Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De apostel vermaant voorts de sterken dat zij zich voegen naar de zwakheid hunner broederen. 3 Door het voorbeeld van Christus, Die niet Zichzelven heeft gezocht, maar ons voordeel, hetwelk hij uit de Schriften des Ouden Testaments bevestigt, die ook tot onzen troost geschreven zijn. 5 En dat zij met eendrachtige harten God en den Heere Christus dienen. 7 Verklaart breder het voorbeeld van Christus, hoe Hij gediend heeft, zo de Joden, 9 Alsook de heidenen, hetwelk hij ook uit dezelve Schriften bewijst. 13 Daarbij voegende een wens dat zij in alle christelijke deugden en kennis mogen toenemen. 14 Daarna begint hij te besluiten dezen zendbrief, ontschuldigende zijn vrijheid in het schrijven. 17 En verhalende hoe krachtiglijk God zijn dienst gezegend heeft, en hoe getrouwelijk hij denzelven bediend heeft. 22 Belooft dat hij tot Rome, in het reizen naar Spanje, komen zal. 25 En geeft te kennen, dat hij eerst naar Jeruzalem moest reizen, om daar te brengen de aalmoezen der gemeenten van Macedonië en Achaje. 30 Verzoekt van hen dat zij voor hem en zijn dienst willen bidden. 33 En wenst hun alles goeds van God. |
| | De ware broederschap |
1 Ὀφείλομεν δὲ ἡμεῖς οἱ δυνατοὶ τὰ ἀσθενήματα τῶν ἀδυνάτων βαστάζειν, καὶ μὴ ἑαυτοῖς ἀρέσκειν. | | 1 MAARa
1wij 2die sterk zijn, 3zijn schuldig 4de zwakheden 5der onsterken 6te dragen en niet 7onszelven te behagen. |
| a 1 Kor. 9:22. Gal. 6:1. |
| 1 Kor. 9:22 Ik ben den zwakken geworden als een zwakke, opdat ik de zwakken winnen zou; allen ben ik alles geworden, opdat ik immers enigen behouden zou. Gal. 6:1 BROEDERS, indien ook een mens overvallen ware door enige misdaad, gij die geestelijk zijt, brengt den zodanige terecht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt. |
| 1 De apostel begrijpt zichzelven mede, opdat de vermaning te krachtiger zij. |
| 2 Namelijk in het geloof en de kennis der christelijke leer, voornamelijk van de christelijke vrijheid. |
| 3 Of: zijn verplicht, gehouden, namelijk om de redenen die Paulus hierna zal verklaren. |
| 4 Dat is, de onwetendheden en dwalingen die uit zwakheid nog bij hen zijn, voornamelijk in dit stuk der leer. |
| 5 Dat is, der zwakken. Zie Rom. 14:1. |
| Rom. 14:1 NEEMT dengene nu die zwak is in het geloof, aan, maar niet tot twistige samensprekingen. |
| 6 Dat is, verdragen, als een last van hen nemen, en hen helpen dragen. Zie Gal. 6:1, 2. |
| Gal. 6:1 BROEDERS, indien ook een mens overvallen ware door enige misdaad, gij die geestelijk zijt, brengt den zodanige terecht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt. Gal. 6:2 Draagt elkanders lasten, en vervult alzo de wet van Christus. |
| 7 Dat is, onze zinnelijkheden volgen, of ons gemak en profijt zoeken, onszelven toegeven. |
| | |
2 ἕκαστος γὰρ ἡμῶν τῷ πλησίον ἀρεσκέτω εἰς τὸ ἀγαθὸν πρὸς οἰκοδομήν. | | 2 Dat dan 8een iegelijk van ons 9zijn naaste behage 10ten goede, 11tot stichting. |
| 8 Namelijk wie hij zij. Niemand wordt hier uitgezonderd. |
| 9 Veelmeer dan zijn zwakken broeder. |
| 10 Of: in het goede, dat is, in zaken die niet kwaad zijn; of: tot goed, voordeel en zaligheid des naasten. |
| 11 Zie Rom. 14:19. |
| Rom. 14:19 Zo dan, laat ons najagen hetgeen tot den vrede en hetgeen tot de stichting onder elkander dient. |
| | |
3 καὶ γὰρ ὁ Χριστὸς οὐχ ἑαυτῷ ἤρεσεν, ἀλλά, καθὼς γέγραπται, Οἱ ὀνειδισμοὶ τῶν ὀνειδιζόντων σε ἐπέπεσον ἐπ’ ἐμέ. | | 3 Want ook 12Christus heeft 13Zichzelven niet behaagd, 14maar gelijk geschreven is: b15De smadingen dergenen die U smaden, 16zijn op Mij gevallen. |
| 12 Het voorbeeld van Christus behoort veel te gelden bij de Christenen, als zijnde een regel naar welken zij hun leven moeten aanstellen, Joh. 13:15, 34. Filipp. 2:5, en het grote schande voor hen zou zijn, dat zij anders zouden doen dan Hij hun voorgedaan en geleerd heeft. |
| Joh. 13:15 Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet. Joh. 13:34 Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt. Filipp. 2:5 Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was, |
| 13 Dat is, niet gezocht Zijn gemak, eer of profijt, Matth. 20:28. |
| Matth. 20:28 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. |
| 14 Namelijk Hij heeft Zich alzo gedragen; of: Hem is geschied. |
| b Ps. 69:10. Jes. 53:4, 5. |
| Ps. 69:10 Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd; en de smaadheden dergenen die U smaden, zijn op mij gevallen. Jes. 53:4 Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten, die heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was. Jes. 53:5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. |
| 15 Dat is, de zonden, door welke de mensen Gode smaadheid aandoen, of allerlei verachting en ongelijk der goddelozen. |
| 16 Dat is, heb Ik op Mij genomen, of: zijn Mij opgelegd, om die te boeten. David spreekt hier als een voorbeeld van den Messias, en van Hem profeterende, Die onze zonden op Zich genomen heeft om voor dezelve te betalen, Jes. 53:4, 5. 2 Kor. 5:21. Dewijl dan daaruit blijkt dat Christus niet Zijn gemak en voordeel heeft gezocht, maar het onze, en zoveel om onzentwil gedaan heeft, zo behoren wij insgelijks te zoeken het beste van onzen naaste, en alles te doen wat tot zijn zaligheid dienstig is. Zie Filipp. 2:5, 6, 7, 8. 1 Joh. 3:16. |
