Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Handelingen 5 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Handelingen 5

1 Ananias wordt vanwege zijn geveinsdheid en leugen van Petrus bestraft, en van God met een haastigen dood gestraft. 7 Desgelijks ook Saffira, zijn vrouw. 12 Vele wonderwerken geschieden aan de kranken en bezetenen door de apostelen, en ook door de schaduw van Petrus. 17 De apostelen worden gevangen. 19 En door een engel verlost. 21 De Joodse Raad vergaderd zijnde, zendt om hen te halen, maar zij vinden den kerker ledig. 26 Zij worden uit den tempel gehaald, en wederom voor den Raad gebracht. 29 Bij denwelken zij zich verantwoorden en getuigen van Christus en Zijn opstanding. 33 De Raad neemt voor hen te doden. 34 Maar op Gamaliëls waarschuwing worden zij losgelaten. 40 Doch eerst gegeseld zijnde. 41 Waarover zij zich verblijden, en even vrijmoedig in het prediken voortgaan.
  
Ananías en Saffira
1 Ἀνὴρ δέ τις Ἀνανίας ὀνόματι, σὺν Σαπφείρῃ τῇ γυναικὶ αὐτοῦ, ἐπώλησε κτῆμα, 1 EN een zeker man, met name Ananías, met Saffira, zijn vrouw, verkocht 1een have,
1 Gr. een bezitting; wordt vers 3 genaamd een land of hofstede. verwijsteksten
   
2 καὶ ἐνοσφίσατο ἀπὸ τῆς τιμῆς, συνειδυίας καὶ τῆς γυναικὸς αὐτοῦ, καὶ ἐνέγκας μέρος τι παρὰ τοὺς πόδας τῶν ἀποστόλων ἔθηκεν. 2 En 2onttrok van den prijs, ook met medeweten van zijn vrouw, en bracht een zeker deel en legde dat 3aan de voeten der apostelen.
2 Dat is, hield achter met listigheid, verstak het en bracht het niet tevoorschijn.
3 Zie Hand. 4:34. verwijsteksten
   
3 εἶπε δὲ Πέτρος, Ἀνανία, διατί ἐπλήρωσεν ὁ Σατανᾶς τὴν καρδίαν σου, ψεύσασθαί σε τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον, καὶ νοσφίσασθαι ἀπὸ τῆς τιμῆς τοῦ χωρίου; 3 En Petrus zeide: Ananías, waarom heeft de satan uw hart 4vervuld, dat gij den Heiligen Geest 5liegen zoudt en onttrekken van den prijs des lands?
4 Dat is, ganselijk ingenomen met gierigheid en geveinsdheid. Of: waarom hebt gij den satan plaats gegeven in uw hart?
5 Dat is, tegen uw gemoed en overtuiging des Heiligen Geestes met onwaarheid zeggen, dat het verkochte land niet meer zou opgebracht hebben. Of: bedriegen, dat is, wagen zoudt te bedriegen, als denkende dat de Heilige Geest zulks niet wist en ons zulks niet zou openbaren.
   
4 οὐχὶ μένον σοὶ ἔμενε, καὶ πραθὲν ἐν τῇ σῇ ἐξουσίᾳ ὑπῆρχε; τί ὅτι ἔθου ἐν τῇ καρδίᾳ σου τὸ πρᾶγμα τοῦτο; οὐκ ἐψεύσω ἀνθρώποις, ἀλλὰ τῷ Θεῷ. 4 6Zo het gebleven ware, 7bleef het niet uwe, en verkocht zijnde, 8was het niet in uw macht? Wat is het dat gij deze daad in uw hart hebt 9voorgenomen? Gij hebt den mensen 10niet gelogen, maar 11Gode.
6 Gr. blijvende, namelijk onverkocht.
7 Dat is, stond het niet in uw believen hetzelve voor u te behouden, zonder genoodzaakt te zijn om te verkopen?
8 Namelijk om met het geld te doen wat u goeddacht: hetzelve voor u te behouden, of hier te brengen. Waaruit blijkt dat deze gemeenschap der goederen niet was ten aanzien van den eigendom, maar ten aanzien van het gebruik, in tijd van nood. Zie Hand. 2:42. verwijsteksten
9 Gr. gesteld, of: gezet.
10 Dat is, niet zozeer, of niet alleen, gelijk gij meendet.
11 Namelijk dewijl gij den Heiligen Geest gelogen hebt, vers 3, Die met den Vader en Zoon de waarachtige God is. Zie 1 Kor. 3:16, vergeleken met 1 Kor. 6:19. verwijsteksten
   
