Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 In de inleiding, die tot het 10de vers duurt, stelt de apostel vooraan zijn naam, als schrijver van dezen brief, en den naam dergenen waaraan hij schrijft, met den gewoonlijken apostolischen groet. 4 Dankt verder God voor de weldaden die Hij deze gemeente alrede had bewezen. 8 En verzekert hen van Christus’ trouw in het volvoeren van Zijn begonnen werk. 10 Komt daarna tot de zaak zelve, en verklaart hoe hij verstaan heeft dat er verdeeldheid onder hen was, en dat de een zeide: Ik ben van Paulus, en de ander: Ik ben van Cefas, enz. 13 Berispt hen daarover met verscheidene redenen, en toont dat zij tot een teken van enigheid in Christus’ Naam alleen zijn gedoopt geweest. 18 Handelt daarna tegen degenen die op de wereldse welsprekendheid roemden, en verklaart dat God daardoor onder hen niet krachtig was geweest, maar door de eenvoudigheid der predicatie van den gekruisten Christus. 26 En dat deze kracht zich geopenbaard had in de bekering, niet van vele wijzen en machtigen onder hen, maar van de geringen en onwijzen naar de wereld. 29 Opdat zij niet in zichzelven zouden roemen, maar alleen in Christus, in Welken zij alles hadden, ter zaligheid nodig. |
| | Opschrift en zegengroet |
1 Παῦλος κλητὸς ἀπόστολος Ἰησοῦ Χριστοῦ διὰ θελήματος Θεοῦ, καὶ Σωσθένης ὁ ἀδελφός, | | 1 PAULUS,1 een geroepen apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en 2Sósthenes, 3de broeder, |
| 1 Van den naam Paulus en hetgeen volgt, zie de aantt. op Hand. 13:9. Rom. 1:1. |
| Hand. 13:9 (kt.) Doch Saulus (die ook Paulus genaamd is), vervuld met den Heiligen Geest, en de ogen op hem houdende, zeide: Rom. 1:1 (kt.) PAULUS, een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie Gods |
| 2 Dezen menen enigen dat geweest is dezelfde Sosthenes die tevoren was een overste der synagoge te Korinthe en tot Christus bekeerd is, Hand. 18:17, en dat hij nu bij Paulus was, of met hem van Korinthe was vertrokken om de vervolging tegen hem, doch dit is onzeker. |
| Hand. 18:17 Maar al de Grieken namen Sósthenes, den overste der synagoge, en sloegen hem voor den rechterstoel; en Gállio trok zich geen van deze dingen aan. |
| 3 Zo noemt hij dezen Sosthenes, niet alleen omdat hij een discipel van Christus was, maar ook een voornaam leraar en metgezel van Paulus, en bij de gemeente in grote achting. Zie dergelijk 2 Kor. 1:1. Gal. 1:2. |
| 2 Kor. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Timótheüs, de broeder, aan de gemeente Gods die te Korinthe is, met al de heiligen die in geheel Acháje zijn: Gal. 1:2 En al de broeders die met mij zijn, aan de gemeenten van Galátië: |
| | |
2 τῇ ἐκκλησίᾳ τοῦ Θεοῦ τῇ οὔσῃ ἐν Κορίνθῳ, ἡγιασμένοις ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ, κλητοῖς ἁγίοις, σὺν πᾶσι τοῖς ἐπικαλουμένοις τὸ ὄνομα τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ ἐν παντὶ τόπῳ, αὐτῶν τε καὶ ἡμῶν· | | 2 Aan de gemeente Gods die te 4Korinthe is, a5den geheiligden in Christus Jezus, b6den geroepen heiligen, cmet allen die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen 7in alle plaats, beide hun en onzen Heere: |
| 4 Deze was de hoofdstad van Achaje in Griekenland, gelegen tussen twee zeeën, in de engte waarmede Peloponnesus vast was aan Achaje, een zeer rijke en vermaarde koopstad, en daarbij vol weelde en overdaad, die eens was verwoest geweest van de Romeinen, maar daarna ten tijde van den keizer Augustus wederom opgebouwd, en tot haar vorigen bloeienden stand gebracht. Zie Hand. 18:1. |
| Hand. 18:1 EN na dezen scheidde Paulus van Athene en kwam te Korinthe; |
| a Joh. 17:19. Hand. 15:9. 1 Thess. 4:7. |
| Joh. 17:19 En Ik heilig Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. Hand. 15:9 En heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof. 1 Thess. 4:7 Want God heeft ons niet geroepen tot onreinheid, maar tot heiligmaking. |
| 5 Dat is, die door Christus en Zijn gemeenschap van den gemenen hoop der wereld zijn afgezonderd tot een gemeente Gods. |
| b Rom. 1:7. Ef. 1:1. |
| Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. Ef. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, den heiligen die te Éfeze zijn, en gelovigen in Christus Jezus: |
| 6 Namelijk niet alleen uitwendig door het Woord, maar ook inwendig door de kracht des Heiligen Geestes, waardoor hij het beste deel der gemeente, dat is, de ware gelovigen, verstaat, waarvan Christus spreekt Hand. 18:10. |
| Hand. 18:10 Want Ik ben met u, en niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen; want Ik heb veel volk in deze stad. |
| c 2 Tim. 2:22. |
| 2 Tim. 2:22 Maar vlied de begeerlijkheden der jonkheid, en jaag na rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede met degenen die den Heere aanroepen uit een rein hart. |