| Jes. 53:4 Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten, die heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was. Jes. 53:5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Filipp. 2:5 Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was, Filipp. 2:6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; Filipp. 2:8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. 1 Joh. 3:16 Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij Zijn leven voor ons gesteld heeft; en wij zijn schuldig voor de broeders het leven te stellen. |
| | |
4 ὅσα γὰρ προεγράφη, εἰς τὴν ἡμετέραν διδασκαλίαν προεγράφη, ἵνα διὰ τῆς ὑπομονῆς καὶ τῆς παρακλήσεως τῶν γραφῶν τὴν ἐλπίδα ἔχωμεν. | | 4 cWant al wat 17tevoren geschreven is, dat is tot onze 18lering tevoren geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting 19der Schriften 20hoop hebben zouden. |
| c Rom. 4:23, 24. |
| Rom. 4:23 Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven, dat het hem toegerekend is, Rom. 4:24 Maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen die geloven in Hem Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft, |
| 17 Namelijk in de Schriften des Ouden Testaments; hetwelk nu ook gezegd kan worden van de Schriften des Nieuwen. |
| 18 Of: onderwijzing, namelijk in zaken die onze eeuwige zaligheid aangaan. Zie Joh. 5:39. 2 Tim. 3:15, 16. |
| Joh. 5:39 Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen. 2 Tim. 3:15 En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. 2 Tim. 3:16 Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is; |
| 19 Dat is, die uit het lezen, aanhoren en overleggen der Schriften verkregen worden. |
| 20 Namelijk van de zaligheid door Christus zekerlijk te zullen verkrijgen. |
| | |
5 ὁ δὲ Θεὸς τῆς ὑπομονῆς καὶ τῆς παρακλήσεως δῴη ὑμῖν τὸ αὐτὸ φρονεῖν ἐν ἀλλήλοις κατὰ Χριστὸν Ἰησοῦν· | | 5 Doch de God 21der lijdzaamheid en der vertroosting geve u ddat gij 22eensgezind zijt onder elkander 23naar Christus Jezus, |
| 21 Die dezelve in ons werkt, door het middel van de Heilige Schrift, vers 4. |
| vers 4 Want al wat tevoren geschreven is, dat is tot onze lering tevoren geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hoop hebben zouden. |
| d Rom. 12:16. 1 Kor. 1:10. Filipp. 2:2; 3:16. 1 Petr. 3:8. |
| Rom. 12:16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven. 1 Kor. 1:10 Maar ik bid u, broeders, door den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt en dat onder u geen scheuringen zijn, maar dat gij samengevoegd zijt in één zelfden zin en in één zelfde gevoelen. Filipp. 2:2 Zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van één gemoed en van één gevoelen zijnde. Filipp. 3:16 Doch waar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin
naar denzelven regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen. 1 Petr. 3:8 En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk; |
| 22 Namelijk in gevoelen aangaande de rechte leer, en in goede genegenheden der harten tot elkander. Zie Rom. 12:16. |
| Rom. 12:16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven. |
| 23 Dat is, naar de rechtzinnige leer van Christus. Of: naar Christus Jezus’ voorbeeld. |
| | |
6 ἵνα ὁμοθυμαδὸν ἐν ἑνὶ στόματι δοξάζητε τὸν Θεὸν καὶ Πατέρα τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ. | | 6 Opdat gij 24eendrachtelijk met één mond moogt verheerlijken den God 25en Vader van onzen Heere Jezus Christus. |
| 24 Gr. eenmoediglijk, dat is, met één hart en ziel, Hand. 4:32. |
| Hand. 4:32 En der menigte van degenen die geloofden, was één hart en één ziel; en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen was, maar alle dingen waren hun gemeen. |
| 25 Dat is, God, Die daar is de Vader van onzen Heere Jezus Christus, Ef. 1:3, 17. |
| Ef. 1:3 Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. Ef. 1:17 Opdat de God van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve den Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis; |
| | |
7 διὸ προσλαμβάνεσθε ἀλλήλους, καθὼς καὶ ὁ Χριστὸς προσελάβετο ἡμᾶς, εἰς δόξαν Θεοῦ. | | 7 Daarom, 26neemt 27elkander aan, 28gelijk ook Christus ons 29aangenomen heeft 30tot de heerlijkheid Gods. |
| 26 Zie Rom. 14:1, 3. |
| Rom. 14:1 NEEMT dengene nu die zwak is in het geloof, aan, maar niet tot twistige samensprekingen. Rom. 14:3 Die daar eet, verachte hem niet die niet eet; en die niet eet, oordele hem niet die daar eet; want God heeft hem aangenomen. |
| 27 Dat is, zowel de sterken de zwakken, als de zwakken de sterken; houdende elkander voor broeders, en broederlijk elkander bejegenende in liefde en vrede. |
| 28 Dat is, naar het voorbeeld van Christus. |
| 29 Namelijk alzo, dat Hij voor ons ook den dood is gestorven. |
| 30 Dat is, om ons de heerlijkheid Gods deelachtig te maken. Of: opdat daardoor de heerlijkheid Gods zou verklaard worden. |
| | |