5 ἀκούων δὲ Ἀνανίας τοὺς λόγους τούτους, πεσὼν ἐξέψυξε· καὶ ἐγένετο φόβος μέγας ἐπὶ πάντας τοὺς ἀκούοντας ταῦτα. 5 En Ananías deze woorden horende, viel neder en 12gaf den geest. En er kwam grote vrees over allen die dit hoorden.
12 Gr. gaf den adem uit. Petrus heeft de geveinsdheid van dezen mens, tot waarschuwing voor alle andere geveinsden, aldus met een haastigen dood gestraft, door een bijzonder ingeven Gods en door een extraordinaire kracht, met welke de apostelen voorzien waren. Zie dergelijke Hand. 13:11. Hetwelk dan niet moeten noch mogen navolgen die zulk ingeven en macht niet hebben. verwijsteksten
   
6 ἀναστάντες δὲ οἱ νεώτεροι συνέστειλαν αὐτόν, καὶ ἐξενέγκαντες ἔθαψαν. 6 En 13de jongelingen opstaande, 14schikten hem toe, en droegen hem uit, en begroeven hem.
13 Namelijk die daar in de vergadering waren.
14 Namelijk met uittrekking der klederen, inwinding in grafdoeken en anderszins, om hem te begraven. Of: namen hem weg.
   
7 Ἐγένετο δὲ ὡς ὡρῶν τριῶν διάστημα, καὶ ἡ γυνὴ αὐτοῦ μὴ εἰδυῖα τὸ γεγονὸς εἰσῆλθεν. 7 En het was omtrent 15drie uren daarna, dat ook zijn vrouw daar 16inkwam, niet wetende wat er 17geschied was.
15 Gr. een tussenstand van omtrent drie uren.
16 Namelijk in de plaats waar de apostelen met de gemeente vergaderd waren, Hand. 2:46. verwijsteksten
17 Namelijk aan haar man.
   
8 ἀπεκρίθη δὲ αὐτῇ ὁ Πέτρος, Εἰπέ μοι, εἰ τοσούτου τὸ χωρίον ἀπέδοσθε. ἡ δὲ εἶπε, Ναί, τοσούτου. 8 En Petrus 18antwoordde haar: Zeg mij, hebt gijlieden het land voor 19zoveel verkocht? En zij zeide: Ja, voor zoveel.
18 Dat is, sprak haar aan en zeide. Hebr.
19 Petrus heeft zonder twijfel den prijs uitgedrukt dien hij van den man verstaan had.
   
9 ὁ δὲ Πέτρος εἶπε πρὸς αὐτήν, Τί ὅτι συνεφωνήθη ὑμῖν πειράσαι τὸ Πνεῦμα Κυρίου; ἰδού, οἱ πόδες τῶν θαψάντων τὸν ἄνδρα σου ἐπὶ τῇ θύρᾳ, καὶ ἐξοίσουσί σε. 9 En Petrus zeide tot haar: Wat is het dat gij onder u hebt overeengestemd 20te verzoeken den Geest des Heeren? Zie, de voeten dergenen die uw man begraven hebben, zijn voor de deur, en zullen u 21uitdragen.
20 Dat is, tegen uw gemoed te doen dingen die God verboden heeft, gelijk of gij zoudt willen beproeven of Gods Geest ook rechtvaardig en alwetende is.
21 Namelijk nadat gij terstond ook zult dood nedergevallen zijn.
   
