Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

1 Korinthe 10 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

1 Korinthe 10

1 De apostel verklaart dat al de Israëlieten in de woestijn gedoopt zijn geweest in de wolk en in de zee. 3 En dat zij allen dezelfde geestelijke spijze gegeten en denzelfden geestelijken drank gedronken hebben. 5 Maar dat zij evenwel van God zijn gestraft. 7 Wanneer zij tot afgoderij, 8 Of tot hoererij zijn vervallen. 9 En wanneer zij Christus hebben verzocht. 10 Of tegen Hem hebben gemurmureerd. 11 Betuigt dat zulks ons dient tot waarschuwing om zulke zonden niet te begaan. 13 Belooft daarover Gods hulp in de verzoeking en een goede uitkomst. 14 Vermaant hen wederom tot vlieden van den afgodendienst. 15 Dewijl zij door het gebruik des Avondmaals gemeenschap hebben aan het lichaam en bloed van Christus; maar door afgodendienst met de duivelen, welker tafelen zij daarom moeten schuwen. 22 En onder geen dekmantel God tergen of hun naaste aanstoot geven. 25 Laat nochtans toe zonder navragen te eten alles wat in het vleeshuis verkocht wordt. 27 En van een ongelovige te huis genood zijnde, alles wat voorgesteld wordt, tenzij iemand dat te kennen geeft. 31 En besluit deze verhandeling met een algemene vermaning om alles te doen tot Gods eer en stichting onzes naasten.
  
Israël als waarschuwing
1 Οὐ θέλω δὲ ὑμᾶς ἀγνοεῖν, ἀδελφοί, ὅτι οἱ πατέρες ἡμῶν πάντες ὑπὸ τὴν νεφέλην ἦσαν, καὶ πάντες διὰ τῆς θαλάσσης διῆλθον, 1 EN ik wil niet, broeders, dat gij onwetende zijt adat 1onze vaders allen onder 2de wolk waren, en ballen door de zee doorgegaan zijn,
a Ex. 13:21. Num. 9:18. Deut. 1:33. Neh. 9:12, 19. Ps. 78:14; 105:39. verwijsteksten
1 Namelijk die met Mozes uit Egypte zijn getrokken.
2 Namelijk die zich zette tussen het leger der Egyptenaars en der Israëlieten, en die de Israëlieten bedauwde en beschermde, wanneer zij door de Rode Zee trokken, Ex. 14:19, enz. Ps. 105:39. Hetwelk Paulus hier betuigt een tegenbeeld geweest te zijn van onzen doop, gelijk Petrus spreekt van de verlossing van Noach in de ark uit het midden van den zondvloed, 1 Petr. 3:21. verwijsteksten
b Ex. 14:22. Joz. 4:23. Ps. 78:13. verwijsteksten
   
2 καὶ πάντες εἰς τὸν Μωσῆν ἐβαπτίσαντο ἐν τῇ νεφέλῃ καὶ ἐν τῇ θαλάσσῃ, 2 En allen 3in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee,
3 Dat is, door Mozes, of door Mozes’ dienst. Of: in de leer van Mozes, gelijk Hand. 19:3 gezegd wordt dat sommigen gedoopt zijn in den doop van Johannes, dat is, in de leer van Johannes, die door zijn doop werd bevestigd. verwijsteksten
   
3 καὶ πάντες τὸ αὐτὸ βρῶμα πνευματικὸν ἔφαγον, 3 cEn allen 4dezelfde 5geestelijke spijze gegeten hebben,
c Ex. 16:15. verwijsteksten
4 Namelijk in de tekenen, of: die eenzelfde zaak betekenden; en dat niet alleen met elkander, maar ook met ons; hetwelk daaruit blijkt, dat Paulus hier den naam van doop gebruikt, en hierna zegt dat de steenrots was Christus; en omdat anderszins de sluitrede van Paulus niet vast zou zijn, tenware dat zij enerlei spijze in de betekenis met ons hadden gegeten.
5 Namelijk het manna, hetwelk een geestelijke spijze genaamd wordt, omdat het den Israëlieten diende niet alleen tot een lichamelijk voedsel, maar ook om te zijn tot een buitengewoon teken van Christus’ vlees, en derhalve een geestelijke beduiding op Christus had, gelijk Christus in den brede verklaart, Johannes 6, en gelijk hierna, om dezelfde reden, de steenrots geestelijk genaamd wordt. verwijsteksten
   
