Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel in het voorgaande hoofdstuk verklaard hebbende dat de zonde over degenen die in Christus zijn, niet meer heerst, gelijk zij heerst over degenen die onder de wet zijn, bewijst nu hetzelve door het voorbeeld van de vrijmaking ener vrouw van de heerschappij haars mans door den dood des mans. 4 En past dat op de wedergeborenen. 7 Leert voorts waartoe de wet dient; en bewijst dat de wet geen oorzaak is van de zonde in de onwedergeborenen, al heerst de zonde door de wet over hen. 14 Beschrijft daarna den strijd tussen vlees en geest, en wijst de macht aan die de overblijfselen des vleses nog hebben tegen den geest in de gelovigen. 24 Besluit deze verklaring met een klacht, en met een wens om van dezen strijd geheel verlost te zijn, en met een dankzegging tot God over de verlossing alrede geschied. |
| | Gods volk vrij van de wet |
1 Ἢ ἀγνοεῖτε, ἀδελφοί (γινώσκουσι γὰρ νόμον λαλῶ), ὅτι ὁ νόμος κυριεύει τοῦ ἀνθρώπου ἐφ’ ὅσον χρόνον ζῇ; | | 1 WEET gij niet, broeders (want ik spreek tot degenen die 1de wet verstaan), dat de wet 2heerst over den mens, 3zo langen tijd als hij leeft? |
| 1 Namelijk door Mozes gegeven; welke niet alleen de Joden maar ook de Christenen schuldig zijn te verstaan. |
| 2 Dat is, den mens verbindt om die te gehoorzamen. |
| 3 Namelijk dien de wet is gegeven; want de wet gebiedt eigenlijk niet den doden, maar den levenden. |
| | |
2 ἡ γὰρ ὕπανδρος γυνὴ τῷ ζῶντι ἀνδρὶ δέδεται νόμῳ· ἐὰν δὲ ἀποθάνῃ ὁ ἀνήρ, κατήργηται ἀπὸ τοῦ *νόμου τοῦ ἀνδρός. * νόμου τοῦ ἀνδρός St, B, Sc, M | ἀνδρός Elz | | 2 aWant een vrouw 4die onder den man staat, 5is aan den levenden man bverbonden door de wet; maar indien de man gestorven is, zo is zij 6vrijgemaakt 7van de wet des mans. |
| a 1 Kor. 7:39. |
| 1 Kor. 7:39 Een vrouw is door de wet verbonden zo langen tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen dien zij wil, alleenlijk in den Heere. |
| 4 Namelijk door den band des huwelijks. |
| 5 Namelijk om hem getrouw en gehoorzaam te zijn, zolang hij leeft. Want hoewel den man in het Oude Testament toegelaten was de vrouw een scheidbrief te geven, zo is nochtans zulk verlaten van God nooit goedgekeurd. Zie Matth. 19:8. |
| Matth. 19:8 Hij zeide tot hen: Mozes heeft vanwege de hardigheid uwer harten u toegelaten uw vrouwen te verlaten; maar van den beginne is het alzo niet geweest. |
| b 1 Kor. 7:2, 10. |
| 1 Kor. 7:2 Maar om der hoererijen wil zal een iegelijk man
zijn eigen vrouw hebben, en een iegelijke vrouw zal haar eigen man hebben. 1 Kor. 7:10 Doch den getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide; |
| 6 Gr. lediggemaakt, dat is, los- en vrijgemaakt. |
| 7 Dat is, van de verbintenis waarmede haar de wet aan den man verbindt. |
| | |
3 ἄρα οὖν ζῶντος τοῦ ἀνδρὸς μοιχαλὶς χρηματίσει, ἐὰν γένηται ἀνδρὶ ἑτέρῳ· ἐὰν δὲ ἀποθάνῃ ὁ ἀνήρ, ἐλευθέρα ἐστὶν ἀπὸ τοῦ νόμου, τοῦ μὴ εἶναι αὐτὴν μοιχαλίδα, γενομένην ἀνδρὶ ἑτέρῳ. | | 3 cDaarom dan, indien zij 8eens anderen mans wordt terwijl de man leeft, zo zal zij een overspeelster 9genaamd worden; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij van de wet, alzo dat zij geen overspeelster is als zij eens anderen mans wordt. |
| c Matth. 5:32. |
| Matth. 5:32 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel. |
| 8 Dat is, met een anderen man trouwt en zijn vrouw wordt, gelijk ook in het einde van hetzelfde vers. |
| 9 Dat is, inderdaad zijn, en met recht genaamd worden, gelijk dit Griekse woord chrematizein ook genomen wordt Hand. 11:26. |
| Hand. 11:26 En het is geschied dat zij een geheel jaar tezamen vergaderden in de gemeente, en een grote schare leerden; en dat de discipelen eerst te Antiochíë Christenen genaamd werden. |
| | |
