Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Romeinen 9 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Romeinen 9

 Paulus’ droefheid over der Joden ongeloof
1 Ἀλήθειαν λέγω ἐν Χριστῷ, οὐ ψεύδομαι (συμμαρτυρούσης μοι τῆς συνειδήσεώς μου ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ), 1 IKa zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), a Rom. 1:9. 2 Kor. 1:23; 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5; 5:27. verwijsteksten
2 ὅτι λύπη μοι ἐστὶ μεγάλη, καὶ ἀδιάλειπτος ὀδύνη τῇ καρδίᾳ μου. 2 Dat het mij een grote droefheid, en mijn hart een gedurige smart is.
3 ηὐχόμην γὰρ αὐτὸς ἐγὼ ἀνάθεμα εἶναι ἀπὸ τοῦ Χριστοῦ ὑπὲρ τῶν ἀδελφῶν μου, τῶν συγγενῶν μου κατὰ σάρκα· 3 bWant ik zou zelf wel wensen verbannen te zijn van Christus voor mijn broederen, die mijn maagschap zijn naar het vlees; b Ex. 32:32. Rom. 10:1. verwijsteksten
4 οἵτινές εἰσιν Ἰσραηλῖται, ὧν ἡ υἱοθεσία καὶ ἡ δόξα καὶ αἱ διαθῆκαι καὶ ἡ νομοθεσία καὶ ἡ λατρεία καὶ αἱ ἐπαγγελίαι, 4 cWelke Israëlieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, den de verbonden, en de wetgeving, en de dienst Gods, en de beloftenissen; c Deut. 7:6. Rom. 2:17; 3:2. d Ef. 2:12. verwijsteksten
5 ὧν οἱ πατέρες, καὶ ἐξ ὧν ὁ Χριστὸς τὸ κατὰ σάρκα, ὁ ὢν ἐπὶ πάντων Θεὸς εὐλογητὸς εἰς τοὺς αἰῶνας. ἀμήν. 5 Welker zijn de vaders, en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, eDewelke is God boven alles te prijzen in der eeuwigheid. Amen. e Jer. 23:6. Joh. 1:1. Hand. 20:28. Rom. 1:4. Hebr. 1:8, 9, 10. verwijsteksten
  
Gods vrijmacht
6 οὐχ οἷον δὲ ὅτι ἐκπέπτωκεν ὁ λόγος τοῦ Θεοῦ. οὐ γὰρ πάντες οἱ ἐξ Ἰσραήλ, οὗτοι Ἰσραήλ· 6 Doch ik zeg dit niet falsof het woord Gods ware uitgevallen. gWant die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn; f Num. 23:19. Rom. 3:3. 2 Tim. 2:13. g Joh. 8:39. Rom. 2:28. verwijsteksten
7 οὐδ’ ὅτι εἰσὶ σπέρμα Ἀβραάμ, πάντες τέκνα· ἀλλ’ Ἐν Ἰσαὰκ κληθήσεταί σοι σπέρμα. 7 hNoch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, imaar: In Izak zal u het zaad genoemd worden. h Gal. 4:23. i Gen. 21:12. Gal. 3:29. Hebr. 11:18. verwijsteksten
8 τοῦτ’ ἔστιν, οὐ τὰ τέκνα τῆς σαρκός, ταῦτα τέκνα τοῦ Θεοῦ· ἀλλὰ τὰ τέκνα τῆς ἐπαγγελίας λογίζεται εἰς σπέρμα. 8 Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; kmaar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. k Gal. 4:28. verwijsteksten
9 ἐπαγγελίας γὰρ ὁ λόγος οὗτος, Κατὰ τὸν καιρὸν τοῦτον ἐλεύσομαι, καὶ ἔσται τῇ Σάρρᾳ υἱός. 9 Want dit is het woord der beloftenis: lOmtrent dezen tijd zal Ik komen, en Sara zal een zoon hebben. l Gen. 18:10. verwijsteksten
10 οὐ μόνον δέ, ἀλλὰ καὶ Ῥεβέκκα ἐξ ἑνὸς κοίτην ἔχουσα, Ἰσαὰκ τοῦ πατρὸς ἡμῶν· 10 En niet alleenlijk deze, mmaar ook Rebekka is daarvan een bewijs, als zij uit één bevrucht was, namelijk Izak, onzen vader. m Gen. 25:21. verwijsteksten