10 ἔπεσε δὲ παραχρῆμα παρὰ τοὺς πόδας αὐτοῦ, καὶ ἐξέψυξεν· εἰσελθόντες δὲ οἱ νεανίσκοι εὗρον αὐτὴν νεκράν, καὶ ἐξενέγκαντες ἔθαψαν πρὸς τὸν ἄνδρα αὐτῆς. 10 En zij viel terstond neder voor zijn voeten, en gaf den geest. En de jongelingen ingekomen zijnde, vonden haar dood, en droegen haar uit, en begroeven haar bij haar man.
11 καὶ ἐγένετο φόβος μέγας ἐφ’ ὅλην τὴν ἐκκλησίαν, καὶ ἐπὶ πάντας τοὺς ἀκούοντας ταῦτα. 11 En er kwam grote vrees over de gehele gemeente, en over allen die dit hoorden.
  
Tekenen en wonderen
12 Διὰ δὲ τῶν χειρῶν τῶν ἀποστόλων *ἐγίνετο σημεῖα καὶ τέρατα ἐν τῷ λαῷ πολλά· καὶ ἦσαν ὁμοθυμαδὸν ἅπαντες ἐν τῇ στοᾷ Σολομῶντος.
* ἐγίνετο B, Elz, Sc, M-pt | ἐγένετο St, M-pt
12 aEn 22door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk; en zij waren allen eendrachtelijk in het 23voorhof van Sálomo.
a Mark. 16:17. Hand. 2:43. verwijsteksten
22 Dat is, door den dienst der apostelen. Want dezelve waren maar dienaars en instrumenten; de kracht kwam van den Heere, Hand. 3:12; 4:30; 7:35. verwijsteksten
23 Zie van dit voorhof 1 Kon. 6:3. Joh. 10:23. Hand. 3:11. verwijsteksten
   
13 τῶν δὲ λοιπῶν οὐδεὶς ἐτόλμα κολλᾶσθαι αὐτοῖς, ἀλλ’ ἐμεγάλυνεν αὐτοὺς ὁ λαός· 13 En van 24de anderen durfde niemand zich bij hen voegen; maar het volk 25hield hen in grote achting.
24 Namelijk die van enig aanzien waren en zich nog tot de gemeente niet hadden begeven.
25 Gr. maakte hen groot, Luk. 1:46. 2 Kor. 10:15. verwijsteksten
   
14 μᾶλλον δὲ προσετίθεντο πιστεύοντες τῷ Κυρίῳ, πλήθη ἀνδρῶν τε καὶ γυναικῶν· 14 En daar werden er 26meer en meer toegedaan, die den Heere geloofden, menigten beide van mannen en van vrouwen;
26 Of: des te meer, namelijk niettegenstaande deze straf aan Ananias en zijn huisvrouw geschied was. Of: boven de voorgaande menigte, Hand. 2:47; 4:4. verwijsteksten
   
15 ὥστε κατὰ τὰς πλατείας ἐκφέρειν τοὺς ἀσθενεῖς, καὶ τιθέναι ἐπὶ κλινῶν καὶ κραββάτων, ἵνα ἐρχομένου Πέτρου κἂν ἡ σκιὰ ἐπισκιάσῃ τινὶ αὐτῶν. 15 Alzo dat zij de kranken uitdroegen 27op de straten en legden op bedden en beddekens, opdat, als Petrus 28kwam, ook maar de schaduw iemand van hen 29beschaduwen mocht.
27 Of: van straten tot straten, dat is, steeds op de straten.
28 Dat is, daar voorbijging.
29 Namelijk om daardoor genezen te worden, Joh. 14:12. verwijsteksten
   
