Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

1 Korinthe 12 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

1 Korinthe 12

1 De apostel bestraft voorts de onenigheid onder de Korinthiërs, ontstaan uit de verscheidenheid der geestelijke gaven en der kerkelijke bedieningen, en leert dat zij om dezelve zich niet moeten verhovaardigen of anderen verachten, overmits zij tevoren allen heidenen zijn geweest en de Heilige Geest hun dezelve verleend heeft. 4 Dat dezelfde Geest deze gaven in den een minder, in den ander meerder verscheidenlijk werkt naar Zijn believen, teneinde dat zij tot gemeen gebruik en nut van de ganse gemeente besteed worden; welke gaven hij tot negen toe verhaalt. 12 Dit verklaart hij door een gelijkenis van de verscheidene leden van een lichaam, waarmede hij leert, dat ook de geringste gaven haar nuttigheid en noodwendigheid hebben, en dat daarom degenen die de treffelijkste gaven hebben ontvangen, niet moeten verachten degenen die mindere hebben. 25 Maar dat eenieder zijn gaven besteden moet tot dienst van anderen en van het gehele lichaam der gemeente. 28 Dat God, gelijk de gaven, alzo ook de bedieningen in de gemeente niet enerlei, noch evenwaardig heeft besteld. 31 Doch dat eenieder evenwel staan moet naar de beste gaven.
  
Vele gaven, één Geest
1 Περὶ δὲ τῶν πνευματικῶν, ἀδελφοί, οὐ θέλω ὑμᾶς ἀγνοεῖν. 1 EN van 1de geestelijke gaven, broeders, wil ik niet 2dat gij onwetende zijt.
1 Hij verstaat daardoor niet zozeer de inwendige geestelijke gave des geloofs en der wedergeboorte, als de uitwendige en wonderbare gaven die met oplegging der handen toentertijd sommigen door den Heiligen Geest gegeven werden, en hier genaamd worden gaven, vers 4, en werkingen, vers 6, en verhaald worden vss. 8, 9, 10. verwijsteksten
2 Namelijk vanwaar die komen, tot wat einde die gegeven worden, en hoe zij gebruikt moeten worden.
   
2 οἴδατε ὅτι ἔθνη ἦτε πρὸς τὰ εἴδωλα τὰ ἄφωνα, ὡς ἂν ἤγεσθε, ἀπαγόμενοι. 2 Gij weet dat gij heidenen waart, 3tot de stomme afgoden 4heengetrokken, 5naar dat gij geleid werdt.
3 Om die te dienen en hen van toekomende dingen te vragen, die noch leven, noch verstand, noch spraak hebben. Zie Ps. 115:4, 5, 6, 7. Hab. 2:18. verwijsteksten
4 Namelijk als domme beesten u latende verleiden door allerlei leugens en bedriegerijen. Zie dergelijke 2 Tim. 2:26. verwijsteksten
5 Namelijk van de afgodische papen, waarzeggers en andere instrumenten des duivels, de een tot den enen, de ander tot den anderen afgod.
   
3 διὸ γνωρίζω ὑμῖν, ὅτι οὐδεὶς ἐν Πνεύματι Θεοῦ λαλῶν λέγει ἀνάθεμα Ἰησοῦν· καὶ οὐδεὶς δύναται εἰπεῖν Κύριον Ἰησοῦν, εἰ μὴ ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ. 3 Daarom maak ik u bekend, adat niemand die 6door den Geest Gods spreekt, Jezus 7een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen Jezus 8den bHeere te zijn, dan 9door den Heiligen Geest.
a Mark. 9:39. verwijsteksten
6 Gr. in.
7 Gr. anathema, van welk woord zie Hand. 23:12. Rom. 9:3. Gal. 1:8, 9. Dit deden de heidenen en vijanden van de christelijke religie. Zie Plinius aan Trajanus, boek 10, brief 97. verwijsteksten
8 Dat is, erkennen en belijden dat Hij is de ware Zone Gods, de beloofde Messias en Zaligmaker der wereld.
b Joh. 13:13. 1 Kor. 8:6. verwijsteksten
9 Gr. in.
   