11 μήπω γὰρ γεννηθέντων, μηδὲ πραξάντων τι ἀγαθὸν ἢ κακόν, ἵνα ἡ κατ’ ἐκλογὴν τοῦ Θεοῦ πρόθεσις μένῃ, οὐκ ἐξ ἔργων, ἀλλ’ ἐκ τοῦ καλοῦντος, 11 Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende,
12 ἐρρήθη αὐτῇ ὅτι Ὁ μείζων δουλεύσει τῷ ἐλάσσονι. 12 Zo werd tot haar gezegd: nDe meerdere zal den mindere dienen; n Gen. 25:23. verwijsteksten
13 καθὼς γέγραπται, Τὸν Ἰακὼβ ἠγάπησα, τὸν δὲ Ἠσαῦ ἐμίσησα. 13 Gelijk geschreven is: oJakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat. o Mal. 1:2. verwijsteksten
14 Τί οὖν ἐροῦμεν; μὴ ἀδικία παρὰ τῷ Θεῷ; μὴ γένοιτο. 14 Wat zullen wij dan zeggen? pIs er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre. p Deut. 32:4. 2 Kron. 19:7. Job 34:10. verwijsteksten
15 τῷ γὰρ Μωσῇ λέγει, Ἐλεήσω ὃν ἂν ἐλεῶ, καὶ οἰκτειρήσω ὃν ἂν οἰκτείρω. 15 Want Hij zegt tot Mozes: qIk zal Mij ontfermen diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn dien Ik barmhartig ben. q Ex. 33:19. verwijsteksten
16 ἄρα οὖν οὐ τοῦ θέλοντος, οὐδὲ τοῦ τρέχοντος, ἀλλὰ τοῦ ἐλεοῦντος Θεοῦ. 16 Zo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods.
17 λέγει γὰρ ἡ γραφὴ τῷ Φαραὼ ὅτι Εἰς αὐτὸ τοῦτο ἐξήγειρά σε, ὅπως ἐνδείξωμαι ἐν σοὶ τὴν δύναμίν μου, καὶ ὅπως διαγγελῇ τὸ ὄνομά μου ἐν πάσῃ τῇ γῇ. 17 Want de Schrift zegt tot Farao: rTot ditzelve heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde. r Ex. 9:16. verwijsteksten
18 ἄρα οὖν ὃν θέλει ἐλεεῖ· ὃν δὲ θέλει σκληρύνει. 18 Zo ontfermt Hij Zich dan diens Hij wil, en verhardt dien Hij wil.
19 Ἐρεῖς οὖν μοι, Τί ἔτι μέμφεται; τῷ *γὰρ βουλήματι αὐτοῦ τίς ἀνθέστηκε;
* γὰρ βουλήματι St, B, Sc, M | βουλήματι Elz
19 Gij zult dan tot mij zeggen: Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan?
20 μενοῦνγε, ὦ ἄνθρωπε, σὺ τίς εἶ ὁ ἀνταποκρινόμενος τῷ Θεῷ; μὴ ἐρεῖ τὸ πλάσμα τῷ πλάσαντι, Τί με ἐποίησας οὕτως; 20 Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? sZal ook het maaksel tot dengene die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt? s Jes. 45:9. Jer. 18:6. verwijsteksten
21 ἢ οὐκ ἔχει ἐξουσίαν ὁ κεραμεὺς τοῦ πηλοῦ, ἐκ τοῦ αὐτοῦ φυράματος ποιῆσαι ὃ μὲν εἰς τιμὴν σκεῦος, ὃ δὲ εἰς ἀτιμίαν; 21 Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken thet ene een vat ter ere, en het andere ter onere? t 2 Tim. 2:20. verwijsteksten
22 εἰ δὲ θέλων ὁ Θεὸς ἐνδείξασθαι τὴν ὀργήν, καὶ γνωρίσαι τὸ δυνατὸν αὐτοῦ, ἤνεγκεν ἐν πολλῇ μακροθυμίᾳ σκεύη ὀργῆς κατηρτισμένα εἰς ἀπώλειαν· 22 En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid;
23 καὶ ἵνα γνωρίσῃ τὸν πλοῦτον τῆς δόξης αὐτοῦ ἐπὶ σκεύη ἐλέους, ἃ προητοίμασεν εἰς δόξαν, 23 En opdat Hij zou bekendmaken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid?
