Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Paulus verlof gekregen hebbende om zich te verantwoorden, verhaalt voor den koning Agrippa en den gansen raad zijn leven voor zijn bekering. 12 Zijn bekering en beroeping tot het apostelambt, hoe dit geschied is. 19 En zijn leven na zijn bekering. 20 Wat hij gedaan, 21 Geleden, 22 En geleerd heeft. 24 Welke verantwoording gehoord zijnde, oordeelt Festus dat Paulus raasde, hetwelk Paulus ontkent. 27 Agrippa wordt bijna bewogen om een Christen te worden. 30 En hij en de omstanders oordelen dat hij onschuldig is. 32 Gelijk ook dat hij mocht losgelaten worden, had hij zich op den keizer niet beroepen. |
| | De rede voor Agrippa |
1 Ἀγρίππας δὲ πρὸς τὸν Παῦλον ἔφη, Ἐπιτρέπεταί σοι ὑπὲρ σεαυτοῦ λέγειν. τότε ὁ Παῦλος ἀπελογεῖτο, ἐκτείνας τὴν χεῖρα, | | 1 EN Agrippa zeide tot Paulus: Het is u geoorloofd voor uzelven te spreken. Toen strekte Paulus 1de hand uit, en verantwoordde zich aldus: |
| 1 Namelijk om stilte en gehoor te verwekken. |
| | |
2 Περὶ πάντων ὧν ἐγκαλοῦμαι ὑπὸ Ἰουδαίων, βασιλεῦ Ἀγρίππα, ἥγημαι ἐμαυτὸν μακάριον μέλλων ἀπολογεῖσθαι ἐπὶ σοῦ σήμερον· | | 2 Ik acht mijzelven gelukkig, o koning Agrippa, dat ik mij heden voor u zal verantwoorden van alles waarover ik van de Joden beschuldigd word; |
3 μάλιστα γνώστην ὄντα *σὲ εἰδὼς πάντων τῶν κατὰ Ἰουδαίους ἐθῶν τε καὶ ζητημάτων· διὸ δέομαί σου, μακροθύμως ἀκοῦσαί μου. * σὲ εἰδὼς B-edd, Sc | σε St, B-edd, Elz, M | | 3 Allermeest dewijl ik weet dat gij 2kennis hebt van alle gewoonten en 3vragen, die onder de Joden zijn. Daarom bid ik u dat gij mij lankmoediglijk hoort. |
| 2 Gr. een kenner zijt, namelijk als een Jood, en in de Joodse religie onderwezen. Dit zegt hij niet om Agrippa te pluimstrijken, maar om hem tot meerdere aandacht en leerzaamheid te bewegen. |
| 3 Of: kwesties, geschillen. |
| | |
4 τὴν μὲν οὖν βίωσίν μου τὴν ἐκ νεότητος, τὴν ἀπ’ ἀρχῆς γενομένην ἐν τῷ ἔθνει μου ἐν Ἱεροσολύμοις, ἴσασι πάντες οἱ Ἰουδαῖοι, | | 4 4Mijn leven dan van de jonkheid aan, hetwelk van den beginne onder mijn volk te Jeruzalem geweest is, weten al de Joden; |
| 4 Dat is, hoe ik geleefd of mij gedragen heb. |
| | |
5 προγινώσκοντές με ἄνωθεν (ἐὰν θέλωσι μαρτυρεῖν), ὅτι κατὰ τὴν ἀκριβεστάτην αἵρεσιν τῆς ἡμετέρας θρησκείας ἔζησα Φαρισαῖος. | | 5 Als die 5van overlang mij tevoren gekend hebben (indien zij het wilden getuigen), dat ik naar de 6bescheidenste sekte van onzen godsdienst als een farizeeër geleefd heb. |
| 5 Gr. van boven aan, dat is, van verleden tijden. |
| 6 Of: scherpste, volkomenste. Zie Hand. 22:3; 23:8. |
| Hand. 22:3 Ik ben een Joods man, en te Tarsen in Cilícië geboren, opgevoed in deze stad aan de voeten van Gamáliël, onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt; Hand. 23:8 Want de sadduceeën zeggen dat er geen opstanding is, noch engel, noch geest, maar de farizeeën belijden het beide. |
| | |