4 ὥστε, ἀδελφοί μου, καὶ ὑμεῖς ἐθανατώθητε τῷ νόμῳ διὰ τοῦ σώματος τοῦ Χριστοῦ, εἰς τὸ γενέσθαι ὑμᾶς ἑτέρῳ, τῷ ἐκ νεκρῶν ἐγερθέντι, ἵνα καρποφορήσωμεν τῷ Θεῷ. | | 4 Zo dan, mijne broeders, dgij zijt ook 10der wet gedood 11door het lichaam van Christus, opdat gij zoudt worden 12eens Anderen, namelijk Desgenen 13Die van de doden opgewekt is, 14opdat wij Gode vruchten dragen zouden. |
| d Gal. 2:19. 1 Petr. 4:1. |
| Gal. 2:19 Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou. 1 Petr. 4:1 DEWIJL dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent gij u ook met dezelfde gedachte, namelijk dat wie in het vlees geleden heeft, die heeft opgehouden van de zonde; |
| 10 De tegenstelling scheen te vereisen dat de apostel zou zeggen: de wet is u gedood, of gestorven, alzo de heersende macht der zonde door de wet, of de wet zelve hier als de man gesteld wordt, die over ons heerst door zijn dreigementen tegen de zonde, en aanprikkelingen tot de zonde vanwege de verkeerdheid van ons vlees, gelijk hij vers 8 zal verklaren; maar de apostel heeft hetzelve liever omgekeerd, omdat het vreemd zou geschenen hebben, zo hij gezegd had dat de wet door Christus gedood was, daar hij maar verstaat dat de heersende macht der wet gedood was; hetwelk door deze wijze van spreken, wij zijn der wet gedood, dat is, de wet heeft deze dreigende en aanprikkelende macht niet meer over ons, dewijl wij dood voor haar zijn, wel zo bekwamelijk kan verstaan worden. |
| vers 8 Maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht; want zonder de wet is de zonde dood. |
| 11 Dat is, door de offerande des lichaams van Christus aan het kruis volbracht, waardoor Hij den vloek der wet en de macht der zonde onder de wet heeft tenietgedaan, en ons daarvan verlost; gelijk in het voorgaande hoofdstuk breder is verklaard. Zie ook 1 Kor. 15:56, 57. |
| 1 Kor. 15:56 De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet. 1 Kor. 15:57 Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus. |
| 12 Of: voor een Ander, namelijk voor Christus Jezus. |
| 13 Namelijk niet alleen om Zelf te leven, maar om ons ook met Hem te doen leven en met Hem te verenigen. |
| 14 Namelijk de vruchten van dit geestelijk huwelijk met Christus, welke zijn de vruchten van heiligheid en rechtvaardigheid, waardoor God van ons wordt geëerd en geprezen, Joh. 15:8. |
| Joh. 15:8 Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt; en gij zult Mijn discipelen zijn. |
| | |
5 ὅτε γὰρ ἦμεν ἐν τῇ σαρκί, τὰ παθήματα τῶν ἁμαρτιῶν τὰ διὰ τοῦ νόμου ἐνηργεῖτο ἐν τοῖς μέλεσιν ἡμῶν εἰς τὸ καρποφορῆσαι τῷ θανάτῳ. | | 5 Want toen wij 15in het vlees waren, wrochten de bewegingen der zonden, 16die door de wet zijn, 17in onze leden, om den dood vruchten te dragen. |
| 15 Dat is, in de verdorvenheid onzer natuur en heerschappij derzelve. Zie hierna Rom. 8:5, en vervolgens. |
| Rom. 8:5 Want die naar het vlees zijn, bedenken wat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is. |
| 16 Dat is, die door de wet ontdekt en geprikkeld worden, gelijk door de zon de kwade dampen ontdekt en opgewekt worden, die in het aardrijk verborgen zijn. Zie vers 8. |
| vers 8 Maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht; want zonder de wet is de zonde dood. |
| 17 Dat is, de verdorvenheid, die in de ziel voornamelijk haar zitplaats had, verspreidde zich door haar kwade bewegingen door al de leden, en bracht door dezelve deze kwade vruchten voort, waarvan het einde de dood is. Zie Matth. 15:18, 19. Jak. 1:14, 15. |
| Matth. 15:18 Maar die dingen die ten monde uitgaan, komen voort uit het hart, en dezelve ontreinigen den mens. Matth. 15:19 Want uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen. Jak. 1:14 Maar een iegelijk wordt verzocht als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. Jak. 1:15 Daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde, baart den dood. |