| 7 Namelijk van Achaje, waarin Korinthe lag, gelijk 2 Kor. 1:1 wordt uitgedrukt. Of van de gehele wereld, waar de Naam van Christus aangeroepen wordt, gelijk Hand. 9:14. 2 Tim. 2:22 de gelovigen daardoor beschreven worden. Want hetgeen Paulus aan een gemeente schrijft is een voorschrift, waarnaar zich alle gemeenten moeten richten; gelijk Christus zeide tot Zijn discipelen, Mark. 13:37. |
| 2 Kor. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Timótheüs, de broeder, aan de gemeente Gods die te Korinthe is, met al de heiligen die in geheel Acháje zijn: Hand. 9:14 En hij heeft hier macht van de overpriesters, om te binden allen die Uw Naam aanroepen. 2 Tim. 2:22 Maar vlied de begeerlijkheden der jonkheid, en jaag na rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede met degenen die den Heere aanroepen uit een rein hart. Mark. 13:37 En hetgeen Ik u zeg, dat zeg Ik allen: Waakt. |
| | |
3 χάρις ὑμῖν καὶ εἰρήνη ἀπὸ Θεοῦ Πατρὸς ἡμῶν καὶ Κυρίου Ἰησοῦ Χριστοῦ. | | 3 d8Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. |
| d Rom. 1:7. 2 Kor. 1:2. Ef. 1:2. 1 Petr. 1:2. |
| Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 2 Kor. 1:2 Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. Ef. 1:2 Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 1 Petr. 1:2 De uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. |
| 8 Zie hiervan Rom. 1:7. |
| Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. |
| | De Korinthiërs rijk in Christus |
4 Εὐχαριστῶ τῷ Θεῷ μου πάντοτε περὶ ὑμῶν, ἐπὶ τῇ χάριτι τοῦ Θεοῦ τῇ δοθείσῃ ὑμῖν ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ· | | 4 Ik dank 9mijn God allen tijd over u vanwege de genade Gods, die u gegeven is 10in Christus Jezus; |
| 9 Dit is het woord des geloofs, hetwelk God voor zijn God erkent, Rom. 1:8, en Christus voor zijn Zaligmaker, Gal. 2:20, niet om andere gelovigen daarvan uit te sluiten, maar om hun een voorbeeld der ware belijdenis voor te schrijven. Zie dergelijke Job 19:25. Ps. 18:3; 23:1; 27:1. Jes. 63:16. Joh. 20:28. 1 Tim. 1:15, enz. |
| Rom. 1:8 Eerstelijk dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, dat uw geloof verkondigd wordt in de gehele wereld. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. Job 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; Ps. 18:3 De HEERE is mijn Steenrots en mijn Burcht en mijn Uithelper, mijn God, mijn Rots, op Welken ik betrouw; mijn Schild en Hoorn mijns heils, mijn hoog Vertrek. Ps. 23:1 EEN psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Ps. 27:1 EEN psalm van David. De HEERE is mijn Licht en mijn Heil, voor wien zou ik vrezen? De HEERE is mijns levens Kracht, voor wien zou ik vervaard zijn? Jes. 63:16 Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet; Gij, o HEERE, zijt onze Vader, onze Verlosser vanouds af is Uw Naam. Joh. 20:28 En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God. 1 Tim. 1:15 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben. |
| 10 Of: door Christus Jezus. |
| | |
5 ὅτι ἐν παντὶ ἐπλουτίσθητε ἐν αὐτῷ, ἐν παντὶ λόγῳ καὶ πάσῃ γνώσει, | | 5 eDat gij 11in alles zijt rijk geworden in Hem, 12in alle rede en alle kennis, |
| e Kol. 1:9. |
| Kol. 1:9 Waarom ook wij, van dien dag af dat wij het gehoord hebben, niet ophouden voor u te bidden, en te begeren dat gij moogt vervuld worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand, |
| 11 Dat is, met allerlei geestelijke gaven overvloediglijk begiftigd geworden door Hem. Hiermede legt hij een fundament om hun te tonen dat zij door deze gaven niet moeten hoogmoedig worden, of tegen elkander roemen, maar dat zij God in Christus daarover moeten danken, en die gebruiken tot stichting van elkander in vrede en enigheid. |
| 12 Of: in alle woord. Dit wordt verstaan, óf van de gave van bekwamelijk te kunnen uitspreken hetgeen door de kennis van hen begrepen was, óf van het woord des apostels zelf, waardoor zij tot deze kennis van alle verborgenheden des geloofs gebracht waren, Hand. 20:20. |
| Hand. 20:20 Hoe ik niets achtergehouden heb van hetgeen nuttig was, dat ik u niet zou verkondigd en u geleerd hebben, in het openbaar en bij de huizen, |
| | |
6 καθὼς τὸ μαρτύριον τοῦ Χριστοῦ ἐβεβαιώθη ἐν ὑμῖν· | | 6 Gelijk 13de getuigenis van Christus 14bevestigd is onder u; |
| 13 Dat is, het woord des Evangelies van Christus, Rom. 1:16, gelijk hierna 1 Kor. 2:1. |
| Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. 1 Kor. 2:1 EN ik, broeders, als ik tot u ben gekomen, ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden of van wijsheid, u verkondigende de getuigenis Gods. |
| 14 Namelijk uitwendiglijk door verscheidene wonderen die onder hen geschied waren, 2 Kor. 12:12, en inwendiglijk door de verzegeling des Heiligen Geestes in hun harten, 1 Kor. 2:12. 2 Kor. 1:22. Zie ook Mark. 16:20. |
