Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Vanhier verder leert de apostel, dat degenen die door het geloof in Christus zijn gerechtvaardigd, ook door de kracht van Christus’ dood en opstanding worden vernieuwd en geheiligd, en bewijst hetzelve door de betekenis van onzen doop. 5 Alsook uit onze vereniging met Christus, waardoor wij met Hem der zonde gestorven en tot een nieuw leven opgewekt zijn. 9 Betuigt verder, dat gelijk Christus maar eens is gestorven, en voortaan altijd leeft in heerlijkheid, wij ook alzo, als wij geloven, der zonde sterven, om voortaan heiliglijk te mogen leven. 12 Trekt hieruit een gemene vermaning, dat de zonde dan over ons niet moet heersen, maar wij over de zonde. 15 En verklaart dat de genade Gods en de vrijheid waarin wij staan, ons ook daartoe moeten bewegen. 21 Eindelijk versterkt hij deze zijn vermaning door de bedenking van de vrucht der zonde, welke is de dood; en van het einde der heiligmaking, hetwelk is het eeuwige leven, ons uit genade door Christus gegeven. |
| | Gestorven aan de zonde |
1 Τί οὖν ἐροῦμεν; ἐπιμενοῦμεν τῇ ἁμαρτίᾳ, ἵνα ἡ χάρις πλεονάσῃ; | | 1 WAT1 zullen wij dan zeggen? Zullen wij 2in de zonde blijven, opdat de genade 3te meerder worde? |
| 1 Deze tegenwerping rijst uit hetgeen Paulus in de laatste twee verzen van het voorgaande hoofdstuk had gezegd. |
| 2 Dat is, onder de heerschappij der verdorvenheid, die in ons nog overig is, Rom. 7:14. Of: in allerlei zonde die in de wereld de overhand heeft. |
| Rom. 7:14 Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. |
| 3 Namelijk gelijk in de twee voorgaande verzen schijnt betuigd te zijn; hetwelk aldaar verklaard is. |
| | |
2 μὴ γένοιτο. οἵτινες ἀπεθάνομεν τῇ ἁμαρτίᾳ, πῶς ἔτι ζήσομεν ἐν αὐτῇ; | | 2 4Dat zij verre. Wij 5die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog 6in dezelve leven? |
| 4 De apostel verwerpt met deze woorden zulk gevolg, als het antwoord onwaardig, en bewijst het tegendeel, dat wij in de zonde niet moeten blijven. |
| 5 Dat is, wij die van de heersende macht der inwonende zonde door Christus’ Geest verlost zijn, vss. 6, 7. Want der zonde sterven, betekent in de Schrift des Nieuwen Testaments de zonde in ons geen leven laten hebben, dat is, niet leven onder de macht en heerschappij der zonde. |
| vers 6 Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. vers 7 Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. |
| 6 Dat is, de zonde haar leven en kracht laten, en in ons de overhand laten hebben. |
| | |
3 ἢ ἀγνοεῖτε ὅτι ὅσοι ἐβαπτίσθημεν εἰς Χριστὸν Ἰησοῦν, εἰς τὸν θάνατον αὐτοῦ ἐβαπτίσθημεν; | | 3 Of weet gij niet adat zovelen als wij 7in Christus Jezus gedoopt zijn, wij 8in Zijn dood gedoopt zijn? |
| a Gal. 3:27. |
| Gal. 3:27 Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. |
| 7 Namelijk om te betuigen onze gemeenschap die wij met Christus hebben door het geloof. |
| 8 Dat is, door den doop verzekerd worden, dat wij gemeenschap hebben aan Zijn dood, waardoor niet alleen onze zonden voor God verzoend zijn, maar ook de Heilige Geest is verworven, door Wiens werking de verdorvenheid die in ons is, haar leven of heersende kracht is benomen, hetwelk is de eerste trap onzer wedergeboorte, Tit. 3:5, 6. De apostel schijnt hier te zien op de wijze van dopen, in die warme oosterse landen veel gebruikelijk, waar de mensen geheel in het water ingedoopt werden, en een weinig tijds onder het water bleven, en daarna uit het water oprezen; en aan te wijzen dat deze indoping en blijven in het water een afbeelding is van Christus’ dood en begrafenis, en het oprijzen uit het water van Zijn verrijzenis. Hetwelk ook op onze wijze van dopen door besprenging wel kan gepast worden. |
| Tit. 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; Tit. 3:6 Denwelken Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus, onzen Zaligmaker; |