16 συνήρχετο δὲ καὶ τὸ πλῆθος τῶν πέριξ πόλεων εἰς Ἱερουσαλήμ, φέροντες ἀσθενεῖς καὶ ὀχλουμένους ὑπὸ πνευμάτων ἀκαθάρτων, οἵτινες ἐθεραπεύοντο ἅπαντες. 16 En ook de menigte uit de omliggende steden kwam gezamenlijk te Jeruzalem, brengende kranken ben die van onreine geesten 30gekweld waren; welke allen genezen werden.
b Mark. 16:17. Hand. 8:7; 16:18; 19:12. verwijsteksten
30 Zie dergelijk Luk. 6:18. verwijsteksten
  
Wederom voor den Groten Raad
17 Ἀναστὰς δὲ ὁ ἀρχιερεὺς καὶ πάντες οἱ σὺν αὐτῷ (ἡ οὖσα αἵρεσις τῶν Σαδδουκαίων), ἐπλήσθησαν ζήλου, 17 En de hogepriester stond op, en allen die met hem waren (welke was 31de sekte 32der sadduceeën), en werden vervuld met 33nijdigheid,
31 Gr. hairesis; door welk woord betekend wordt een wijze van godsdienst die iemand voor zichzelven verkoren heeft en volgt, Hand. 26:5; 28:22. Dit woord schijnt in den beginne zowel ten goede als ten kwade genomen geweest te zijn; maar daarna is het altijd ten kwade genomen, voor een valsen godsdienst, waarvan komt het woord heresie en heretiek, dat is, ketterij en ketter. verwijsteksten
32 Zie van dezelve Matth. 3:7; 22:23. Hand. 23:8. verwijsteksten
33 Of: ijver, namelijk een verkeerden ijver voor de wet, Rom. 10:2. verwijsteksten
   
18 καὶ ἐπέβαλον τὰς χεῖρας αὐτῶν ἐπὶ τοὺς ἀποστόλους, καὶ ἔθεντο αὐτοὺς ἐν τηρήσει δημοσίᾳ. 18 En sloegen hun handen aan de apostelen, en zetten hen in de algemene gevangenis.
19 ἄγγελος δὲ Κυρίου διὰ τῆς νυκτὸς ἤνοιξε τὰς θύρας τῆς φυλακῆς, ἐξαγαγών τε αὐτοὺς εἶπε, 19 cMaar de engel des Heeren 34opende des nachts de deuren der gevangenis en leidde hen uit, en zeide:
c Hand. 12:7; 16:26. verwijsteksten
34 Versta: en sloot ze daarna wederom toe, vers 23. verwijsteksten
   
20 Πορεύεσθε, καὶ σταθέντες λαλεῖτε ἐν τῷ ἱερῷ τῷ λαῷ πάντα τὰ ῥήματα τῆς ζωῆς ταύτης. 20 Gaat heen, en 35staat en spreekt in den tempel tot het volk 36al de woorden dezes levens.
35 Dat is, vertoont u daar openbaarlijk en vrijmoediglijk.
36 Of: al deze woorden des levens, dat is, deze evangelische leer, waardoor den mensen aangewezen wordt de rechte weg om tot het eeuwige leven te komen, Joh. 6:68. verwijsteksten
   
21 ἀκούσαντες δὲ εἰσῆλθον ὑπὸ τὸν ὄρθρον εἰς τὸ ἱερόν, καὶ ἐδίδασκον. παραγενόμενος δὲ ὁ ἀρχιερεὺς καὶ οἱ σὺν αὐτῷ, συνεκάλεσαν τὸ συνέδριον καὶ πᾶσαν τὴν γερουσίαν τῶν υἱῶν Ἰσραήλ, καὶ ἀπέστειλαν εἰς τὸ δεσμωτήριον, ἀχθῆναι αὐτούς. 21 Als zij nu dit gehoord hadden, gingen zij tegen den morgenstond in den tempel en leerden. Maar de hogepriester en die met hem waren, gekomen zijnde, riepen 37den Raad tezamen en al 38de oudsten der kinderen Israëls, en zonden naar den kerker om hen te halen.
37 Gr. synedrion. Zie daarvan Matth. 5:22. verwijsteksten
38 Of: vergadering der ouden van de kinderen Israëls.
   