| 2 Kor. 12:12 De merktekenen van een apostel zijn onder u betoond in alle lijdzaamheid, met tekenen en wonderen en krachten. 1 Kor. 2:12 Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn; 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. Mark. 16:20 En zij uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede en bevestigde het Woord door tekenen die daarop volgden. Amen. |
| | |
7 ὥστε ὑμᾶς μὴ ὑστερεῖσθαι ἐν μηδενὶ χαρίσματι, ἀπεκδεχομένους τὴν ἀποκάλυψιν τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ, | | 7 Alzo dat het u 15aan geen gave ontbreekt, f16verwachtende de openbaring van onzen Heere Jezus Christus; |
| 15 Namelijk tot zaligheid en stichting nodig. Anderszins kennen wij hier maar ten dele, en profeteren maar ten dele, 1 Kor. 13:9. En dit zegt hier de apostel in het gemeen van de ware Christenen die onder hen waren, welke hij daarna over het misbruik dezer gaven berispt, ten aanzien van de gebreken, die ook onder sommigen van hen waren ingekropen. |
| 1 Kor. 13:9 Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele; |
| f Filipp. 3:20. Tit. 2:13. |
| Filipp. 3:20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, Tit. 2:13 Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus; |
| 16 Namelijk in Zijn tweede komst, in welke wij in al hetgeen ons nog ontbreekt, eerst zullen volmaakt worden, 1 Kor. 13:10, 11, 12. Zie ook 1 Petr. 1:7, 13. |
| 1 Kor. 13:10 Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen dat ten dele is, tenietgedaan worden. 1 Kor. 13:11 Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik tenietgedaan hetgeen eens kinds was. 1 Kor. 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. 1 Petr. 1:7 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus; 1 Petr. 1:13 Daarom, opschortende de lendenen uws verstands, en
nuchter zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus. |
| | |
8 ὃς καὶ βεβαιώσει ὑμᾶς ἕως τέλους, ἀνεγκλήτους ἐν τῇ ἡμέρᾳ τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ. | | 8 gWelke God u ook zal 17bevestigen tot het einde toe, om
18onstraffelijk te zijn
19in den dag van onzen Heere Jezus Christus. |
| g 1 Thess. 3:13; 5:23. |
| 1 Thess. 3:13 Opdat Hij uw harten versterke, om onberispelijk te zijn in heiligmaking voor onzen God en Vader, in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus met al Zijn heiligen. 1 Thess. 5:23 En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. |
| 17 Of: versterken, namelijk in het geloof en begonnen goed dat alrede in u is. |
| 18 Dat is eigenlijk, die niemand zal kunnen beschuldigen, Rom. 8:1, 33. |
| Rom. 8:1 ZO is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. Rom. 8:33 Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. |
| 19 Dat is, in den uitersten dag, wanneer Christus zal verschijnen om te oordelen, en om de Zijnen volkomenlijk te verlossen, Rom. 2:16. Ef. 4:30. |
| Rom. 2:16 In den dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie. Ef. 4:30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. |
| | |
9 πιστὸς ὁ Θεός, δι’ οὗ ἐκλήθητε εἰς κοινωνίαν τοῦ Υἱοῦ αὐτοῦ Ἰησοῦ Χριστοῦ τοῦ Κυρίου ἡμῶν. | | 9 hGod is 20getrouw, door Welken gij geroepen zijt tot i21de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onzen Heere. |
| h 1 Kor. 10:13. 1 Thess. 5:24. |
| 1 Kor. 10:13 Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen. 1 Thess. 5:24 Hij Die u roept, is getrouw, Die het ook doen zal. |
| 20 Namelijk in het uitvoeren Zijner beloften, waarmede Hij beloofd heeft, dat Hij de Zijnen niet zal verlaten. Zie Jes. 49:15. |
| Jes. 49:15 Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars buiks? Ofschoon dezen vergaten, zo zal Ik toch u niet vergeten. |
| i Jer. 32:40, enz. Joh. 15:5. Gal. 2:20. 1 Joh. 1:3. |
| Jer. 32:40 En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken. Joh. 15:5 Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. 1 Joh. 1:3 Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij
met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. |
| 21 Namelijk niet alleen de uitwendige, waardoor wij belijden gemeenschap te hebben aan Christus en Zijn weldaden; maar inzonderheid de inwendige, waarin wij door het geloof, en door den Geest van Christus met Hem verenigd en al Zijn weldaden deelachtig zijn. Zie Rom. 8:32. Ef. 3:17. 1 Joh. 1:3. |
| Rom. 8:32 Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Ef. 3:17 Opdat Christus door het geloof in uw harten wone en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt; 1 Joh. 1:3 Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij
met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. |
| | Partijschap in de gemeente |