4 καὶ πάντες τὸ αὐτὸ πόμα πνευματικὸν ἔπιον· ἔπινον γὰρ ἐκ πνευματικῆς ἀκολουθούσης πέτρας· ἡ δὲ πέτρα ἦν ὁ Χριστός. 4 dEn allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben; want zij dronken uit de geestelijke steenrots 6die volgde; en de steenrots 7was Christus.
d Ex. 17:6. Num. 20:11. Ps. 78:15. verwijsteksten
6 Namelijk den Israëlieten, met de stromen of beken die uit haar vloten, nadat zij van Mozes was geslagen, Num. 20:8. Ps. 105:41. verwijsteksten
7 Dat is, was een teken en voorbeeld van Christus, Die van den Vader ter dood om onzentwil geslagen zijnde, ons de stromen des levenden waters zou uitgeven, Joh. 7:38. En dit is een wijze van spreken, gebruikelijk in de sacramenten, gelijk het brood en de wijn in het Avondmaal het lichaam en bloed van Christus worden genaamd, omdat zij daarvan een teken en zegel zijn. Dat sommigen willen zeggen dat de zin zou zijn: Christus was de steenrots, strijdt niet alleen met de orde der woorden van den tekst, maar ook met de zaak zelve, overmits al de Israëlieten niet kunnen gezegd worden uit Christus gedronken te hebben, alzo velen van hen niet geloofden, en God in hen geen welgevallen gehad heeft, vers 5. Hebr. 4:2. verwijsteksten
   
5 ἀλλ’ οὐκ ἐν τοῖς πλείοσιν αὐτῶν εὐδόκησεν ὁ Θεός· κατεστρώθησαν γὰρ ἐν τῇ ἐρήμῳ. 5 Maar in het meerderdeel van hen heeft God geen welgevallen gehad; ewant zij zijn in de woestijn 8ternedergeslagen.
e Num. 26:65. verwijsteksten
8 Namelijk om huns ongeloofs wil, gelijk Paulus verklaart Hebr. 3:17, 18, 19. verwijsteksten
   
6 ταῦτα δὲ τύποι ἡμῶν ἐγενήθησαν, εἰς τὸ μὴ εἶναι ἡμᾶς ἐπιθυμητὰς κακῶν, καθὼς κἀκεῖνοι ἐπεθύμησαν. 6 En deze dingen zijn geschied ons 9tot voorbeelden, opdat wij 10geen lust tot het kwaad zouden hebben, gelijkerwijs als fzij lust gehad hebben.
9 Dat is, tot exempelen en waarschuwingen, namelijk dat wij, zo wij dergelijke zonden navolgen, niettegenstaande dat wij deze heilige tekenen ook zullen deelachtig geweest zijn, dezelfde straf die hun daarom overkomen is, ook niet zullen ontgaan. Zie van dit woord vers 11. Filipp. 3:17. 1 Tim. 4:12. Tit. 2:7. verwijsteksten
10 Gr. geen begeerders zijn van kwade dingen, namelijk van afgoderij, hoererij en dergelijke, welke hierna verhaald worden.
f Num. 11:4, 33. Ps. 106:14. verwijsteksten
   
7 μηδὲ εἰδωλολάτραι γίνεσθε, καθώς τινες αὐτῶν· ὡς γέγραπται, Ἐκάθισεν ὁ λαὸς φαγεῖν καὶ πιεῖν, καὶ ἀνέστησαν παίζειν. 7 En wordt geen afgodendienaars, gelijkerwijs als 11sommigen van hen, gelijk geschreven staat: gHet volk zat neder om te eten en om te drinken, en zij stonden op 12om te spelen.
11 Dat is, een groot deel van hen, namelijk die met het gegoten kalf afgoderij bedreven.
g Ex. 32:6. verwijsteksten
12 Dat is, om te dansen, lachen en reien, gelijk de afgodendienaars na hun afgodische maaltijden gemeenlijk plachten te doen, Ex. 32:6. verwijsteksten
   