22 οἱ δὲ ὑπηρέται παραγενόμενοι οὐχ εὗρον αὐτοὺς ἐν τῇ φυλακῇ· ἀναστρέψαντες δὲ ἀπήγγειλαν, 22 Doch als de dienaars daar kwamen, vonden zij hen in de gevangenis niet, maar keerden weder en boodschapten dit,
23 λέγοντες ὅτι Τὸ μὲν δεσμωτήριον εὕρομεν κεκλεισμένον ἐν πάσῃ ἀσφαλείᾳ, καὶ τοὺς φύλακας ἔξω ἑστῶτας πρὸ τῶν θυρῶν· ἀνοίξαντες δέ, ἔσω οὐδένα εὕρομεν. 23 Zeggende: Wij vonden wel den kerker 39met alle verzekerdheid toegesloten, en de wachters buiten staande voor de deuren; maar als wij die geopend hadden, vonden wij niemand daarbinnen.
39 Gr. in alle zekerheid.
   
24 ὡς δὲ ἤκουσαν τοὺς λόγους τούτους ὅ τε ἱερεὺς καὶ ὁ στρατηγὸς τοῦ ἱεροῦ καὶ οἱ ἀρχιερεῖς, διηπόρουν περὶ αὐτῶν, τί ἂν γένοιτο τοῦτο. 24 Toen nu 40de hogepriester en de hoofdman des tempels en de overpriesters deze woorden hoorden, werden zij twijfelmoedig over hen, wat toch dit worden zou.
40 Gr. de priester, waardoor de hogepriester verstaan wordt, alzo die het hoofd was van dezen Raad, vers 27. Zie dergelijk 2 Kron. 24:2. verwijsteksten
   
25 παραγενόμενος δέ τις ἀπήγγειλεν αὐτοῖς λέγων ὅτι Ἰδού, οἱ ἄνδρες οὓς ἔθεσθε ἐν τῇ φυλακῇ εἰσὶν ἐν τῷ ἱερῷ ἑστῶτες καὶ διδάσκοντες τὸν λαόν. 25 En er kwam een en boodschapte hun, zeggende: Zie, de mannen die gij in de gevangenis gezet hebt, staan in den tempel en leren het volk.
26 τότε ἀπελθὼν ὁ στρατηγὸς σὺν τοῖς ὑπηρέταις ἤγαγεν αὐτούς, οὐ μετὰ βίας (ἐφοβοῦντο γὰρ τὸν λαόν, ἵνα μὴ λιθασθῶσιν). 26 Toen ging de hoofdman heen met de dienaren, en bracht hen, doch niet met geweld (dwant zij vreesden het volk, opdat zij niet gestenigd werden).
d Matth. 21:26. Hand. 4:21. verwijsteksten
   
27 ἀγαγόντες δὲ αὐτοὺς ἔστησαν ἐν τῷ συνεδρίῳ. καὶ ἐπηρώτησεν αὐτοὺς ὁ ἀρχιερεύς, λέγων, 27 En als zij hen gebracht hadden, stelden zij hen 41voor den Raad; en de hogepriester vraagde hun en zeide:
41 Gr. in.
   