10 Παρακαλῶ δὲ ὑμᾶς, ἀδελφοί, διὰ τοῦ ὀνόματος τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ, ἵνα τὸ αὐτὸ λέγητε πάντες, καὶ μὴ ᾖ ἐν ὑμῖν σχίσματα, ἦτε δὲ κατηρτισμένοι ἐν τῷ αὐτῷ νοῒ καὶ ἐν τῇ αὐτῇ γνώμῃ. | | 10 Maar 22ik bid u, broeders, 23door den Naam van onzen Heere Jezus Christus, kdat gij allen 24hetzelfde spreekt en dat onder u geen 25scheuringen zijn, maar dat gij 26samengevoegd zijt in één zelfden 27zin en in één zelfde gevoelen. |
| 22 Of: vermaan u. Hier begint de apostel hen te vermanen tegen de scheuringen, en hen te waarschuwen dat zij geen aannemers moeten zijn der personen onder de leraars, alzo daaruit onenigheid rijst; noch om de uitwendige gaven den een meer aanhangen dan den ander. En de leraars zelven, dat zij het Evangelie niet oppronken met menselijke wijsheid of welsprekendheid, maar voorstellen in eenvoudigheid en kracht van den Geest van Christus. |
| 23 Dat is, door Christus, of: om Christus’ wil. |
| k Rom. 12:16; 15:5. Filipp. 2:2; 3:16. 1 Petr. 3:8. |
| Rom. 12:16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven. Rom. 15:5 Doch de God der lijdzaamheid en der vertroosting geve u dat gij eensgezind zijt onder elkander naar Christus Jezus, Filipp. 2:2 Zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van één gemoed en van één gevoelen zijnde. Filipp. 3:16 Doch waar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin
naar denzelven regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen. 1 Petr. 3:8 En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk; |
| 24 Dat is, enerlei wijze van spreken gebruikt van hetzelfde geloof, of van de gronden deszelven geloofs; omdat namelijk uit de verscheidenheid van spreken dikmaals komt verscheidenheid van gevoelen, of ten minste ijdele twisting. |
| 25 Gr. schismata, welke eigenlijk verdeeldheden zijn, die in de gemeente rijzen over enige verschillen in het geloof die niet fundamenteel zijn; of die het geloof zelf niet aangaan, maar de liefde en uitwendige ordeningen alleen; die zowel als ketterijen (welke eigenlijk de fundamenten der leer raken) onder de werken des vleses geteld worden, Gal. 5:20, hoewel het somwijlen ook breder genomen wordt. |
| Gal. 5:20 Afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen, |
| 26 Of: verenigd; een gelijkenis genomen van een zaak die uit vele delen bestaat, welke, in elkander gevoegd, een volkomen werk of lichaam maken. |
| 27 Of: mening; dit is het andere middel om ware enigheid te houden in de gemeente, namelijk onder dezelfde wijze van spreken te houden enerlei mening of gevoelen. |
| | |
11 ἐδηλώθη γάρ μοι περὶ ὑμῶν, ἀδελφοί μου, ὑπὸ τῶν Χλόης, ὅτι ἔριδες ἐν ὑμῖν εἰσι. | | 11 Want mij is van u bekendgemaakt, mijne broeders, door die van het huisgezin van
28Chloë zijn, dat er twisten onder u zijn. |
| 28 Deze schijnt geweest te zijn een vrome matrone, en van aanzien onder de gemeente van Korinthe. |
| | |
12 λέγω δὲ τοῦτο, ὅτι ἕκαστος ὑμῶν λέγει, Ἐγὼ μέν εἰμι Παύλου, Ἐγὼ δὲ Ἀπολλώ, Ἐγὼ δὲ Κηφᾶ, Ἐγὼ δὲ Χριστοῦ. | | 12 En dit zeg ik, dat een iegelijk van u zegt: lIk ben 29van Paulus, en ik m30van Apollos, en ik 31van Céfas, en ik 32van Christus. |
| l 1 Kor. 3:4. |
| 1 Kor. 3:4 Want als de een zegt: Ik ben van Paulus; en een ander: Ik ben van Apollos; zijt gij niet vleselijk? |
| 29 Namelijk discipel, gelijk ook in het volgende. |
| m Hand. 18:24. 1 Kor. 16:12. |
| Hand. 18:24 En een zekere Jood, met name Apollos, van geboorte een Alexandrijn, een welsprekend man, kwam te Éfeze, machtig zijnde in de Schriften. 1 Kor. 16:12 En wat aangaat Apollos, den broeder, ik heb hem zeer gebeden dat hij met de broederen tot u komen zou; maar het was ganselijk zijn wil niet dat hij nu zou komen; doch hij zal komen wanneer het hem welgelegen zal zijn. |
| 30 Dat deze Apollos ook te Korinthe velen tot het geloof gebracht heeft, blijkt uit Hand. 18:24, 27. |
| Hand. 18:24 En een zekere Jood, met name Apollos, van geboorte een Alexandrijn, een welsprekend man, kwam te Éfeze, machtig zijnde in de Schriften. Hand. 18:27 En als hij wilde naar Acháje reizen, de broeders, hem vermaand hebbende, schreven aan de discipelen dat zij hem ontvangen zouden; welke daar gekomen zijnde, heeft veel toegebracht aan degenen die geloofden door de genade. |
| 31 Dat is, van Petrus, zie Joh. 1:43. Gal. 2:9. Waaruit nochtans niet volgt dat Petrus te Korinthe ook gepredikt heeft, maar het kan zijn dat enigen zijner discipelen daar geweest zijn, die zich over Petrus of over Petrus’ leer geroemd hebben. Want dat zij ook Paulus’, Cefas’ en Apollos’ namen hiertoe hebben misbruikt, en niet alleen de namen van andere leraars, blijkt uit hetgeen volgt 1 Kor. 4:6. |
