Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Aanbeveling van Fébe. Groeten |
1 Συνίστημι δὲ ὑμῖν Φοίβην τὴν ἀδελφὴν ἡμῶν, οὖσαν διάκονον τῆς ἐκκλησίας τῆς ἐν Κεγχρεαῖς· | | 1 EN ik beveel u Fébe, onze zuster, die een dienares is der gemeente die te Kenchreeën is; |
2 ἵνα αὐτὴν προσδέξησθε ἐν Κυρίῳ ἀξίως τῶν ἁγίων, καὶ παραστῆτε αὐτῇ ἐν ᾧ ἂν ὑμῶν χρῄζῃ πράγματι· καὶ γὰρ αὕτη προστάτις πολλῶν ἐγενήθη, καὶ αὐτοῦ ἐμοῦ. | | 2 Opdat gij haar ontvangt in den Heere, gelijk het den heiligen betaamt, en haar bijstaat in wat zaak zij u zou mogen vandoen hebben; want zij is een voorstandster geweest van velen, ook van mijzelven. |
3 Ἀσπάσασθε Πρίσκιλλαν καὶ Ἀκύλαν τοὺς συνεργούς μου ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ, | | 3 aGroet Priscilla en Áquila, mijn medewerkers in Christus Jezus, a Hand. 18:2, 26.  a Hand. 18:2 En vond een zekeren Jood met name Áquila, van geboorte uit Pontus, die onlangs van Italië gekomen was, en Priscilla, zijn vrouw (omdat Claudius bevolen had dat al de Joden uit Rome vertrekken zouden), en hij ging tot hen; Hand. 18:26 En deze begon vrijmoediglijk te spreken in de synagoge. En als hem Áquila en Priscilla gehoord hadden, namen zij hem tot zich en legden hem den weg Gods bescheidenlijker uit. |
4 οἵτινες ὑπὲρ τῆς ψυχῆς μου τὸν ἑαυτῶν τράχηλον ὑπέθηκαν, οἷς οὐκ ἐγὼ μόνος εὐχαριστῶ, ἀλλὰ καὶ πᾶσαι αἱ ἐκκλησίαι τῶν ἐθνῶν· | | 4 Die voor mijn leven hun hals gesteld hebben; denwelken niet alleen ik dank, maar ook al de gemeenten der heidenen. |
5 καὶ τὴν κατ’ οἶκον αὐτῶν ἐκκλησίαν. ἀσπάσασθε Ἐπαίνετον τὸν ἀγαπητόν μου, ὅς ἐστιν ἀπαρχὴ τῆς Ἀχαΐας εἰς Χριστόν. | | 5 Groet ook de gemeente in hun huis. Groet Epénetus, mijn beminde, die de eersteling is van Acháje in Christus. |
6 ἀσπάσασθε Μαριάμ, ἥτις πολλὰ ἐκοπίασεν εἰς ἡμᾶς. | | 6 Groet Maria, die veel voor ons gearbeid heeft. |
7 ἀσπάσασθε Ἀνδρόνικον καὶ Ἰουνίαν τοὺς συγγενεῖς μου καὶ συναιχμαλώτους μου, οἵτινές εἰσιν ἐπίσημοι ἐν τοῖς ἀποστόλοις, οἳ καὶ πρὸ ἐμοῦ γεγόνασιν ἐν Χριστῷ. | | 7 Groet Andrónikus en Júnias, mijn magen en mijn medegevangenen, welke vermaard zijn onder de apostelen; die ook vóór mij in Christus geweest zijn. |
8 ἀσπάσασθε Ἀμπλίαν τὸν ἀγαπητόν μου ἐν Κυρίῳ. | | 8 Groet Amplias, mijn beminde in den Heere. |
9 ἀσπάσασθε Οὐρβανὸν τὸν συνεργὸν ἡμῶν ἐν Χριστῷ, καὶ Στάχυν τὸν ἀγαπητόν μου. | | 9 Groet Urbánus, onzen medearbeider in Christus, en Stachys, mijn beminde. |
10 ἀσπάσασθε Ἀπελλῆν τὸν δόκιμον ἐν Χριστῷ. ἀσπάσασθε τοὺς ἐκ τῶν Ἀριστοβούλου. | | 10 Groet Apelles, die beproefd is in Christus. Groet hen die van het huisgezin van
Aristobúlus zijn. |
11 ἀσπάσασθε Ἡροδίωνα τὸν συγγενῆ μου. ἀσπάσασθε τοὺς ἐκ τῶν Ναρκίσσου, τοὺς ὄντας ἐν Κυρίῳ. | | 11 Groet Heródion, die van mijn maagschap is. Groet hen die van het huisgezin van Narcissus zijn, degenen namelijk
die in den Heere zijn. |
12 ἀσπάσασθε Τρύφαιναν καὶ Τρυφῶσαν τὰς κοπιώσας ἐν Κυρίῳ. ἀσπάσασθε Περσίδα τὴν ἀγαπητήν, ἥτις πολλὰ ἐκοπίασεν ἐν Κυρίῳ. | | 12 Groet Tryféna en Tryfósa, vrouwen
die in den Heere arbeiden. Groet Persis, de beminde zuster, die veel gearbeid heeft in den Heere. |
13 ἀσπάσασθε Ῥοῦφον τὸν ἐκλεκτὸν ἐν Κυρίῳ, καὶ τὴν μητέρα αὐτοῦ καὶ ἐμοῦ. | | 13 Groet Rufus, den uitverkorene in den Heere, en zijn moeder en de mijne. |
14 ἀσπάσασθε Ἀσύγκριτον, Φλέγοντα, Ἑρμᾶν, Πατρόβαν, Ἑρμῆν, καὶ τοὺς σὺν αὐτοῖς ἀδελφούς. | | 14 Groet Asýnkritus, Flégon, Hermas, Pátrobas, Hermes, en de broeders die met hen zijn. |
15 ἀσπάσασθε Φιλόλογον καὶ Ἰουλίαν, Νηρέα καὶ τὴν ἀδελφὴν αὐτοῦ, καὶ Ὀλυμπᾶν, καὶ τοὺς σὺν αὐτοῖς πάντας ἁγίους. | | 15 Groet Filólogus en Júlia, Néreus en zijn zuster, en Olympas, en al de heiligen die met henlieden zijn. |