4 Διαιρέσεις δὲ χαρισμάτων εἰσί, τὸ δὲ αὐτὸ Πνεῦμα. 4 cEn er is 10verscheidenheid 11der gaven, doch het is 12dezelfde Geest;
c Rom. 12:6. 1 Petr. 4:10. verwijsteksten
10 Gr. er zijn verscheidenheden, dat is, de gaven zijn velerhande, de ene treffelijker dan de andere, en ook verscheidenlijk gedeeld, aan dezen en niet aan genen, en dat met verscheidene mate. Zie vers 8, enz. verwijsteksten
11 Namelijk van profeteren, met vreemde talen spreken en dergelijke die hierna verhaald worden.
12 Namelijk Die al deze gaven werkt en uitdeelt; en daarom behoort degene die de treffelijkste ontvangen heeft, zich daarover niet te verhovaardigen, of dengene die mindere heeft, te verachten, alzo Hij aan denzelven immers zo treffelijke gaven had kunnen geven als aan den ander.
   
5 καὶ διαιρέσεις διακονιῶν εἰσί, καὶ ὁ αὐτὸς Κύριος. 5 En er is verscheidenheid 13der bedieningen, en het is 14dezelfde Heere;
13 Dat is, kerkelijke diensten, die verhaald worden vers 28. verwijsteksten
14 Namelijk Jezus Christus, Die ze heeft ingesteld, en Die den een beroept tot dezen dienst, en den ander tot een anderen, alzo het Hem belieft. Zie Ef. 4:11. verwijsteksten
   
6 καὶ διαιρέσεις ἐνεργημάτων εἰσίν, ὁ δὲ αὐτός ἐστι Θεός, ὁ ἐνεργῶν τὰ πάντα ἐν πᾶσιν. 6 En er is verscheidenheid 15der werkingen, doch het is 16dezelfde God Die alles in allen werkt.
15 Dat is, der wonderbare gaven van gezondmakingen en andere wonderen. Zie vss. 9, 10. verwijsteksten
16 Namelijk de Vader door Zijn Zoon en Heiligen Geest, Dien de werkingen dezer gaven mede toegeschreven worden, vers 11. Joh. 5:19, 21. verwijsteksten
   
7 ἑκάστῳ δὲ δίδοται ἡ φανέρωσις τοῦ Πνεύματος πρὸς τὸ συμφέρον. 7 Maar aan een iegelijk wordt 17de openbaring des Geestes gegeven 18tot hetgeen dat oorbaar is.
17 Of: betoning, dat is, de gave waardoor betoond en bekend wordt, dat de Geest zulks in hem gewrocht heeft.
18 Namelijk tot stichting der gemeente en tot gemenen dienst van allen. En daarom moeten zij ook tot geen ander einde gebruikt worden, niet tot verhovaardiging, of tot verachting van anderen.
   
8 ᾧ μὲν γὰρ διὰ τοῦ Πνεύματος δίδοται λόγος σοφίας, ἄλλῳ δὲ λόγος γνώσεως, κατὰ τὸ αὐτὸ Πνεῦμα· 8 Want dezen wordt door den Geest gegeven 19het woord der wijsheid, en een ander 20het woord der kennis, 21door denzelfden Geest;
19 Dat is, de gave van uitnemend wel te verstaan de Goddelijke dingen, en dezelve tot zaligheid en dienst der mensen voorzichtiglijk te kunnen toepassen en gebruiken.
20 Dat is, de gave van wél ervaren te zijn in de Heilige Schrift, en den rechten zin derzelve grondiglijk te verstaan; welke gave sommigen wel hebben, al is het dat zij daarbij niet hebben bekwaamheid om deze kennis óf anderen mede te delen, óf tot gebruik wel toe te passen.
21 Of: naar denzelfden Geest.
   