| Joh. 1:43 En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus hem aanziende zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Jona; gij zult genaamd worden Céfas, hetwelk overgezet wordt: Petrus. Gal. 2:9 En als Jakobus en Céfas en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Bárnabas de rechterhand der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen en zij tot de besnijdenis zouden gaan; 1 Kor. 4:6 En deze dingen, broeders, heb ik op mijzelven en Apollos bij gelijkenis gepast om uwentwil, opdat gij aan ons zoudt leren niet te gevoelen boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, de een om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander. |
| 32 Dezen waren de eenvoudige en oprechte Christenen, die geen partijnamen van leraars hebben willen aannemen, en daaraan wel gedaan hebben. |
| | |
13 μεμέρισται ὁ Χριστός; μὴ Παῦλος ἐσταυρώθη ὑπὲρ ὑμῶν, ἢ εἰς τὸ ὄνομα Παύλου ἐβαπτίσθητε; | | 13 33Is Christus gedeeld? Is Paulus voor u gekruist? Of zijt gij 34in Paulus’ naam gedoopt? |
| 33 Vanhier verder brengt de apostel verscheidene redenen bij, waarmede hij bewijst dat zulke verdeeldheden onbehoorlijk zijn. Want vooreerst schijnt hieruit dat men Christus wil verdelen, Die alleen het Hoofd is Zijner gemeente, wanneer men een deel van de gemeente alleen van Christus noemt, en de andere delen van Paulus, Petrus, Apollos en andere leraren. Daarenboven dat ook Christus niet alleen de Verlosser is van Zijn gemeente, eindelijk dat zij in iemands anders naam dan in Christus’ Naam zouden gedoopt zijn. |
| 34 Namelijk om Paulus’ naam hierdoor aan te nemen. Zie van deze wijze van spreken Matth. 28:19. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. |
| | |
14 εὐχαριστῶ τῷ Θεῷ ὅτι οὐδένα ὑμῶν ἐβάπτισα, εἰ μὴ Κρίσπον καὶ Γάϊον· | | 14 Ik dank God dat ik niemand van ulieden gedoopt heb dan nCrispus en oGajus; |
| n Hand. 18:8. |
| Hand. 18:8 En Crispus, de overste der synagoge, geloofde aan den Heere met geheel zijn huis, en velen van de Korinthiërs hem horende, geloofden en werden gedoopt. |
| o Rom. 16:23. |
| Rom. 16:23 U groet Gajus, de huiswaard van mij en van de gehele gemeente. U groet Erástus, de rentmeester der stad, en de broeder Quartus. |
| | |
15 ἵνα μή τις εἴπῃ ὅτι εἰς τὸ ἐμὸν ὄνομα ἐβάπτισα. | | 15 Opdat niet iemand zegge dat ik in mijn naam gedoopt heb. |
16 ἐβάπτισα δὲ καὶ τὸν Στεφανᾶ οἶκον· λοιπὸν οὐκ οἶδα εἴ τινα ἄλλον ἐβάπτισα. | | 16 Doch ik heb ook het huisgezin van pStéfanas gedoopt; voorts weet ik niet of ik iemand anders gedoopt heb. |
| p 1 Kor. 16:15, 17. |
| 1 Kor. 16:15 En ik bid u, broeders, gij kent het huis van Stéfanas, dat het is de eersteling van Acháje en dat zij zichzelven den heiligen ten dienste hebben geschikt; 1 Kor. 16:17 En ik verblijd mij over de aankomst van Stéfanas en Fortunátus en Acháïkus, want dezen hebben vervuld hetgeen mij aan u ontbrak; |
| | |
17 οὐ γὰρ ἀπέστειλέ με Χριστὸς βαπτίζειν, ἀλλ’ εὐαγγελίζεσθαι· οὐκ ἐν σοφίᾳ λόγου, ἵνα μὴ κενωθῇ ὁ σταυρὸς τοῦ Χριστοῦ. | | 17 Want Christus heeft mij 35niet gezonden om te dopen, maar om het Evangelie te verkondigen; q36niet met wijsheid van 37woorden, opdat 38het kruis van Christus niet 39verijdeld worde. |
| 35 Dat is, niet voornamelijk. Want al de apostelen zijn gezonden geweest om te dopen, Matth. 28:19, en anderszins zou de apostel ook dezen niet hebben mogen dopen. Maar zij hebben dezen dienst, waartoe minder gaven van node waren dan tot het prediken, om geen tijd te verliezen, aan anderen, hun discipelen en leraars, overgelaten. Zie Hand. 10:48. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Hand. 10:48 En hij beval dat zij zouden gedoopt worden in den Naam des Heeren. Toen baden zij hem dat hij enige dagen bij hen wilde blijven. |
| q 1 Kor. 2:1, 4. 2 Petr. 1:16. |
| 1 Kor. 2:1 EN ik, broeders, als ik tot u ben gekomen, ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden of van wijsheid, u verkondigende de getuigenis Gods. 1 Kor. 2:4 En mijn rede en mijn prediking was niet in beweeglijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht; 2 Petr. 1:16 Want wij zijn geen kunstiglijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekendgemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. |
| 36 In de navolgende woorden ontdekt de apostel den oorsprong, waaruit deze verdeeldheden onder de Korinthiërs waren gesproten; namelijk daaruit, dat enige leraars de oprechtheid en eenvoudigheid van het Evangelie van Christus zochten op te pronken met menselijke welsprekendheid, en te vermengen met menselijke wijsheid of filosofie, waardoor de oren van sommige toehoorders kittelig werden en andere oprechte leraars verachtten of voorbijgingen; welk doen de apostel met zijn voorbeeld en andere redenen wederlegt. |
| 37 Gr. woord, of: rede, namelijk die de menselijke wijsheid leert, 1 Kor. 2:4, of: met kunstige welsprekendheid. |
| 1 Kor. 2:4 En mijn rede en mijn prediking was niet in beweeglijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht; |
