Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De opstanding van Christus |
1 Γνωρίζω δὲ ὑμῖν, ἀδελφοί, τὸ εὐαγγέλιον ὃ εὐηγγελισάμην ὑμῖν, ὃ καὶ παρελάβετε, ἐν ᾧ καὶ ἑστήκατε, | | 1 VOORTS, broeders, ik maak u bekend het Evangelie, adat ik u verkondigd heb, hetwelk gij ook aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat, a Gal. 1:11.  a Gal. 1:11 Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mens. |
2 δι’ οὗ καὶ σώζεσθε· τίνι λόγῳ εὐηγγελισάμην ὑμῖν, εἰ κατέχετε, ἐκτὸς εἰ μὴ εἰκῆ ἐπιστεύσατε. | | 2 bDoor hetwelk gij ook zalig wordt, indien gij het behoudt op zodanige wijze als ik het u verkondigd heb, tenzij dan dat gij tevergeefs geloofd hebt. b Rom. 1:16. 1 Kor. 1:21.  b Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. 1 Kor. 1:21 Want nademaal in de wijsheid Gods de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zo heeft het Gode behaagd, door de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven. |
3 παρέδωκα γὰρ ὑμῖν ἐν πρώτοις, ὃ καὶ παρέλαβον, ὅτι Χριστὸς ἀπέθανεν ὑπὲρ τῶν ἁμαρτιῶν ἡμῶν κατὰ τὰς γραφάς· | | 3 Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven hetgeen ik ook ontvangen heb, cdat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften; c Jes. 53:7. Dan. 9:24, 26. 1 Kor. 5:7. 1 Petr. 2:24.  c Jes. 53:7 Als
dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Dan. 9:26 En na die twee en zestig weken zal de Messías uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn en
vastelijk besloten verwoestingen. 1 Kor. 5:7 Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. 1 Petr. 2:24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. |
4 καὶ ὅτι ἐτάφη· καὶ ὅτι ἐγήγερται τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ κατὰ τὰς γραφάς· | | 4 En dat Hij is dbegraven, en dat Hij is eopgewekt ten derden dage, naar de Schriften; d Ps. 16:10. Jes. 53:9. Jona 1:17. Matth. 12:40. e Ps. 16:10. Jes. 53:8. Matth. 12:40.  d Ps. 16:10 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. Jes. 53:9 En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is. Jona 1:17 De HEERE nu beschikte een groten vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van den vis, drie dagen en drie nachten. Matth. 12:40 Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde. e Ps. 16:10 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. Jes. 53:8 Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding mijns volks is de plaag op Hem geweest. Matth. 12:40 Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde. |
5 καὶ ὅτι ὤφθη Κηφᾷ, εἶτα τοῖς δώδεκα· | | 5 En dat Hij is van Céfas fgezien, gdaarna van de twaalve. f Luk. 24:34. Hand. 10:41. g Joh. 20:19, enz.  f Luk. 24:34 Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien. Hand. 10:41 Niet al den volke, maar den getuigen die van God tevoren verkoren waren, ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was; g Joh. 20:19 Als het dan avond was op denzelven eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren waar de discipelen vergaderd waren, om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. |
6 ἔπειτα ὤφθη ἐπάνω πεντακοσίοις ἀδελφοῖς ἐφάπαξ, ἐξ ὧν οἱ πλείους μένουσιν ἕως ἄρτι, τινὲς δὲ καὶ ἐκοιμήθησαν· | | 6 Daarna is Hij gezien van meer dan vijfhonderd broederen op eenmaal, van welke het meerderdeel
nog overig is, en sommigen ook zijn ontslapen. |
