want om der zonde wil heeft de dood macht over ons, en is overzulks gelijk als het wapen om ons te doden, Rom. 5:12; 6:23. verwijsteksten
78 Want de zonde wordt niet gekend noch toegerekend dan door de wet; en als de wet ons iets gebiedt, zo voert ons verdorven vlees daartegen des te meer strijd om te doen wat verboden is. Zie Rom. 5:13; 7:7, 8, 13. verwijsteksten
   
57 τῷ δὲ Θεῷ χάρις τῷ διδόντι ἡμῖν τὸ νῖκος διὰ τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ. 57 fMaar Gode zij dank, 79Die ons de overwinning geeft 80door onzen Heere Jezus Christus.
f 1 Joh. 5:5. verwijsteksten
79 Namelijk van deze voornoemde en alle andere vijanden.
80 Die deze overwinning heeft teweeggebracht, niet voor Zichzelven, maar voor ons, als Hij door Zijn dood volkomenlijk voor de zonden, naar eis der wet, betaald heeft, en door kracht Zijner opstanding onze zielen wederbaart, en onze lichamen ten uitersten dage zal opwekken in heerlijkheid.
   
58 ὥστε, ἀδελφοί μου ἀγαπητοί, ἑδραῖοι γίνεσθε, ἀμετακίνητοι, περισσεύοντες ἐν τῷ ἔργῳ τοῦ Κυρίου πάντοτε, εἰδότες ὅτι ὁ κόπος ὑμῶν οὐκ ἔστι κενὸς ἐν Κυρίῳ. 58 Zo dan, mijn geliefde broeders, zijt 81standvastig, 82onbeweeglijk, altijd 83overvloedig zijnde 84in het werk des Heeren, als die 85weet dat uw arbeid 86niet ijdel is in den Heere.
81 Of: welgegrond, namelijk in het geloof.
82 Namelijk tegen de stormwinden of watervloeden van verzoekingen.
83 Dat is, met een ernstigen ijver en vlijt altijd voortgaande en toenemende.
84 Dat is, in het werk dat de Heere door den dienst der apostelen in uw harten gewrocht heeft, of dat Hij ons gebiedt dat wij doen zullen, Joh. 6:29. verwijsteksten
85 Dat is, verzekerd zijn door de beloften Gods.
86 Dat is, niet zonder vrucht en genadige vergelding zal zijn.

Einde 1 Korinthe 15