| | |
4 συνετάφημεν οὖν αὐτῷ διὰ τοῦ βαπτίσματος εἰς τὸν θάνατον· ἵνα ὥσπερ ἠγέρθη Χριστὸς ἐκ νεκρῶν διὰ τῆς δόξης τοῦ Πατρός, οὕτω καὶ ἡμεῖς ἐν καινότητι ζωῆς περιπατήσωμεν. | | 4 bWij zijn dan 9met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden copgewekt is 10tot de heerlijkheid des Vaders, 11alzo ook wij din nieuwheid des levens wandelen zouden. |
| b Kol. 2:12. |
| Kol. 2:12 Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft. |
| 9 Dit is de tweede trap onzer wedergeboorte, die ons door den doop wordt verzegeld, namelijk de toeneming en volharding in de doding der zonde in ons, gelijk de begrafenis een volharding was van den dood van Christus, vers 6. |
| vers 6 Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. |
| c Rom. 8:11. Filipp. 3:10, 11. |
| Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. Filipp. 3:10 Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende, Filipp. 3:11 Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden. |
| 10 Gr. dia, welk woord meest betekent door, dat is, door de heerlijkheid des Vaders, doch wordt ook somwijlen voor tot genomen, hetwelk hier best past. Zie 2 Petr. 1:3. |
| 2 Petr. 1:3 Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd; |
| 11 Dit is de derde trap onzer wedergeboorte, die wij door de kracht der opstanding van Christus ontvangen, en ons door den doop wordt betekend en verzegeld; namelijk dat wij kracht ontvangen hebben om voortaan in nieuwheid des levens, dat is, in heiligheid en reinheid te wandelen, Ef. 5:26, 27. |
| Ef. 5:26 Opdat Hij haar heiligen zou, haar
gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. |
| d Ef. 4:23. Kol. 3:10. Hebr. 12:1. 1 Petr. 2:2. |
| Ef. 4:23 En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds, Kol. 3:10 En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen Die hem geschapen heeft; Hebr. 12:1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is; 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; |
| | |
5 εἰ γὰρ σύμφυτοι γεγόναμεν τῷ ὁμοιώματι τοῦ θανάτου αὐτοῦ, ἀλλὰ καὶ τῆς ἀναστάσεως ἐσόμεθα· | | 5 eWant indien wij met Hem 12één plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding; |
| e Rom. 8:11. Kol. 3:1. |
| Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. |
| 12 Of: samengeplant zijn; een gelijkenis genomen van een ent die in een jeugdigen boom ingeënt wordt, welke tot één plant wordt met den boom en het sap des levens en der vruchtbaarheid uit hem trekt. Alzo, wil hij zeggen, die met Christus, als den stam, door het geloof zijn verenigd (waarvan de doop ook een teken is, Gal. 3:27), die verkrijgen door den Geest van Christus de kracht niet alleen om de zonden te doden en allengskens te begraven, maar ook om in nieuwheid des levens meer en meer op te staan, en ter ere Gods heiliglijk te leven, Joh. 15:1. |
| Gal. 3:27 Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. Joh. 15:1 IK ben de ware Wijnstok, en Mijn Vader is de Landman. |
| | |
6 τοῦτο γινώσκοντες, ὅτι ὁ παλαιὸς ἡμῶν ἄνθρωπος συνεσταυρώθη, ἵνα καταργηθῇ τὸ σῶμα τῆς ἁμαρτίας, τοῦ μηκέτι δουλεύειν ἡμᾶς τῇ ἁμαρτίᾳ· | | 6 Dit wetende, dat 13onze oude mens f14met Hem gekruisigd is, opdat 15het lichaam der zonde 16tenietgedaan worde, opdat wij 17niet meer de zonde dienen. |
| 13 Alzo noemt hij de aangeboren blindheid en verdorvenheid des mensen, die wij van den eersten mens erven, die hij elders ook vlees noemt, gesteld tegen den nieuwen mens, die bestaat in kennis, heiligheid en rechtvaardigheid, Ef. 4:22. Kol. 3:9. |
| Ef. 4:22 Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, Kol. 3:9 Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken, |
| f Gal. 2:20; 5:24. Filipp. 3:10. 1 Petr. 4:1, 2. |
| Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. Gal. 5:24 Maar die van Christus zijn, hebben het vlees gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden. Filipp. 3:10 Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende, 1 Petr. 4:1 DEWIJL dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent gij u ook met dezelfde gedachte, namelijk dat wie in het vlees geleden heeft, die heeft opgehouden van de zonde; 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
| 14 Dewijl Christus onze zonden aan het kruis op Zich geladen heeft, niet alleen om die te verzoenen, maar ook om dezelve teniet te doen, gelijk volgt. Zie ook Hebr. 9:14, 26, 28. |
| Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! Hebr. 9:26 (Anders had Hij dikmaals moeten lijden van de grondlegging der wereld af); maar nu is Hij eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard, om de zonde teniet te doen door Zijns Zelfs offerande. Hebr. 9:28 Alzo ook Christus, éénmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male zonder zonde gezien worden van degenen die Hem verwachten tot zaligheid. |
| 15 Dat is, de gehele massa of samenvoeging van deze verdorvenheid, dewelke is als een onzuiver lichaam, dat vele onzuivere leden heeft, Kol. 2:11; 3:5. |
| Kol. 2:11 In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus; Kol. 3:5 Doodt dan uw leden die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst; |
| 16 Dit lichaam der zonde is wel van Christus geheel tenietgedaan, zoveel Zijn verdiensten aangaat, en is ook door Zijn Geest in de wedergeborenen de kracht van heersen benomen, vss. 12, 14, maar moet allengskens meer en meer in ons vernietigd worden door denzelven Geest, met nadere toe-eigening van den dood van Christus, gelijk Paulus daartoe de wedergeborenen vermaant, Rom. 8:13; 12:2. Ef. 4:22. Kol. 3:9, totdat dezelve in ons namaals geheel zal vernietigd worden, Hebr. 4:10. |
| vers 12 Dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams. vers 14 Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade. Rom. 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven. Rom. 12:2 En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is. Ef. 4:22 Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, Kol. 3:9 Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken, Hebr. 4:10 Want die ingegaan is in Zijn rust, die heeft zelf ook van zijn werken gerust, gelijk God van de Zijne. |
| 17 Namelijk gelijk wij deden voor onze wedergeboorte. Zie van dezen dienst der zonde nadere verklaring vss. 16, 17, 18, 19. |
| vers 16 Weet gij niet dat wien gij uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, gij dienstknechten zijt desgenen dien gij gehoorzaamt, óf der zonde tot den dood, óf der gehoorzaamheid tot gerechtigheid? vers 17 Maar Gode zij dank, dat gij wel dienstknechten der zonde waart, maar dat gij nu van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgegeven zijt; vers 18 En vrijgemaakt zijnde van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid. vers 19 Ik spreek op menselijke wijze, om der zwakheid uws vleses wil. Want gelijk gij uw leden gesteld hebt om dienstbaar te zijn
der onreinheid en der ongerechtigheid tot ongerechtigheid, alzo stelt nu uw leden om dienstbaar te zijn der gerechtigheid tot heiligmaking. |
| | |
7 ὁ γὰρ ἀποθανὼν δεδικαίωται ἀπὸ τῆς ἁμαρτίας. | | 7 gWant 18die gestorven is, die is 19gerechtvaardigd van de zonde. |
| g 1 Petr. 4:1. |
| 1 Petr. 4:1 DEWIJL dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent gij u ook met dezelfde gedachte, namelijk dat wie in het vlees geleden heeft, die heeft opgehouden van de zonde; |
| 18 Dit is een reden genomen van de gelijkenis van een dood mens, die de werken van levenden niet meer doet, en aan geen diensten meer is verbonden waaraan hij in zijn leven verbonden was. |