| | |
6 νυνὶ δὲ κατηργήθημεν ἀπὸ τοῦ νόμου, *ἀποθανόντες ἐν ᾧ κατειχόμεθα, ὥστε δουλεύειν ἡμᾶς ἐν καινότητι πνεύματος, καὶ οὐ παλαιότητι γράμματος. * ἀποθανόντες St, M | ἀποθανόντος B, Elz, Sc (SV-kt) | | 6 Maar nu zijn wij 18vrijgemaakt van de wet, 19overmits wij dien gestorven zijn, 20onder welken wij gehouden waren; alzo dat wij 21dienen 22ein nieuwheid des Geestes, en niet 23in de oudheid der letter. |
| 18 Zie de aant. vers 4. |
| vers 4 Zo dan, mijne broeders, gij zijt ook der wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij zoudt worden eens Anderen, namelijk Desgenen Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden. |
| 19 Dat is, overmits de heersende macht der wet en der zonde door Christus’ dood en Geest in ons is tenietgedaan. Anders: overmits die gestorven is, namelijk de wet, ten aanzien van zijn dwingende, verdoemende en aanprikkelende kracht. |
| 20 Gr. in welken. |
| 21 Namelijk Gode. |
| 22 Dat is, in ware heiligheid, waartoe wij van den Heiligen Geest zijn vernieuwd door de predicatie des Evangelies, die een dienst der rechtvaardigheid en des Geestes wordt genaamd, 2 Kor. 3:8, 9. |
| 2 Kor. 3:8 Hoe zal niet veelmeer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn? 2 Kor. 3:9 Want indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veelmeer is de bediening der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid. |
| e Rom. 2:29. 2 Kor. 3:6. |
| Rom. 2:29 Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |
| 23 Dat is, in de oude verdorvenheid, die door de uitwendige letter der wet meer en meer wordt aangeprikkeld tot de zonde; alzo de wet den zondaar wel verdoemt, maar de kracht niet medebrengt om de zonde te laten. Waarom de wet een doodslaande letter en een dienst des doods wordt genaamd, 2 Kor. 3:6, 7. |
| 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. 2 Kor. 3:7 En indien de bediening des doods, in letteren bestaande
en in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien om de heerlijkheid zijns aangezichts, die tenietgedaan zou worden, |
| | De wet leert de zonde kennen |
7 Τί οὖν ἐροῦμεν; ὁ νόμος ἁμαρτία; μὴ γένοιτο· ἀλλὰ τὴν ἁμαρτίαν οὐκ ἔγνων, εἰ μὴ διὰ νόμου· τήν τε γὰρ ἐπιθυμίαν οὐκ ᾔδειν, εἰ μὴ ὁ νόμος ἔλεγεν, Οὐκ ἐπιθυμήσεις· | | 7 Wat zullen wij dan zeggen? 24Is de wet zonde? Dat zij verre. Ja, f25ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik 26de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: gGij zult niet begeren. |
| 24 Dat is, oorzaak der zonde; welke tegenwerping hieruit rijst dat de apostel vers 5 gezegd had dat de zonde door de wet krachtig was in ons; daarom verklaart hij in de zeven volgende verzen hoe dit moet verstaan worden. |
| vers 5 Want toen wij in het vlees waren, wrochten de bewegingen der zonden, die door de wet zijn, in onze leden, om den dood vruchten te dragen. |
| f Rom. 3:20. Hebr. 7:18. |
| Rom. 3:20 Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem; want door de wet is de kennis der zonde. Hebr. 7:18 Want de vernietiging van het voorgaande gebod geschiedt om deszelfs zwakheids en onprofijtelijkheids wil; |
| 25 Namelijk ten volle en zoals ik behoorde. Want anderszins leert ook de natuur een onderscheid van goed en kwaad in vele dingen, Rom. 2:15. |
| Rom. 2:15 Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen
beschuldigende of ook ontschuldigende.) |
| 26 Hier wordt de begeerlijkheid genomen voor den grond van alle kwade begeerten en voor de eerste bewegingen derzelve. Want de begeerlijkheid waarin wij bewilligen, wisten ook de heidenen wel dat zonde was; maar deze eerste bewegingen tot het kwaad hielden zij voor geen zonde, gelijk ook niet de farizeeën, waaronder Paulus geweest was. Zie Matth. 5:20, 22, 28; 23:25, enz. |