9 ἑτέρῳ δὲ πίστις, ἐν τῷ αὐτῷ Πνεύματι· ἄλλῳ δὲ χαρίσματα ἰαμάτων, ἐν τῷ αὐτῷ Πνεύματι· 9 En een ander 22het geloof, 23door denzelfden Geest; en een ander de gaven 24der gezondmakingen, 25door denzelfden Geest;
22 Namelijk van wonderen te doen, hetwelk is een bijzonder vertrouwen dat God hierin ons zal geven hetgeen wij van Hem in Christus’ Naam zullen bidden, te boven gaande den loop der natuur. Zie Matth. 17:20. Hand. 14:8. 1 Kor. 13:2. verwijsteksten
23 Gr. in denzelfden Geest.
24 Namelijk niet door gewone middelen van medicijnen, maar met een woord, met aanraken, of anderszins door wonder, gelijk Petrus Hand. 3:6, en Paulus Hand. 28:8. Zie ook Hand. 14:3; 19:11, 12. Jak. 5:14, 15. verwijsteksten
25 Gr. in.
   
10 ἄλλῳ δὲ ἐνεργήματα δυνάμεων, ἄλλῳ δὲ προφητεία, ἄλλῳ δὲ διακρίσεις πνευμάτων, ἑτέρῳ δὲ γένη γλωσσῶν, ἄλλῳ δὲ ἑρμηνεία γλωσσῶν· 10 En een ander 26de werkingen der krachten; en een ander 27profetie; en een ander 28onderscheidingen der geesten; en een ander 29menigerlei talen; en een ander uitlegging 30der talen.
26 Hierdoor wordt verstaan de gave om wonderen te doen, niet alleen tot hulp en dienst der mensen, maar ook tot straf der huichelaars of vijanden van Christus en van Zijn leer. Zie Hand. 5:5 in Petrus en Hand. 13:11 in Paulus. verwijsteksten
27 Dat is, om toekomende dingen zekerlijk tevoren te zeggen, welke gave gehad hebben Agabus, Hand. 11:27, 28; 21:10, de vier dochters van Filippus, Hand. 21:9; of ook om de profetische Schriften uit te leggen, tot stichting, vermaning en vertroosting, 1 Kor. 14:3. Zie Rom. 12:7. Maar hier schijnt het voor de eerste soort van profeteren genomen te worden. verwijsteksten
28 Dat is, de gave om de oprechte en valse leraars te onderkennen, en de gemeente voor de valse te waarschuwen. Zie 1 Joh. 4:1. verwijsteksten
29 Gr. soorten van tongen; namelijk die zij niet geleerd hebben, maar die zij door een bijzonder wonder en Goddelijke onderwijzing en ingeven kunnen spreken. Zie Mark. 16:17. Hand. 2:4. verwijsteksten
30 Gr. der tongen, dat is, die hetgeen in een onbekende taal geschreven of gesproken was, met een bekende taal duidelijk konden uitleggen en anderen, die dezelve niet verstaan, verklaren.
   
11 πάντα δὲ ταῦτα ἐνεργεῖ τὸ ἓν καὶ τὸ αὐτὸ Πνεῦμα, διαιροῦν ἰδίᾳ ἑκάστῳ καθὼς βούλεται. 11 Doch deze dingen alle dwerkt 31de ene en dezelfde Geest, edelende aan een iegelijk in het bijzonder, 32gelijkerwijs Hij wil.
d Rom. 12:3, 6. Ef. 4:7. verwijsteksten
31 Zie vers 4. verwijsteksten
e 1 Kor. 7:7. 2 Kor. 10:13. verwijsteksten
32 Namelijk de Heilige Geest, Die aan niemand gehouden of door niemands bekwaamheid bewogen zijnde, deze gaven geeft naar Zijn vrij believen en welbehagen.
  
Vele leden, één lichaam
12 Καθάπερ γὰρ τὸ σῶμα ἕν ἐστι, καὶ μέλη ἔχει πολλά, πάντα δὲ τὰ μέλη τοῦ σώματος τοῦ ἑνός, πολλὰ ὄντα, ἕν ἐστι σῶμα· οὕτω καὶ ὁ Χριστός. 12 f33Want gelijk het lichaam 34één is en 35vele leden heeft, en al de leden van dit éne lichaam vele zijnde, maar één lichaam zijn, 36alzo ook Christus.
f Rom. 12:4, 5. Ef. 4:16. verwijsteksten
33 Deze gelijkenis gebruikt ook de apostel Rom. 12:4, 5. Ef. 4:4, 12, 16, en is zeer bekwaam om de leden van een geestelijk lichaam tot vrede en enigheid te vermanen. verwijsteksten
34 Dat is, niet in vele lichamen verdeeld, zo is ook de algemene christelijke kerk maar één geestelijk lichaam, Hoogl. 6:9. Rom. 12:5. Ef. 2:14; 4:4, 5, welke enigheid niemand door twist of scheuringen moet verbreken. verwijsteksten
35 Namelijk hebbende verscheidene gaven, waardigheid en bediening.
36 Namelijk heeft maar één lichaam, waarvan Hij het Hoofd is, en dat vele en verscheidene leden heeft. Of: alzo ook Christus, dat is, het lichaam van Christus, namelijk de gemeente, die alzo van haar Hoofd genaamd wordt.
   
