Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Romeinen 2 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Romeinen 2

1 Paulus wederlegt een tegenwerping dergenen die meenden daardoor rechtvaardig te zijn, omdat zij zulke gruwelijke zonden openbaarlijk niet bedreven, maar dezelve in anderen veroordeelden. 3 En die meenden dat zij in de genade Gods stonden, omdat Hij hun in deze wereld goeddeed en zegende. 5 Verklaart daarentegen, dat God zonder aanzien van personen alle mensen zal oordelen, niet naar hun uitwendige gelaat of staat, maar naar hun werken, zowel inwendige als uitwendige. 12 En dat zowel de Joden, die de wet hadden, als de heidenen, die de geschreven wet niet hadden. 17 Hij beneemt den Joden het gevoelen, dat zij door de kennis der wet en onderrichting van anderen in dezelve, zouden rechtvaardig worden. 25 Of door de besnijdenis en andere uiterlijke voordelen die de Joden hadden boven de heidenen. 28 Lerende welke de rechte Joden en de rechte besnijdenis zijn.
  
Gods oordeel ook over de Joden
1 Διὸ ἀναπολόγητος εἶ, ὦ ἄνθρωπε πᾶς ὁ κρίνων· ἐν ᾧ γὰρ κρίνεις τὸν ἕτερον, σεαυτὸν κατακρίνεις, τὰ γὰρ αὐτὰ πράσσεις ὁ κρίνων. 1 DAAROM1 zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, 2die anderen oordeelt; awant waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij, die anderen oordeelt, 3doet dezelfde dingen.
1 Namelijk dewijl gij Gods recht weet, Rom. 1:32. verwijsteksten
2 Dat is, berispt, bestraft, of ook straft. Hierdoor verstaat de apostel zodanigen onder de heidenen, die rechters onder hen waren, of die een ingetogener leven leidden, gelijk sommige filosofen, en daarmede het doen van anderen schenen te veroordelen; daar zij nochtans inwendig vol waren van haat, nijd, opgeblazenheid, enz., en in het heimelijk dezelfde zonden bedreven, wanneer zij die voor de mensen konden verbergen, gelijk ook de farizeeën onder de Joden.
a 2 Sam. 12:5. Matth. 7:1. 1 Kor. 4:5. verwijsteksten
3 Namelijk inwendiglijk of bedektelijk.
   
2 οἴδαμεν δὲ ὅτι τὸ κρίμα τοῦ Θεοῦ ἐστι κατὰ ἀλήθειαν ἐπὶ τοὺς τὰ τοιαῦτα πράσσοντας. 2 En 4wij weten dat het oordeel Gods 5naar waarheid is over degenen die zulke dingen doen.
4 Dat is, het is kennelijk, zelfs naar het gemeen gevoelen van alle mensen.
5 Dat is, oprecht, niet naar den uitwendigen schijn, maar naar dat de zaak inderdaad is.
   
3 λογίζῃ δὲ τοῦτο, ὦ ἄνθρωπε ὁ κρίνων τοὺς τὰ τοιαῦτα πράσσοντας καὶ ποιῶν αὐτά, ὅτι σὺ ἐκφεύξῃ τὸ κρίμα τοῦ Θεοῦ; 3 En denkt gij dit, o mens, die oordeelt degenen die zulke dingen doen, en 6dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden?
6 Namelijk al is het dat gij ze bedektelijk doet, of zo onbeschaamdelijk niet als anderen.
   
4 ἢ τοῦ πλούτου τῆς χρηστότητος αὐτοῦ καὶ τῆς ἀνοχῆς καὶ τῆς μακροθυμίας καταφρονεῖς, ἀγνοῶν ὅτι τὸ χρηστὸν τοῦ Θεοῦ εἰς μετάνοιάν σε ἄγει; 4 Of veracht gij 7den rijkdom Zijner 8goedertierenheid en 9verdraagzaamheid en b10lankmoedigheid, cniet wetende dat de goedertierenheid Gods u 11tot bekering leidt?
7 Dat is, de grootheid en menigvuldigheid. Hier wederlegt hij degenen die meenden dat hun zaken bij God niet kwalijk stonden, omdat God hun goeddeed en hen zegende naar de wereld, gelijk Hij de Romeinen in dien tijd bijzonderlijk deed.
8 Dit is een eigenschap Gods, waardoor Hij zegent en weldoet, ook zelfs degenen die kwaad zijn, Matth. 5:45. verwijsteksten
9 Namelijk waardoor Hij de zonden der mensen met oogluiking overziet voor een tijd, of zij zich nog zouden bekeren, Luk. 3:7, 8. verwijsteksten
b 2 Petr. 3:15. verwijsteksten
10 Namelijk waardoor Hij de straf die zij verdienen, uitstelt, totdat de maat derzelve vervuld is, Rom. 9:22. verwijsteksten
c Jes. 30:18. verwijsteksten
11 Dat is, tijd en redenen geeft om te bekeren.
   