7 ἔπειτα ὤφθη Ἰακώβῳ, εἶτα τοῖς ἀποστόλοις πᾶσιν· | | 7 Daarna is Hij gezien van Jakobus, daarna van al de apostelen. |
8 ἔσχατον δὲ πάντων, ὡσπερεὶ τῷ ἐκτρώματι, ὤφθη κἀμοί. | | 8 En ten laatste van allen is Hij ook hvan mij, als van een ontijdig geborene, gezien. h Hand. 9:3, 17; 23:11. 1 Kor. 9:1. 2 Kor. 12:2.  h Hand. 9:3 En als hij reisde, is het geschied dat hij nabij Damascus kwam, en hem omscheen snellijk een licht van den hemel; Hand. 9:17 En Ananías ging heen en kwam in het huis; en de handen op hem leggende, zeide hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op den weg dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden. Hand. 23:11 En den volgenden nacht stond de Heere bij hem, en zeide: Heb goeden moed, Paulus; want gelijk gij te Jeruzalem van Mij betuigd hebt, alzo moet gij ook te Rome getuigen. 1 Kor. 9:1 BEN ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onzen Heere, gezien? Zijt gijlieden niet mijn werk in den Heere? 2 Kor. 12:2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. |
9 ἐγὼ γάρ εἰμι ὁ ἐλάχιστος τῶν ἀποστόλων, ὃς οὐκ εἰμὶ ἱκανὸς καλεῖσθαι ἀπόστολος, διότι ἐδίωξα τὴν ἐκκλησίαν τοῦ Θεοῦ. | | 9 Want ik ben ide minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, kdaarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb. i Ef. 3:8. k Hand. 8:3; 9:1; 22:4; 26:9. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13.  i Ef. 3:8 Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus, k Hand. 8:3 En Saulus verwoestte de gemeente, gaande in de huizen; en trekkende mannen en vrouwen, leverde hen over in de gevangenis. Hand. 9:1 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, Hand. 22:4 Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; Hand. 26:9 Ik meende waarlijk bij mijzelven, dat ik tegen den Naam van Jezus van Nazareth vele wederpartijdige dingen moest doen; Gal. 1:13 Want gij hebt mijn omgang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uitnemend zeer de gemeente Gods vervolgde en dezelve verwoestte, 1 Tim. 1:13 Die tevoren een godslasteraar was en een vervolger en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetend gedaan heb in mijn ongelovigheid; |
10 χάριτι δὲ Θεοῦ εἰμὶ ὅ εἰμι, καὶ ἡ χάρις αὐτοῦ ἡ εἰς ἐμὲ οὐ κενὴ ἐγενήθη, ἀλλὰ περισσότερον αὐτῶν πάντων ἐκοπίασα· οὐκ ἐγὼ δέ, ἀλλ’ ἡ χάρις τοῦ Θεοῦ ἡ σὺν ἐμοί. | | 10 Doch door de genade Gods ben ik wat ik ben; en Zijn genade die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, lmaar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is. l 2 Kor. 11:23; 12:11.  l 2 Kor. 11:23 Zijn zij dienaars van Christus? (Ik spreek onwijs zijnde) ik ben boven hen: in arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in doodsgevaar menigmaal. 2 Kor. 12:11 Ik ben roemende onwijs geworden; gij hebt mij genoodzaakt; want ik behoorde van u geprezen te zijn; want ik ben in geen ding minder geweest dan de uitnemendste apostelen, hoewel ik niets ben. |
11 εἴτε οὖν ἐγώ, εἴτε ἐκεῖνοι, οὕτω κηρύσσομεν, καὶ οὕτως ἐπιστεύσατε. | | 11 Hetzij dan ik, hetzij zijlieden, alzo prediken wij, en alzo hebt gij geloofd. |
| | De opstanding der doden |
12 Εἰ δὲ Χριστὸς κηρύσσεται ὅτι ἐκ νεκρῶν ἐγήγερται, πῶς λέγουσί τινες ἐν ὑμῖν ὅτι ἀνάστασις νεκρῶν οὐκ ἔστιν; | | 12 Indien nu Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, hoe zeggen sommigen onder u dat er geen opstanding der doden is? |