8 μηδὲ πορνεύωμεν, καθώς τινες αὐτῶν ἐπόρνευσαν, καὶ ἔπεσον ἐν μιᾷ ἡμέρᾳ εἰκοσιτρεῖς χιλιάδες. 8 En laat ons niet hoereren, hgelijk sommigen van hen 13gehoereerd hebben, en er vielen op één dag 14drie en twintig duizend.
h Num. 25:1, 9. Ps. 106:29. verwijsteksten
13 Namelijk in het land der Midianieten door den raad van Bileam tot afgoderij en hoererij verlokt zijnde, Numeri 25. verwijsteksten
14 Num. 25:9 wordt gezegd vier en twintig duizend. Doch het kan zijn dat er tussen de drie en vier en twintig duizend gebleven zijn, waarvan de apostel het mindere getal heeft gehouden. Anderen menen dat er drie en twintig duizend met het zwaard zouden gedood zijn naar het voorbeeld van den ijver van Pinehas, en dat de andere duizend, van de voornaamsten, daarna zouden gehangen zijn door het bevel van Mozes. verwijsteksten
   
9 μηδὲ ἐκπειράζωμεν τὸν Χριστόν, καθὼς καί τινες αὐτῶν ἐπείρασαν, καὶ ὑπὸ τῶν ὄφεων ἀπώλοντο. 9 En laat ons Christus niet 15verzoeken, igelijk ook sommigen van hen 16verzocht hebben, en werden van de slangen vernield.
15 Dat is, tergen, of Zijn macht in het straffen der ondankbaren in twijfel trekken, gelijk de Israëlieten, Num. 21:5, als zij met het manna niet tevreden waren, noch met de wateren, die hun de Heere wonderbaarlijk verleende; en gelijk de Korinthiërs, die de maaltijden der afgodendienaren, die vol aanstoot en gevaar waren, liever volgden dan den eenvoudigen kost, dien de Heere hun te huis verleende. verwijsteksten
i Num. 21:5. Ps. 106:14. verwijsteksten
16 Namelijk Christus, Dien hij zo-even genoemd had. Want het was de Engel des verbonds, de eeuwige Zone Gods, Die hen in de woestijn geleidde, en Dien zij tergden. Zie Ex. 14:19; 23:20. Jes. 63:9. verwijsteksten
   
10 μηδὲ γογγύζετε, καθὼς καί τινες αὐτῶν ἐγόγγυσαν, καὶ ἀπώλοντο ὑπὸ τοῦ ὀλοθρευτοῦ. 10 En murmureert niet, kgelijk ook sommigen van hen 17gemurmureerd hebben, en werden vernield 18van den Verderver.
k Ex. 16:2; 17:2. Num. 14:36. Ps. 106:25. verwijsteksten
17 De Israëlieten hebben in de woestijn menigmaal tegen God gemurmureerd, wanneer hun iets ontbrak, of wanneer zij niet tevreden waren met de weldaden die God hun deed; maar hier wordt inzonderheid gezien op de geschiedenissen Num. 11:4, 33, wanneer zij vlees begeerden en daarover van God door verscheidene plagen vernield werden, en Num. 16:1, 2, wanneer Korach met zijn hoop tegen Mozes en Aäron murmureerden en sommigen zijn verbrand, sommigen verzonken in de aarde. verwijsteksten
18 Deze naam wordt wel in deze geschiedenis niet gevonden, maar wordt van Paulus daarbij gevoegd, óf om de strengheid van God Zelven in deze straffen hierdoor te verstaan, óf een engel dien God tot deze vernieling heeft gebruikt, gelijk Hij gedaan heeft Ex. 12:23. Jes. 37:36. verwijsteksten
   