6 καὶ νῦν ἐπ’ ἐλπίδι τῆς πρὸς τοὺς πατέρας ἐπαγγελίας γενομένης ὑπὸ τοῦ Θεοῦ ἕστηκα κρινόμενος, | | 6 En nu sta ik en word geoordeeld over ade hoop 7der belofte, die van God tot de vaderen geschied is; |
| a Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10. Deut. 18:15. 2 Sam. 7:12. Ps. 132:11. Jes. 4:2; 7:14; 9:5; 40:10. Jer. 23:5; 33:14. Ez. 34:23; 37:24. Dan. 9:24. Micha 7:20. |
| Gen. 3:15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. Gen. 26:4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en zal uw zaad al deze landen geven; en in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. Deut. 18:15 Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen; 2 Sam. 7:12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Ps. 132:11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. Jes. 4:2 Te dien dage zal des HEEREN SPRUITE zijn tot sieraad en tot heerlijkheid, en de Vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering dengenen die het ontkomen zullen in Israël. Jes. 7:14 Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam IMMÁNUËL heten. Jes. 9:5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; Jes. 40:10 Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Jer. 23:5 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik den David een rechtvaardige SPRUITE zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. Jer. 33:14 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het goede woord verwekken zal, dat Ik tot het huis van Israël en over het huis van Juda gesproken heb. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Ez. 37:24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn, en zij zullen allen tezamen één Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Micha 7:20 Gij zult Jakob de trouw, Abraham de goedertierenheid geven, die Gij onzen vaderen van oude dagen af gezworen hebt. |
| 7 Dat is, der vervulling der belofte, van de gerechtigheid en zaligheid door den Messias te verkrijgen, vss. 22, 23. |
| vers 22 Dan, hulpe van God verkregen hebbende, sta ik tot op dezen dag, betuigende beide klein en groot; niets zeggende buiten hetgeen de profeten en Mozes gesproken hebben dat geschieden zou: vers 23 Namelijk dat de Christus lijden moest, en dat Hij, de Eerste uit de opstanding der doden zijnde, een licht zou verkondigen dezen volke en den heidenen. |
| | |
7 εἰς ἣν τὸ δωδεκάφυλον ἡμῶν ἐν ἐκτενείᾳ νύκτα καὶ ἡμέραν λατρεῦον ἐλπίζει καταντῆσαι· περὶ ἧς ἐλπίδος ἐγκαλοῦμαι, βασιλεῦ Ἀγρίππα, ὑπὸ τῶν Ἰουδαίων. | | 7 8Tot dewelke 9onze twaalf geslachten, 10geduriglijk nacht en dag God dienende, 11verhopen te komen; 12over welke hoop ik, o koning Agrippa, van de Joden word beschuldigd. |
| 8 Namelijk hoop, dat is, gehoopte zaak, of: belofte, dat is, beloofde zaak. |
| 9 Namelijk de godvruchtige Joden uit de twaalf geslachten Israëls, niet alleen in Judea woonachtig, maar ook door de gehele wereld verstrooid, Jak. 1:1. |
| Jak. 1:1 JAKOBUS,
een dienstknecht van God en van den Heere JEZUS CHRISTUS, aan de twaalf stammen die in de verstrooiing zijn: Zaligheid. |