16 ἀσπάσασθε ἀλλήλους ἐν φιλήματι ἁγίῳ. ἀσπάζονται ὑμᾶς αἱ ἐκκλησίαι τοῦ Χριστοῦ. | | 16 bGroet elkander met een heiligen kus. De gemeenten van Christus groeten ulieden. b 1 Kor. 16:20. 2 Kor. 13:12. 1 Thess. 5:26. 1 Petr. 5:14.  b 1 Kor. 16:20 U groeten al de broeders. Groet elkander met een heiligen kus. 2 Kor. 13:12 Groet elkander met een heiligen kus. U groeten al de heiligen. 1 Thess. 5:26 Groet al de broeders met een heiligen kus. 1 Petr. 5:14 Groet elkander met een kus der liefde. Vrede zij u allen die in Christus Jezus zijt. Amen. |
| | Waarschuwing tegen valse leraars |
17 Παρακαλῶ δὲ ὑμᾶς, ἀδελφοί, σκοπεῖν τοὺς τὰς διχοστασίας καὶ τὰ σκάνδαλα, παρὰ τὴν διδαχὴν ἣν ὑμεῖς ἐμάθετε, ποιοῦντας· καὶ ἐκκλίνατε ἀπ’ αὐτῶν. | | 17 cEn ik bid u, broeders, neemt acht op degenen die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer die gij van ons geleerd hebt, den wijkt af van dezelve. c Kol. 2:8. Tit. 3:10. 2 Joh. vs. 10. d Matth. 18:17. 2 Thess. 3:6. 2 Tim. 3:5.  c Kol. 2:8 Ziet toe dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus. Tit. 3:10 Verwerp een ketters mens na de eerste en tweede vermaning, 2 Joh. vs. 10 Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: Zijt gegroet. d Matth. 18:17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. 2 Thess. 3:6 En wij bevelen u, broeders, in den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij u onttrekt van een iegelijken broeder die ongeregeld wandelt, en niet naar de inzetting die hij van ons ontvangen heeft. 2 Tim. 3:5 Hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. Heb ook een afkeer van dezen. |
18 οἱ γὰρ τοιοῦτοι τῷ Κυρίῳ ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστῷ οὐ δουλεύουσιν, ἀλλὰ τῇ ἑαυτῶν κοιλίᾳ· καὶ διὰ τῆς χρηστολογίας καὶ εὐλογίας ἐξαπατῶσι τὰς καρδίας τῶν ἀκάκων. | | 18 Want dezulken dienen onzen Heere Jezus Christus niet, emaar hun buik, en verleiden door schoonspreken en prijzen fde harten der eenvoudigen. e Filipp. 3:19. f Ez. 13:18.  e Filipp. 3:19 Welker einde is het verderf, welker god is de buik, en welker
heerlijkheid is in hun schande, dewelke aardse dingen bedenken. f Ez. 13:18 En zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Wee die vrouwen die kussens naaien voor alle oksels der armen, en maken hoofddeksels voor het hoofd van alle statuur, om de zielen te jagen. Zult gij de zielen Mijns volks jagen, en zult gij u de zielen in het leven behouden? |
19 ἡ γὰρ ὑμῶν ὑπακοὴ εἰς πάντας ἀφίκετο. χαίρω οὖν τὸ ἐφ’ ὑμῖν· θέλω δὲ ὑμᾶς σοφοὺς μὲν εἶναι εἰς τὸ ἀγαθόν, ἀκεραίους δὲ εἰς τὸ κακόν. | | 19 Want uw gehoorzaamheid is tot kennis van allen gekomen. Ik verblijd mij dan uwenthalve; gen ik wil dat gij wijs zijt in het goede, doch onnozel in het kwade. g Matth. 10:16. 1 Kor. 14:20.  g Matth. 10:16 Zie, Ik zend u als schapen in het midden der wolven; zijt dan voorzichtig gelijk de slangen, en oprecht gelijk de duiven. 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. |
20 ὁ δὲ Θεὸς τῆς εἰρήνης συντρίψει τὸν Σατανᾶν ὑπὸ τοὺς πόδας ὑμῶν ἐν τάχει. Ἡ χάρις τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ μεθ’ *ὑμῶν. ἀμήν. * ὑμῶν. ἀμήν St-1551, B, Elz, Sc | ὑμῶν St-1550, M | | 20 En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. |
| | Groeten van Paulus’ medearbeiders |
