Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Gestorven aan de zonde |
1 Τί οὖν ἐροῦμεν; ἐπιμενοῦμεν τῇ ἁμαρτίᾳ, ἵνα ἡ χάρις πλεονάσῃ; | | 1 WAT zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? |
2 μὴ γένοιτο. οἵτινες ἀπεθάνομεν τῇ ἁμαρτίᾳ, πῶς ἔτι ζήσομεν ἐν αὐτῇ; | | 2 Dat zij verre. Wij die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? |
3 ἢ ἀγνοεῖτε ὅτι ὅσοι ἐβαπτίσθημεν εἰς Χριστὸν Ἰησοῦν, εἰς τὸν θάνατον αὐτοῦ ἐβαπτίσθημεν; | | 3 Of weet gij niet adat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? a Gal. 3:27. a Gal. 3:27 Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. |
4 συνετάφημεν οὖν αὐτῷ διὰ τοῦ βαπτίσματος εἰς τὸν θάνατον· ἵνα ὥσπερ ἠγέρθη Χριστὸς ἐκ νεκρῶν διὰ τῆς δόξης τοῦ Πατρός, οὕτω καὶ ἡμεῖς ἐν καινότητι ζωῆς περιπατήσωμεν. | | 4 bWij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden copgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij din nieuwheid des levens wandelen zouden. b Kol. 2:12. c Rom. 8:11. Filipp. 3:10, 11. d Ef. 4:23. Kol. 3:10. Hebr. 12:1. 1 Petr. 2:2. b Kol. 2:12 Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft. c Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. Filipp. 3:10 Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende, Filipp. 3:11 Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden. d Ef. 4:23 En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds, Kol. 3:10 En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen Die hem geschapen heeft; Hebr. 12:1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is; 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; |
5 εἰ γὰρ σύμφυτοι γεγόναμεν τῷ ὁμοιώματι τοῦ θανάτου αὐτοῦ, ἀλλὰ καὶ τῆς ἀναστάσεως ἐσόμεθα· | | 5 eWant indien wij met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding; e Rom. 8:11. Kol. 3:1. e Rom. 8:11 En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. Kol. 3:1 INDIEN gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. |
6 τοῦτο γινώσκοντες, ὅτι ὁ παλαιὸς ἡμῶν ἄνθρωπος συνεσταυρώθη, ἵνα καταργηθῇ τὸ σῶμα τῆς ἁμαρτίας, τοῦ μηκέτι δουλεύειν ἡμᾶς τῇ ἁμαρτίᾳ· | | 6 Dit wetende, dat onze oude mens fmet Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. f Gal. 2:20; 5:24. Filipp. 3:10. 1 Petr. 4:1, 2. f Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. Gal. 5:24 Maar die van Christus zijn, hebben het vlees gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden. Filipp. 3:10 Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende, 1 Petr. 4:1 DEWIJL dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent gij u ook met dezelfde gedachte, namelijk dat wie in het vlees geleden heeft, die heeft opgehouden van de zonde; 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
7 ὁ γὰρ ἀποθανὼν δεδικαίωται ἀπὸ τῆς ἁμαρτίας. | | 7 gWant die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. g 1 Petr. 4:1. g 1 Petr. 4:1 DEWIJL dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent gij u ook met dezelfde gedachte, namelijk dat wie in het vlees geleden heeft, die heeft opgehouden van de zonde; |
8 εἰ δὲ ἀπεθάνομεν σὺν Χριστῷ, πιστεύομεν ὅτι καὶ συζήσομεν αὐτῷ· | | 8 hIndien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven, h 2 Tim. 2:11. h 2 Tim. 2:11 Dit is een getrouw woord; want indien wij met Hem gestorven zijn, zo zullen wij ook met Hem
leven; |
9 εἰδότες ὅτι Χριστὸς ἐγερθεὶς ἐκ νεκρῶν οὐκέτι ἀποθνήσκει· θάνατος αὐτοῦ οὐκέτι κυριεύει. | | 9 iWetende dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood heerst niet meer over Hem. i Openb. 1:18. i Openb. 1:18 En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods. |
10 ὃ γὰρ ἀπέθανε, τῇ ἁμαρτίᾳ ἀπέθανεν ἐφάπαξ· ὃ δὲ ζῇ, ζῇ τῷ Θεῷ. | | 10 kWant dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven; en dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode. k 1 Petr. 2:24. k 1 Petr. 2:24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. |
11 οὕτω καὶ ὑμεῖς λογίζεσθε ἑαυτοὺς νεκροὺς μὲν εἶναι τῇ ἁμαρτίᾳ, ζῶντας δὲ τῷ Θεῷ ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ τῷ Κυρίῳ ἡμῶν. | | 11 Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levend zijt in Christus Jezus, onzen Heere. |