24 οὓς καὶ ἐκάλεσεν ἡμᾶς οὐ μόνον ἐξ Ἰουδαίων, ἀλλὰ καὶ ἐξ ἐθνῶν; 24 Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen;
25 ὡς καὶ ἐν τῷ Ὠσηὲ λέγει, Καλέσω τὸν οὐ λαόν μου λαόν μου· καὶ τὴν οὐκ ἠγαπημένην ἠγαπημένην. 25 Gelijk Hij ook in Hoséa zegt: vIk zal hetgeen Mijn volk niet was, Mijn volk noemen, en die niet bemind was, Mijn beminde. v Hos. 2:22. verwijsteksten
26 καὶ ἔσται, ἐν τῷ τόπῳ οὗ ἐρρήθη αὐτοῖς, Οὐ λαός μου ὑμεῖς, ἐκεῖ κληθήσονται υἱοὶ Θεοῦ ζῶντος. 26 En het zal zijn in de plaats waar tot hen gezegd was: xGijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden. x Hos. 1:10. 1 Petr. 2:10. verwijsteksten
27 Ἠσαΐας δὲ κράζει ὑπὲρ τοῦ Ἰσραήλ, Ἐὰν ᾖ ὁ ἀριθμὸς τῶν υἱῶν Ἰσραὴλ ὡς ἡ ἄμμος τῆς θαλάσσης, τὸ κατάλειμμα σωθήσεται· 27 En Jesaja roept over Israël: yAl ware het getal der kinderen Israëls gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden. y Jes. 10:22. verwijsteksten
28 λόγον γὰρ συντελῶν καὶ συντέμνων ἐν δικαιοσύνῃ· ὅτι λόγον συντετμημένον ποιήσει Κύριος ἐπὶ τῆς γῆς. 28 Want Hij voleindt een zaak en snijdt ze af in rechtvaardigheid; want de Heere zal een afgesneden zaak doen op de aarde.
29 καὶ καθὼς προείρηκεν Ἠσαΐας, Εἰ μὴ Κύριος Σαβαὼθ ἐγκατέλιπεν ἡμῖν σπέρμα, ὡς Σόδομα ἂν ἐγενήθημεν, καὶ ὡς Γόμορρα ἂν ὡμοιώθημεν. 29 En gelijk Jesaja tevoren gezegd heeft: zIndien de Heere Zebaoth ons geen zaad had overgelaten, zo waren wij aals Sódom geworden, en Gomórra gelijkgemaakt geweest. z Jes. 1:9. a Gen. 19:24. Jes. 13:19. Jer. 50:40. Ez. 16:46. verwijsteksten
  
De gerechtigheid verkeerd gezocht
30 Τί οὖν ἐροῦμεν; ὅτι ἔθνη, τὰ μὴ διώκοντα δικαιοσύνην, κατέλαβε δικαιοσύνην, δικαιοσύνην δὲ τὴν ἐκ πίστεως· 30 Wat zullen wij dan zeggen? Dat de heidenen, die de rechtvaardigheid niet zochten, de rechtvaardigheid verkregen hebben, doch de rechtvaardigheid die uit het geloof is.
31 Ἰσραὴλ δέ, διώκων νόμον δικαιοσύνης, εἰς νόμον δικαιοσύνης οὐκ ἔφθασε. 31 Maar Israël, bdat de wet der rechtvaardigheid zocht, is tot de wet der rechtvaardigheid niet gekomen. b Rom. 10:2; 11:7. verwijsteksten
32 διατί; ὅτι οὐκ ἐκ πίστεως, ἀλλ’ ὡς ἐξ ἔργων νόμου. προσέκοψαν γὰρ τῷ λίθῳ τοῦ προσκόμματος, 32 Waarom? Omdat zij die zochten niet uit het geloof, maar als uit de werken der wet; want zij hebben zich gestoten aan den Steen des aanstoots;
33 καθὼς γέγραπται, Ἰδοὺ τίθημι ἐν Σιὼν λίθον προσκόμματος καὶ πέτραν σκανδάλου· καὶ πᾶς ὁ πιστεύων ἐπ’ αὐτῷ οὐ καταισχυνθήσεται. 33 Gelijk geschreven is: cZie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis; den een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. c Ps. 118:22. Jes. 8:14; 28:16. Matth. 21:42. 1 Petr. 2:6. d Ps. 2:12. Spr. 16:20. Jes. 28:16. Jer. 17:7. verwijsteksten

Einde Romeinen 9