13 καὶ γὰρ ἐν ἑνὶ Πνεύματι ἡμεῖς πάντες εἰς ἓν σῶμα ἐβαπτίσθημεν, εἴτε Ἰουδαῖοι εἴτε Ἕλληνες, εἴτε δοῦλοι εἴτε ἐλεύθεροι· καὶ πάντες εἰς ἓν Πνεῦμα ἐποτίσθημεν. 13 Want ook 37wij allen 38zijn door één Geest 39tot één lichaam gedoopt, g40hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen 41tot één Geest 42gedrenkt.
37 Namelijk gelovigen, die tot dit lichaam van Christus als leden behoren.
38 Gr. in één Geest, dat is, door den Geest der wedergeboorte, Die maar één is, en dienvolgens ons ook tot enigheid vermaant en verbindt.
39 Namelijk de gemeente van Christus, die wij ingelijfd worden door den doop, welke het bad der wedergeboorte is, Ef. 5:26. Tit. 3:5, en ons ook tot enigheid verbindt. verwijsteksten
g Gal. 3:28. verwijsteksten
40 Dat is, van wat afkomst, staat, of conditie wij zijn.
41 Of: door één Geest.
42 Dat is, ook het Avondmaal des Heeren, in hetwelk wij allen één drank uit één drinkbeker drinken, vermaant en verbindt ons dat wij alle verdeeldheden vermijdende, naar enigheid staan om een geestelijk lichaam en eensgezind te zijn. Dergelijke reden gebruikt de apostel 1 Kor. 10:17, dat gelijk wij in het Avondmaal allen ééns broods deelachtig zijn, wij alzo ook daardoor vermaand worden dat wij velen één lichaam zijn. verwijsteksten
   
14 καὶ γὰρ τὸ σῶμα οὐκ ἔστιν ἓν μέλος, ἀλλὰ πολλά. 14 Want ook het lichaam is niet 43één lid, maar vele leden.
43 Namelijk alleen, of bestaat niet uit één lid alleen, maar uit vele en verscheidene, alzo bestaat ook het lichaam der gemeente uit vele leden, die verscheidene gaven en bedieningen hebben, van welke sommigen regeren, anderen geregeerd worden, sommigen leren, anderen geleerd worden, sommigen in de gemeente spreken, en anderen toehoren.
   
15 ἐὰν εἴπῃ ὁ πούς, Ὅτι οὐκ εἰμὶ χείρ, οὐκ εἰμὶ ἐκ τοῦ σώματος· οὐ παρὰ τοῦτο οὐκ ἔστιν ἐκ τοῦ σώματος; 15 Indien de voet zeide: Dewijl ik de hand niet ben, zo ben ik 44van het lichaam niet, is die daarom niet van het lichaam?
44 Gr. uit het lichaam niet. Bij den voet en het oor vergelijkt de apostel hier degenen die mindere gaven of bedieningen hebben in de gemeente, en bij de hand en het oog, die meerdere en treffelijker hebben; en vermaant daarmede de eersten, dat zij den anderen hun grote gaven en bedieningen niet moeten misgunnen, maar met hun staat en conditie tevreden zijn, Deut. 28:13. verwijsteksten
   