| Matth. 5:20 Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij dan der schriftgeleerden en der farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan. Matth. 5:22 Doch Ik zeg u: Zo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den Groten Raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur. Matth. 5:28 Maar Ik zeg u, dat zo wie een vrouw aanziet om dezelve te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan. Matth. 23:25 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij reinigt het buitenste des drinkbekers en des schotels, maar vanbinnen zijn zij vol van roof en onmatigheid. |
| g Ex. 20:17. Deut. 5:21. |
| Ex. 20:17 Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets dat uws naasten is. Deut. 5:21 En gij zult niet begeren uws naasten vrouw, en zult u niet laten gelusten uws naasten huis, zijn akker, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, zijn os, noch zijn ezel, noch iets dat uws naasten is. |
| | |
8 ἀφορμὴν δὲ λαβοῦσα ἡ ἁμαρτία διὰ τῆς ἐντολῆς κατειργάσατο ἐν ἐμοὶ πᾶσαν ἐπιθυμίαν· χωρὶς γὰρ νόμου ἁμαρτία νεκρά. | | 8 hMaar 27de zonde, 28oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij 29alle begeerlijkheid gewrocht; want 30zonder de wet is de zonde 31dood. |
| h Joh. 15:22. Rom. 4:15; 5:20. Gal. 3:19. |
| Joh. 15:22 Indien Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde. Rom. 4:15 Want de wet werkt toorn; want waar geen wet is, daar is ook geen overtreding. Rom. 5:20 Maar de wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest; Gal. 3:19 Waartoe is dan de wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, Wien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des middelaars. |
| 27 Dat is, de verdorvenheid die in ons is. |
| 28 Of: gaande geworden zijnde. Want de wet ontdekt en verdoemt niet alleen de zonde, gelijk in het voorgaande vers is betuigd, maar de verdorvenheid die in den mens is, wordt door deze kennis verwekt en gaande gemaakt tegen het gebod, wanneer Gods Geest hetzelve niet belet. |
| 29 Dat is, allerlei soort van dadelijke begeerlijkheid. |
| 30 Dat is, zonder de rechte kennis der wet. |
| 31 Dat is, toont haar kracht zo niet. |
| | |
9 ἐγὼ δὲ ἔζων χωρὶς νόμου ποτέ· ἐλθούσης δὲ τῆς ἐντολῆς, ἡ ἁμαρτία ἀνέζησεν, ἐγὼ δὲ ἀπέθανον· | | 9 En zonder de wet, 32zo leefde ik 33eertijds; maar 34als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder 35levend geworden, 36doch ik ben gestorven. |
| 32 Of: was ik levend, dat is, ik meende dat ik rechtvaardig was, en was daarop gerust. Zie diergelijk voorbeeld in dien jongeling, Matth. 19:16, 17, 18, enz., en in de farizeeën in het gemeen, Matth. 23:28. |
| Matth. 19:16 En zie, er kwam een tot Hem en zeide tot Hem: Goede Meester, wat zal ik goeds doen, opdat ik het eeuwige leven hebbe? Matth. 19:17 En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden. Matth. 19:18 Hij zeide tot Hem: Welke? En Jezus zeide: Deze: Gij zult niet doden; gij zult geen overspel doen; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; Matth. 23:28 Alzo ook schijnt gij wel den mensen vanbuiten rechtvaardig, maar vanbinnen zijt gij vol geveinsdheid en ongerechtigheid. |
| 33 Namelijk nog een farizeeër zijnde. |
| 34 Namelijk tot mijn rechte kennis, en dat ik verstond dat ook de inwendige begeerten tegen de wet zonde zijn. |
| 35 Dat is, ik heb de menigte der zonde, die in mij wakker geworden was, levendig gevoeld. |
| 36 Dat is, ik ben in mijn gemoed overtuigd dat ik midden in den dood lag, en heb den moed verloren van door de gehoorzaamheid der wet te kunnen behouden worden, Rom. 4:15. 2 Kor. 3:6, 7, 9. |