5 κατὰ δὲ τὴν σκληρότητά σου καὶ ἀμετανόητον καρδίαν θησαυρίζεις σεαυτῷ ὀργὴν ἐν ἡμέρᾳ ὀργῆς καὶ ἀποκαλύψεως δικαιοκρισίας τοῦ Θεοῦ, 5 Maar naar uw 12hardigheid en onbekeerlijk hart d13vergadert gij uzelven toorn als een schat 14in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods,
12 Dat is, verharding in uw zonden.
d Rom. 9:22. verwijsteksten
13 Dat is, verwekt meer en meer den toorn en de straf Gods, als een schat waar men dagelijks altijd meer toedoet.
14 Dat is, tegen den uitersten dag, wanneer God de zonden der mensen, zelfs die bedekt zijn, voor eenieder zal openbaar maken en straffen, vers 16. 2 Thess. 1:7. Openb. 20:12, 13. verwijsteksten
   
6 ὃς ἀποδώσει ἑκάστῳ κατὰ τὰ ἔργα αὐτοῦ· 6 eWelke een iegelijk 15vergelden zal naar zijn werken:
e Ps. 62:13. Jer. 17:10; 32:19. Matth. 16:27. Rom. 14:12. 1 Kor. 3:8. 2 Kor. 5:10. Gal. 6:5. Openb. 2:23; 22:12. verwijsteksten
15 Hij spreekt hier van de vergeldingen naar de beloften en dreigementen der wet, die den heidenen ook uit de natuur bekend waren, vers 15, want van de rechtvaardigmaking uit het geloof begint hij eerst te spreken Rom. 3:21. Hoewel dit ook wel gepast kan worden op de vergelding naar de beloften en dreigementen des Evangelies, gelijk 2 Kor. 5:10 het alzo in het gemeen gezegd wordt; overmits ook de goede werken als vruchten des geloofs, uit genade, om Christus’ wil, zullen vergolden worden. verwijsteksten
   
7 τοῖς μὲν καθ’ ὑπομονὴν ἔργου ἀγαθοῦ δόξαν καὶ τιμὴν καὶ ἀφθαρσίαν ζητοῦσι, ζωὴν αἰώνιον· 7 Dengenen wel, die, met 16volharding 17in goed doen, heerlijkheid en eer en 18onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven;
16 Het Griekse woord betekent ook geduldigheid; maar wordt hier bekwamelijker voor volharding of volstandigheid genomen, gelijk Matth. 10:22. Luk. 8:15. verwijsteksten
17 Gr. van het goede werk.
18 Dat is, de zalige onsterfelijkheid.
   
8 τοῖς δὲ ἐξ ἐριθείας, καὶ ἀπειθοῦσι μὲν τῇ ἀληθείᾳ πειθομένοις δὲ τῇ ἀδικίᾳ, θυμὸς καὶ ὀργή, 8 fMaar dengenen 19die twistgierig zijn, en die 20der waarheid ongehoorzaam, doch der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, zal verbolgenheid en 21toorn vergolden worden;
f 2 Thess. 1:8. verwijsteksten
19 Gr. uit twisting, dat is, twistig of twistgierig; gelijk uit het geloof, Rom. 3:26, dat is, gelovigen, en uit de besnijdenis, Rom. 4:12, dat is, besnedenen. verwijsteksten
20 Namelijk die hun van God door de natuur bekend is gemaakt, Rom. 1:19. verwijsteksten
21 Namelijk Gods, die rechtvaardiglijk over de zonde tot straf is ontstoken.
   