| 10 Gr. in gedurigheid, of: in vurigheid. |
| 11 Welke hoop namelijk in zichzelve wel goed is, maar hierin gebrekkelijk, dat zij nog hopen of verwachten hetgeen in Christus Jezus alrede is vervuld. |
| 12 Dat is, over de vervulling van welke hoop, enz. Waarin ook de hoop der opstanding van de doden en vooral van den Messias is begrepen; hetwelk hij zonder twijfel uit de Schriften der profeten had bewezen, gelijk hij doet Hand. 13:33 en vervolgens; gelijk de navolgende rede van Paulus verklaart. |
| Hand. 13:33 Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. |
| | |
8 *τί; ἄπιστον κρίνεται παρ’ ὑμῖν, εἰ ὁ Θεὸς νεκροὺς ἐγείρει; * τί; ἄπιστον B, Elz | τί ἄπιστον St, Sc | | 8 13Wat? Wordt het bij ulieden ongelofelijk geoordeeld dat God de doden opwekt? |
| 13 Dit schijnt hij gesproken te hebben zich kerende tot Festus en de andere heidenen; want Agrippa geloofde de profeten, vers 27, en derhalve ook de opstanding der doden, vers 7. |
| vers 27 Gelooft gij, o koning Agrippa, de profeten? Ik weet dat gij ze gelooft. vers 7 Tot dewelke onze twaalf geslachten, geduriglijk nacht en dag God dienende, verhopen te komen; over welke hoop ik, o koning Agrippa, van de Joden word beschuldigd. |
| | |
9 ἐγὼ μὲν οὖν ἔδοξα ἐμαυτῷ πρὸς τὸ ὄνομα Ἰησοῦ τοῦ Ναζωραίου δεῖν πολλὰ ἐναντία πρᾶξαι· | | 9 b14Ik meende waarlijk bij mijzelven, dat ik tegen den Naam van Jezus van Nazareth vele wederpartijdige dingen moest doen; |
| b Hand. 8:3; 9:1; 22:4. 1 Kor. 15:9. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13. |
| Hand. 8:3 En Saulus verwoestte de gemeente, gaande in de huizen; en trekkende mannen en vrouwen, leverde hen over in de gevangenis. Hand. 9:1 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, Hand. 22:4 Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; 1 Kor. 15:9 Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb. Gal. 1:13 Want gij hebt mijn omgang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uitnemend zeer de gemeente Gods vervolgde en dezelve verwoestte, 1 Tim. 1:13 Die tevoren een godslasteraar was en een vervolger en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het onwetend gedaan heb in mijn ongelovigheid; |
| 14 Namelijk gelijk de anderen nu doen, met een blinden ijver, zonder rechte wetenschap. |
| | |
10 ὃ καὶ ἐποίησα ἐν Ἱεροσολύμοις, καὶ πολλοὺς τῶν ἁγίων ἐγὼ φυλακαῖς κατέκλεισα, τὴν παρὰ τῶν ἀρχιερέων ἐξουσίαν λαβών, ἀναιρουμένων τε αὐτῶν κατήνεγκα ψῆφον. | | 10 Hetwelk ik ook gedaan heb te Jeruzalem, en ik heb velen van 15de heiligen in de gevangenissen gesloten, de macht van de overpriesters ontvangen hebbende; en als zij omgebracht werden, 16stemde ik het toe. |
| 15 Dat is, degenen die in Christus geloofden. |
| 16 Gr. bracht ik mijn stem daartoe. Van het Griekse woord psephos zie Openb. 2:17. |
| Openb. 2:17 Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. Die overwint, Ik zal hem geven te eten van het Manna Dat verborgen is, en Ik zal hem geven een witten keursteen, en op den keursteen een nieuwen naam geschreven, welken niemand kent, dan die hem ontvangt. |