28 Οὐ παραγγελίᾳ παρηγγείλαμεν ὑμῖν μὴ διδάσκειν ἐπὶ τῷ ὀνόματι τούτῳ; καὶ ἰδοὺ πεπληρώκατε τὴν Ἱερουσαλὴμ τῆς διδαχῆς ὑμῶν, καὶ βούλεσθε ἐπαγαγεῖν ἐφ’ ἡμᾶς τὸ αἷμα τοῦ ἀνθρώπου τούτου. 28 eHebben wij u niet 42ernstiglijk aangezegd, dat gij 43in dezen Naam niet zoudt leren? En zie, gij hebt met deze uw leer Jeruzalem vervuld, en gij wilt 44het bloed van dezen Mens over ons brengen.
e Hand. 4:18. verwijsteksten
42 Gr. met aanzegging aangezegd. Hebr.
43 Dat is, van dezen Jezus. Zie Hand. 4:18. verwijsteksten
44 Dat is, de straf van het bloed dat wij vergoten hebben, dezen Jezus dodende, alsof wij Zijn bloed onschuldiglijk vergoten zouden hebben. Zie Matth. 27:24, 25. verwijsteksten
   
29 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Πέτρος καὶ οἱ ἀπόστολοι εἶπον, Πειθαρχεῖν δεῖ Θεῷ μᾶλλον ἢ ἀνθρώποις. 29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: fMen moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den mensen.
f Hand. 4:19. verwijsteksten
   
30 ὁ Θεὸς τῶν πατέρων ἡμῶν ἤγειρεν Ἰησοῦν, ὃν ὑμεῖς διεχειρίσασθε, κρεμάσαντες ἐπὶ ξύλου. 30 gDe God onzer vaderen heeft Jezus 45opgewekt, Welken gij omgebracht hebt, hhangende Hem aan het hout.
g Hand. 3:15. verwijsteksten
45 Namelijk uit de doden. Of: gesteld en gezonden tot een Zaligmaker, Hand. 13:23. verwijsteksten
h Deut. 21:23. Hand. 10:39; 13:29. 1 Petr. 2:24. verwijsteksten
   
31 τοῦτον ὁ Θεὸς ἀρχηγὸν καὶ σωτῆρα ὕψωσε τῇ δεξιᾷ αὐτοῦ, δοῦναι μετάνοιαν τῷ Ἰσραὴλ καὶ ἄφεσιν ἁμαρτιῶν. 31 Dezen heeft God door Zijn rechterhand iverhoogd 46tot een Vorst en Zaligmaker, om 47Israël te geven bekering en vergeving der zonden.
i Hand. 2:33; 3:15. Filipp. 2:9. verwijsteksten
46 Of: zijnde een Vorst en Zaligmaker.
47 Dat is, de ware Israëlieten, Rom. 9:6. Gal. 6:16. verwijsteksten
   
32 καὶ ἡμεῖς ἐσμεν αὐτοῦ μάρτυρες τῶν ῥημάτων τούτων, καὶ τὸ Πνεῦμα δὲ τὸ Ἅγιον, ὃ ἔδωκεν ὁ Θεὸς τοῖς πειθαρχοῦσιν αὐτῷ. 32 En wij zijn kZijn getuigen 48van deze woorden, en ook 49de Heilige Geest, Welken God lgegeven heeft dengenen die Hem gehoorzaam zijn.
k Joh. 15:27. verwijsteksten
48 Dat is, van deze zaken. Hebr. Luk. 1:37. Hand. 10:37. verwijsteksten
49 Dat is, de krachtige werking des Heiligen Geestes in de harten der mensen tot hun bekering, mitsgaders deze zichtbare gaven Deszelven.
l Hand. 2:4. verwijsteksten
   
33 Οἱ δὲ ἀκούσαντες διεπρίοντο, καὶ ἐβουλεύοντο ἀνελεῖν αὐτούς. 33 Als zij nu dit hoorden, 50berstte hun het hart, en zij hielden raad om hen te doden.
50 Gr. zij werden als in tweeën gesneden of gezaagd; namelijk in het hart, van boosheid en toorn. Zie Hand. 7:54. verwijsteksten
   
34 ἀναστὰς δέ τις ἐν τῷ συνεδρίῳ Φαρισαῖος, ὀνόματι Γαμαλιήλ, νομοδιδάσκαλος, τίμιος παντὶ τῷ λαῷ, ἐκέλευσεν ἔξω βραχύ τι τοὺς ἀποστόλους ποιῆσαι. 34 Maar een zeker farizeeër stond op in den Raad, met name 51Gamáliël, een leraar der wet, in waarde gehouden bij al het volk, en gebood dat men de apostelen 52een weinig zou doen buiten staan.
51 Deze meent men dezelfde te zijn, aan wiens voeten de apostel Paulus in de wet onderwezen is geweest, Hand. 22:3. verwijsteksten
52 Gr. een korten, namelijk tijd.
   