9 θλίψις καὶ στενοχωρία, ἐπὶ πᾶσαν ψυχὴν ἀνθρώπου τοῦ κατεργαζομένου τὸ κακόν, Ἰουδαίου τε πρῶτον καὶ Ἕλληνος· 9 22Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen die het kwade werkt, eerst van den Jood, en ook van den Griek;
22 Dat is, helse pijnen en smarten, die door Gods rechtvaardigen toorn hun zullen toegezonden worden.
   
10 δόξα δὲ καὶ τιμὴ καὶ εἰρήνη παντὶ τῷ ἐργαζομένῳ τὸ ἀγαθόν, Ἰουδαίῳ τε πρῶτον καὶ Ἕλληνι· 10 Maar 23heerlijkheid en eer en vrede een iegelijk die het goede werkt, eerst den Jood, en ook den Griek.
23 Dat is, de eeuwige zaligheid, die zij in hun leven gezocht hebben, zal hun gegeven worden, vss. 7, 27. verwijsteksten
   
11 οὐ γάρ ἐστι προσωποληψία παρὰ τῷ Θεῷ. 11 gWant er is geen aanneming 24des persoons bij God.
g Deut. 10:17. 2 Kron. 19:7. Job 34:19. Hand. 10:34. Gal. 2:6. Ef. 6:9. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. verwijsteksten
24 Gr. des aangezichts. Van deze wijze van spreken zie breder de aantt. op Matth. 22:16 en Hand. 10:34. verwijsteksten
   
12 ὅσοι γὰρ ἀνόμως ἥμαρτον, ἀνόμως καὶ ἀπολοῦνται· καὶ ὅσοι ἐν νόμῳ ἥμαρτον, διὰ νόμου κριθήσονται· 12 Want zovelen als er 25zonder wet gezondigd hebben, zullen ook 26zonder wet verloren gaan; en zovelen als er 27onder de wet gezondigd hebben, zullen 28door de wet geoordeeld worden;
25 Dat is, de heidenen, die de geschreven wet van Mozes niet hadden.
26 Dat is, veroordeeld worden uit de getuigenis van hun eigen consciëntie, vers 15. verwijsteksten
27 Dat is, de Joden, aan welke de wet door Mozes was gegeven. Gr. in de wet.
28 Dat is, zullen naar de dreigementen van de wet geoordeeld, dat is, veroordeeld worden.
   
13 (οὐ γὰρ οἱ ἀκροαταὶ τοῦ νόμου δίκαιοι παρὰ τῷ Θεῷ, ἀλλ’ οἱ ποιηταὶ τοῦ νόμου δικαιωθήσονται. 13 (hWant 29de hoorders der wet 30zijn niet rechtvaardig voor God, maar 31de daders der wet zullen 32gerechtvaardigd worden.
h Matth. 7:21. Jak. 1:22. 1 Joh. 3:7. verwijsteksten
29 Dat is, die de wet alleen weten, en daarvan roemen.
30 Dat is, worden niet in Gods oordeel voor rechtvaardigen erkend, noch voor zulken verklaard, Ps. 143:2. Matth. 12:37. Rom. 8:33. verwijsteksten
31 Dat is, volbrengers der wet, Gal. 3:10. Jak. 2:10. verwijsteksten
32 Namelijk door de wet, of naar de beloften der wet, Rom. 10:5. Doch alzo niemand de wet volkomenlijk onderhoudt, vanwege de verdorvenheid die in den mens is, Rom. 8:3. Gal. 3:10, zo wordt niemand uit de wet of door zijn werken gerechtvaardigd, maar alleen door de gerechtigheid van Christus, door het geloof ons toegerekend, Rom. 3:20, 21, 22. verwijsteksten
   
14 ὅταν γὰρ ἔθνη τὰ μὴ νόμον ἔχοντα φύσει τὰ τοῦ νόμου ποιῇ, οὗτοι, νόμον μὴ ἔχοντες, ἑαυτοῖς εἰσι νόμος· 14 Want wanneer de heidenen, die 33de wet niet hebben, van nature 34de dingen doen die der wet zijn, dezen de wet niet hebbende, 35zijn zichzelven een wet;
33 Namelijk de geschreven wet.
34 Dat is, enige dingen voorschrijven en volgen die God in Zijn wet heeft bevolen.
35 Namelijk in het gebieden of verbieden van hetgeen Gods wet gebiedt of verbiedt, of ook in enige delen van hun leven.
   