| | |
11 καὶ κατὰ πάσας τὰς συναγωγὰς πολλάκις τιμωρῶν αὐτούς, ἠνάγκαζον βλασφημεῖν· περισσῶς τε ἐμμαινόμενος αὐτοῖς, ἐδίωκον ἕως καὶ εἰς τὰς ἔξω πόλεις. | | 11 En door al de synagogen heb ik hen 17dikmaals gestraft en 18gedwongen te lasteren; en bovenmate tegen hen woedende, heb ik hen vervolgd ook tot in de buitenlandse steden. |
| 17 Namelijk die volstandig bleven in hun geloof. |
| 18 Dat is, met pijnigen en dreigementen gedwongen Christus te verloochenen, ja, zelfs te vloeken, gelijk dit ook was de wijze der heidenen in het vervolgen der Christenen. Zie Plinius Junior in Brief aan Trajanus. |
| | |
12 ἐν οἷς καὶ πορευόμενος εἰς τὴν Δαμασκὸν μετ’ ἐξουσίας καὶ ἐπιτροπῆς τῆς παρὰ τῶν ἀρχιερέων, | | 12 19Waarover ook als ik naar Damascus reisde, met macht en last, welke ik van de overpriesters had, |
| 19 Hetgeen in dit verhaal verklaring van node heeft, daarvan zie de aantt. op Handelingen 9. |
| Handelingen 9 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester, |
| | |
13 ἡμέρας μέσης, κατὰ τὴν ὁδὸν εἶδον, βασιλεῦ, οὐρανόθεν ὑπὲρ τὴν λαμπρότητα τοῦ ἡλίου, περιλάμψαν με φῶς καὶ τοὺς σὺν ἐμοὶ πορευομένους. | | 13 Zag ik, o koning, in het midden van den dag op den weg ceen licht, boven den glans der zon, van den hemel mij en degenen die met mij reisden omschijnende. |
| c Hand. 9:3. |
| Hand. 9:3 En als hij reisde, is het geschied dat hij nabij Damascus kwam, en hem omscheen snellijk een licht van den hemel; |
| | |
14 πάντων δὲ καταπεσόντων ἡμῶν εἰς τὴν γῆν, ἤκουσα φωνὴν λαλοῦσαν πρός με καὶ λέγουσαν τῇ Ἑβραΐδι διαλέκτῳ, Σαούλ, Σαούλ, τί με διώκεις; σκληρόν σοι πρὸς κέντρα λακτίζειν. | | 14 En als 20wij allen ter aarde nedergevallen waren, hoorde ik een stem tot mij sprekende, en zeggende in de 21Hebreeuwse taal: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? Het is u hard tegen de prikkels de verzenen te slaan. |
| 20 Dat is, zowel die met mij reisden, als ik, hoewel ik bleef liggen en zij terstond allen verbaasd opstonden, Hand. 9:7. |
| Hand. 9:7 En de mannen die met hem over weg reisden, stonden verbaasd, horende wel de stem, maar niemand ziende. |
| 21 Hieruit schijnt dat Paulus Agrippa en Festus in het Hebreeuws niet heeft aangesproken, maar in het Grieks of in het Latijn, als hun beter bekend. |
| | |
15 ἐγὼ δὲ εἶπον, Τίς εἶ, Κύριε; ὁ δὲ εἶπεν, Ἐγώ εἰμι Ἰησοῦς ὃν σὺ διώκεις. | | 15 En ik zeide: Wie zijt Gij, Heere? En Hij zeide: Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt. |
16 ἀλλὰ ἀνάστηθι, καὶ στῆθι ἐπὶ τοὺς πόδας σου· εἰς τοῦτο γὰρ ὤφθην σοι, προχειρίσασθαί σε ὑπηρέτην καὶ μάρτυρα ὧν τε εἶδες ὧν τε ὀφθήσομαί σοι, | | 16 Maar richt u op en sta op uw voeten; want hiertoe ben Ik u 22verschenen, om u te stellen tot een dienaar en getuige der dingen, beide die gij gezien hebt en in welke Ik u nog zal verschijnen; |
| 22 Of: van u gezien. Van de manier van deze verschijning zie de aant. Hand. 9:17. |