21 Ἀσπάζονται ὑμᾶς Τιμόθεος ὁ συνεργός μου, καὶ Λούκιος καὶ Ἰάσων καὶ Σωσίπατρος οἱ συγγενεῖς μου. | | 21 U groeten hTimótheüs, mijn medearbeider, en iLucius en kJason en lSosípater, mijn bloedverwanten. h Hand. 16:1. Filipp. 2:19. Kol. 1:1. 1 Thess. 3:2. 1 Tim. 1:2. i Hand. 13:1. k Hand. 17:5. l Hand. 20:4.  h Hand. 16:1 EN hij kwam te Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name Timótheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; Filipp. 2:19 En ik hoop in den Heere Jezus, Timótheüs haast tot u te zenden, opdat ik ook welgemoed moge zijn, als ik uw zaken zal verstaan hebben. Kol. 1:1 PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Timótheüs, de broeder, 1 Thess. 3:2 En hebben gezonden Timótheüs, onzen broeder, en Gods dienaar, en onzen medearbeider in het Evangelie van Christus, om u te versterken en u te vermanen van uw geloof, 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. i Hand. 13:1 EN er waren te Antiochíë in de gemeente die daar was, enige profeten en leraars, namelijk Bárnabas, en Simeon genaamd Niger, en Lucius van Cyréne, en Mánahen, die met Herodes, den viervorst, opgevoed was, en Saulus. k Hand. 17:5 Maar de Joden die ongehoorzaam waren, dit benijdende, namen tot zich enige boze mannen, uit de marktboeven, en maakten dat het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van Jason aanvallende, zochten zij hen tot het volk te brengen. l Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. |
22 ἀσπάζομαι ὑμᾶς ἐγὼ Τέρτιος, ὁ γράψας τὴν ἐπιστολήν, ἐν Κυρίῳ. | | 22 Ik, Tertius, die den brief geschreven heb, groet u in den Heere. |
23 ἀσπάζεται ὑμᾶς Γάϊος ὁ ξένος μου καὶ τῆς ἐκκλησίας ὅλης. ἀσπάζεται ὑμᾶς Ἔραστος ὁ οἰκονόμος τῆς πόλεως, καὶ Κούαρτος ὁ ἀδελφός. | | 23 U groet Gajus, de huiswaard van mij en van de gehele gemeente. U groet mErástus, de rentmeester der stad, en de broeder Quartus. m Hand. 19:22. 2 Tim. 4:20.  m Hand. 19:22 En als hij naar Macedónië gezonden had twee van degenen die hem dienden, namelijk Timótheüs en Erástus, bleef hij zelf een tijdlang in Azië. 2 Tim. 4:20 Erástus is te Korinthe gebleven, en Trófimus heb ik te Miléte krank gelaten. |
24 Ἡ χάρις τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ μετὰ πάντων ὑμῶν. ἀμήν. | | 24 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen. |
| | Lofprijzing |
25 Τῷ δὲ δυναμένῳ ὑμᾶς στηρίξαι κατὰ τὸ εὐαγγέλιόν μου καὶ τὸ κήρυγμα Ἰησοῦ Χριστοῦ, κατὰ ἀποκάλυψιν μυστηρίου χρόνοις αἰωνίοις σεσιγημένου, | | 25 nHem nu Die machtig is u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, onaar de openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, n Ef. 3:20. o Ef. 1:9; 3:9. Kol. 1:26. 2 Tim. 1:10. Tit. 1:2. 1 Petr. 1:20.  n Ef. 3:20 Hem nu Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt, o Ef. 1:9 Ons bekendgemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven; Ef. 3:9 En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; Kol. 1:26 Namelijk de verborgenheid die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen, 2 Tim. 1:10 Doch nu geopenbaard is door de verschijning van onzen Zaligmaker Jezus Christus, Die den dood heeft tenietgedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie; Tit. 1:2 In de hope des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te zijner tijd; 1 Petr. 1:20 Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in deze laatste tijden om uwentwil, |
26 φανερωθέντος δὲ νῦν, διά τε γραφῶν προφητικῶν, κατ’ ἐπιταγὴν τοῦ αἰωνίου Θεοῦ, εἰς ὑπακοὴν πίστεως εἰς πάντα τὰ ἔθνη γνωρισθέντος, | | 26 Maar nu geopenbaard is, en door de profetische Schriften, naar het bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen bekend is gemaakt; |
27 μόνῳ σοφῷ Θεῷ, διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ, *ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας. ἀμήν. * ἡ δόξα B-edd, Sc | ᾧ ἡ δόξα St, B-edd, Elz, M (SV-kt) | | 27 Denzelven alleen wijzen God zij door Jezus Christus de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. |