| 19 Dat is, van haar macht vrijgemaakt of verlost. Want hier wordt eigenlijk niet gesproken van de vergeving der zonden, gelijk in de vijf voorgaande hoofdstukken, maar van de vernietiging van de macht der zonde. Een gelijkenis genomen van een mens die van den rechter gerechtvaardigd of vrijgesproken zijnde, ook meteen van de banden verlost en vrijgelaten wordt. |
| | |
8 εἰ δὲ ἀπεθάνομεν σὺν Χριστῷ, πιστεύομεν ὅτι καὶ συζήσομεν αὐτῷ· | | 8 hIndien wij nu 20met Christus gestorven zijn, zo geloven wij dat wij ook 21met Hem zullen leven, |
| h 2 Tim. 2:11. |
| 2 Tim. 2:11 Dit is een getrouw woord; want indien wij met Hem gestorven zijn, zo zullen wij ook met Hem
leven; |
| 20 Zie de aantt. op vss. 3, 4. |
| vers 3 (kt.) Of weet gij niet dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? vers 4 (kt.) Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. |
| 21 Namelijk in dit leven een geestelijk leven, en hiernamaals het eeuwige leven. Zie Rom. 8:10, 11. Ef. 2:5. Kol. 2:13; 3:1, 2, 3, 4. |
| Rom. 8:10 En indien Christus in ulieden is, zo is wel het lichaam dood om der zonde wil, maar de geest is leven om der gerechtigheid wil. Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. Ef. 2:5 Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons
levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden), Kol. 2:13 En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende; Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Kol. 3:2 Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Kol. 3:3 Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God. Kol. 3:4 Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, Die ons Leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. |
| | |
9 εἰδότες ὅτι Χριστὸς ἐγερθεὶς ἐκ νεκρῶν οὐκέτι ἀποθνήσκει· θάνατος αὐτοῦ οὐκέτι κυριεύει. | | 9 iWetende dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood 22heerst niet meer over Hem. |
| i Openb. 1:18. |
| Openb. 1:18 En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods. |
| 22 Dat is, heeft geen macht meer over Hem. |
| | |
10 ὃ γὰρ ἀπέθανε, τῇ ἁμαρτίᾳ ἀπέθανεν ἐφάπαξ· ὃ δὲ ζῇ, ζῇ τῷ Θεῷ. | | 10 kWant dat Hij gestorven is, dat is Hij 23der zonde 24eenmaal gestorven; en dat Hij leeft, dat leeft Hij 25Gode. |
| k 1 Petr. 2:24. |
| 1 Petr. 2:24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. |
| 23 Namelijk tot verzoening en vernietiging derzelve. |
| 24 Want door één offerande heeft Hij in der eeuwigheid volmaakt die geheiligd worden, Hebr. 10:14. |
| Hebr. 10:14 Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden. |
| 25 Dat is, bij God en ter heerlijkheid Gods, tot Zijn rechterhand gezet zijnde. |
| | |
11 οὕτω καὶ ὑμεῖς λογίζεσθε ἑαυτοὺς νεκροὺς μὲν εἶναι τῇ ἁμαρτίᾳ, ζῶντας δὲ τῷ Θεῷ ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ τῷ Κυρίῳ ἡμῶν. | | 11 Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij wel 26der zonde dood zijt, maar 27Gode levend zijt in Christus Jezus, onzen Heere. |
| 26 Dat is, der zonde gestorven zijt. Zie de aant. vers 2. |
| vers 2 Dat zij verre. Wij die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? |
| 27 Dat is, de kracht hebt ontvangen door den Geest van Christus om voor God en ter ere Gods te leven en de zonde meer en meer te doden. Daaruit vloeit dan de vermaning in de volgende verzen. Zie ook Rom. 8:1, enz. |
| Rom. 8:1 ZO is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. |
| | |
12 Μὴ οὖν βασιλευέτω ἡ ἁμαρτία ἐν τῷ θνητῷ ὑμῶν σώματι, εἰς τὸ ὑπακούειν αὐτῇ ἐν ταῖς ἐπιθυμίαις αὐτοῦ· | | 12 Dat 28dan de 29zonde niet 30heerse in uw 31sterfelijk lichaam, om haar 32te gehoorzamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams. |
| 28 Dat is, dewijl gij wedergeboren zijt en verlost van de macht der zonde. |
| 29 Dat is, de overblijfselen der verdorvenheid, die in ons tot onze oefening en vernedering overig zijn. |