11 ταῦτα δὲ πάντα τύποι συνέβαινον ἐκείνοις· ἐγράφη δὲ πρὸς νουθεσίαν ἡμῶν, εἰς οὓς τὰ τέλη τῶν αἰώνων κατήντησεν. 11 En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen 19tot voorbeelden, len zijn beschreven tot waarschuwing van ons, mop dewelke 20de einden der eeuwen 21gekomen zijn.
19 Dat is, voorbeelden der straffen over de zodanigen. Zie vers 6. verwijsteksten
l Rom. 15:4. 1 Kor. 9:10. verwijsteksten
m Filipp. 4:5. Hebr. 10:25. verwijsteksten
20 Dat is, de laatste tijden, in welke de genade Gods krachtiger is en de boosheid meerder; waarom wij ons door de genade Gods te meer moeten wachten, 1 Tim. 4:1. 2 Petr. 3:3. verwijsteksten
21 Gr. ontmoeten, of: ontmoet zijn.
   
12 ὥστε ὁ δοκῶν ἑστάναι, βλεπέτω μὴ πέσῃ. 12 Zo dan, 22die meent te staan, 23zie toe dat hij niet valle.
22 Dat is, die zich inbeeldt zo vast te zijn in het geloof, dat hij in zulke zonden niet zou vervallen.
23 Dat is, zij zorgvuldig, dat hij daardoor niet worde gebracht ten val, om die zonden en ergernissen te begaan, waarover God de Israëlieten gestraft heeft. Waaruit blijkt dat de apostel de gelovigen niet vermaant tot twijfeling aan hun zaligheid, tegen zijn eigen leer, Rom. 5:1; 8:31, maar dat hij de eigendunkelijken alleen waarschuwt om op zichzelven niet te steunen en de oorzaken te vlieden, waardoor zij ten val mochten gebracht worden. Want de ware gelovigen, wanneer zij uit zwakheid zouden mogen vallen, hebben de belofte van wederoprichting. Zie Ps. 37:24, en het volgende vers alhier. verwijsteksten
   
13 πειρασμὸς ὑμᾶς οὐκ εἴληφεν εἰ μὴ ἀνθρώπινος· πιστὸς δὲ ὁ Θεός, ὃς οὐκ ἐάσει ὑμᾶς πειρασθῆναι ὑπὲρ ὃ δύνασθε, ἀλλὰ ποιήσει σὺν τῷ πειρασμῷ καὶ τὴν ἔκβασιν, τοῦ δύνασθαι ὑμᾶς ὑπενεγκεῖν. 13 Ulieden heeft 24geen verzoeking bevangen dan 25menselijke; doch nGod is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden 26boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal 27met de verzoeking ook de uitkomst 28geven, opdat gij ze kunt verdragen.
24 Namelijk waardoor gij gebracht zijt tot de gemeenschap van de afgodendienaren en hun maaltijden.
25 Dat is, die uit uw menselijke zwakheid, en uit vrees voor de ongenade der afgodendienaren, welke u daartoe verzocht hebben, gesproten is. Hij troost hen hiermede, en vermaant hen in het toekomende tot meerdere standvastigheid, dewijl God ons deze belofte doet, dat Hij de Zijnen niet zal laten bezoeken boven hun vermogen.
n 1 Kor. 1:8. 1 Thess. 5:24. 2 Petr. 2:9. verwijsteksten
26 Dat is, boven de kracht die gij door Gods Geest alrede hebt ontvangen. Want uit onszelven vermogen wij niets, Joh. 15:5. 2 Kor. 3:5. Filipp. 4:13. verwijsteksten
27 Namelijk die Hij over u zal laten komen, al ware zij vrij meerder dan tot nog toe geschied is, Joh. 16:33. verwijsteksten
28 Gr. maken.
  
Het Heilig Avondmaal
14 Διόπερ, ἀγαπητοί μου, φεύγετε ἀπὸ τῆς εἰδωλολατρείας. 14 29Daarom, mijne geliefden, vliedt van 30den afgodendienst.
29 Dat is, dewijl wij dan deze voorbeelden van Gods straf aan de ene zijde en van Gods trouwe belofte aan de andere zijde hebben.
30 Namelijk niet alleen die inderdaad zodanig is, maar ook die daartoe aanleiding of vermoeden zouden geven, of die tekenen daarvan zijn; van welke hij tot nog toe gesproken heeft.
   