15 οἵτινες ἐνδείκνυνται τὸ ἔργον τοῦ νόμου γραπτὸν ἐν ταῖς καρδίαις αὐτῶν, συμμαρτυρούσης αὐτῶν τῆς συνειδήσεως, καὶ μεταξὺ ἀλλήλων τῶν λογισμῶν κατηγορούντων ἢ καὶ ἀπολογουμένων·) 15 Als die 36betonen 37het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen 38beschuldigende of ook 39ontschuldigende.)
36 Namelijk door hun wetten, en ook somwijlen door een uitwendige onderhouding van dezelve.
37 Dat is, een deel van den inhoud der wet Gods.
38 Namelijk wanneer zij tegen hun gemoed het kwaad doen.
39 Namelijk wanneer zij volgens hun consciëntie het goed doen.
   
16 ἐν ἡμέρᾳ ὅτε κρινεῖ ὁ Θεὸς τὰ κρυπτὰ τῶν ἀνθρώπων, κατὰ τὸ εὐαγγέλιόν μου, διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ. 16 i40In den dag wanneer God de verborgen dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, 41naar mijn Evangelie.
i Matth. 25:31. verwijsteksten
40 Die woorden moeten gevoegd worden met het 12de vers; doch kunnen ook volgen op het 15de vers, zo men het overzet tegen dien dag, want alsdan zullen de getuigenissen van de consciënties der mensen, ook over hun verborgen zonden, dienen om het oordeel van Christus voor de gehele wereld te billijken, ook zelfs voor degenen dien het Evangelie nooit is gepredikt, Openb. 20:12. verwijsteksten
41 Namelijk hetwelk betuigt dat Christus hierna een Rechter zal zijn over alle mensen, ook over degenen dien het Evangelie niet is gepredikt, vers 12. verwijsteksten
  
Het bezit van de wet baat niet
17 Ἴδε σὺ Ἰουδαῖος ἐπονομάζῃ, καὶ ἐπαναπαύῃ τῷ νόμῳ, καὶ καυχᾶσαι ἐν Θεῷ, 17 Zie, 42gij wordt 43een Jood genaamd, k44en rust op de wet, en 45roemt op God,
42 Vanhier verder handelt hij bijzonderlijk tegen de Joden, die op hun geslacht, op de kennis van Gods wet, op de besnijdenis en andere uiterlijke voordelen roemden en zich verlieten, en hij bewijst dat zij daardoor niet meer rechtvaardig zullen zijn voor God dan de heidenen door de wet der natuur.
43 Gr. een Jood toegenaamd, namelijk vanwege uw afkomst uit Israël en Juda, uit welken de Messias moest voortkomen, Openb. 2:9, waarom de Joden ook gaarne naar hem genoemd werden. verwijsteksten
k Rom. 9:4. verwijsteksten
44 Dat is, verlaat u op de wet, die u door Mozes is gegeven, als de tafelen van het verbond Gods.
45 Dat is, beroemt u dat God uw God is, en dat gij Zijn volk zijt, Joh. 8:33, 41. verwijsteksten
   
18 καὶ γινώσκεις τὸ θέλημα, καὶ δοκιμάζεις τὰ διαφέροντα, κατηχούμενος ἐκ τοῦ νόμου, 18 En gij weet Zijn wil, en beproeft de dingen 46die daarvan verschillen, 47zijnde onderwezen uit de wet;
46 Of: die uitmunten, uitnemend zijn. Want het Griekse woord betekent beide, Matth. 12:12. Filipp. 1:10. verwijsteksten
47 Gr. gecatechiseerd, dat is, van jongs op en naarstiglijk van mond tot mond onderwezen, Hand. 18:25. 1 Kor. 14:19. verwijsteksten
   
19 πέποιθάς τε σεαυτὸν ὁδηγὸν εἶναι τυφλῶν, φῶς τῶν ἐν σκότει, 19 En gij betrouwt uzelven te zijn een leidsman der blinden, een licht dergenen die in duisternis zijn,
20 παιδευτὴν ἀφρόνων, διδάσκαλον νηπίων, ἔχοντα τὴν μόρφωσιν τῆς γνώσεως καὶ τῆς ἀληθείας ἐν τῷ νόμῳ· 20 Een onderrichter der onwijzen en een leermeester 48der onwetenden, hebbende 49de gedaante der kennis en der waarheid in de wet.
48 Gr. der onmondige kinderen, dat is, die van kleine wetenschap zijn, als kinderen, Matth. 11:25. 1 Kor. 13:11. verwijsteksten
49 Gr. morphosin, dat is, een gezette wijze of gestalte van kennis; of: een schijn, en niet een waarachtig wezen van kennis. Zie 2 Tim. 3:5. verwijsteksten
   