16 καὶ ἐὰν εἴπῃ τὸ οὖς, Ὅτι οὐκ εἰμὶ ὀφθαλμός, οὐκ εἰμὶ ἐκ τοῦ σώματος· οὐ παρὰ τοῦτο οὐκ ἔστιν ἐκ τοῦ σώματος; 16 En indien het oor zeide: Dewijl ik het oog niet ben, zo ben ik van het lichaam niet, is het daarom niet van het lichaam?
17 εἰ ὅλον τὸ σῶμα ὀφθαλμός, ποῦ ἡ ἀκοή; εἰ ὅλον ἀκοή, ποῦ ἡ ὄσφρησις; 17 45Ware het gehele lichaam het oog, waar zou het gehoor zijn? Ware het gehele lichaam gehoor, waar zou de reuk zijn?
45 De apostel wijst hiermede aan hoe nodig het is, dat in de gemeente deze verscheidenheid der gaven en bedieningen is, tot welstand derzelve.
   
18 νυνὶ δὲ ὁ Θεὸς ἔθετο τὰ μέλη ἓν ἕκαστον αὐτῶν ἐν τῷ σώματι, καθὼς ἠθέλησεν. 18 Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van dezelve, 46in het lichaam, 47gelijk Hij gewild heeft.
46 Elk namelijk op zijn plaats, en elk tot zijn bijzonder gebruik en dienst voor het gehele lichaam; zo doet Hij ook aangaande de leden der gemeente, die Hij schikt elk tot zijn bijzonderen dienst, en daartoe elk zijn gaven mededeelt.
47 Zie tevoren vers 11. verwijsteksten
   
19 εἰ δὲ ἦν τὰ πάντα ἓν μέλος, ποῦ τὸ σῶμα; 19 48Waren zij alle maar één lid, 49waar zou het lichaam zijn?
48 Dat is, hadden de leden der gemeente allen enerlei bediening en gaven.
49 Dat is, hoe zou de gemeente kunnen bestaan, en gesticht worden? Want één lid kan dat niet alleen doen.
   
20 νῦν δὲ πολλὰ μὲν μέλη, ἓν δὲ σῶμα. 20 Maar nu zijn er wel 50vele leden, 51doch maar één lichaam.
50 Namelijk hebbende verscheidene beroepingen, gaven en werkingen.
51 Namelijk tot welks nut en stichting elk het zijne moet besteden en toebrengen.
   
21 οὐ δύναται δὲ ὀφθαλμὸς εἰπεῖν τῇ χειρί, Χρείαν σου οὐκ ἔχω· ἢ πάλιν ἡ κεφαλὴ τοῖς ποσί, Χρείαν ὑμῶν οὐκ ἔχω. 21 En 52het oog kan niet zeggen tot 53de hand: Ik heb u niet van node; of wederom het hoofd tot de voeten: Ik heb u niet van node.
52 Dat is, degenen die de treffelijkste beroepingen, gaven of bedieningen hebben; gelijk mede door het hoofd verstaan worden de voorstanders en regeerders der gemeente.
53 Dat is, tot degenen die ook wel treffelijke gaven of bedieningen hebben, maar zo uitnemend niet als het oog. Zie Deut. 28:13. verwijsteksten
   
22 ἀλλὰ πολλῷ μᾶλλον τὰ δοκοῦντα μέλη τοῦ σώματος ἀσθενέστερα ὑπάρχειν, ἀναγκαῖά ἐστι· 22 Ja veeleer, de leden die ons dunken de zwakste des lichaams te zijn, 54die zijn nodig;
54 Namelijk tot onderhouding en dienst van het gehele lichaam; want het oog kan niets krijgen of aangrijpen zonder de hand, en het hoofd niet wandelen zonder de voeten.
   