| Hand. 9:17 En Ananías ging heen en kwam in het huis; en de handen op hem leggende, zeide hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op den weg dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden. |
| | |
17 ἐξαιρούμενός σε ἐκ τοῦ λαοῦ καὶ τῶν ἐθνῶν, εἰς οὓς νῦν σε ἀποστέλλω, | | 17 Verlossende u 23van dit volk en van de heidenen, tot dewelke Ik u nu zend, |
| 23 Namelijk der Joden, die u zullen vervolgen. |
| | |
18 ἀνοῖξαι ὀφθαλμοὺς αὐτῶν, *καὶ ἐπιστρέψαι ἀπὸ σκότους εἰς φῶς καὶ τῆς ἐξουσίας τοῦ Σατανᾶ ἐπὶ τὸν Θεόν, τοῦ λαβεῖν αὐτοὺς ἄφεσιν ἁμαρτιῶν, καὶ κλῆρον ἐν τοῖς ἡγιασμένοις πίστει τῇ εἰς ἐμέ. * καὶ B, Sc | τοῦ St, Elz, M | | 18 dOm hun 24ogen te openen, en hen te bekeren 25van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en 26een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij. |
| d Jes. 60:1. |
| Jes. 60:1 MAAK u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op. |
| 24 Dat is, hun verstand, namelijk door de predicatie van Mijn Evangelie. |
| 25 Dat is, van de natuurlijke blindheid en wereldse onwetendheid tot de rechte en ware kennis Gods ter eeuwige zaligheid. |
| 26 Gr. een lot, omdat de erfdelen veeltijds door het lot uitgedeeld worden. |
| | |
19 ὅθεν, βασιλεῦ Ἀγρίππα, οὐκ ἐγενόμην ἀπειθὴς τῇ οὐρανίῳ ὀπτασίᾳ· | | 19 Daarom, o koning Agrippa, ben ik dat hemels gezicht niet ongehoorzaam geweest; |
20 ἀλλὰ τοῖς ἐν Δαμασκῷ πρῶτον καὶ Ἱεροσολύμοις, εἰς πᾶσάν τε τὴν χώραν τῆς Ἰουδαίας, καὶ τοῖς ἔθνεσιν, *ἀπήγγελλον μετανοεῖν, καὶ ἐπιστρέφειν ἐπὶ τὸν Θεόν, ἄξια τῆς μετανοίας ἔργα πράσσοντας. * ἀπήγγελλον B-edd, Elz, Sc | ἀπαγγέλλων St, B-edd, M-pt | ἀπαγγέλλω M-pt | | 20 eMaar heb eerst dengenen die te Damascus waren, en te Jeruzalem, en in het gehele land van Judéa, en den heidenen verkondigd dat zij zich zouden beteren en tot God bekeren, werken doende der bekering 27waardig. |
| e Hand. 9:19, 28; 22:17, 21. |
| Hand. 9:19 En als hij spijze genomen had, werd hij versterkt. En Saulus was sommige dagen bij de discipelen die te Damascus waren. Hand. 9:28 En hij was met hen ingaande en uitgaande te Jeruzalem; Hand. 22:17 En het gebeurde mij, als ik te Jeruzalem wedergekeerd was en in den tempel bad, dat ik in een vertrekking van zinnen was, Hand. 22:21 En Hij zeide tot mij: Ga heen; want Ik zal u ver tot de heidenen afzenden. |
| 27 Zie hiervan de verklaring op Matth. 3:8. |
| Matth. 3:8 (kt.) Brengt dan vruchten voort der bekering waardig. |
| | |
21 ἕνεκα τούτων με οἱ Ἰουδαῖοι συλλαβόμενοι ἐν τῷ ἱερῷ ἐπειρῶντο διαχειρίσασθαι. | | 21 Om dezer zaken wil hebben mij de Joden fin den tempel gegrepen en gepoogd om te brengen. |
| f Hand. 21:30. |
| Hand. 21:30 En de gehele stad kwam in roer, en het volk liep tezamen; en zij grepen Paulus en trokken hem buiten den tempel; en terstond werden de deuren gesloten. |
| | |