| Rom. 4:15 Want de wet werkt toorn; want waar geen wet is, daar is ook geen overtreding. 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. 2 Kor. 3:7 En indien de bediening des doods, in letteren bestaande
en in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien om de heerlijkheid zijns aangezichts, die tenietgedaan zou worden, 2 Kor. 3:9 Want indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veelmeer is de bediening der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid. |
| | |
10 καὶ εὑρέθη μοι ἡ ἐντολὴ ἡ εἰς ζωήν, αὕτη εἰς θάνατον· | | 10 En het gebod, 37dat ten leven was, hetzelve is mij 38ten dood bevonden. |
| 37 Namelijk voor degenen die de wet volkomenlijk zouden onderhouden, Rom. 10:5. Gal. 3:12, enz., hetwelk den mens onmogelijk is, Rom. 8:3. |
| Rom. 10:5 Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid die uit de wet is, zeggende: De mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. Gal. 3:12 Doch de wet is niet uit het geloof; maar de mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; |
| 38 Namelijk door mijn verdorvenheid en overtreding. |
| | |
11 ἡ γὰρ ἁμαρτία ἀφορμὴν λαβοῦσα διὰ τῆς ἐντολῆς ἐξηπάτησέ με, καὶ δι’ αὐτῆς ἀπέκτεινεν. | | 11 Want de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, 39heeft mij verleid en door hetzelve gedood. |
| 39 Zie de aant. vers 8. |
| vers 8 Maar de zonde, oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht; want zonder de wet is de zonde dood. |
| | |
12 ὥστε ὁ μὲν νόμος ἅγιος, καὶ ἡ ἐντολὴ ἁγία καὶ δικαία καὶ ἀγαθή. | | 12 iAlzo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. |
| i 1 Tim. 1:8. |
| 1 Tim. 1:8 Doch wij weten dat de wet goed is, zo iemand die wettelijk gebruikt, |
| | |
13 τὸ οὖν ἀγαθὸν ἐμοὶ γέγονε θάνατος; μὴ γένοιτο. ἀλλὰ ἡ ἁμαρτία, ἵνα φανῇ ἁμαρτία, διὰ τοῦ ἀγαθοῦ μοι κατεργαζομένη θάνατον, ἵνα γένηται καθ’ ὑπερβολὴν ἁμαρτωλὸς ἡ ἁμαρτία διὰ τῆς ἐντολῆς. | | 13 Is dan het goede mij 40de dood geworden? Dat zij verre. Maar de zonde is mij de dood geworden, opdat zij zou openbaar worden zonde te zijn, werkende mij door het goede den dood; opdat de zonde bovenmate werd zondigende 41door het gebod. |
| 40 Dat is, een oorzaak des doods, gelijk vers 7. |
| vers 7 Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Dat zij verre. Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren. |
| 41 Namelijk gelijk op het 8ste vers verklaard is. |
| | Inwendige strijd |
14 οἴδαμεν γὰρ ὅτι ὁ νόμος πνευματικός ἐστιν· ἐγὼ δὲ σαρκικός εἰμι, πεπραμένος ὑπὸ τὴν ἁμαρτίαν. | | 14 42Want wij weten dat de wet 43geestelijk is, maar 44ik ben vleselijk, k45verkocht onder de zonde. |
| 42 Tot hiertoe heeft de apostel gesproken van de macht der wet en der zonde in den verdorven en onwedergeboren mens, gelijk hij ook zelf eertijds ervaren had, toen hij nog in zulken stand was, vers 9. Maar nu komt hij en spreekt van zichzelven, gelijk hij toen was, en verklaart wat macht de overblijfselen des zondigen vleses nog in hem hadden, nadat hij nu van de heerschappij der zonde was verlost, gelijk al zijn redenen die volgen, van den tegenwoordigen tijd spreken, en niet van den verleden. |
| vers 9 En zonder de wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven. |
| 43 Dat is, die niet alleen een uitwendige, maar ook een inwendige gehoorzaamheid des harten vereist, en den volmaakten regel van een geestelijk en heilig leven voorschrijft, gelijk Christus de som daarvan verklaart, Matth. 22:37. |
| Matth. 22:37 En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere uw God met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. |
| 44 Namelijk nog ten dele, ten aanzien van de overblijfselen des vleses die nog in mij zijn, gelijk hij verklaart vss. 18, 23. Want dat ook de wedergeborenen, ten aanzien van enige gebreken die nog in hen zijn, vleselijk kunnen genaamd worden, blijkt 1 Kor. 3:1. |