21 ὁ οὖν διδάσκων ἕτερον, σεαυτὸν οὐ διδάσκεις; ὁ κηρύσσων μὴ κλέπτειν, κλέπτεις; 21 Die dan een ander leert, 50leert gij uzelven niet? Die predikt dat men niet stelen zal, 51steelt gij?
50 Namelijk gehoorzamen en doen hetgeen gij een ander leert, gelijk blijkt uit het volgende.
51 Dat is, trekt gij het goed van een ander door behendige wegen en kwade listen tot u? Gelijk de Joden hiervan altijd zeer berucht zijn geweest en nog zijn, Matth. 23:14. verwijsteksten
   
22 ὁ λέγων μὴ μοιχεύειν, μοιχεύεις; ὁ βδελυσσόμενος τὰ εἴδωλα, ἱεροσυλεῖς; 22 Die zegt dat men geen overspel doen zal, doet gij overspel? Die van de afgoden een gruwel hebt, 52berooft gij het heilige?
52 Of: bedrijft gij kerkroof? Namelijk met God Zijn eer te nemen; of Hem te onthouden in Zijn tempel wat Hij aan Zich wil geheiligd of opgeofferd hebben. Zie hiervan Mal. 1:6. verwijsteksten
   
23 ὃς ἐν νόμῳ καυχᾶσαι, διὰ τῆς παραβάσεως τοῦ νόμου τὸν Θεὸν ἀτιμάζεις; 23 Die op de wet roemt, onteert gij God door de overtreding der wet?
24 τὸ γὰρ ὄνομα τοῦ Θεοῦ δι’ ὑμᾶς βλασφημεῖται ἐν τοῖς ἔθνεσι, καθὼς γέγραπται. 24 Want de Naam Gods wordt 53om uwentwil gelasterd onder de heidenen, lgelijk geschreven is.
53 Dat is, om uwer en uwer voorvaderen zonden wil.
l Jes. 52:5. Ez. 36:23. verwijsteksten
  
De besnijdenis niet genoegzaam
25 περιτομὴ μὲν γὰρ ὠφελεῖ, ἐὰν νόμον πράσσῃς· ἐὰν δὲ παραβάτης νόμου ᾖς, ἡ περιτομή σου ἀκροβυστία γέγονεν. 25 Want de besnijdenis is wel nut, 54indien gij de wet doet; maar indien gij een overtreder der wet zijt, zo is uw besnijdenis 55voorhuid geworden.
54 Hij spreekt de Joden aan, die hun rechtvaardigheid zochten in de onderhouding der besnijdenis en andere ceremoniën; dezulken moeten de gehele wet onderhouden, of de besnijdenis kan hen niet helpen, Gal. 5:3. Hoewel het ook in het gemeen verstaan kan worden, dat de uiterlijke godsdiensten niet helpen ter zaligheid, als zij niet vergezelschapt zijn met een recht godzalig leven, Jes. 1:11, 12, enz. Jer. 6:20, enz. verwijsteksten
55 Dat is, zo zijt gij, hoewel gij besneden zijt, in enerlei staat met een ongelovigen onbesnedene.
   
26 ἐὰν οὖν ἡ ἀκροβυστία τὰ δικαιώματα τοῦ νόμου φυλάσσῃ, οὐχὶ ἡ ἀκροβυστία αὐτοῦ εἰς περιτομὴν λογισθήσεται; 26 Indien dan 56de voorhuid de 57rechten der wet bewaart, zal niet 58zijn voorhuid 59tot een besnijdenis gerekend worden?
56 Dat is, degenen die onbesneden zijn.
57 Of: rechtvaardigmakingen, dat is, hetgeen de wet tot rechtvaardigmaking vereist.
58 Dat is, de stand van den onbesneden mens.
59 Dat is, alzo gehouden worden alsof hij besneden ware, gelijk in Abraham te zien is eer hij besneden was, die nochtans niet door de wet, maar door het geloof is gerechtvaardigd, Rom. 4:10, waarmede hij de besnijdenis niet ten enenmale verwerpt, als zij nog niet afgedaan was, maar hij handelt hier met de Joden die de leer der farizeeën volgden, en hun gerechtigheid stelden in de onderhouding van den uiterlijken godsdienst. Anders was de besnijdenis in zichzelve een teken en zegel van de rechtvaardigmaking des geloofs, Rom. 4:11, en is met de andere ceremoniën en schaduwen door Christus vervuld en afgedaan, Kol. 2:17. verwijsteksten
   