13 εἰ δὲ ἀνάστασις νεκρῶν οὐκ ἔστιν, οὐδὲ Χριστὸς ἐγήγερται· | | 13 En indien er geen opstanding der doden is, zo is Christus ook niet opgewekt. |
14 εἰ δὲ Χριστὸς οὐκ ἐγήγερται, κενὸν ἄρα τὸ κήρυγμα ἡμῶν, κενὴ δὲ καὶ ἡ πίστις ὑμῶν. | | 14 En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof; |
15 εὑρισκόμεθα δὲ καὶ ψευδομάρτυρες τοῦ Θεοῦ, ὅτι ἐμαρτυρήσαμεν κατὰ τοῦ Θεοῦ ὅτι ἤγειρε τὸν Χριστόν, ὃν οὐκ ἤγειρεν, εἴπερ ἄρα νεκροὶ οὐκ ἐγείρονται. | | 15 En zo worden wij ook bevonden valse getuigen Gods; want wij hebben van God getuigd, dat Hij Christus opgewekt heeft, Dien Hij niet heeft opgewekt, zo namelijk de doden niet opgewekt worden. |
16 εἰ γὰρ νεκροὶ οὐκ ἐγείρονται, οὐδὲ Χριστὸς ἐγήγερται· | | 16 Want indien de doden niet opgewekt worden, zo is ook Christus niet opgewekt. |
17 εἰ δὲ Χριστὸς οὐκ ἐγήγερται, ματαία ἡ πίστις ὑμῶν· ἔτι ἐστὲ ἐν ταῖς ἁμαρτίαις ὑμῶν. | | 17 En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij nog in uw zonden. |
18 ἄρα καὶ οἱ κοιμηθέντες ἐν Χριστῷ ἀπώλοντο. | | 18 Zo zijn dan ook verloren die in Christus ontslapen zijn. |
19 εἰ ἐν τῇ ζωῇ ταύτῃ ἠλπικότες ἐσμὲν ἐν Χριστῷ μόνον, ἐλεεινότεροι πάντων ἀνθρώπων ἐσμέν. | | 19 Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen. |
20 Νυνὶ δὲ Χριστὸς ἐγήγερται ἐκ νεκρῶν, ἀπαρχὴ τῶν κεκοιμημένων ἐγένετο. | | 20 Maar nu, mChristus is opgewekt uit de doden, en
is nde Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn. m 1 Petr. 1:3. n Kol. 1:18. Openb. 1:5.  m 1 Petr. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; n Kol. 1:18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn. Openb. 1:5 En van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, |
21 ἐπειδὴ γὰρ δι’ ἀνθρώπου ὁ θάνατος, καὶ δι’ ἀνθρώπου ἀνάστασις νεκρῶν. | | 21 Want dewijl ode dood door een mens is, zo is ook de opstanding der doden door een Mens. o Gen. 2:17; 3:6. Rom. 5:12, 18; 6:23.  o Gen. 2:17 Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. Gen. 3:6 En de vrouw zag dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at. Rom. 5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. Rom. 5:18 Zo dan, gelijk door één misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, alzo ook door één rechtvaardigheid komt de genade
over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens. Rom. 6:23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. |
22 ὥσπερ γὰρ ἐν τῷ Ἀδὰμ πάντες ἀποθνήσκουσιν, οὕτω καὶ ἐν τῷ Χριστῷ πάντες ζωοποιηθήσονται. | | 22 Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden. |
23 ἕκαστος δὲ ἐν τῷ ἰδίῳ τάγματι· ἀπαρχὴ Χριστός, ἔπειτα οἱ Χριστοῦ ἐν τῇ παρουσίᾳ αὐτοῦ. | | 23 Maar een iegelijk in zijn orde: de Eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst. |
24 εἶτα τὸ τέλος, ὅταν παραδῷ τὴν βασιλείαν τῷ Θεῷ καὶ Πατρί, ὅταν καταργήσῃ πᾶσαν ἀρχὴν καὶ πᾶσαν ἐξουσίαν καὶ δύναμιν. | | 24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, pwanneer Hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. p 1 Kor. 2:6.  p 1 Kor. 2:6 En wij spreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid niet dezer wereld, noch der oversten dezer wereld, die tenietworden; |