8 λέγω δέ, Ἰησοῦν Χριστὸν διάκονον γεγενῆσθαι περιτομῆς ὑπὲρ ἀληθείας Θεοῦ, εἰς τὸ βεβαιῶσαι τὰς ἐπαγγελίας τῶν πατέρων· | | 8 31En ik zeg dat Jezus Christus 32een Dienaar geworden is der besnijdenis 33vanwege de waarheid Gods, opdat Hij bevestigen zou de beloftenissen 34der vaderen, |
| 31 Hier verklaart hij breder hoe Christus aangenomen heeft beide de Joden en de heidenen, om daardoor beide te vermanen, dat zij ook alzo elkander moeten aannemen. |
| 32 Dat is, der Joden, die besneden zijn, Rom. 4:12, dien Hij, zijnde de Heere over allen, als een Dienaar, den weg der zaligheid heeft verkondigd, en onder hen alleen Zijn dienst bediend, Matth. 15:24; 20:28. |
| Rom. 4:12 En een vader der besnijdenis, dengenen namelijk die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was. Matth. 15:24 Maar Hij antwoordende zeide: Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israëls. Matth. 20:28 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. |
| 33 Namelijk opdat die niet zou gekrenkt worden; maar dat God waarachtig zou worden bevonden in Zijn beloften. |
| 34 Dat is, die den vaderen eertijds in het Oude Testament zijn gedaan. Zie 2 Kor. 1:20. |
| 2 Kor. 1:20 Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons. |
| | |
9 τὰ δὲ ἔθνη ὑπὲρ ἐλέους δοξάσαι τὸν Θεόν, καθὼς γέγραπται, Διὰ τοῦτο ἐξομολογήσομαί σοι ἐν ἔθνεσι, καὶ τῷ ὀνόματί σου ψαλῶ. | | 9 En 35de heidenen God 36vanwege de barmhartigheid zouden 37verheerlijken; 38gelijk geschreven is: eDaarom zal ik U belijden onder de heidenen, en Uw Naam lofzingen. |
| 35 Hier bewijst hij het tweede deel, namelijk dat Christus ook de heidenen heeft aangenomen; volgens de beloften en toezeggingen Gods in het Oude Testament. |
| 36 Of: over de barmhartigheid, namelijk die uit enkel genade ook aan hen betoond is, gelijk den Joden geschied was, Deut. 7:7, 8. |
| Deut. 7:7 De HEERE heeft geen lust tot u gehad noch u verkoren om uw veelheid boven alle andere volken; want gij waart het weinigste van alle volken. Deut. 7:8 Maar omdat de HEERE ulieden liefhad en opdat Hij hield den eed dien Hij uw vaderen gezworen had, heeft u de HEERE met een sterke hand uitgevoerd, en heeft u verlost uit het diensthuis, uit de hand van Farao, koning van Egypte. |
| 37 Dat is, tot de kennis van den waren God en tot het geloof gebracht zijnde, Hem zouden danken, eren en dienen, en eindelijk Zijn heerlijkheid mede deelachtig worden. |
| 38 In al deze plaatsen, die hier uit het Oude Testament tot bewijs worden voorgebracht, moet voornamelijk gelet worden op het woord heidenen. De verklaringen zie op elke plaats. |
| e 2 Sam. 22:50. Ps. 18:50. |
| 2 Sam. 22:50 Daarom zal ik U, o HEERE, loven onder de heidenen, en Uw Naam zal ik psalmzingen. Ps. 18:50 Daarom zal ik U, o HEERE, loven onder de heidenen, en Uw Naam zal ik psalmzingen; |
| | |
10 καὶ πάλιν λέγει, Εὐφράνθητε, ἔθνη, μετὰ τοῦ λαοῦ αὐτοῦ. | | 10 En wederom zegt Hij: fWeest vrolijk, gij heidenen, met Zijn volk. |
| f Deut. 32:43. |
| Deut. 32:43 Juicht, gij heidenen met
Zijn volk; want Hij zal het bloed Zijner knechten wreken; en Hij zal de wraak op Zijn tegenpartijen doen wederkeren, en verzoenen Zijn land en Zijn volk. |
| | |
11 καὶ πάλιν, Αἰνεῖτε τὸν Κύριον πάντα τὰ ἔθνη, καὶ ἐπαινέσατε αὐτὸν πάντες οἱ λαοί. | | 11 En wederom: gLooft den Heere, alle gij heidenen, en prijst Hem, alle gij volken. |
| g Ps. 117:1. |
| Ps. 117:1 LOOFT den HEERE, alle heidenen; prijst Hem, alle natiën. |
| | |
12 καὶ πάλιν Ἠσαΐας λέγει, Ἔσται ἡ ῥίζα τοῦ Ἰεσσαί, καὶ ὁ ἀνιστάμενος ἄρχειν ἐθνῶν· ἐπ’ αὐτῷ ἔθνη ἐλπιοῦσιν. | | 12 En wederom zegt Jesaja: hEr zal zijn de Wortel van Isaï, en Die opstaat om over de heidenen te gebieden; op Hem zullen de heidenen hopen. |
| h Jes. 11:10. Openb. 5:5; 22:16. |
| Jes. 11:10 Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel van Isaï, Die staan zal tot een Banier der volken, zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn. Openb. 5:5 En een van de ouderlingen zeide tot mij: Ween niet; zie, de Leeuw Die uit den stam van Juda is, de Wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegelen open te breken. Openb. 22:16 Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden, om ulieden deze dingen te getuigen in de gemeenten. Ik ben de Wortel en het Geslacht Davids, de blinkende Morgenster. |
| | |
13 ὁ δὲ Θεὸς τῆς ἐλπίδος πληρώσαι ὑμᾶς πάσης χαρᾶς καὶ εἰρήνης ἐν τῷ πιστεύειν, εἰς τὸ περισσεύειν ὑμᾶς ἐν τῇ ἐλπίδι, ἐν δυνάμει Πνεύματος Ἁγίου. | | 13 De God nu 39der hoop vervulle ulieden 40met alle blijdschap en vrede 41in het geloven, opdat gij overvloedig moogt zijn in de hoop, 42door de kracht des Heiligen Geestes. |
| 39 Dat is, op Wien men hopen moet, 1 Tim. 6:17, en Die de hoop in ons werkt door Zijn beloften en Geest, 1 Petr. 1:3. |
| 1 Tim. 6:17 Beveel den rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op den levenden God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten; 1 Petr. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; |
| 40 Dat is, met een rechte en gedurige geestelijke blijdschap, Filipp. 4:4. |
| Filipp. 4:4 Verblijdt u in den Heere allen tijd; wederom zeg ik: Verblijdt u. |