23 καὶ ἃ δοκοῦμεν *ἀτιμότερα εἶναι τοῦ σώματος, τούτοις τιμὴν περισσοτέραν περιτίθεμεν· καὶ τὰ ἀσχήμονα ἡμῶν εὐσχημοσύνην περισσοτέραν ἔχει·
* ἀτιμότερα St, B-edd, Sc, M | ἀτιμώτερα B-edd, Elz
23 En die 55ons dunken de minst eerlijke leden des lichaams te zijn, denzelven 56doen wij overvloediger eer aan; en onze 57onsierlijke leden hebben 58overvloediger versiering.
55 Geen ledematen aan het lichaam van God geschapen, zijn in zichzelven oneerlijk; maar dat sommige daarvoor gehouden worden, dat geschiedt naar het dunken der mensen, volgens het gebruik dat zij in het lichaam hebben.
56 Gr. denzelven omzetten wij overvloediger eer, namelijk met dezelve te dekken en dezelve met eerbaarheid te noemen.
57 Namelijk die mismaakt, verdraaid of verkort zijn of enig ander gebrek hebben, of die om der eerbaarheid wil moeten gedekt worden.
58 Alzo men dezelve gebreken zoekt te dekken of met enig sieraad van kleding te verschonen. Zo behoort men ook te doen de onaanzienlijke lidmaten der gemeente, die men daarom niet moet verachten, maar veelmeer vereren en hun gebreken dekken.
   
24 τὰ δὲ εὐσχήμονα ἡμῶν οὐ χρείαν ἔχει· ἀλλ’ ὁ Θεὸς συνεκέρασε τὸ σῶμα, τῷ ὑστεροῦντι περισσοτέραν δοὺς τιμήν, 24 Doch onze sierlijke 59hebben het niet van node; maar God heeft het lichaam alzo 60samengevoegd, 61gevende overvloediger eer 62aan hetgeen dezelve gebrek heeft,
59 Namelijk om meer versierd te worden, zijnde sierlijk genoeg van zichzelven.
60 Gr. samengemengd, of: getemperd.
61 Dat is, ons lerende en bevelende door de natuurlijke eerbaarheid zulke leden te eren.
62 Dat is, aan zulk een lid, dat deze eer vandoen heeft. Hetwelk ons dan moet vermanen, dat wij hetzelve ook behoren te doen aan de onaanzienlijke lidmaten der gemeente.
   
25 ἵνα μὴ ᾖ σχίσμα ἐν τῷ σώματι, ἀλλὰ τὸ αὐτὸ ὑπὲρ ἀλλήλων μεριμνῶσι τὰ μέλη. 25 Opdat 63geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander 64gelijke zorg zouden dragen.
63 Gr. scheuring, namelijk die noodzakelijk zou ontstaan indien het ene lid het andere niet zou willen dienen naar behoren; en hetzelve zou noodzakelijk strekken tot ondergang van het gehele lichaam. Alzo ook in de gemeente.
64 Gr. dezelfde.
   
26 καὶ εἴτε πάσχει ἓν μέλος, συμπάσχει πάντα τὰ μέλη· εἴτε δοξάζεται ἓν μέλος, συγχαίρει πάντα τὰ μέλη. 26 En hetzij dat één lid lijdt, 65zo lijden al de leden mede; hetzij dat één lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede.
65 Dat is, tonen metterdaad dat hetzelve hen mede aangaat, en brengen alles toe om het lijdende lid van het lijden te bevrijden. Zo moeten ook doen de leden der gemeente, Hebr. 13:3. verwijsteksten
   
27 ὑμεῖς δέ ἐστε σῶμα Χριστοῦ, καὶ μέλη ἐκ μέρους. 27 hEn 66gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden 67in het bijzonder.
h Rom. 12:5. Ef. 1:23; 4:12; 5:23. Kol. 1:24. verwijsteksten
66 De apostel past nu de voorgaande gelijkenis op de gemeente, die het geestelijk lichaam van Christus is, waarvan elke gelovige in het bijzonder een lidmaat is, die zich overzulks jegens zijn medelidmaten alzo behoort te gedragen, gelijk in de gelijkenis aangewezen is dat de uiterlijke lidmaten van een lichaam jegens elkander doen.
67 Gr. uit een deel, dat is, elke gelovige is een bijzonder lid en deel van hetzelve lichaam, hetwelk bestaat uit alle delen en lidmaten samengevoegd; zo moet dan elk deel in zijn orde aangezien en geacht worden, en alles toebrengen tot dienst en nut van het geheel.
   