25 δεῖ γὰρ αὐτὸν βασιλεύειν, ἄχρις οὗ ἂν θῇ πάντας τοὺς ἐχθροὺς ὑπὸ τοὺς πόδας αὐτοῦ. | | 25 qWant Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. q Ps. 110:1. Hand. 2:34. Ef. 1:20. Kol. 3:1. Hebr. 1:13; 10:12.  q Ps. 110:1 EEN psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit tot Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. Hand. 2:34 Want David is niet opgevaren in de hemelen; maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Hebr. 1:13 En tot welken der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten? Hebr. 10:12 Maar Deze, één slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand Gods, |
26 ἔσχατος ἐχθρὸς καταργεῖται ὁ θάνατος. | | 26 De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood. |
27 Πάντα γὰρ ὑπέταξεν ὑπὸ τοὺς πόδας αὐτοῦ. ὅταν δὲ εἴπῃ ὅτι Πάντα ὑποτέτακται, δῆλον ὅτι ἐκτὸς τοῦ ὑποτάξαντος αὐτῷ τὰ πάντα. | | 27 rWant Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar dat Hij uitgenomen wordt Die Hem alle dingen onderworpen heeft. r Ps. 8:7. Matth. 11:27; 28:18. Ef. 1:22. Hebr. 2:8.  r Ps. 8:7 Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet: Matth. 11:27 Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader; en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon en dien het de Zoon wil openbaren. Matth. 28:18 En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; Hebr. 2:8 Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want daarin dat Hij Hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij niets uitgelaten dat Hem niet onderworpen zij. Doch nu zien wij nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn; |
28 ὅταν δὲ ὑποταγῇ αὐτῷ τὰ πάντα, τότε καὶ αὐτὸς ὁ Υἱὸς ὑποταγήσεται τῷ ὑποτάξαντι αὐτῷ τὰ πάντα, ἵνα ᾖ ὁ Θεὸς τὰ πάντα ἐν πᾶσιν. | | 28 En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. |
29 Ἐπεὶ τί ποιήσουσιν οἱ βαπτιζόμενοι ὑπὲρ τῶν νεκρῶν; εἰ ὅλως νεκροὶ οὐκ ἐγείρονται, τί καὶ βαπτίζονται ὑπὲρ τῶν νεκρῶν; | | 29 Anders, wat zullen zij doen die voor de doden gedoopt worden, indien de doden ganselijk niet opgewekt worden? Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt? |
30 τί καὶ ἡμεῖς κινδυνεύομεν πᾶσαν ὥραν; | | 30 Waarom zijn ook wij alle uur in gevaar? |
31 καθ’ ἡμέραν ἀποθνήσκω, νὴ τὴν *ἡμετέραν καύχησιν, ἣν ἔχω ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ τῷ Κυρίῳ ἡμῶν. * ἡμετέραν St, B-edd | ὑμετέραν B-edd, Elz, Sc, M (SV-kt) | | 31 Ik sterf allen dag, hetwelk ik betuig
bij onzen roem dien ik heb in Christus Jezus, onzen Heere. |
32 εἰ κατὰ ἄνθρωπον ἐθηριομάχησα ἐν Ἐφέσῳ, τί μοι τὸ ὄφελος, εἰ νεκροὶ οὐκ ἐγείρονται; φάγωμεν καὶ πίωμεν, αὔριον γὰρ ἀποθνήσκομεν. | | 32 Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Éfeze, wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet opgewekt worden? sLaat ons eten en drinken, want morgen sterven wij. s Jes. 22:13; 56:12.  s Jes. 22:13 Maar zie, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden en schapen te kelen, vlees te eten en wijn te drinken, en te zeggen: Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven. Jes. 56:12 Komt herwaarts, zeggen zij, ik zal wijn halen en wij zullen sterken drank zuipen; en de dag van morgen zal zijn als deze, ja, groter, veel treffelijker. |
33 μὴ πλανᾶσθε· Φθείρουσιν ἤθη χρήσθ’ ὁμιλίαι κακαί. | | 33 Dwaalt niet; kwade samensprekingen verderven goede zeden. |
34 ἐκνήψατε δικαίως, καὶ μὴ ἁμαρτάνετε· ἀγνωσίαν γὰρ Θεοῦ τινὲς ἔχουσι· πρὸς ἐντροπὴν ὑμῖν λέγω. | | 34 Waakt op rechtvaardiglijk, en zondigt niet; want sommigen hebben de kennis Gods niet. Ik zeg het u tot schaamte. |
| | De wijze van opstanding |