| 41 Dat is, terwijl gij gelooft in dit leven. Of: benevens uw geloof, met hetwelk altijd vergezelschapt is blijdschap en vrede. |
| 42 Gr. in de kracht des Heiligen Geestes, Die nu deze geestelijke gaven en deugden door Zijn kracht in de mensen werkt, 1 Kor. 12:6, 11. |
| 1 Kor. 12:6 En er is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God Die alles in allen werkt. 1 Kor. 12:11 Doch deze dingen alle werkt de ene en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil. |
| | Paulus’ roem |
14 Πέπεισμαι δέ, ἀδελφοί μου, καὶ αὐτὸς ἐγὼ περὶ ὑμῶν, ὅτι καὶ αὐτοὶ μεστοί ἐστε ἀγαθωσύνης, πεπληρωμένοι πάσης γνώσεως, δυνάμενοι καὶ ἀλλήλους νουθετεῖν. | | 14 43Doch, mijne broeders, ook ik zelf 44ben verzekerd van u, dat gij ook zelven vol zijt van 45goedheid, vervuld met 46alle kennis, machtig om ook elkander te vermanen. |
| 43 Hier begint de apostel dezen brief te besluiten, zich ontschuldigende dat hij zo breed en zo vrijmoediglijk aan hen had geschreven, en belovende dat hij zelf tot hen zou komen. |
| 44 Dat is, ik vertrouw of verzeker mij vastelijk, naar het oordeel der liefde, die alles gelooft, 1 Kor. 13:7, dewijl ik weet dat gij zulks metterdaad betoont. |
| 1 Kor. 13:7 Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen. |
| 45 En dat derhalve die onenigheid, onder u ontstaan over het gebruik der middelmatige dingen, niet uit boosheid of haat tegen elkander, maar uit zwakheid voortkomt. |
| 46 Dat is, allerlei kennis, namelijk van geestelijke zaken ter zaligheid nodig. Want hoewel onder hen vele zwakken en onverstandigen waren, zo waren er ook vele godzaligen, verstandigen en welgeoefenden in de christelijke leer, te welker aanzien hij dit zegt. Zie dergelijk 1 Kor. 1:5. |
| 1 Kor. 1:5 Dat gij in alles zijt rijk geworden in Hem, in alle rede en alle kennis, |
| | |
15 τολμηρότερον δὲ ἔγραψα ὑμῖν, ἀδελφοί, ἀπὸ μέρους, ὡς ἐπαναμιμνήσκων ὑμᾶς, διὰ τὴν χάριν τὴν δοθεῖσάν μοι ὑπὸ τοῦ Θεοῦ, | | 15 Maar ik heb u 47eensdeels 48te stoutelijker geschreven, broeders, u als wederom dit
49indachtig makende, 50om de genade die mij van God gegeven is; |
| 47 Dat is, enigszins; of: ten dele te stoutelijker. |
| 48 Namelijk met hier en daar uw gebreken vrijmoediglijk aan te wijzen en te bestraffen. |
| 49 Dat is, opdat gij op deze dingen, die gij zelven wel weet, en niet wel in het werk stelt, met ernst zoudt denken en dezelve betrachten. |
| 50 Namelijk des apostelschaps, Rom. 1:5, dat is, omdat ik van God daartoe gesteld en beroepen ben, en ik mij in mijn ambt getrouwelijk moet kwijten. Zie het volgende vers. Of: door de genade. |
| Rom. 1:5 (Door Welken wij hebben ontvangen genade en het apostelschap, tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen, voor Zijn Naam; |
| | |
16 εἰς τὸ εἶναί με λειτουργὸν Ἰησοῦ Χριστοῦ εἰς τὰ ἔθνη, ἱερουργοῦντα τὸ εὐαγγέλιον τοῦ Θεοῦ, ἵνα γένηται ἡ προσφορὰ τῶν ἐθνῶν εὐπρόσδεκτος, ἡγιασμένη ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ. | | 16 Opdat ik 51een dienaar van Jezus Christus zij 52onder de heidenen, het Evangelie 53Gods 54bedienende, opdat 55de offerande der heidenen 56aangenaam worde, 57geheiligd door den Heiligen Geest. |
| 51 Gr. leitourgos. Zie van dit woord Hand. 13:2. Rom. 13:6. Hebr. 8:2. |
| Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Rom. 13:6 Want daarom betaalt gij ook schattingen; want zij zijn dienaars Gods, in ditzelve geduriglijk bezig zijnde. Hebr. 8:2 Een Bedienaar des heiligdoms, en des waren tabernakels, welken de Heere heeft opgericht, en geen mens. |
| 52 Zie Hand. 9:15; 13:2. Rom. 11:13. |
| Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Rom. 11:13 Want ik spreek tot u, heidenen: Voor zoveel ik der heidenen apostel ben, ik maak mijn bediening heerlijk, |
| 53 Dat is, dat God mij toevertrouwd heeft, en belast te leren met prediken en schrijven. |
| 54 Of: opofferende, dat is, als een heilig werk bedienende; gelijk het werk der priesters was. |
| 55 Dat is, niet die de heidenen zullen opofferen, gelijk Rom. 12:1, maar die ik uit de heidenen tot God zal bekeren, en alzo Gode zal opofferen door mijn dienst. Zie diergelijke Mal. 1:11. |
| Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Mal. 1:11 Maar van den opgang der zon tot haar ondergang zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen; en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein spijsoffer; want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heirscharen. |
| 56 Zie Rom. 12:1. |
| Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. |
| 57 Zie ook aldaar. |
| | |
17 ἔχω οὖν καύχησιν ἐν Χριστῷ Ἰησοῦ τὰ πρὸς Θεόν. | | 17 Zo heb ik dan 58roem 59in Christus Jezus in die dingen 60die God aangaan. |
| 58 Namelijk doordien ik zovele heidenen door mijn dienst tot het geloof gebracht heb. |
| 59 Die mijn dienst gezegend heeft, en Die als de enige Auteur van hun bekering door mij als Zijn instrument gewrocht heeft. |
| 60 Gr. die tot God, namelijk als den enigen Auteur van den zegen en de bevordering van mijn dienst, behoren. |
| | |