22 ἐπικουρίας οὖν τυχὼν τῆς παρὰ τοῦ Θεοῦ, ἄχρι τῆς ἡμέρας ταύτης ἕστηκα μαρτυρούμενος μικρῷ τε καὶ μεγάλῳ, οὐδὲν ἐκτὸς λέγων ὧν τε οἱ προφῆται ἐλάλησαν μελλόντων γίνεσθαι καὶ Μωσῆς, | | 22 Dan, hulpe van God verkregen hebbende, 28sta ik tot op dezen dag, betuigende beide 29klein en groot; niets zeggende buiten hetgeen de profeten en Mozes gesproken hebben dat geschieden zou: |
| 28 Dat is, ben ik nog in het leven behouden, en daarom niet trager geworden om het Evangelie te verkondigen. |
| 29 Dat is, een iegelijk, van wat staat of conditie hij zij. |
| | |
23 εἰ παθητὸς ὁ Χριστός, εἰ πρῶτος ἐξ ἀναστάσεως νεκρῶν φῶς μέλλει καταγγέλλειν τῷ λαῷ καὶ τοῖς ἔθνεσι. | | 23 Namelijk dat de Christus lijden moest, en dat Hij, 30de Eerste uit de opstanding der doden zijnde, 31een licht zou verkondigen dezen volke en den heidenen. |
| 30 Namelijk om eeuwiglijk te leven; want enigen die tevoren opgestaan waren, zijn wederom gestorven. Doch Paulus ziet hier niet alleen op de orde, maar inzonderheid op de kracht van Christus als van het Hoofd, waardoor de gelovigen als Zijn leden te zijner tijd ook tot het eeuwige leven zullen opstaan. Zie 1 Kor. 15:22, 23. Kol. 1:18. |
| 1 Kor. 15:22 Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden. 1 Kor. 15:23 Maar een iegelijk in zijn orde: de Eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst. Kol. 1:18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn. |
| 31 Zie vers 18. |
| vers 18 Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij. |
| | Antwoord van Festus en Agrippa |
24 Ταῦτα δὲ αὐτοῦ ἀπολογουμένου, ὁ Φῆστος μεγάλῃ τῇ φωνῇ ἔφη, Μαίνῃ, Παῦλε· τὰ πολλά σε γράμματα εἰς μανίαν περιτρέπει. | | 24 En als hij deze dingen tot verantwoording sprak, zeide Festus met grote stem: 32Gij raast, Paulus, 33de grote geleerdheid 34brengt u tot razernij. |
| 32 Namelijk gelijk lieden die ijdel van zinnen zijn van te veel studeren. Alzo oordeelt de natuurlijke mens van de wijsheid Gods, 1 Kor. 1:23; 2:14. |
| 1 Kor. 1:23 Doch wij prediken Christus den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid, 1 Kor. 2:14 Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. |
| 33 Gr. de vele letteren. |
| 34 Gr. keert u om. |
| | |
25 ὁ δέ, Οὐ μαίνομαι, φησί, κράτιστε Φῆστε, ἀλλ’ ἀληθείας καὶ σωφροσύνης ῥήματα ἀποφθέγγομαι. | | 25 Maar hij zeide: Ik raas niet, machtigste Festus, maar ik spreek woorden van waarheid en 35van een gezond verstand. |
| 35 Of: van een gematigd en nuchter verstand. |
| | |
26 ἐπίσταται γὰρ περὶ τούτων ὁ βασιλεύς, πρὸς ὃν καὶ παρρησιαζόμενος λαλῶ· λανθάνειν γὰρ αὐτόν τι τούτων οὐ πείθομαι οὐδέν· οὐ γάρ ἐστιν ἐν γωνίᾳ πεπραγμένον τοῦτο. | | 26 Want de koning weet van 36deze dingen, tot welken ik ook vrijmoedigheid gebruikende spreek; want ik geloof niet dat hem iets van deze dingen verborgen is; gwant dit is in geen hoek geschied. |
| 36 Namelijk die ik van Christus Jezus en hetgeen Hem geschied is, verhaald heb, dewijl het te Jeruzalem openlijk geschied en geheel Syrië door bekend is. |
| g Joh. 18:20. |