| 38 Dat is, het woord des kruises, gelijk in het volgende vers verklaard wordt. |
| 39 Dat is, van zijn lof en kracht beroofd worde, hetwelk geschiedt als men dezelve aan de menselijke wijsheid of welsprekendheid toeschrijft. |
| | De dwaasheid der prediking |
18 Ὁ λόγος γὰρ ὁ τοῦ σταυροῦ τοῖς μὲν ἀπολλυμένοις μωρία ἐστί, τοῖς δὲ σωζομένοις ἡμῖν δύναμις Θεοῦ ἐστι. | | 18 Want 40het woord des kruises is wel dengenen die verloren gaan, 41dwaasheid; rmaar ons, die behouden worden, is het 42een kracht Gods. |
| 40 Dat is, de leer des Evangelies van Christus, Die voor ons gekruist is. |
| 41 Dat is, wordt van hen voor dwaasheid gehouden en van de wereldwijzen gerekend. |
| r Rom. 1:16. |
| Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. |
| 42 Dat is, een middel waardoor de Geest van Christus in ons krachtiglijk werkt het geloof en de wedergeboorte tot onze zaligheid, Rom. 1:16. 2 Kor. 3:3, 4. |
| Rom. 1:16 Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. 2 Kor. 3:3 Als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten. 2 Kor. 3:4 En zodanig een vertrouwen hebben wij door Christus bij God. |
| | |
19 γέγραπται γάρ, Ἀπολῶ τὴν σοφίαν τῶν σοφῶν, καὶ τὴν σύνεσιν τῶν συνετῶν ἀθετήσω. | | 19 Want er is geschreven: sIk zal de wijsheid 43der wijzen doen vergaan, en het verstand der verstandigen zal Ik tenietmaken. |
| s Job 5:12. Jes. 29:14. |
| Job 5:12 Hij maakt teniet de gedachten der arglistigen, dat hun handen niet één ding uitrichten. Jes. 29:14 Daarom, zie, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk; want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan en het verstand zijner verstandigen zal zich verbergen. |
| 43 Dat is, die voor wereldwijzen gehouden worden, of die zichzelven zulke wijsheid toeschrijven. De profeet haalt deze woorden aan tegen degenen die het Woord Gods van de profeten voorgesteld, verachtten, en meer hielden van menselijke leringen. |
| | |
20 ποῦ σοφός; ποῦ γραμματεύς; ποῦ συζητητὴς τοῦ αἰῶνος τούτου; οὐχὶ ἐμώρανεν ὁ Θεὸς τὴν σοφίαν τοῦ κόσμου τούτου; | | 20 tWaar is 44de wijze? Waar is de schriftgeleerde? Waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God 45de wijsheid dezer wereld niet 46dwaas gemaakt? |
| t Jes. 33:18. |
| Jes. 33:18 Uw hart zal de verschrikking overdenken, zeggende: Waar is de schrijver? Waar is de betaalheer? Waar is hij die de torens telt? |
| 44 Dat is, wereldwijze. Deze woorden schijnen genomen te zijn uit Jes. 33:18, waar dergelijke, doch wat veranderd, gevonden worden; of zijn de woorden van Paulus zelven, die hij uit de voorgaande getuigenis trekt. Maar de zin komt op hetzelfde. |
| Jes. 33:18 Uw hart zal de verschrikking overdenken, zeggende: Waar is de schrijver? Waar is de betaalheer? Waar is hij die de torens telt? |
| 45 Namelijk wanneer de mensen de Goddelijke zaken naar dezelve willen afmeten. |
| 46 Dat is, getoond dwaas te zijn; of ook door een rechtvaardig oordeel tot dwaasheid overgegeven. Zie Rom. 1:21, 22. |
| Rom. 1:21 Omdat zij God kennende, Hem
als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen, en hun onverstandig hart is verduisterd geworden. Rom. 1:22 Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden, |
| | |
21 ἐπειδὴ γὰρ ἐν τῇ σοφίᾳ τοῦ Θεοῦ οὐκ ἔγνω ὁ κόσμος διὰ τῆς σοφίας τὸν Θεόν, εὐδόκησεν ὁ Θεὸς διὰ τῆς μωρίας τοῦ κηρύγματος σῶσαι τοὺς πιστεύοντας. | | 21 vWant nademaal 47in de wijsheid Gods de wereld God 48niet heeft gekend 49door de wijsheid, zo heeft het Gode behaagd, door 50de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven. |
| v Matth. 11:25. Luk. 10:21. |
| Matth. 11:25 In dienzelven tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Luk. 10:21 Te dier ure verheugde Zich Jezus in den geest, en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard; ja Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U. |
| 47 Dat is, in de schepselen van den hemel en de aarde, door welke God Zijn wijsheid inzonderheid openbaart, Rom. 1:20. |
| Rom. 1:20 Want Zijn onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn; |
| 48 Namelijk zoals het behoort en ter zaligheid nodig is, Rom. 1:18, 20. |
| Rom. 1:18 Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden; Rom. 1:20 Want Zijn onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn; |
| 49 Door haar natuurlijk verstand en rede. |
| 50 Dat is, door de prediking van den gekruisten Christus, die de wereldse mensen voor dwaasheid houden, vers 23. |
| vers 23 Doch wij prediken Christus den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid, |
| | |
22 ἐπειδὴ καὶ Ἰουδαῖοι σημεῖον αἰτοῦσι, καὶ Ἕλληνες σοφίαν ζητοῦσιν· | | 22 Overmits xde Joden 51een teken begeren, en de Grieken 52wijsheid zoeken; |
| x Matth. 12:38; 16:1. Joh. 4:48. |