18 οὐ γὰρ τολμήσω λαλεῖν τι ὧν οὐ κατειργάσατο Χριστὸς δι’ ἐμοῦ, εἰς ὑπακοὴν ἐθνῶν, λόγῳ καὶ ἔργῳ, | | 18 Want ik zou 61niet durven iets zeggen, 62hetwelk Christus door mij niet gewrocht heeft, 63tot gehoorzaamheid der heidenen, 64met woorden en 65werken, |
| 61 Dat is, niet met goede consciëntie iets kunnen voorbrengen. |
| 62 Dat is, dat Christus niet zowel door mij als door iemand van de andere apostelen krachtiglijk gewrocht heeft, Gal. 2:8. |
| Gal. 2:8 (Want Die in Petrus krachtiglijk wrocht tot het apostelschap der besnijdenis, Die wrocht ook krachtiglijk in mij onder de heidenen); |
| 63 Dat is, om de heidenen, welker apostel ik voornamelijk ben, tot de gehoorzaamheid des geloofs en des Evangelies te brengen. |
| 64 Gr. met woord en met werk, dat is, met de predicatie des Evangelies. |
| 65 Dat is, met veel arbeid, zwarigheid en moeite. Of: met wonderwerken en wonderen; gelijk in het volgende vers verklaard wordt. |
| | |
19 ἐν δυνάμει σημείων καὶ τεράτων, ἐν δυνάμει Πνεύματος Θεοῦ· ὥστε με ἀπὸ Ἱερουσαλὴμ καὶ κύκλῳ μέχρι τοῦ Ἰλλυρικοῦ πεπληρωκέναι τὸ εὐαγγέλιον τοῦ Χριστοῦ· | | 19 Door kracht van tekenen en wonderheden, en door 66de kracht van den Geest Gods, zodat ik van Jeruzalem af en 67rondom, tot 68Illýrikum toe, 69het Evangelie van Christus vervuld heb; |
| 66 De krachtige werkingen des Heiligen Geestes in de harten der mensen. |
| 67 Dat is, in de omliggende landen, als namelijk in Arabië, Gal. 1:17, te Damascus, Gal. 1:17, te Antiochië, Hand. 13:1, te Seleucië, Hand. 13:4, in Cyprus, Hand. 13:4, in Pamfylië, Hand. 13:13, in Pisidië, Hand. 13:14, in Lycaonië, Hand. 14:6, in Cilicië, Hand. 15:41, in Frygië, Hand. 16:6, in Galatië, Hand. 16:6, te Troas, Hand. 16:8, te Athene, Hand. 17:15, te Efeze, Hand. 19:1, in Achaje, Hand. 18:27, in Macedonië, Hand. 16:10, en andere. Of: in het rond, van het ene land reizende in het andere, herwaarts en derwaarts. |
| Gal. 1:17 En ben niet wederomgegaan naar Jeruzalem tot degenen die voor mij apostelen waren; maar ik ging heen naar Arabië, en keerde weder naar Damascus. Gal. 1:17 En ben niet wederomgegaan naar Jeruzalem tot degenen die voor mij apostelen waren; maar ik ging heen naar Arabië, en keerde weder naar Damascus. Hand. 13:1 EN er waren te Antiochíë in de gemeente die daar was, enige profeten en leraars, namelijk Bárnabas, en Simeon genaamd Niger, en Lucius van Cyréne, en Mánahen, die met Herodes, den viervorst, opgevoed was, en Saulus. Hand. 13:4 Dezen dan, uitgezonden zijnde van den Heiligen Geest, kwamen af tot Seleucië, en vandaar scheepten zij af naar Cyprus. Hand. 13:4 Dezen dan, uitgezonden zijnde van den Heiligen Geest, kwamen af tot Seleucië, en vandaar scheepten zij af naar Cyprus. Hand. 13:13 En Paulus en die met hem waren, van Pafos afgevaren zijnde, kwamen te Perge, een stad in Pamfylië. Maar Johannes van hen scheidende, keerde weder naar Jeruzalem. Hand. 13:14 En zij van Perge het land doorgaande, kwamen te Antiochíë, een stad in Pisídië; en gegaan zijnde in de synagoge op den dag des sabbats, zaten zij neder. Hand. 14:6 Zijn zij, alles overlegd hebbende, gevlucht naar de steden van Lycaónië, namelijk Lystre en Derbe, en het omliggende land; Hand. 15:41 En hij doorreisde Syrië en Cilícië, versterkende de gemeenten. Hand. 16:6 En als zij Frygië en het land van Galátië doorgereisd hadden, werden zij van den Heiligen Geest verhinderd het Woord in Azië te spreken. Hand. 16:6 En als zij Frygië en het land van Galátië doorgereisd hadden, werden zij van den Heiligen Geest verhinderd het Woord in Azië te spreken. Hand. 16:8 En zij, Mysië voorbijgereisd zijnde, kwamen af tot Tróas. Hand. 17:15 En die Paulus geleidden, brachten hem tot Athene toe; en als zij bevel gekregen hadden aan Silas en Timótheüs, dat zij op het spoedigste tot hem zouden komen, vertrokken zij. Hand. 19:1 EN het geschiedde terwijl Apollos te Korinthe was, dat Paulus de bovenste delen des lands doorreisd hebbende te Éfeze kwam; en enige discipelen aldaar vindende, Hand. 18:27 En als hij wilde naar Acháje reizen, de broeders, hem vermaand hebbende, schreven aan de discipelen dat zij hem ontvangen zouden; welke daar gekomen zijnde, heeft veel toegebracht aan degenen die geloofden door de genade. Hand. 16:10 Als hij nu dit gezicht gezien had, zo zochten wij terstond naar Macedónië te reizen, besluitende daaruit dat ons de Heere geroepen had om denzelven het Evangelie te verkondigen. |
| 68 Een land gelegen aan de Adriatische Zee, en palende aan Macedonië, nu genaamd Slavonië. |
| 69 Dat is, al die landen met de predicatie en kennis van het Evangelie van Christus vervuld heb. |
| | |
20 οὕτω δὲ φιλοτιμούμενον εὐαγγελίζεσθαι, οὐχ ὅπου ὠνομάσθη Χριστός, ἵνα μὴ ἐπ’ ἀλλότριον θεμέλιον οἰκοδομῶ· | | 20 En alzo 70zeer begerig geweest ben om het Evangelie te verkondigen, niet waar 71Christus 72genoemd was, opdat ik niet op 73eens anders fundament zou bouwen; |
| 70 Namelijk met een heilige en loffelijke eergierigheid, mij bevlijtigende boven anderen om alom eerst te prediken. |
| 71 Dat is, de kennis en leer van Christus. |
| 72 Dat is, verkondigd, of bekend. |
| 73 Dat is, dat van een ander aldaar eerst gelegd was. Zie 1 Kor. 3:10. |