35 Ἀλλ’ ἐρεῖ τις, Πῶς ἐγείρονται οἱ νεκροί; ποίῳ δὲ σώματι ἔρχονται; | | 35 Maar, zal iemand zeggen, thoe zullen de doden opgewekt worden, en met hoedanig een lichaam zullen zij komen? t Ez. 37:3.  t Ez. 37:3 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, zullen deze beenderen levend worden? En ik zeide: Heere HEERE, Gij weet het. |
36 ἄφρον, σὺ ὃ σπείρεις, οὐ ζωοποιεῖται, ἐὰν μὴ ἀποθάνῃ· | | 36 Gij dwaas, vhetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is. v Joh. 12:24.  v Joh. 12:24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort. |
37 καὶ ὃ σπείρεις, οὐ τὸ σῶμα τὸ γενησόμενον σπείρεις, ἀλλὰ γυμνὸν κόκκον, εἰ τύχοι, σίτου ἤ τινος τῶν λοιπῶν· | | 37 En hetgeen gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet dat worden zal, maar een bloot graan, naar het voorvalt, van tarwe of van enig der andere granen. |
38 ὁ δὲ Θεὸς αὐτῷ δίδωσι σῶμα καθὼς ἠθέλησε, καὶ ἑκάστῳ τῶν σπερμάτων τὸ ἴδιον σῶμα. | | 38 Maar God geeft hetzelve een lichaam, gelijk Hij wil, en aan een iegelijk zaad zijn eigen lichaam. |
39 οὐ πᾶσα σὰρξ ἡ αὐτὴ σάρξ· ἀλλὰ ἄλλη μὲν σὰρξ ἀνθρώπων, ἄλλη δὲ σὰρξ κτηνῶν, ἄλλη δὲ ἰχθύων, ἄλλη δὲ πτηνῶν. | | 39 Alle vlees is niet hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der mensen, en een ander is het vlees der beesten, en een ander der vissen, en een ander der vogelen. |
40 καὶ σώματα ἐπουράνια, καὶ σώματα ἐπίγεια· ἀλλ’ ἑτέρα μὲν ἡ τῶν ἐπουρανίων δόξα, ἑτέρα δὲ ἡ τῶν ἐπιγείων. | | 40 En er zijn hemelse lichamen en er zijn aardse lichamen; maar een andere is de heerlijkheid der hemelse en een andere der aardse. |
41 ἄλλη δόξα ἡλίου, καὶ ἄλλη δόξα σελήνης, καὶ ἄλλη δόξα ἀστέρων· ἀστὴρ γὰρ ἀστέρος διαφέρει ἐν δόξῃ. | | 41 Een andere is de heerlijkheid der zon, en een andere is de heerlijkheid der maan, en een andere is de heerlijkheid der sterren; want de ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere ster. |
42 οὕτω καὶ ἡ ἀνάστασις τῶν νεκρῶν. σπείρεται ἐν φθορᾷ, ἐγείρεται ἐν ἀφθαρσίᾳ· | | 42 xAlzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. x Dan. 12:3. Matth. 13:43.  x Dan. 12:3 De leraars nu zullen blinken als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk. Matth. 13:43 Dan zullen de rechtvaardigen blinken gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders. Die oren heeft om te horen, die hore. |
43 σπείρεται ἐν ἀτιμίᾳ, ἐγείρεται ἐν δόξῃ· σπείρεται ἐν ἀσθενείᾳ, ἐγείρεται ἐν δυνάμει· | | 43 Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. |
44 σπείρεται σῶμα ψυχικόν, ἐγείρεται σῶμα πνευματικόν. ἔστι σῶμα ψυχικόν, καὶ ἔστι σῶμα πνευματικόν. | | 44 Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam. |
45 οὕτω καὶ γέγραπται, Ἐγένετο ὁ πρῶτος ἄνθρωπος Ἀδὰμ εἰς ψυχὴν ζῶσαν. ὁ ἔσχατος Ἀδὰμ εἰς Πνεῦμα ζωοποιοῦν. | | 45 Alzo is er ook geschreven: yDe eerste mens Adam is geworden tot een levende ziel; de laatste Adam tot een levendmakenden Geest. y Gen. 2:7.  y Gen. 2:7 En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. |
46 ἀλλ’ οὐ πρῶτον τὸ πνευματικόν, ἀλλὰ τὸ ψυχικόν, ἔπειτα τὸ πνευματικόν. | | 46 Maar het geestelijke is niet eerst, doch het natuurlijke, daarna het geestelijke. |
47 ὁ πρῶτος ἄνθρωπος ἐκ γῆς, χοϊκός· ὁ δεύτερος ἄνθρωπος, ὁ Κύριος ἐξ οὐρανοῦ. | | 47 De eerste mens is uit de aarde, aards; de tweede Mens is de Heere uit den hemel. |