12 Μὴ οὖν βασιλευέτω ἡ ἁμαρτία ἐν τῷ θνητῷ ὑμῶν σώματι, εἰς τὸ ὑπακούειν αὐτῇ ἐν ταῖς ἐπιθυμίαις αὐτοῦ· | | 12 Dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams. |
13 μηδὲ παριστάνετε τὰ μέλη ὑμῶν ὅπλα ἀδικίας τῇ ἁμαρτίᾳ· ἀλλὰ παραστήσατε ἑαυτοὺς τῷ Θεῷ ὡς ἐκ νεκρῶν ζῶντας, καὶ τὰ μέλη ὑμῶν ὅπλα δικαιοσύνης τῷ Θεῷ. | | 13 En stelt uw leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid; lmaar stelt uzelven Gode, als uit de doden levend geworden zijnde, en stelt
uw leden Gode tot wapenen der gerechtigheid. l Luk. 1:74. Rom. 12:1. Gal. 2:20. Hebr. 9:14. 1 Petr. 4:2. l Luk. 1:74 Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
14 ἁμαρτία γὰρ ὑμῶν οὐ κυριεύσει· οὐ γάρ ἐστε ὑπὸ νόμον, ἀλλ’ ὑπὸ χάριν. | | 14 Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade. |
| | Dienstknechten der gerechtigheid |
15 Τί οὖν; ἁμαρτήσομεν, ὅτι οὐκ ἐσμὲν ὑπὸ νόμον, ἀλλ’ ὑπὸ χάριν; μὴ γένοιτο. | | 15 Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet zijn onder de wet, maar onder de genade? Dat zij verre. |
16 οὐκ οἴδατε ὅτι ᾧ παριστάνετε ἑαυτοὺς δούλους εἰς ὑπακοήν, δοῦλοί ἐστε ᾧ ὑπακούετε, ἤτοι ἁμαρτίας εἰς θάνατον, ἢ ὑπακοῆς εἰς δικαιοσύνην; | | 16 Weet gij niet mdat wien gij uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, gij dienstknechten zijt desgenen dien gij gehoorzaamt, óf der zonde tot den dood, óf der gehoorzaamheid tot gerechtigheid? m Joh. 8:34. 2 Petr. 2:19. m Joh. 8:34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde. 2 Petr. 2:19 Belovende hun vrijheid, daar zij zelven dienstknechten zijn der verdorvenheid; want van wien iemand overwonnen is, dien is hij ook tot een dienstknecht gemaakt. |
17 χάρις δὲ τῷ Θεῷ, ὅτι ἦτε δοῦλοι τῆς ἁμαρτίας, ὑπηκούσατε δὲ ἐκ καρδίας εἰς ὃν παρεδόθητε τύπον διδαχῆς· | | 17 Maar Gode zij dank, dat gij wel dienstknechten der zonde waart, maar dat gij nu van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgegeven zijt; |
18 ἐλευθερωθέντες δὲ ἀπὸ τῆς ἁμαρτίας, ἐδουλώθητε τῇ δικαιοσύνῃ. | | 18 nEn vrijgemaakt zijnde van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid. n Joh. 8:32. Gal. 5:1. 1 Petr. 2:16. n Joh. 8:32 En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. Gal. 5:1 STAAT
dan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen. 1 Petr. 2:16 Als vrijen, en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten Gods. |
19 ἀνθρώπινον λέγω διὰ τὴν ἀσθένειαν τῆς σαρκὸς ὑμῶν· ὥσπερ γὰρ παρεστήσατε τὰ μέλη ὑμῶν δοῦλα τῇ ἀκαθαρσίᾳ καὶ τῇ ἀνομίᾳ εἰς τὴν ἀνομίαν, οὕτω νῦν παραστήσατε τὰ μέλη ὑμῶν δοῦλα τῇ δικαιοσύνῃ εἰς ἁγιασμόν. | | 19 Ik spreek op menselijke wijze, om der zwakheid uws vleses wil. Want gelijk gij uw leden gesteld hebt om dienstbaar te zijn
der onreinheid en der ongerechtigheid tot ongerechtigheid, alzo stelt nu uw leden om dienstbaar te zijn der gerechtigheid tot heiligmaking. |
20 ὅτε γὰρ δοῦλοι ἦτε τῆς ἁμαρτίας, ἐλεύθεροι ἦτε τῇ δικαιοσύνῃ. | | 20 oWant toen gij dienstknechten waart der zonde, zo waart gij vrij van de gerechtigheid. o Joh. 8:34. o Joh. 8:34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde. |
21 τίνα οὖν καρπὸν εἴχετε τότε ἐφ’ οἷς νῦν ἐπαισχύνεσθε; τὸ γὰρ τέλος ἐκείνων θάνατος. | | 21 Wat vrucht dan hadt gij toen van die dingen waarover gij u nu schaamt? Want het einde derzelve is de dood. |
22 νυνὶ δὲ ἐλευθερωθέντες ἀπὸ τῆς ἁμαρτίας, δουλωθέντες δὲ τῷ Θεῷ, ἔχετε τὸν καρπὸν ὑμῶν εἰς ἁγιασμόν, τὸ δὲ τέλος ζωὴν αἰώνιον. | | 22 Maar nu van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven. |
23 τὰ γὰρ ὀψώνια τῆς ἁμαρτίας θάνατος, τὸ δὲ χάρισμα τοῦ Θεοῦ ζωὴ αἰώνιος ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ τῷ Κυρίῳ ἡμῶν. | | 23 pWant de bezoldiging der zonde is de dood, qmaar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. p Gen. 2:17. Rom. 5:12. 1 Kor. 15:21. Jak. 1:15. q 1 Petr. 1:3. p Gen. 2:17 Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. Rom. 5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. 1 Kor. 15:21 Want dewijl de dood door een mens is, zo is ook de opstanding der doden door een Mens. Jak. 1:15 Daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde, baart den dood. q 1 Petr. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; |