| vers 18 Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet. vers 23 Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangenneemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. 1 Kor. 3:1 EN ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot jonge kinderen in Christus. |
| k Jes. 52:3. |
| Jes. 52:3 Want zo zegt de HEERE: Gijlieden zijt om niet verkocht, gij zult ook zonder geld gelost worden. |
| 45 Namelijk niet als een gewillige slaaf, die de begeerte der zonde in alles zou volgen, gelijk van Achab gezegd wordt 1 Kon. 21:20, maar die tegen zijn wil en dank de begeerten en aanvallen der zonde nog is onderworpen, zonder dat hij zich daarvan nog ten enenmale kan ontslaan, hoewel hij die ernstiglijk wederstaat en merendeels door den Geest Gods, Die in hem is, overwint. Zie diergelijk Gal. 5:17, 18. |
| 1 Kon. 21:20 En Achab zeide tot Elía: Hebt gij mij gevonden, o mijn vijand? En hij zeide: Ik heb u gevonden, overmits gij uzelven verkocht hebt om te doen wat kwaad is in de ogen des HEEREN. Gal. 5:17 Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet hetgeen gij wildet. Gal. 5:18 Maar indien gij door den Geest geleid wordt, zo zijt gij niet onder de wet. |
| | |
15 ὃ γὰρ κατεργάζομαι, οὐ γινώσκω· οὐ γὰρ ὃ θέλω, τοῦτο πράσσω· ἀλλ’ ὃ μισῶ, τοῦτο ποιῶ. | | 15 Want hetgeen ik 46doe, dat 47ken ik niet; lwant 48hetgeen ik wil, dat 49doe ik niet, maar 50hetgeen ik haat, dat doe ik. |
| 46 Gr. werk, of: volbreng. De apostel neemt hier het woord doen, gelijk ook in het volgende, niet altijd van de uitwendige daad; want de wedergeborenen wandelen niet naar het vlees, maar naar den Geest, Rom. 8:1, hoewel zij hun gebreken hebben, die zij met leedwezen beklagen, Job 9:2, 3. Ps. 130:3; maar hij spreekt hier voornamelijk van de inwendige bewegingen der zonde, die hij haat en die de verdorven natuur in hem menigmaal doet rijzen zijns ondanks, gelijk hij ook spreekt van de begeerlijkheid des vleses, Gal. 5:17, alzo dat gij niet doet wat gij wilt; daar hij nochtans tevoren in het 16de vers gezegd had: Wandelt naar den Geest, en gij zult de begeerlijkheid des vleses niet volbrengen. |
| Rom. 8:1 ZO is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. Job 9:2 Waarlijk, ik weet dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? Job 9:3 Zo hij lust heeft om met Hem te twisten, niet één uit duizend zal hij Hem beantwoorden. Ps. 130:3 Zo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? Gal. 5:17 Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet hetgeen gij wildet. |
| 47 Namelijk voor goed, dat is, dat stem ik niet toe, gelijk hij daarna verklaart. Zie Ps. 1:6. Matth. 7:23. |
| Ps. 1:6 Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. Matth. 7:23 En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt. |
| l Gal. 5:17. |
| Gal. 5:17 Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet hetgeen gij wildet. |
| 48 Dat is, het goede dat ik wil, gelijk vers 19. |
| vers 19 Want het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. |
| 49 Namelijk in zulke volmaaktheid als ik wel wilde, gelijk vers 18. |
| vers 18 Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet. |
| 50 Dat is, het kwaad waarvan ik een afkeer heb, en dat ik niet wil; gelijk vers 19. |
| vers 19 Want het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. |
| | |
16 εἰ δὲ ὃ οὐ θέλω, τοῦτο ποιῶ, σύμφημι τῷ νόμῳ ὅτι καλός. | | 16 En indien ik hetgene doe dat ik niet wil, 51zo stem ik de wet toe dat zij goed is. |
| 51 Namelijk dewijl ik niet wil, noch voor goed houd de begeerlijkheid die zij verbiedt. |
| | |