| 1 Kor. 3:10 Naar de genade Gods die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd, en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe hoe hij daarop bouwt. |
| | |
21 ἀλλά, καθὼς γέγραπται, Οἷς οὐκ ἀνηγγέλη περὶ αὐτοῦ, ὄψονται· καὶ οἳ οὐκ ἀκηκόασι, συνήσουσι. | | 21 Maar gelijk geschreven is: iDenwelken van Hem niet was geboodschapt, die zullen het zien; en dewelke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan. |
| i Jes. 52:15. |
| Jes. 52:15 Alzo zal Hij vele heidenen besprengen, ja, de koningen zullen hun mond over Hem toehouden; want denwelken het niet verkondigd was, die zullen het zien, en welke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan. |
| | |
22 Διὸ καὶ ἐνεκοπτόμην τὰ πολλὰ τοῦ ἐλθεῖν πρὸς ὑμᾶς· | | 22 74Waarom ik ook menigmaal kverhinderd geweest ben tot u te komen. |
| 74 Namelijk om het Evangelie in die landen te verbreiden waar het nog niet verkondigd was geweest, en om aldaar nieuwe kerken te planten. Zie Rom. 1:13. |
| Rom. 1:13 Doch ik wil niet dat u onbekend zij, broeders, dat ik menigmaal voorgenomen heb tot u te komen (en ben tot nog toe verhinderd geweest), opdat ik ook onder u enige vrucht zou hebben, gelijk als ook onder de andere heidenen. |
| k Rom. 1:13. 1 Thess. 2:18. |
| Rom. 1:13 Doch ik wil niet dat u onbekend zij, broeders, dat ik menigmaal voorgenomen heb tot u te komen (en ben tot nog toe verhinderd geweest), opdat ik ook onder u enige vrucht zou hebben, gelijk als ook onder de andere heidenen. 1 Thess. 2:18 Daarom hebben wij tot u willen komen (immers ik, Paulus) eenmaal en andermaal, maar de satan heeft ons belet. |
| | Reisplannen |
23 νυνὶ δὲ μηκέτι τόπον ἔχων ἐν τοῖς κλίμασι τούτοις, ἐπιποθίαν δὲ ἔχων τοῦ ἐλθεῖν πρὸς ὑμᾶς ἀπὸ πολλῶν ἐτῶν, | | 23 Maar nu 75geen plaats meer hebbende in deze 76gewesten, en van over vele jaren lgroot verlangen hebbende om tot u te komen, |
| 75 Namelijk waar het Evangelie voor het eerst behoeft gepredikt te worden. |
| 76 Namelijk van Syrië, Griekenland en Azië. Gr. klimasi, waarmede betekend worden landstreken die op verscheidene hoogten liggen. |
| l vers 32. Rom. 1:10. 1 Thess. 3:10. 2 Tim. 1:4. |
| vers 32 Opdat ik met blijdschap, door den wil Gods, tot u moge komen en met u verkwikt worden. Rom. 1:10 Allen tijd in mijn gebeden biddende, of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd door den wil Gods om tot ulieden te komen. 1 Thess. 3:10 Nacht en dag zeer overvloediglijk biddende om uw aangezicht te mogen zien, en te volmaken hetgeen aan uw geloof ontbreekt. 2 Tim. 1:4 Zeer begerig zijnde om u te zien, als ik gedenk aan uw tranen, opdat ik moge met blijdschap vervuld worden; |
| | |
24 ὡς ἐὰν πορεύωμαι εἰς τὴν Σπανίαν, ἐλεύσομαι πρὸς ὑμᾶς· ἐλπίζω γὰρ διαπορευόμενος θεάσασθαι ὑμᾶς, καὶ ὑφ’ ὑμῶν προπεμφθῆναι ἐκεῖ, ἐὰν ὑμῶν πρῶτον ἀπὸ μέρους ἐμπλησθῶ. | | 24 Zo wanneer ik 77naar Spanje reis, 78zo zal ik tot u komen; want 79ik hoop 80in het doorreizen u te zien, en 81van u derwaarts geleid te worden, als ik eerst van ulieder tegenwoordigheid
82eensdeels 83verzadigd zal zijn. |
| 77 Namelijk hetwelk ik voorgenomen heb te doen, omdat aldaar het Evangelie nog niet is verkondigd geweest. |
| 78 Namelijk door Gods wil, of zo het God zal believen, vers 32. Rom. 1:10. |
| vers 32 Opdat ik met blijdschap, door den wil Gods, tot u moge komen en met u verkwikt worden. Rom. 1:10 Allen tijd in mijn gebeden biddende, of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd door den wil Gods om tot ulieden te komen. |
| 79 Dat is, ik ben daarvan wel nog niet verzekerd door enige openbaring, maar heb evenwel hoop daarvan, gelijk blijkt Rom. 1:10. |
| Rom. 1:10 Allen tijd in mijn gebeden biddende, of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd door den wil Gods om tot ulieden te komen. |
| 80 Dat is, mijn reis alzo te nemen, dat ik over Italië en door Rome zal gaan. Want anderszins het naaste en rechtste om te varen uit Syrië of ook Griekenland naar Spanje, is niet over Italië, maar tussen Afrika en Sicilië door, latende Sicilië met Italië aan de rechterhand. |
| 81 Dat is, van enigen van uw gemeente, om mij te vergezelschappen en ook in den dienst bij te staan. |
| 82 Dat is, een weinig, gelijk vers 15. |
| vers 15 Maar ik heb u eensdeels te stoutelijker geschreven, broeders, u als wederom dit
indachtig makende, om de genade die mij van God gegeven is; |
| 83 Gr. vervuld. |
| | |
25 νυνὶ δὲ πορεύομαι εἰς Ἱερουσαλήμ, διακονῶν τοῖς ἁγίοις. | | 25 mMaar nu 84reis ik naar Jeruzalem, 85dienende de heiligen. |
| m Hand. 19:21; 24:17. |
| Hand. 19:21 En als deze dingen volbracht waren, nam Paulus voor in den geest, Macedónië en Acháje doorgegaan hebbende, naar Jeruzalem te reizen, zeggende: Nadat ik aldaar zal geweest zijn, moet ik ook Rome zien. Hand. 24:17 Doch na vele jaren ben ik gekomen om aalmoezen te doen aan mijn volk, en offeranden; |
| 84 Dat is, dat ik niet terstond mij op reis begeef om tot u te komen, is omdat ik eerst noodzakelijk vanhier naar Jeruzalem moet reizen. |
| 85 Dat is, om den arme en verdrukte gelovigen binnen Jeruzalem de aalmoezen te brengen die voor hen vergaderd zijn; gelijk in het volgende vers verklaard wordt. |