28 καὶ οὓς μὲν ἔθετο ὁ Θεὸς ἐν τῇ ἐκκλησίᾳ πρῶτον ἀποστόλους, δεύτερον προφήτας, τρίτον διδασκάλους, ἔπειτα δυνάμεις, εἶτα χαρίσματα ἰαμάτων, ἀντιλήψεις, κυβερνήσεις, γένη γλωσσῶν. 28 En God heeft er sommigen 68in de gemeente gesteld, i69ten eerste apostelen, k70ten tweede profeten, ten derde 71leraars, daarna 72krachten, daarna 73gaven der gezondmakingen, 74behulpsels, 75regeringen, 76menigerlei talen.
68 Namelijk om in dezelve enige diensten te bedienen. Van welke bedieningen hij nu verder handelt, tot verklaring van vers 5. verwijsteksten
i Ef. 4:11. verwijsteksten
69 Van het woord apostelen zie Luk. 6:13. Dezen wordt de eerste en voornaamste plaats toegeschreven onder de kerkendienaars des Nieuwen Testaments, omdat zij van Christus Zelven zonder middel van mensen geroepen waren, Gal. 1:1, in het leren niet konden dwalen, door de gehele wereld gezonden werden om te prediken, en met bijzondere macht om wonderen te doen en de ongehoorzamen te straffen, voorzien waren. verwijsteksten
k Ef. 2:20. verwijsteksten
70 Zie vers 10. Rom. 12:7. Ef. 4:11. verwijsteksten
71 Dat is, die gewoonlijk geroepen zijn om de Schrift tot stichting der gemeente uit te leggen, en de leer derzelve tegen de valse leraars voor te staan en te verdedigen. Zie Ef. 4:11. verwijsteksten
72 Dat is, die begiftigd zijn met de gave om door wonderen de leer te bevestigen, en met macht om de hardnekkigen wonderbaarlijk te straffen.
73 Die zulke gave hebben om door wonder ongeneeslijke en alle andere ziekten te genezen. Zie vers 9. verwijsteksten
74 Dat is, die de armen en kranken bezorgen en helpen.
75 Dat is, die gesteld zijn om de gemeente in goede orde te houden en te bestieren, welke zijn de ouderlingen, Rom. 12:8. 1 Tim. 5:17. verwijsteksten
76 Gr. soorten van tongen. Zie vers 10. verwijsteksten
   
29 μὴ πάντες ἀπόστολοι; μὴ πάντες προφῆται; μὴ πάντες διδάσκαλοι; μὴ πάντες δυνάμεις; 29 77Zijn zij allen apostelen? Zijn zij allen profeten? Zijn zij allen leraars? Zijn zij allen krachten?
77 Dat is, dewijl dan de dienaars der kerk niet allen enerlei, noch evenwaardige bedieningen hebben, zo behoren degenen die de hoogste hebben, niet te verachten degenen die een mindere hebben; en dezen behoren de anderen zulks niet te misgunnen, en alzo onder elkander te twisten, maar hun dienst, elk in het zijne, te besteden tot stichting en vrede.
   
30 μὴ πάντες χαρίσματα ἔχουσιν ἰαμάτων; μὴ πάντες γλώσσαις λαλοῦσι; μὴ πάντες διερμηνεύουσι; 30 Hebben zij allen gaven der gezondmakingen? Spreken zij allen met menigerlei talen? Zijn zij allen 78uitleggers?
78 Of: vertalers, namelijk van vreemde talen. Zie vers 10. verwijsteksten
   
31 ζηλοῦτε δὲ τὰ χαρίσματα τὰ κρείττονα. καὶ ἔτι καθ’ ὑπερβολὴν ὁδὸν ὑμῖν δείκνυμι. 31 Doch ijvert naar 79de beste gaven; en ik wijs u 80een weg die nog uitnemender is.
79 Gr. de betere, dat is, hoewel de gaven verscheiden zijn, de ene treffelijker dan de andere, en dat elk met het zijne tevreden zijnde, hoe gering het ook is, hetzelve moet zien te besteden tot het meeste nut en stichting der gemeente, zo is het nochtans ook prijselijk, dat men daarnaar door behoorlijke middelen tracht, dat men de beste en treffelijkste moge bekomen.
80 Gr. een weg naar uitnemendheid, namelijk die hij in het volgende hoofdstuk aanwijst, welke is, dat wij alle twisting, hovaardigheid en verachting nalatende, uit en naar liefde al ons doen aanstellen.

Einde 1 Korinthe 12