15 ὡς φρονίμοις λέγω, κρίνατε ὑμεῖς ὅ φημι. 15 Als tot 31verstandigen spreek ik; oordeelt gij hetgeen ik zeg.
31 Dat is, als tot degenen die in de verborgenheden van ons geloof ervaren en onderricht zijt.
   
16 τὸ ποτήριον τῆς εὐλογίας ὃ εὐλογοῦμεν, οὐχὶ κοινωνία τοῦ αἵματος τοῦ Χριστοῦ ἐστί; τὸν ἄρτον ὃν κλῶμεν, οὐχὶ κοινωνία τοῦ σώματος τοῦ Χριστοῦ ἐστίν; 16 32De drinkbeker der dankzegging, dien wij 33dankzeggende zegenen, is die niet 34een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus?
32 Of: De drinkbeker der zegening. Want het Griekse woord eulogia betekent beide dankzegging en zegening. Doch alzo de apostel hierna, 1 Kor. 11:24, het woord dankzeggen of danken gebruikt, gelijk ook de evangelisten, Matth. 26:27. Mark. 14:23. Luk. 22:17, zo wordt daarom dit woord dankzegging hier ook in den tekst behouden. verwijsteksten
33 Gr. eulogoumen, welk woord beide zegenen en dankzeggen betekent. Doch hier moet zegenen en niet dankzeggen overgezet worden, overmits niet gezegd kan worden dat wij den drinkbeker dankzeggen, gelijk de Griekse samenvoeging der woorden of constructie zou vereisen; maar wel den drinkbeker zegenen. Door dit zegenen wordt verstaan, niet door kracht van enige woorden den wijn veranderen in het wezenlijke bloed van Christus, maar met gebeden, dankzegging en verhaal van de instelling en het einde van het Heilig Avondmaal heiligen, of van anderen gemenen drank afzonderen en tot dit heilig gebruik toe-eigenen, gelijk het woord zegenen ook gebruikt wordt Gen. 2:3. Ex. 20:11, alwaar God gezegd wordt den zevenden dag gezegend en geheiligd te hebben, omdat Hij dien van andere gemene dagen heeft afgezonderd en tot een heilig gebruik toegeëigend. Zie hiervan de verklaring in de aant. op Matth. 26:26. verwijsteksten
34 Dat is, een teken en onderpand van de geestelijke gemeenschap die wij met Christus’ bloed en lichaam hebben, gelijk vers 18 gezegd wordt dat de Israëlieten gemeenschap hadden met het altaar, en vers 20, dat degenen die afgodenoffer aten, gemeenschap hadden met de duivelen. Een wijze van spreken in de sacramenten gebruikelijk. Zie vers 4. 1 Kor. 11:24, 25. verwijsteksten
   
17 ὅτι εἷς ἄρτος, ἓν σῶμα, οἱ πολλοί ἐσμεν· οἱ γὰρ πάντες ἐκ τοῦ ἑνὸς ἄρτου μετέχομεν. 17 Want 35één brood is het, zo zijn wij velen o36één lichaam; dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn.
35 Namelijk dat gebroken wordt en waaraan wij gemeenschap hebben. Of: Want wij velen zijn één brood en één lichaam.
o Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. verwijsteksten
36 Dat is, een geestelijk lichaam, waarvan Christus het Hoofd is. Zie Rom. 12:5. 1 Kor. 6:15; 12:12, enz. verwijsteksten
   
18 βλέπετε τὸν Ἰσραὴλ κατὰ σάρκα· οὐχὶ οἱ ἐσθίοντες τὰς θυσίας κοινωνοὶ τοῦ θυσιαστηρίου εἰσί; 18 Ziet Israël 37dat naar het vlees is: hebben niet degenen die de offeranden eten, 38gemeenschap met het altaar?
37 Dat is, het Joodse volk, afkomstig naar het vlees van Israël, die toentertijd hun tempel en godsdienst nog hadden, hoewel de kracht daarvan door Christus’ komst was tenietgedaan.
38 Dat is, met den godsdienst die op het altaar en omtrent hetzelve van hen werd gepleegd, en dien zij betuigden daarmede nog voor goed te houden.
   