| Matth. 12:38 Toen antwoordden sommigen der schriftgeleerden en farizeeën, zeggende: Meester, wij wilden van U wel een teken zien. Matth. 16:1 EN de farizeeën en sadduceeën tot Hem gekomen zijnde en Hem verzoekende, begeerden van Hem dat Hij hun een teken uit den hemel zou tonen. Joh. 4:48 Jezus dan zeide tot hem: Tenzij dat gijlieden tekenen en wonderen ziet, zo zult gij niet geloven. |
| 51 Dat is, wonderen. Zie Matth. 16:4. Joh. 4:48. |
| Matth. 16:4 Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet. En hen verlatende, ging Hij weg. Joh. 4:48 Jezus dan zeide tot hem: Tenzij dat gijlieden tekenen en wonderen ziet, zo zult gij niet geloven. |
| 52 Dat is, redenen, die van het menselijk vernuft voor wijsheid gehouden worden. |
| | |
23 ἡμεῖς δὲ κηρύσσομεν Χριστὸν ἐσταυρωμένον, Ἰουδαίοις μὲν σκάνδαλον, Ἕλλησι δὲ μωρίαν· | | 23 Doch wij prediken Christus den Gekruisigde, yden Joden wel 53een ergernis, en den Grieken 54een dwaasheid, |
| y Matth. 11:6. Joh. 6:60, 66. |
| Matth. 11:6 En zalig is hij die aan Mij niet zal geërgerd worden. Joh. 6:60 Velen dan van Zijn discipelen, dit horende, zeiden: Deze rede is hard; wie kan dezelve horen? Joh. 6:66 Van toen af gingen velen Zijner discipelen terug, en wandelden niet meer met Hem. |
| 53 Namelijk vanwege Zijn geringen en verachten staat in de wereld, overmits zij een machtigen Koning in de wereld verwachten, Die hen als kleine koningen over anderen zou doen heersen. Zie ook Luk. 2:34. |
| Luk. 2:34 En Simeon zegende henlieden en zeide tot Maria, Zijn moeder: Zie, Deze wordt gezet tot een val en opstanding van velen in Israël, en tot een teken dat wedersproken zal worden |
| 54 Namelijk dat wij het leven door den dood van een gekruist Mens zouden verwerven. |
| | |
24 αὐτοῖς δὲ τοῖς κλητοῖς, Ἰουδαίοις τε καὶ Ἕλλησι, Χριστὸν Θεοῦ δύναμιν καὶ Θεοῦ σοφίαν. | | 24 Maar hun 55die geroepen zijn, beide Joden en Grieken, 56prediken wij Christus, de Kracht Gods en zde Wijsheid Gods. |
| 55 Namelijk niet alleen uitwendiglijk door het Woord, want alzo zijn ook de voorgaanden, die verloren gaan, geroepen; maar ook inwendiglijk en krachtiglijk door den Geest Gods en naar Zijn voornemen, vss. 26, 27. Rom. 8:28, 30. |
| vers 26 Want gij ziet uw roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt
naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele edelen. vers 27 Maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen; Rom. 8:28 En wij weten dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. Rom. 8:30 En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. |
| 56 Hierdoor kan verstaan worden, óf de predicatie van Christus, welke tevoren, vers 18, ook de kracht Gods is genoemd; óf Christus Zelf, Die de Macht en Wijsheid Gods genoemd wordt, omdat Hij is het uitgedrukte Beeld van den Persoon des Vaders, door Welken Hij Zijn Goddelijke macht en wijsheid, in het verlossen des mensen, boven alle dingen heeft betoond, vers 30. Zie Spr. 8:1. Matth. 11:19. Luk. 11:49. |
| vers 18 Want het woord des kruises is wel dengenen die verloren gaan, dwaasheid; maar ons, die behouden worden, is het een kracht Gods. vers 30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing; Spr. 8:1 ROEPT de Wijsheid niet, en verheft niet de Verstandigheid Haar stem? Matth. 11:19 De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en zij zeggen: Ziedaar een Mens Die een vraat en wijnzuiper is, een vriend van tollenaren en zondaren. Doch de Wijsheid is gerechtvaardigd geworden van Haar kinderen. Luk. 11:49 Waarom ook de Wijsheid Gods zegt: Ik zal profeten en apostelen tot hen zenden, en van die zullen zij sommigen doden, en sommigen zullen zij uitjagen; |
| z Kol. 2:3. |
| Kol. 2:3 In Denwelken al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn. |
| | |
25 ὅτι τὸ μωρὸν τοῦ Θεοῦ σοφώτερον τῶν ἀνθρώπων ἐστί, καὶ τὸ ἀσθενὲς τοῦ Θεοῦ ἰσχυρότερον τῶν ἀνθρώπων ἐστί. | | 25 Want 57het dwaze Gods is wijzer dan de mensen, en 58het zwakke Gods is sterker dan de mensen. |
| 57 Dat is, hetgeen de wereldse mensen voor dwaasheid rekenen, is wijzer dan zij zijn met al hun wereldse wijsheid. |
| 58 Dat is, hetgeen zij voor zwak en van geen kracht houden om de mensen tot de zaligheid te brengen, is sterker of krachtiger dan zij met al hun vermetele welsprekendheid en aanzienlijkheid. |
| | |
26 Βλέπετε γὰρ τὴν κλῆσιν ὑμῶν, ἀδελφοί, ὅτι οὐ πολλοὶ σοφοὶ κατὰ σάρκα, οὐ πολλοὶ δυνατοί, οὐ πολλοὶ εὐγενεῖς· | | 26 Want 59gij ziet uw roeping, broeders, adat gij niet vele wijzen zijt
60naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele edelen. |
| 59 Of: ziet uw roeping, dat is, hoe gij geroepen zijt; of degenen die geroepen zijn onder u, namelijk tot de gemeenschap van Christus en van Zijn gemeente. |
| a Joh. 7:48. Jak. 2:5. |