| 30 Dat is, de overhand hebbe, namelijk over de kracht en bewegingen des Geestes in u. Zie Rom. 8:13, 14. Gal. 5:16, 17, 18. |
| Rom. 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven. Rom. 8:14 Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. Gal. 5:16 En ik zeg: Wandelt door den Geest, en volbrengt de begeerlijkheid des vleses niet. Gal. 5:17 Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet hetgeen gij wildet. Gal. 5:18 Maar indien gij door den Geest geleid wordt, zo zijt gij niet onder de wet. |
| 31 Dit wordt gezegd, niet omdat de kwade begeerlijkheden alleen in het lichaam zijn, of haar oorsprong alleen uit het lichaam en niet uit de ziel hebben; want dat strijdt tegen hetgeen Christus zegt Matth. 15:18, 19, en Paulus, Gal. 5:19, 20; maar omdat deze kwade begeerlijkheden zich in het lichaam meest openbaren en door het lichaam uitgevoerd worden. |
| Matth. 15:18 Maar die dingen die ten monde uitgaan, komen voort uit het hart, en dezelve ontreinigen den mens. Matth. 15:19 Want uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen. Gal. 5:19 De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid, Gal. 5:20 Afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen, |
| 32 Dat is, te volgen, of te doen, waartoe de zonde ons door verscheidene begeerlijkheden verlokt, Jak. 1:14. |
| Jak. 1:14 Maar een iegelijk wordt verzocht als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. |
| | |
13 μηδὲ παριστάνετε τὰ μέλη ὑμῶν ὅπλα ἀδικίας τῇ ἁμαρτίᾳ· ἀλλὰ παραστήσατε ἑαυτοὺς τῷ Θεῷ ὡς ἐκ νεκρῶν ζῶντας, καὶ τὰ μέλη ὑμῶν ὅπλα δικαιοσύνης τῷ Θεῷ. | | 13 En stelt uw leden niet 33der zonde tot 34wapenen der ongerechtigheid; lmaar stelt uzelven 35Gode, als 36uit de doden levend geworden zijnde, en stelt
37uw leden Gode tot wapenen der gerechtigheid. |
| 33 Dat is, tot dienst van de zonde die in u nog is. |
| 34 Dat is, instrumenten, uitvoerders der ongerechtigheid, gelijk een soldaat met zijn wapenen uitvoert hetgeen hem zijn overste gebiedt. |
| l Luk. 1:74. Rom. 12:1. Gal. 2:20. Hebr. 9:14. 1 Petr. 4:2. |
| Luk. 1:74 Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
| 35 Dat is, ten dienste Gods. |
| 36 Dat is, als uit den dood en de macht der zonde verlost, en met het leven der gerechtigheid door Christus begiftigd. |
| 37 Namelijk als die instrumenten zijn der ziel om uit te voeren hetgeen zij wil of begeert. |
| | |
14 ἁμαρτία γὰρ ὑμῶν οὐ κυριεύσει· οὐ γάρ ἐστε ὑπὸ νόμον, ἀλλ’ ὑπὸ χάριν. | | 14 Want 38de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet 39onder de wet, 40maar onder de genade. |
| 38 In het 12de vers was dit een vermaning, doch hier is het een belofte, dat de zonde in ons niet zal heersen, zo wij maar daartegen behoorlijk strijden; waarvan de reden in de navolgende woorden wordt gegeven. |
| 39 Namelijk die wel beveelt wat wij doen moeten, maar geeft de macht niet om te doen wat zij beveelt; verschrikt ons wel door haar dreigementen, maar verkwikt en verwakkert ons niet om de zonde te overwinnen, doordien wij daardoor meer en meer van de zonde worden overtuigd, Romeinen 7 en 2 Korinthe 3. |
| Romeinen 7 WEET gij niet, broeders (want ik spreek tot degenen die de wet verstaan), dat de wet heerst over den mens, zo langen tijd als hij leeft? 2 Korinthe 3 BEGINNEN
wij onszelven wederom u aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen, brieven van voorschrijving aan u, of brieven van voorschrijving van u? |
| 40 Namelijk van Jezus Christus, Die ons niet alleen van de schuld, maar ook van de macht der zonde heeft verlost, en ons door Zijn Geest de kracht geeft om de zonde met haar begeerten tegen te staan en te overwinnen. Zie Rom. 8:1, 2, 3, 13. 2 Tim. 1:7. 1 Joh. 5:4. |