19 τί οὖν φημι; ὅτι εἴδωλόν τί ἐστιν; ἢ ὅτι εἰδωλόθυτόν τί ἐστιν; 19 Wat zeg ik dan? pDat een afgod iets is, of dat het afgodenoffer iets is?
p 1 Kor. 8:4. verwijsteksten
   
20 ἀλλ’ ὅτι ἃ θύει τὰ ἔθνη, δαιμονίοις θύει, καὶ οὐ Θεῷ· οὐ θέλω δὲ ὑμᾶς κοινωνοὺς τῶν δαιμονίων γίνεσθαι. 20 Ja, ik zeg dat hetgeen de heidenen offeren, qzij 39den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet dat gij met de duivelen gemeenschap hebt.
q Lev. 17:7. Deut. 32:17. verwijsteksten
39 Want vele van de heidense goden, die zij door hun beelden eerden, waren boze geesten. Zie Lev. 17:7. Deut. 32:17. En hoewel zij somwijlen enige verstorven mensen en andere creaturen daardoor wilden eren, of ook zelfs den Schepper des hemels en der aarde, gelijk Hand. 17:23. Rom. 1:21 te zien is, zo worden zij nochtans gezegd den duivelen die eer aan te doen, omdat de duivel van zulken beeldendienst een ingever en insteller was, waardoor God niet geëerd maar onteerd werd, Jes. 40:18; 42:8. verwijsteksten
   
21 οὐ δύνασθε ποτήριον Κυρίου πίνειν καὶ ποτήριον δαιμονίων· οὐ δύνασθε τραπέζης Κυρίου μετέχειν καὶ τραπέζης δαιμονίων. 21 40Gij kunt den drinkbeker des Heeren niet drinken en den drinkbeker der duivelen; gij kunt niet deelachtig zijn der 41tafel des Heeren en 42der tafel der duivelen.
40 Namelijk met recht en behoorlijkheid, zodat gij zulks doende, ook Gode zoudt kunnen behagen. Zie dergelijke wijze van spreken Matth. 6:24. 2 Kor. 6:14. verwijsteksten
41 Dat is, de spijze en den drank van de tafel des Heeren, die tot een teken van de gemeenschap met Christus van de Christenen wordt genoten.
42 Dat is, de spijze en den drank van de maaltijden, die tot een teken van de gemeenschap met de duivelen wordt genoten.
   
22 ἢ παραζηλοῦμεν τὸν Κύριον; μὴ ἰσχυρότεροι αὐτοῦ ἐσμέν; 22 Of 43tergen wij den Heere? 44Zijn wij sterker dan Hij?
43 Dat is, willen wij Hem tot toorn verwekken door ons doen, en dienvolgens Zijn straf ons op den hals halen, Deut. 32:21. Het Griekse woord betekent eigenlijk tot jaloersheid verwekken. verwijsteksten
44 Namelijk om Zijn straffende hand van ons te weren, wanneer die ons zal treffen.
  
Alles ter ere Gods
23 Πάντα μοι ἔξεστιν, ἀλλ’ οὐ πάντα συμφέρει. πάντα μοι ἔξεστιν, ἀλλ’ οὐ πάντα οἰκοδομεῖ. 23 r45Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn 46niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen 47stichten niet.
r 1 Kor. 6:12. verwijsteksten
45 Namelijk die middelmatig zijn, in zichzelven van God niet geboden in het Nieuwe Testament, gelijk onder andere was het eten van allerlei spijze, als het zonder ergernis kon geschieden. De apostel handelt nu voorts van twee andere gevallen, die hij onder zekere bepalingen in het vervolg toelaat.
46 Namelijk voor mijzelven.
47 Namelijk voor mijn naaste.
   