| Joh. 7:48 Heeft iemand uit de oversten in Hem geloofd, of uit de farizeeën? Jak. 2:5 Hoort, mijn geliefde broeders, heeft God niet uitverkoren de armen dezer wereld, om rijk te zijn in het geloof, en erfgenamen des Koninkrijks, hetwelk Hij belooft dengenen die Hem liefhebben? |
| 60 Dat is, naar den uitwendigen staat en achting der mensen. |
| | |
27 ἀλλὰ τὰ μωρὰ τοῦ κόσμου ἐξελέξατο ὁ Θεός, ἵνα τοὺς σοφοὺς καταισχύνῃ· καὶ τὰ ἀσθενῆ τοῦ κόσμου ἐξελέξατο ὁ Θεός, ἵνα καταισχύνῃ τὰ ἰσχυρά· | | 27 Maar 61het dwaze der wereld heeft God 62uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke 63zou beschamen; |
| 61 Dat is, degenen die de wereldwijzen voor dwazen, zwakken, onedelen, enz., houden. |
| 62 Dat is, naar Zijn eeuwige verkiezing tot Zijn gemeente gebracht. |
| 63 Dat is, betonen zou dat hetzelve in zaken der zaligheid voor God niet geldt, maar ijdel is. |
| | |
28 καὶ τὰ ἀγενῆ τοῦ κόσμου καὶ τὰ ἐξουθενημένα ἐξελέξατο ὁ Θεός, καὶ τὰ μὴ ὄντα, ἵνα τὰ ὄντα καταργήσῃ· | | 28 En het onedele der wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en 64hetgeen niets is, opdat Hij 65hetgeen iets is, 66teniet zou maken; |
| 64 Dat is, dat zo geringgeacht wordt, alsof het niets ware, 1 Kor. 3:7. |
| 1 Kor. 3:7 Zo is dan noch hij die plant iets, noch hij die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft. |
| 65 Dat is, dat geacht wordt iets, of wat groots te zijn. |
| 66 Dat is, ijdel en onnut zou betonen te zijn. |
| | |
29 ὅπως μὴ *καυχήσηται πᾶσα σὰρξ ἐνώπιον αὐτοῦ. * καυχήσηται St, B, Sc, M | καυχήσεται Elz | | 29 Opdat 67geen vlees zou roemen voor Hem. |
| 67 Dat is, geen mens, gelijk Gal. 2:16, namelijk alsof er iets in hem ware, waardoor God bewogen zou zijn om hem meer dan anderen deze genade te doen. |
| Gal. 2:16 Doch
wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus en niet uit de werken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden. |
| | |
30 ἐξ αὐτοῦ δὲ ὑμεῖς ἐστε ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ, ὃς ἐγενήθη ἡμῖν σοφία ἀπὸ Θεοῦ, δικαιοσύνη τε καὶ ἁγιασμός, καὶ ἀπολύτρωσις· | | 30 Maar 68uit Hem zijt gij 69in Christus Jezus, bDie ons geworden is 70wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en 71verlossing; |
| 68 Dat is, uit Zijn genade en kracht; gelijk Rom. 11:36. Zie 1 Joh. 4:1, 2, 4, 6. |
| Rom. 11:36 Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. 1 Joh. 4:1 GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. 1 Joh. 4:2 Hieraan kent gij den geest Gods: Alle geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God; 1 Joh. 4:4 Kinderkens, gij zijt uit God, en hebt hen overwonnen; want Hij is meerder Die in u is, dan die in de wereld is. 1 Joh. 4:6 Wij zijn uit God. Die God kent, hoort ons; die uit God niet is, hoort ons niet. Hieruit kennen wij den geest der waarheid en den geest der dwaling. |
| 69 Dat is, met Christus door het geloof verenigd, Rom. 8:1. |
| Rom. 8:1 ZO is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. |
| b Jer. 23:5. Joh. 17:19. |
| Jer. 23:5 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik den David een rechtvaardige SPRUITE zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. Joh. 17:19 En Ik heilig Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. |
| 70 Dat is, een oorzaak en stof van alle rechte wijsheid, en rechtvaardigheid, en heiligmaking. |
| 71 Namelijk van alle kwaden en ellenden des lichaams en der ziel, welke volkomenlijk zal geschieden ten uitersten dage, die daarom de dag der verlossing genaamd wordt, Ef. 4:30. Zie ook Luk. 21:28. Rom. 8:23. |
| Ef. 4:30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. Luk. 21:28 Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is. Rom. 8:23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk
de verlossing onzes lichaams. |
| | |
31 ἵνα, καθὼς γέγραπται, Ὁ καυχώμενος, ἐν Κυρίῳ καυχάσθω. | | 31 Opdat het zij, gelijk geschreven is: cDie roemt, 72roeme in den Heere. |
| c Jes. 65:16. Jer. 9:23, 24. 2 Kor. 10:17. |
| Jes. 65:16 Zodat wie zich zegenen zal op aarde, die zal zich zegenen in den God der waarheid; en wie zweren zal op aarde, die zal zweren
bij den God der waarheid, omdat de vorige benauwdheden zullen vergeten zijn en omdat zij voor Mijn ogen verborgen zijn. Jer. 9:23 Zo zegt de HEERE: Een wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid, een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom, Jer. 9:24 Maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat en Mij kent, dat Ik de HEERE ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde; want in die dingen heb Ik lust, spreekt de HEERE. 2 Kor. 10:17 Doch wie roemt, die roeme in den Heere. |
| 72 Dat is, alles Hem alleen toeschrijve, met dankzegging, Jer. 9:23. |
| Jer. 9:23 Zo zegt de HEERE: Een wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid, een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom, |