17 νυνὶ δὲ οὐκέτι ἐγὼ κατεργάζομαι αὐτό, ἀλλ’ ἡ οἰκοῦσα ἐν ἐμοὶ ἁμαρτία. | | 17 52Ik dan doe datzelve nu niet meer, maar 53de zonde die in mij woont. |
| 52 Namelijk naar den inwendigen mens, gelijk hij verklaart vers 22. |
| vers 22 Want ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mens, |
| 53 Dat is, de overblijfselen der verdorvenheid die nog in mij zijn, gelijk hij verklaart vss. 18, 20. |
| vers 18 Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet. vers 20 Indien ik hetgene doe dat ik niet wil, zo doe ik nu hetzelve niet meer, maar de zonde die in mij woont. |
| | |
18 οἶδα γὰρ ὅτι οὐκ οἰκεῖ ἐν ἐμοί, τοῦτ’ ἔστιν ἐν τῇ σαρκί μου, ἀγαθόν· τὸ γὰρ θέλειν παράκειταί μοι, τὸ δὲ κατεργάζεσθαι τὸ καλὸν οὐχ εὑρίσκω. | | 18 mWant ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen 54is wel bij mij, maar 55het goede te doen, dat vind ik niet. |
| m Gen. 6:5; 8:21. |
| Gen. 6:5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. Gen. 8:21 En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. |
| 54 Gr. ligt bij mij, namelijk door de genade Gods, die hetzelve in mij werkt, Filipp. 2:13. |
| Filipp. 2:13 Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. |
| 55 Namelijk in zijn volmaaktheid. Zie Filipp. 3:12, 13, 14. |
| Filipp. 3:12 Niet dat ik het alrede gekregen heb of alrede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. Filipp. 3:13 Broeders, ik acht niet dat ik zelf het gegrepen heb. Filipp. 3:14 Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen dat achter is, en strekkende mij tot hetgeen dat voor is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. |
| | |
19 οὐ γὰρ ὃ θέλω, ποιῶ ἀγαθόν· ἀλλ’ ὃ οὐ θέλω κακόν, τοῦτο πράσσω. | | 19 Want het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. |
20 εἰ δὲ ὃ οὐ θέλω ἐγώ, τοῦτο ποιῶ, οὐκέτι ἐγὼ κατεργάζομαι αὐτό, ἀλλ’ ἡ οἰκοῦσα ἐν ἐμοὶ ἁμαρτία. | | 20 Indien ik hetgene doe dat ik niet wil, zo doe ik nu hetzelve niet meer, maar de zonde die in mij woont. |
21 εὑρίσκω ἄρα τὸν νόμον τῷ θέλοντι ἐμοὶ ποιεῖν τὸ καλόν, ὅτι ἐμοὶ τὸ κακὸν παράκειται. | | 21 Zo 56vind ik dan 57deze wet in mij: als ik het goede wil doen, dat het kwade mij 58bijligt. |
| 56 Dat is, bevind. |
| 57 De apostel noemt hier alzo, gelijk ook vers 23 bij gelijkenis, de overgebleven verdorvenheid in den gelovige, omdat gelijk een wet door haar geboden en verboden den mens vermaant en verplicht tot haar gehoorzaamheid, alzo ook de inwonende zonde hen daartoe drijft door haar begeerten en aanprikkelingen. Zie vers 23. |
| vers 23 Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangenneemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. vers 23 Maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangenneemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. |
| 58 Of: aanligt, dat is, aankleeft of aanhangt, namelijk door de overblijfselen der verdorven natuur. |
| | |
22 συνήδομαι γὰρ τῷ νόμῳ τοῦ Θεοῦ κατὰ τὸν ἔσω ἄνθρωπον· | | 22 nWant ik heb een vermaak in de wet Gods 59naar den inwendigen mens, |
| n Ef. 3:16. |
| Ef. 3:16 Opdat Hij u geve, naar den rijkdom Zijner heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in den inwendigen mens; |
| 59 Hierdoor wordt niet verstaan de natuurlijke rede des mensen, die ook somwijlen wel strijdt voor de burgerlijke deugd; want de Schrift getuigt doorlopend dat de rede van den natuurlijken mens in geestelijke zaken blind en verkeerd is, dezelve voor dwaasheid houdt, 1 Kor. 2:14, vijandschap is tegen God, en der wet Gods niet wordt onderworpen, ja, ook niet kan, Rom. 8:7; maar wordt verstaan van den mens voor zoveel hij inwendig door Gods Geest verlicht en wedergeboren is, Rom. 2:29. 2 Kor. 4:16. Ef. 3:16, welke inwendige mens in de wet Gods, die geestelijk is, vers 14, zijn vermaak heeft, Ps. 1:2. Rom. 8:5. |