24 μηδεὶς τὸ ἑαυτοῦ ζητείτω, ἀλλὰ τὸ τοῦ ἑτέρου ἕκαστος. 24 sNiemand zoeke 48wat zijns zelfs is; maar een iegelijk zoeke 49wat des anderen is.
s 1 Kor. 13:5. Filipp. 2:4. verwijsteksten
48 Namelijk alleen, of met nadeel en ontstichting van zijn naaste, Rom. 15:2. verwijsteksten
49 Dat is, zoeke ook dat des anderen is, want wij moeten onzen naaste liefhebben als onszelven; wij mogen dan onszelven ook wel liefhebben, maar niet tegen de liefde onzes naasten.
   
25 πᾶν τὸ ἐν μακέλλῳ πωλούμενον ἐσθίετε, μηδὲν ἀνακρίνοντες διὰ τὴν συνείδησιν· 25 Eet 50al wat in het vleeshuis verkocht wordt, 51niets ondervragende om der consciëntie wil;
50 Dat is, allerlei. Hier laat dan de apostel vooreerst toe, dat alles wat ter markt komt, van ons mag worden gebruikt tot spijze, hoewel het nochtans menigmaal geschiedde dat een deel van hetgeen den afgoden geofferd was, daar ook werd verkocht, wanneer het in maaltijden of offeranden niet werd verbruikt. Doch wanneer het ter markt of in de vleeshuizen werd gebracht, zo werd de afgod daar niet meer mede geëerd, maar werd het voor gemene spijze gehouden.
51 Of: geen onderscheid makende, namelijk of het tevoren geofferd was of niet; want beide betekent het Griekse woord.
   
26 τοῦ γὰρ Κυρίου ἡ γῆ καὶ τὸ πλήρωμα αὐτῆς. 26 tWant 52de aarde is des Heeren, en de volheid derzelve.
t Ex. 19:5. Ps. 24:1; 50:12. verwijsteksten
52 Dat is, al is het dat het tevoren van de afgodendienaars was misbruikt, nochtans houdt het niet op te blijven een schepsel des Heeren, Die het geschapen heeft om met dankzegging te gebruiken, 1 Tim. 4:4. verwijsteksten
   
27 εἰ δέ τις καλεῖ ὑμᾶς τῶν ἀπίστων, καὶ θέλετε πορεύεσθαι, πᾶν τὸ παρατιθέμενον ὑμῖν ἐσθίετε, μηδὲν ἀνακρίνοντες διὰ τὴν συνείδησιν. 27 En indien iemand 53van de ongelovigen u noodt, en gij 54daar gaan wilt, veet 55al wat ulieden voorgesteld wordt, 56niets ondervragende xom der consciëntie wil.
53 Namelijk te zijnen huize, zonder dat de maaltijd ter ere van den afgod is toegericht, gelijk de heidenen het overschot van zulke geofferde beesten of spijzen tot bijzondere en burgerlijke maaltijden dikmaals gebruikten.
54 Dat is, oorbaar acht te gaan, om burgerlijke gemeenschap of buurschap te onderhouden. Waardoor de apostel te kennen geeft, dat men ook, eer men daar gaat, wel moet overwegen waartoe men daar genood wordt.
v Luk. 10:7. verwijsteksten
55 Dat is, van alles.
56 Of: geen onderscheid makende.
x 1 Kor. 8:7. verwijsteksten
   
28 ἐὰν δέ τις ὑμῖν εἴπῃ, Τοῦτο εἰδωλόθυτόν ἐστι, μὴ ἐσθίετε, δι’ ἐκεῖνον τὸν μηνύσαντα καὶ τὴν συνείδησιν· τοῦ γὰρ Κυρίου ἡ γῆ καὶ τὸ πλήρωμα αὐτῆς. 28 Maar 57zo iemand tot ulieden zegt: Dat is afgodenoffer; eet het niet, om desgenen wil die u dat te kennen gegeven heeft, en om der consciëntie wil; want 58de aarde is des Heeren, en de volheid derzelve.
57 Namelijk van de zwakke gelovigen, die daardoor aanstoot zou mogen lijden; of ook van de ongelovigen, die met u aanzit, en daardoor u zou mogen aanzien voor een mens die zonder religie of van hun heidense religie zou zijn, zo gij vermaand zijnde, evenwel daarvan zoudt eten.
58 Deze zelve plaats genomen uit den 24sten psalm, brengt de apostel hier wederom voor, om te bewijzen dat men zulke spijze wel kan laten, dewijl er meer spijzen zijn, die God op de aarde geschapen heeft tot ons gebruik.
   