| | |
26 εὐδόκησαν γὰρ Μακεδονία καὶ Ἀχαΐα κοινωνίαν τινὰ ποιήσασθαι εἰς τοὺς πτωχοὺς τῶν ἁγίων τῶν ἐν Ἱερουσαλήμ. | | 26 Want het heeft 86dien van Macedónië en Acháje 87goedgedacht 88een gemene handreiking te doen aan de armen onder 89de heiligen die te Jeruzalem zijn. |
| 86 Dat is, de gemeenten in Macedonië. |
| 87 Namelijk uit eigen en vrijwillige beweging en medelijden. |
| 88 Gr. een zekere gemeenschap, of mededeling. |
| 89 Dat is, gelovigen, vers 25. |
| vers 25 Maar nu reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen. |
| | |
27 εὐδόκησαν γάρ, καὶ ὀφειλέται αὐτῶν εἰσιν. εἰ γὰρ τοῖς πνευματικοῖς αὐτῶν ἐκοινώνησαν τὰ ἔθνη, ὀφείλουσι καὶ ἐν τοῖς σαρκικοῖς λειτουργῆσαι αὐτοῖς. | | 27 Want 90het heeft hun zo goedgedacht; ook zijn zij 91hun schuldenaars; nwant indien de heidenen 92hunner geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zij ook 93schuldig hen van 94lichamelijke goederen te dienen. |
| 90 Dit verhaalt hij wederom om deze hun vrijwilligheid te prijzen, en daarmede de Romeinen stilzwijgende te vermanen, dat zij hun voorbeeld behoorden na te volgen, alzo zij niet minder in goeden voorspoed waren dan die van Griekenland. |
| 91 Dat is, zijn verplicht om hun bijstand te doen. Dit zegt hij niet om te verminderen hun vrijwilligheid, maar om de Romeinen daarmede heuselijk te vermanen, dat zij ook daartoe verplicht zijn om dezelfde reden die volgt. |
| n 1 Kor. 9:11. Gal. 6:6. |
| 1 Kor. 9:11 Indien wij ulieden het geestelijke gezaaid hebben, is het een grote zaak, zo wij het uwe dat lichamelijk is, maaien? Gal. 6:6 En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene die hem
onderwijst. |
| 92 Dat is, de leer van het Evangelie van Christus, in welke alle schatten der geestelijke goederen verborgen zijn; welke de goederen der Joden of der gemeente te Jeruzalem genaamd worden, omdat Christus den Joden voornamelijk is beloofd, en omdat het Evangelie uit de gemeente van Jeruzalem door de gehele wereld onder de heidenen verbreid is, Jes. 2:3. Hand. 1:4, 8. |
| Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Hand. 1:4 En als Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwachten de belofte des Vaders, die gij (zeide Hij) van Mij gehoord hebt. Hand. 1:8 Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; en gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaría, en tot aan het uiterste der aarde. |
| 93 Dat is, door de grote weldaad van hen ontvangen verplicht, om hetzelve enigszins te vergelden. Zie 1 Kor. 9:11. Gal. 6:6. |
| 1 Kor. 9:11 Indien wij ulieden het geestelijke gezaaid hebben, is het een grote zaak, zo wij het uwe dat lichamelijk is, maaien? Gal. 6:6 En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene die hem
onderwijst. |
| 94 Gr. vleselijke; dat is, nodig tot onderhoud des vleses, dat is, des lichaams. |
| | |
28 τοῦτο οὖν ἐπιτελέσας, καὶ σφραγισάμενος αὐτοῖς τὸν καρπὸν τοῦτον, ἀπελεύσομαι δι’ ὑμῶν εἰς τὴν Σπανίαν. | | 28 Als ik dan 95dit volbracht en hun 96deze vrucht 97verzegeld zal hebben, zo zal ik 98door ulieder stad naar Spanje afkomen. |
| 95 Dat is, deze reis en dezen dienst. |
| 96 Namelijk des geloofs en der liefde, die de voorzeide gemeenten voortgebracht hebben. Zo wordt genaamd haar milddadigheid, omdat het ware geloof zulke vruchten moet voortbrengen, en door de werken der liefde werkzaam zijn, Gal. 5:6, 22. |
| Gal. 5:6 Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende. Gal. 5:22 Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. |
| 97 Dat is, getrouwelijk zal overgebracht hebben, alzo het in mijn handen vertrouwd en als verzegeld is, gelijk een schat in een kist verzegeld wordt, opdat daarvan niets afgenomen worde. |
| 98 Gr. door u, dat is, door uw huis, of door uw stad. |
| | |
29 οἶδα δὲ ὅτι ἐρχόμενος πρὸς ὑμᾶς ἐν πληρώματι εὐλογίας τοῦ εὐαγγελίου τοῦ Χριστοῦ ἐλεύσομαι. | | 29 oEn 99ik weet dat ik tot u komende, 100met vollen zegen des Evangelies van Christus komen zal. |
| o Rom. 1:11. |
| Rom. 1:11 Want ik verlang om u te zien, opdat ik u enige geestelijke gave mocht mededelen, teneinde gij versterkt zoudt worden; |
| 99 Zie hiervan vers 24. |
| vers 24 Zo wanneer ik naar Spanje reis, zo zal ik tot u komen; want ik hoop in het doorreizen u te zien, en van u derwaarts geleid te worden, als ik eerst van ulieder tegenwoordigheid
eensdeels verzadigd zal zijn. |
| 100 Gr. in volheid des zegens, dat is, ik zal met mij brengen een volle of overvloedige geestelijke zegening, om u te versterken door mijn predicatiën in de christelijke leer, door welke ons de eeuwige zegening Gods verkondigd wordt. |
| | Verzoek om voorbede |
30 Παρακαλῶ δὲ ὑμᾶς, ἀδελφοί, διὰ τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ, καὶ διὰ τῆς ἀγάπης τοῦ Πνεύματος, συναγωνίσασθαί μοι ἐν ταῖς προσευχαῖς ὑπὲρ ἐμοῦ πρὸς τὸν Θεόν· | | 30 En 1ik bid u, broeders, 2door onzen Heere Jezus Christus en door 3de liefde 4des Geestes, pdat gij met mij 5strijdt 6in de gebeden tot God voor mij; |
| 1 Of: ik vermaan. |
| 2 Dat is, zo lief als gij hebt den Heere Jezus Christus; of: doet het niet zozeer of alleen om mijnentwil, als voornamelijk om Christus’ wil. |