| Rom. 8:1 ZO is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. Rom. 8:2 Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods. Rom. 8:3 Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat
voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; Rom. 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven. 2 Tim. 1:7 Want God heeft ons niet gegeven een geest der vreesachtigheid, maar der kracht en der liefde en der gematigdheid. 1 Joh. 5:4 Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk
ons geloof. |
| | Dienstknechten der gerechtigheid |
15 Τί οὖν; ἁμαρτήσομεν, ὅτι οὐκ ἐσμὲν ὑπὸ νόμον, ἀλλ’ ὑπὸ χάριν; μὴ γένοιτο. | | 15 41Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet zijn onder de wet, maar onder de genade? Dat zij verre. |
| 41 Deze tegenwerping rijst daaruit, dat iemand deze woorden, niet zijn onder de wet, kwalijk had kunnen duiden; namelijk alsof hij dat verstaan had van de gehoorzaamheid der wet, of van den regel der gerechtigheid die in de wet begrepen is, en het woord genade van een toelating of vrijheid van leven zo het elk belieft; hetwelk de apostel in het einde van dit vers verwerpt en in de navolgende verzen krachtiglijk wederlegt. |
| | |
16 οὐκ οἴδατε ὅτι ᾧ παριστάνετε ἑαυτοὺς δούλους εἰς ὑπακοήν, δοῦλοί ἐστε ᾧ ὑπακούετε, ἤτοι ἁμαρτίας εἰς θάνατον, ἢ ὑπακοῆς εἰς δικαιοσύνην; | | 16 Weet gij niet mdat wien gij uzelven stelt tot dienstknechten 42ter gehoorzaamheid, gij dienstknechten zijt desgenen dien gij gehoorzaamt, óf 43der zonde tot den dood, óf 44der gehoorzaamheid 45tot gerechtigheid? |
| m Joh. 8:34. 2 Petr. 2:19. |
| Joh. 8:34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde. 2 Petr. 2:19 Belovende hun vrijheid, daar zij zelven dienstknechten zijn der verdorvenheid; want van wien iemand overwonnen is, dien is hij ook tot een dienstknecht gemaakt. |
| 42 Dat is, om dien te gehoorzamen en uzelven te onderwerpen. |
| 43 Dat is, der heersende zonde, als tevoren. |
| 44 Namelijk die gij God voor uw verlossing schuldig zijt. |
| 45 Namelijk om gerechtigheid te oefenen. |
| | |
17 χάρις δὲ τῷ Θεῷ, ὅτι ἦτε δοῦλοι τῆς ἁμαρτίας, ὑπηκούσατε δὲ ἐκ καρδίας εἰς ὃν παρεδόθητε τύπον διδαχῆς· | | 17 Maar Gode zij dank, dat gij wel dienstknechten der zonde 46waart, maar dat gij nu van harte gehoorzaam geworden zijt aan 47het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgegeven zijt; |
| 46 Namelijk eer gij in Christus hebt geloofd. |
| 47 Namelijk des Evangelies, die een leer is der godzaligheid en gerechtigheid, en gelijk een voorbeeld dat zodanigen nadruk ook laat in degenen die haar aannemen, zodat zij door de kracht van Gods Geest zichzelven tot navolging derzelver leer ook overgeven. |
| | |
18 ἐλευθερωθέντες δὲ ἀπὸ τῆς ἁμαρτίας, ἐδουλώθητε τῇ δικαιοσύνῃ. | | 18 nEn vrijgemaakt zijnde 48van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid. |
| n Joh. 8:32. Gal. 5:1. 1 Petr. 2:16. |
| Joh. 8:32 En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. Gal. 5:1 STAAT
dan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen. 1 Petr. 2:16 Als vrijen, en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten Gods. |
| 48 Dat is, van de slavernij der zonde. |
| | |
19 ἀνθρώπινον λέγω διὰ τὴν ἀσθένειαν τῆς σαρκὸς ὑμῶν· ὥσπερ γὰρ παρεστήσατε τὰ μέλη ὑμῶν δοῦλα τῇ ἀκαθαρσίᾳ καὶ τῇ ἀνομίᾳ εἰς τὴν ἀνομίαν, οὕτω νῦν παραστήσατε τὰ μέλη ὑμῶν δοῦλα τῇ δικαιοσύνῃ εἰς ἁγιασμόν. | | 19 Ik spreek 49op menselijke wijze, 50om der zwakheid uws vleses wil. Want gelijk gij uw leden gesteld hebt om dienstbaar te zijn
51der onreinheid en 52der ongerechtigheid 53tot ongerechtigheid, alzo stelt nu uw leden om dienstbaar te zijn der gerechtigheid 54tot heiligmaking. |
| 49 Dat is, bij gelijkenis van zaken die onder de mensen bekend zijn. |
| 50 Dat is, opdat gij vanwege de zwakheid uws verstands in geestelijke zaken hetzelve te beter moogt begrijpen, Joh. 3:12. |