27 καὶ κρινεῖ ἡ ἐκ φύσεως ἀκροβυστία, τὸν νόμον τελοῦσα, σὲ τὸν διὰ γράμματος καὶ περιτομῆς παραβάτην νόμου; 27 En zal 60de voorhuid, die uit de natuur is, 61als zij de wet volbrengt, 62u niet oordelen, die door 63de letter en besnijdenis een overtreder der wet zijt?
60 Dat is, de mens die van nature zonder besnijdenis is.
61 Dat is, indien hij de wet volbrengt. Niet dat er iemand is die de wet in alles heeft volbracht, Rom. 3:9, maar dit zegt hij om de Joden te overtuigen, dat zowel zij als de heidenen hun rechtvaardigheid buiten zichzelve in Christus, Die alleen de wet volbracht heeft, moeten zoeken, Hand. 13:38, 39, enz. verwijsteksten
62 Namelijk met zijn voorbeeld, gelijk Matth. 12:41, 42. verwijsteksten
63 Dat is, de uitwendige en letterlijke besnijdenis; of: die alleen naar de uitwendige letter van het gebod geschiedt, 2 Kor. 3:6, 7. verwijsteksten
   
28 οὐ γὰρ ὁ ἐν τῷ φανερῷ Ἰουδαῖός ἐστιν, οὐδὲ ἡ ἐν τῷ φανερῷ ἐν σαρκὶ περιτομή· 28 mWant die 64is niet een Jood, die het 65in het openbaar is, noch die is 66de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is;
m Joh. 8:39. Rom. 9:7. verwijsteksten
64 Dat is, een rechte of waarachtige Jood, die erfgenaam is van de beloften des verbonds, den vaderen gedaan.
65 Dat is, van afkomst uit Abraham door Juda, en die uitwendige belijdenis van het Jodendom doet.
66 Dat is, de rechte of ware besnijdenis, die God in Zijn Woord voornamelijk eist, en Hem ter zaligheid aangenaam is.
   
29 ἀλλ’ ὁ ἐν τῷ κρυπτῷ Ἰουδαῖος, καὶ περιτομὴ καρδίας ἐν πνεύματι, οὐ γράμματι· οὗ ὁ ἔπαινος οὐκ ἐξ ἀνθρώπων, ἀλλ’ ἐκ τοῦ Θεοῦ. 29 Maar die is 67een Jood, die het in het verborgene is; en n68de besnijdenis des harten, 69in den geest, niet 70in de letter, is de besnijdenis; 71wiens lof 72niet is uit de mensen, 73maar uit God.
67 Dat is, een rechte en ware Jood, als tevoren.
n Deut. 10:16. Jer. 4:4. Filipp. 3:2, 3. Kol. 2:11. verwijsteksten
68 Dat is, de ware bekering en vernieuwing des harten, Kol. 2:11. verwijsteksten
69 Dat is, in het hart en gemoed; of: door den Heiligen Geest, Die alleen de harten besnijdt. Hetwelk met het volgende woord letter best overeenkomt.
70 Daardoor verstaat Paulus de uitwendige geboden der wet alleen; gelijk door den geest de inwendige werking des Heiligen Geestes in de predicatie des Heiligen Evangelies. Zie 2 Kor. 3:6. verwijsteksten
71 Namelijk lof van den Jood, niet waardoor hij roemt, maar waarmede hij terecht geroemd en geprezen wordt.
72 Dat is, zijn oorsprong niet heeft uit des mensen krachten of werken.
73 Namelijk Die zulks in hem door Zijn Geest gewrocht heeft, Rom. 9:16. 1 Kor. 3:7. 2 Kor. 4:6. verwijsteksten

Einde Romeinen 2