29 συνείδησιν δὲ λέγω, οὐχὶ τὴν ἑαυτοῦ, ἀλλὰ τὴν τοῦ ἑτέρου· ἱνατί γὰρ ἡ ἐλευθερία μου κρίνεται ὑπὸ ἄλλης συνειδήσεως; 29 Doch ik zeg: Om de consciëntie, niet van uzelven, maar van 59den ander. Want waarom wordt 60mijn vrijheid geoordeeld van een andere consciëntie?
59 Namelijk die u zulks vermaant en daardoor aanstoot lijdt, om de reden tevoren verhaald.
60 Dat is, waarom zal ik met het ergerlijk gebruik van vrijheid oorzaak geven dat de consciëntie van een ander mijn doen veroordeelt of hetzelve lastert? Of: dewijl ik weet uit Gods Woord, dat mij dit nu vrijstaat, waarom zal ik het oordeel van mijn consciëntie aan het oordeel van de consciëntie van een ander, die nog zwak is, onderwerpen, of mij van zulke laten lasteren? Het is mij genoeg dat ik het eten van zulke spijze voor dien tijd om harentwil nalaat, en evenwel in mijn gemoed de vrijheid behoud om op een anderen tijd zonder aanstoot zulks te doen, en God daarvoor te danken.
   
30 εἰ δὲ ἐγὼ χάριτι μετέχω, τί βλασφημοῦμαι ὑπὲρ οὗ ἐγὼ εὐχαριστῶ; 30 En indien ik 61door genade der spijze deelachtig ben, waarom word ik gelasterd over hetgeen ywaarvoor ik dankzeg?
61 Namelijk des Evangelies, in hetwelk ons Christus van het juk der ceremoniën en het onderscheid der spijzen heeft vrijgesteld.
y Rom. 14:6. 1 Tim. 4:3. verwijsteksten
   
31 εἴτε οὖν ἐσθίετε, εἴτε πίνετε, εἴτε τι ποιεῖτε, πάντα εἰς δόξαν Θεοῦ ποιεῖτε. 31 zHetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods.
z Kol. 3:17. verwijsteksten
   
32 ἀπρόσκοποι γίνεσθε καὶ Ἰουδαίοις καὶ Ἕλλησι καὶ τῇ ἐκκλησίᾳ τοῦ Θεοῦ· 32 aWeest zonder aanstoot te geven, 62en den Joden en den Grieken, en der gemeente Gods.
a Rom. 14:13. verwijsteksten
62 Onder deze drie soorten begrijpt de apostel alle mensen, die óf Joden waren, óf heidenen, óf Christenen, van welke geen door ons moeten geërgerd worden door het gebruik van onze vrijheid; welverstaande, indien het zodanige personen zijn waarvan men hoop heeft dat zij daardoor van ons kunnen gewonnen worden.
   
33 καθὼς κἀγὼ πάντα πᾶσιν ἀρέσκω, μὴ ζητῶν τὸ ἐμαυτοῦ συμφέρον, ἀλλὰ τὸ τῶν πολλῶν, ἵνα σωθῶσι. 33 Gelijkerwijs ik ook 63in alles allen behaag, niet zoekende mijn eigen voordeel, maar het voordeel van velen, opdat zij mochten bbehouden worden.
63 Dat is, zoek te behagen. Dit moet verstaan worden gelijk het voorgaande, namelijk ten aanzien van het gebruik of nalaten der christelijke vrijheid, niet ten aanzien van de leer of andere zaken, die van God geboden of verboden zijn. Zie Gal. 1:8, 10. verwijsteksten
b 1 Kor. 9:22. verwijsteksten

Einde 1 Korinthe 10