35 εἶπέ τε πρὸς αὐτούς, Ἄνδρες Ἰσραηλῖται, προσέχετε ἑαυτοῖς ἐπὶ τοῖς ἀνθρώποις τούτοις, τί μέλλετε πράσσειν. 35 En hij zeide tot hen: Gij Israëlitische mannen, ziet voor u, wat gij doen zult aangaande deze mensen.
36 πρὸ γὰρ τούτων τῶν ἡμερῶν ἀνέστη Θευδᾶς, λέγων εἶναί τινα ἑαυτόν, ᾧ προσεκολλήθη ἀριθμὸς ἀνδρῶν ὡσεὶ τετρακοσίων· ὃς ἀνῃρέθη, καὶ πάντες ὅσοι ἐπείθοντο αὐτῷ διελύθησαν καὶ ἐγένοντο εἰς οὐδέν. 36 mWant 53vóór deze dagen stond 54Theudas op, zeggende dat hij 55wat was, dien een getal van omtrent vierhonderd mannen 56aanhing; welke is omgebracht, en allen die hem gehoor gaven, zijn verstrooid en tot niet geworden.
m Hand. 21:38. verwijsteksten
53 Dat is, vóór dezen tijd. Want het was al enige jaren geleden.
54 De historieschrijver Josephus, Oudheden, boek 20, hfdst. 2, maakt mentie van een oproerigen Theudas, die zich opgeworpen heeft als Cuspius Fadus stadhouder over Judea was onder den keizer Claudius, maar zulks is na dezen tijd geschied en na den dood van Herodes Agrippa. Zodat Gamaliël hier dan spreekt van een anderen Theudas, die ten tijde van den keizer Augustus of Tiberius geweest is.
55 Dat is, wat groots, gelijk Hand. 8:9. verwijsteksten
56 Gr. aankleefde.
   
37 μετὰ τοῦτον ἀνέστη Ἰούδας ὁ Γαλιλαῖος ἐν ταῖς ἡμέραις τῆς ἀπογραφῆς, καὶ ἀπέστησε λαὸν ἱκανὸν ὀπίσω αὐτοῦ· κἀκεῖνος ἀπώλετο, καὶ πάντες ὅσοι ἐπείθοντο αὐτῷ διεσκορπίσθησαν. 37 57Na hem stond op 58Judas, de Galileeër, 59in de dagen 60der beschrijving, en maakte veel volk afvallig achter zich; en deze is ook vergaan, en allen die hem gehoor gaven, zijn verstrooid geworden.
57 Dat is, na dezen Theudas.
58 Deze wordt anders genaamd Judas Gaulonites, die het volk oproerig maakte, als Archelaüs afgezet en gebannen zijnde, de Romeinen het land van Judea tot een provincie maakten en door hun stadhouders voortaan lieten regeren, en te dien einde het land lieten beschrijven. Zie Josephus, boek 18, hfdst. 1 en boek 20, hfdst. 3. Josephus maakt nog mentie van een anderen oproerigen Judas, den zoon van den moordenaar Ezechias, die voordezen oproer verwekte als Archelaüs naar Rome was gereisd, om in de plaats van zijn vader Herodes gesteld te worden, Oudheden, boek 17, hfdst. 12 en Joodse Oorlog, boek 2, hfdst. 2.
59 Dat is, ten tijde.
60 Deze beschrijving is niet dezelfde waarvan gesproken wordt Luk. 2:1, 2, want die geschiedde zonder oproer, en wordt de eerste genaamd ten aanzien van deze tweede, die daarna gedaan is over Judea, en met oproer gemengd, hetwelk deze Judas verwekte, Josephus, Oudheden, boek 18, hfdst. 1. verwijsteksten
   