| Joh. 3:12 Indien Ik ulieden de aardse dingen gezegd heb en gij niet gelooft, hoe zult gij geloven indien Ik ulieden de hemelse zou zeggen? |
| 51 Dat is, der vleselijke lusten. |
| 52 Dat is, der begeerlijkheden die strekken tot onderdrukking uws naasten. |
| 53 Dat is, tot volvoering van zulke kwade lusten en begeerlijkheden. |
| 54 Namelijk van uw handel en wandel voor God en de mensen, gelijk vers 22. |
| vers 22 Maar nu van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven. |
| | |
20 ὅτε γὰρ δοῦλοι ἦτε τῆς ἁμαρτίας, ἐλεύθεροι ἦτε τῇ δικαιοσύνῃ. | | 20 oWant toen gij dienstknechten waart der zonde, zo waart gij 55vrij van de gerechtigheid. |
| o Joh. 8:34. |
| Joh. 8:34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde. |
| 55 Gr. vrij der gerechtigheid, dat is, ontbloot van alle ware gerechtigheid; of: der gerechtigheid niet onderworpen, gelijk een vrij mens, die onder niemand staat. |
| | |
21 τίνα οὖν καρπὸν εἴχετε τότε ἐφ’ οἷς νῦν ἐπαισχύνεσθε; τὸ γὰρ τέλος ἐκείνων θάνατος. | | 21 Wat vrucht dan hadt gij toen van die dingen waarover gij u 56nu 57schaamt? Want het einde derzelve 58is de dood. |
| 56 Namelijk nadat gij tot kennis zijt gekomen. |
| 57 Dat is, leedwezen hebt en schaamte, over de schandelijkheden waarin gij tevoren behagen hadt. |
| 58 Namelijk tenzij wij daarvan gerechtvaardigd en geheiligd geweest waren door het bloed en den Geest van Christus, 1 Kor. 6:11. |
| 1 Kor. 6:11 En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods. |
| | |
22 νυνὶ δὲ ἐλευθερωθέντες ἀπὸ τῆς ἁμαρτίας, δουλωθέντες δὲ τῷ Θεῷ, ἔχετε τὸν καρπὸν ὑμῶν εἰς ἁγιασμόν, τὸ δὲ τέλος ζωὴν αἰώνιον. | | 22 Maar nu 59van de zonde vrijgemaakt zijnde, en 60Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht 61tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven. |
| 59 Dat is, van de slavernij der zonde, als tevoren. |
| 60 Dat is, bekwaam en gewillig om God te dienen. |
| 61 Namelijk in dit leven, gelijk vers 19. Zie 1 Thess. 4:3. |
| vers 19 Ik spreek op menselijke wijze, om der zwakheid uws vleses wil. Want gelijk gij uw leden gesteld hebt om dienstbaar te zijn
der onreinheid en der ongerechtigheid tot ongerechtigheid, alzo stelt nu uw leden om dienstbaar te zijn der gerechtigheid tot heiligmaking. 1 Thess. 4:3 Want dit is de wil Gods, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij; |
| | |
23 τὰ γὰρ ὀψώνια τῆς ἁμαρτίας θάνατος, τὸ δὲ χάρισμα τοῦ Θεοῦ ζωὴ αἰώνιος ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ τῷ Κυρίῳ ἡμῶν. | | 23 pWant 62de bezoldiging der zonde is 63de dood, qmaar 64de genadegift Gods 65is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. |
| p Gen. 2:17. Rom. 5:12. 1 Kor. 15:21. Jak. 1:15. |
| Gen. 2:17 Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. Rom. 5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. 1 Kor. 15:21 Want dewijl de dood door een mens is, zo is ook de opstanding der doden door een Mens. Jak. 1:15 Daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde, baart den dood. |
| 62 Gr. bezoldigingen. Een gelijkenis genomen van de krijgslieden, die ten einde van hun dienst hun betaling of soldij krijgen. |
| 63 Namelijk niet alleen de tijdelijke, maar ook de eeuwige, gelijk uit het navolgende lid blijkt. |
| q 1 Petr. 1:3. |
| 1 Petr. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; |
| 64 Namelijk die wij door Christus verkrijgen ook in onze heiligmaking, waarvan hij hier spreekt. |
| 65 Dat is, heeft tot een einde het eeuwige leven, gelijk gesproken wordt vers 22. Niet dat dezelve zulks verdient (want dan zou het niet zijn een genadegift), maar omdat Christus ons zulks verdiend heeft en uit genade zal schenken, gelijk de volgende woorden, door Jezus Christus, onzen Heere, bewijzen. |
| vers 22 Maar nu van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven. |