| 1 Kor. 2:14 Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. Rom. 8:7 Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet. Rom. 2:29 Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. 2 Kor. 4:16 Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag. Ef. 3:16 Opdat Hij u geve, naar den rijkdom Zijner heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in den inwendigen mens; vers 14 Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. Ps. 1:2 Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. Rom. 8:5 Want die naar het vlees zijn, bedenken wat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is. |
| | |
23 βλέπω δὲ ἕτερον νόμον ἐν τοῖς μέλεσί μου ἀντιστρατευόμενον τῷ νόμῳ τοῦ νοός μου, καὶ αἰχμαλωτίζοντά με τῷ νόμῳ τῆς ἁμαρτίας τῷ ὄντι ἐν τοῖς μέλεσί μου. | | 23 oMaar ik zie een andere wet 60in mijn leden, welke strijdt tegen 61de wet mijns gemoeds, en mij 62gevangenneemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. |
| o Gal. 5:17. |
| Gal. 5:17 Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet hetgeen gij wildet. |
| 60 Dat is, in mijn vlees, vss. 5, 18. |
| vers 5 Want toen wij in het vlees waren, wrochten de bewegingen der zonden, die door de wet zijn, in onze leden, om den dood vruchten te dragen. vers 18 Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet. |
| 61 Of: de wet mijns verstands, dat is, tegen het voorschrift en de bewegingen van den inwendigen en nieuwen mens; gelijk hiervoor verklaard is. |
| 62 Dat is, mij nog mijns ondanks aankleeft, vers 14. |
| vers 14 Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. |
| | |
24 ταλαίπωρος ἐγὼ ἄνθρωπος· τίς με ῥύσεται ἐκ τοῦ σώματος τοῦ θανάτου τούτου; | | 24 Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen 63uit het lichaam dezes doods? |
| 63 Of: uit dit lichaam des doods. Hetwelk verstaan kan worden óf van de overblijfselen van de zonde en van den ouden mens, die het lichaam der zonde genoemd worden, Rom. 6:6, óf van het lichaam des mensen, dat hier sterfelijk is, en vanwege de zonde den dood onderworpen, Rom. 8:10. Want wij zullen van deze overblijfselen der zonde en van deze gevangenis niet eer ten volle worden verlost, voordat wij dit sterfelijk lichaam zullen afgelegd hebben. |
| Rom. 6:6 Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. Rom. 8:10 En indien Christus in ulieden is, zo is wel het lichaam dood om der zonde wil, maar de geest is leven om der gerechtigheid wil. |
| | |
25 εὐχαριστῶ τῷ Θεῷ διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ τοῦ Κυρίου ἡμῶν. | | 25 64Ik dank God door Jezus Christus, onzen Heere. |
| 64 Namelijk dat Hij mij alrede zover door Christus verlost heeft van de heerschappij der zonde, dat ik nu, hoewel de zonde mij nog aankleeft, nochtans geen gewillige slaaf derzelve meer ben, maar daartegen strijd, en die door Christus’ Geest kan overwinnen; gelijk het besluit dat volgt, en het begin van het volgende hoofdstuk medebrengt. Zie 1 Kor. 15:55, 56, 57. |
| 1 Kor. 15:55 Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? 1 Kor. 15:56 De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet. 1 Kor. 15:57 Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus. |
| | |
26 ἄρα οὖν αὐτὸς ἐγὼ τῷ μὲν νοῒ δουλεύω νόμῳ Θεοῦ, τῇ δὲ σαρκὶ νόμῳ ἁμαρτίας. | | 26 65Zo dan, ik zelf dien wel 66met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde. |
| 65 Dit is het besluit van dezen gehelen strijd. |
| 66 Dat is, naar den inwendigen mens, vers 22, die de apostel nu erkent hij zelf te zijn, of zijn eigen te zijn, daar het vlees na de wedergeboorte maar een vreemd aanhangsel is, hetwelk allengskens versleten en weggeworpen moet worden. |
| vers 22 Want ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mens, |