| 3 Namelijk óf waarmede God u liefheeft, Rom. 5:5; óf waarmede gij God en uw naaste liefhebt. |
| Rom. 5:5 En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven. |
| 4 Dat is, die de Heilige Geest in onze harten werkt en ontsteekt. Of: waarmede Hij ons liefheeft. |
| p 2 Kor. 1:11. |
| 2 Kor. 1:11 Alzo gijlieden ook medearbeidt voor ons door het gebed, opdat over de gave, door vele personen aan ons teweeggebracht, ook voor ons dankzegging door velen gedaan worde. |
| 5 Dat is, ernstiglijk, heftiglijk en geduriglijk aanhoudt, gelijk doen degenen die strijden, die elkander bijstaan en met strijden aanhouden, totdat zij de overwinning verkrijgen. Zie Gen. 32:26. |
| Gen. 32:26 En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar hij zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. |
| 6 Namelijk die de wapenen zijn met welke de gelovigen hun vijanden bestrijden. |
| | |
31 ἵνα ῥυσθῶ ἀπὸ τῶν ἀπειθούντων ἐν τῇ Ἰουδαίᾳ, καὶ ἵνα ἡ διακονία μου ἡ εἰς Ἱερουσαλὴμ εὐπρόσδεκτος γένηται τοῖς ἁγίοις· | | 31 qOpdat ik moge bevrijd worden 7van de ongehoorzamen in Judéa, en dat 8deze mijn dienst, dien ik 9aan Jeruzalem doe, aangenaam zij 10den heiligen; |
| q 2 Thess. 3:2. |
| 2 Thess. 3:2 En opdat wij mogen verlost worden van de ongeschikte en boze mensen; want het geloof is niet aller. |
| 7 Namelijk die de leer van het Evangelie verwerpen en tegenstaan, en mij om dezelve haten. Dezen hebben den apostel gezocht te Jeruzalem te doden, doch hij is uit hun handen verlost. Zie Hand. 21:27, 33. Dit wist Paulus tevoren dat hem wedervaren zou, Hand. 20:22. Zie 2 Thess. 3:2. |
| Hand. 21:27 Als nu de zeven dagen zouden voleindigd worden, zagen hem de Joden van Azië in den tempel, en beroerden al het volk, en sloegen de handen aan hem, Hand. 21:33 Toen naderde de overste en greep hem, en beval dat men hem met twee ketenen zou binden, en vraagde wie hij was en wat hij gedaan had. Hand. 20:22 En nu, zie, ik, gebonden zijnde door den Geest, reis naar Jeruzalem, niet wetende wat mij daar ontmoeten zal, 2 Thess. 3:2 En opdat wij mogen verlost worden van de ongeschikte en boze mensen; want het geloof is niet aller. |
| 8 Namelijk van de vergaderde aalmoezen getrouwelijk over te brengen. |
| 9 Dat is, aan de arme gelovigen binnen Jeruzalem. |
| 10 Zie vss. 25, 26. |
| vers 25 Maar nu reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen. vers 26 Want het heeft dien van Macedónië en Acháje goedgedacht een gemene handreiking te doen aan de armen onder de heiligen die te Jeruzalem zijn. |
| | |
32 ἵνα ἐν χαρᾷ ἔλθω πρὸς ὑμᾶς διὰ θελήματος Θεοῦ, καὶ συναναπαύσωμαι ὑμῖν. | | 32 rOpdat ik met blijdschap, 11door den wil Gods, tot u moge komen en met u 12verkwikt worden. |
| r vers 23. Rom. 1:10. |
| vers 23 Maar nu geen plaats meer hebbende in deze gewesten, en van over vele jaren groot verlangen hebbende om tot u te komen, Rom. 1:10 Allen tijd in mijn gebeden biddende, of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd door den wil Gods om tot ulieden te komen. |
| 11 Dat is, zo het Gods wil zal zijn. Zie Rom. 1:10. Jak. 4:13, 14, 15. |
| Rom. 1:10 Allen tijd in mijn gebeden biddende, of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd door den wil Gods om tot ulieden te komen. Jak. 4:13 Welaan nu gij die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar overbrengen, en koopmanschap drijven en winst doen; Jak. 4:14 Gij die niet weet wat morgen geschieden zal. Want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds
gezien wordt en daarna verdwijnt. Jak. 4:15 In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen. |
| 12 Gr. mag rust nemen. Zie Matth. 11:28. Namelijk door onze onderlinge tegenwoordigheid en samensprekingen. |
| Matth. 11:28 Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. |
| | |
33 ὁ δὲ Θεὸς τῆς εἰρήνης μετὰ πάντων ὑμῶν. ἀμήν. | | 33 En 13de God des vredes zij met u allen. Amen. |
| 13 Dat is, Die de Auteur is van alle zegening, goed en voorspoed; en Die wil dat onder Zijn kinderen altijd vrede gehouden wordt, Rom. 16:20. 1 Kor. 14:33. 2 Kor. 13:11, 13. Filipp. 4:9. 1 Thess. 5:23. 2 Thess. 3:16. Hebr. 13:20. |
| Rom. 16:20 En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. 1 Kor. 14:33 Want God is geen God van verwarring, maar van vrede, gelijk in al de gemeenten der heiligen. 2 Kor. 13:11 Voorts, broeders, zijt blijde, wordt volmaakt, zijt getroost, zijt eensgezind, leeft in vrede; en de God der liefde en des vredes zal met u zijn. 2 Kor. 13:13 De genade van den Heere Jezus Christus en de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen. Amen. Filipp. 4:9 Hetgeen gij ook geleerd en ontvangen en gehoord en in mij gezien hebt, doet dat; en de God des vredes zal met u zijn. 1 Thess. 5:23 En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. 2 Thess. 3:16 De Heere nu des vredes Zelf geve u vrede allen tijd in allerlei wijze. De Heere zij met u allen. Hebr. 13:20 De God nu des vredes, Die den groten Herder der schapen door het bloed des eeuwigen testaments uit de doden heeft wedergebracht, namelijk onzen Heere Jezus Christus, |