38 καὶ τὰ νῦν λέγω ὑμῖν, ἀπόστητε ἀπὸ τῶν ἀνθρώπων τούτων, καὶ ἐάσατε αὐτούς· ὅτι ἐὰν ᾖ ἐξ ἀνθρώπων ἡ βουλὴ αὕτη ἢ τὸ ἔργον τοῦτο, καταλυθήσεται· 38 En nu zeg ik ulieden: 61Houdt af van deze mensen en laat hen gaan; nwant indien 62deze raad of dit werk 63uit mensen is, zo zal het 64gebroken worden.
61 Namelijk dat gij hun geen kwaad meer doet.
n Spr. 21:30. Jes. 8:10. Matth. 15:13. verwijsteksten
62 Dat is, dit ondernemen of bedrijf der apostelen.
63 Dat is, van mensen en uit menselijke autoriteit aangenomen, Matth. 21:25. verwijsteksten
64 Gr. ontbonden.
   
39 εἰ δὲ ἐκ Θεοῦ ἐστιν, οὐ δύνασθε καταλῦσαι αὐτό, μήποτε καὶ θεομάχοι εὑρεθῆτε. 39 Maar indien het 65uit God is, zo kunt gij dat niet 66breken; opdat gij niet 67misschien bevonden wordt ook otegen God te strijden.
65 Dat is, uit Goddelijke autoriteit en bevel aangesteld.
66 Gr. ontbinden.
67 Of: te eniger tijd.
o Hand. 9:5; 23:9. verwijsteksten
   
40 ἐπείσθησαν δὲ αὐτῷ· καὶ προσκαλεσάμενοι τοὺς ἀποστόλους, δείραντες παρήγγειλαν μὴ λαλεῖν ἐπὶ τῷ ὀνόματι τοῦ Ἰησοῦ, καὶ ἀπέλυσαν αὐτούς. 40 En zij 68gaven hem gehoor; en als zij de apostelen tot zich geroepen hadden, 69geselden zij hen, en geboden hun dat zij niet zouden spreken 70in den Naam van Jezus, en lieten hen gaan.
68 Dat is, zij lieten zich bewegen en overreden dat zij zijn raad volgden.
69 Gr. sloegen, namelijk met roeden of geselen. Dit was hun van Christus voorzegd, Matth. 10:17; 23:34. Hetzelve is ook aan Paulus gedaan, 2 Kor. 11:24. verwijsteksten
70 Zie Hand. 4:18. verwijsteksten
   
41 οἱ μὲν οὖν ἐπορεύοντο χαίροντες ἀπὸ προσώπου τοῦ συνεδρίου, ὅτι ὑπὲρ τοῦ ὀνόματος αὐτοῦ κατηξιώθησαν ἀτιμασθῆναι. 41 Zij dan gingen heen van het aangezicht des Raads, pverblijd zijnde dat zij waren 71waardig geacht geweest 72om Zijns Naams wil smaadheid te lijden.
p Matth. 5:12. verwijsteksten
71 Namelijk van God, Die hun uit genade deze eer en waardigheid gegeven had, Filipp. 1:29. verwijsteksten
72 Dat is, om de zaak en leer van Christus.
   
42 πᾶσάν τε ἡμέραν, ἐν τῷ ἱερῷ καὶ κατ’ οἶκον, οὐκ ἐπαύοντο διδάσκοντες καὶ εὐαγγελιζόμενοι Ἰησοῦν τὸν Χριστόν. 42 En zij hielden niet op allen dag in den tempel en 73bij de huizen te leren en Jezus Christus te verkondigen.
73 Of: van huis tot huis. Zie Hand. 2:46; 20:20. verwijsteksten

Einde Handelingen 5