| Joh. 18:20 Jezus antwoordde hem: Ik heb vrijuit gesproken tot de wereld; Ik heb allen tijd geleerd in de synagoge en in den tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkomen, en in het verborgen heb Ik niets gesproken. |
| | |
27 πιστεύεις, βασιλεῦ Ἀγρίππα, τοῖς προφήταις; οἶδα ὅτι πιστεύεις. | | 27 Gelooft gij, o koning Agrippa, de profeten? Ik weet dat gij ze 37gelooft. |
| 37 Dat is, voor waarachtig en voor Gods Woord houdt. |
| | |
28 ὁ δὲ Ἀγρίππας πρὸς τὸν Παῦλον ἔφη, Ἐν ὀλίγῳ με πείθεις Χριστιανὸν γενέσθαι. | | 28 En Agrippa zeide tot Paulus: Gij 38beweegt mij bijna een Christen te worden. |
| 38 Gr. overreedt. |
| | |
29 ὁ δὲ Παῦλος εἶπεν, Εὐξαίμην ἂν τῷ Θεῷ, καὶ ἐν ὀλίγῳ καὶ ἐν πολλῷ οὐ μόνον σε, ἀλλὰ καὶ πάντας τοὺς ἀκούοντάς μου σήμερον, γενέσθαι τοιούτους ὁποῖος κἀγώ εἰμι, παρεκτὸς τῶν δεσμῶν τούτων. | | 29 En Paulus zeide: hIk wenste wel van God 39dat, én bijna én geheel, niet alleen gij, maar ook allen die mij heden horen, zodanigen werden gelijk als ik ben, uitgenomen 40deze banden. |
| h 1 Kor. 7:7. |
| 1 Kor. 7:7 Want ik wilde dat alle mensen waren gelijk als ik zelf ben; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. |
| 39 Gr. dat, én in weinig én in veel. |
| 40 Dat is, deze keten, waarin zijn hand gesloten was. Zie Hand. 12:6; 28:16. |
| Hand. 12:6 Toen hem nu Herodes zou voorbrengen, sliep Petrus dienzelven nacht tussen twee krijgsknechten, gebonden met twee ketenen; en de wachters voor de deur bewaarden de gevangenis. Hand. 28:16 En toen wij te Rome gekomen waren, gaf de hoofdman de gevangenen over aan den overste des legers; maar Paulus werd toegelaten op zichzelven te wonen met den krijgsknecht die hem bewaarde. |
| | |
30 Καὶ ταῦτα εἰπόντος αὐτοῦ, ἀνέστη ὁ βασιλεὺς καὶ ὁ ἡγεμών, ἥ τε Βερνίκη, καὶ οἱ συγκαθήμενοι αὐτοῖς· | | 30 En als hij dit gezegd had, stond de koning op, en de stadhouder, en Berníce, en die met hen gezeten waren; |
31 καὶ ἀναχωρήσαντες ἐλάλουν πρὸς ἀλλήλους, λέγοντες ὅτι Οὐδὲν θανάτου ἄξιον ἢ δεσμῶν πράσσει ὁ ἄνθρωπος οὗτος. | | 31 En aan een zijde gegaan zijnde, spraken zij tot elkander, zeggende: iDeze mens doet niets des doods of der banden waardig. |
| i Hand. 23:9; 25:25. |
| Hand. 23:9 En er geschiedde een groot geroep; en de schriftgeleerden van de zijde der farizeeën stonden op en streden, zeggende: Wij vinden geen kwaad in dezen mens; en indien een geest tot hem gesproken heeft of een engel, laat ons tegen God niet strijden. Hand. 25:25 Maar ik bevonden hebbende dat hij niets des doods waardig gedaan had, en dewijl hij ook zelf zich op den keizer beroepen heeft, heb besloten hem te zenden. |
| | |
32 Ἀγρίππας δὲ τῷ Φήστῳ ἔφη, Ἀπολελύσθαι ἐδύνατο ὁ ἄνθρωπος οὗτος, εἰ μὴ ἐπεκέκλητο Καίσαρα. | | 32 En Agrippa zeide tot Festus: Deze mens kon losgelaten worden, 41indien hij zich op den keizer niet had beroepen. |
| 41 Dit is maar een uitvlucht; want Paulus’ beroep op den keizer kon zijn loslating niet beletten, dewijl zij hem voor onschuldig hielden, maar dit zeggen zij om Paulus niet los te laten, en om der Joden ondank te ontgaan. |