48 οἷος ὁ χοϊκός, τοιοῦτοι καὶ οἱ χοϊκοί· καὶ οἷος ὁ ἐπουράνιος, τοιοῦτοι καὶ οἱ ἐπουράνιοι· | | 48 Hoedanig de aardse is, zodanig zijn ook de aardsen; en hoedanig de Hemelse is, zodanig zijn ook de hemelsen. |
49 καὶ καθὼς ἐφορέσαμεν τὴν εἰκόνα τοῦ χοϊκοῦ, φορέσομεν καὶ τὴν εἰκόνα τοῦ ἐπουρανίου. | | 49 En zgelijkerwijs wij het beeld van den aardsen gedragen hebben, alzo zullen wij ook het beeld van den Hemelsen dragen. z 2 Kor. 4:11.  z 2 Kor. 4:11 Want wij die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus’ wil, opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden. |
50 Τοῦτο δέ φημι, ἀδελφοί, ὅτι σὰρξ καὶ αἷμα βασιλείαν Θεοῦ κληρονομῆσαι οὐ δύνανται, οὐδὲ ἡ φθορὰ τὴν ἀφθαρσίαν κληρονομεῖ. | | 50 Doch dit zeg ik, broeders, adat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet beërven kunnen, en de verderfelijkheid beërft de onverderfelijkheid niet. a Joh. 1:13.  a Joh. 1:13 Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. |
51 ἰδού, μυστήριον ὑμῖν λέγω· Πάντες μὲν οὐ κοιμηθησόμεθα, πάντες δὲ ἀλλαγησόμεθα, | | 51 Zie, ik zeg u een verborgenheid: bwij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, b 1 Thess. 4:16.  b 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
52 ἐν ἀτόμῳ, ἐν ῥιπῇ ὀφθαλμοῦ, ἐν τῇ ἐσχάτῃ σάλπιγγι· σαλπίσει γάρ, καὶ οἱ νεκροὶ ἐγερθήσονται ἄφθαρτοι, καὶ ἡμεῖς ἀλλαγησόμεθα. | | 52 In een punt des tijds, in een ogenblik, met cde laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden. c Matth. 24:31. 1 Thess. 4:16.  c Matth. 24:31 En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve. 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
53 δεῖ γὰρ τὸ φθαρτὸν τοῦτο ἐνδύσασθαι ἀφθαρσίαν, καὶ τὸ θνητὸν τοῦτο ἐνδύσασθαι ἀθανασίαν. | | 53 Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet donsterfelijkheid aandoen. d 2 Kor. 5:4.  d 2 Kor. 5:4 Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde. |
54 ὅταν δὲ τὸ φθαρτὸν τοῦτο ἐνδύσηται ἀφθαρσίαν, καὶ τὸ θνητὸν τοῦτο ἐνδύσηται ἀθανασίαν, τότε γενήσεται ὁ λόγος ὁ γεγραμμένος, Κατεπόθη ὁ θάνατος εἰς νῖκος. | | 54 En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden dat geschreven is: eDe dood is verslonden tot overwinning. e Jes. 25:8. Hos. 13:14. Hebr. 2:14.  e Jes. 25:8 Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. Hos. 13:14 Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal hen vrijmaken van den dood. O dood, waar zijn uw pestilentiën; hel, waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, |
55 Ποῦ σου, θάνατε, τὸ *κέντρον; ποῦ σου, ᾅδη, τὸ νῖκος; * κέντρον (...) νῖκος St, B-edd, Elz, Sc, M | νῖκος (...) κέντρον B-edd | | 55 Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? |
56 τὸ δὲ κέντρον τοῦ θανάτου ἡ ἁμαρτία· ἡ δὲ δύναμις τῆς ἁμαρτίας ὁ νόμος· | | 56 De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet. |
57 τῷ δὲ Θεῷ χάρις τῷ διδόντι ἡμῖν τὸ νῖκος διὰ τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ. | | 57 fMaar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus. f 1 Joh. 5:5.  f 1 Joh. 5:5 Wie is het die de wereld overwint, dan die gelooft dat Jezus is de Zone Gods? |
58 ὥστε, ἀδελφοί μου ἀγαπητοί, ἑδραῖοι γίνεσθε, ἀμετακίνητοι, περισσεύοντες ἐν τῷ ἔργῳ τοῦ Κυρίου πάντοτε, εἰδότες ὅτι ὁ κόπος ὑμῶν οὐκ ἔστι κενὸς ἐν Κυρίῳ. | | 58 Zo dan, mijn geliefde broeders, zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet dat uw arbeid niet ijdel is in den Heere. |