Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Handelingen 25 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Handelingen 25

1 Festus komt in de plaats van Felix, van welken de hogepriester en Joodse Raad verzoeken, dat hij Paulus wilde naar Jeruzalem doen komen, menende hem onderweg te doden. 4 Maar Festus wil dat zij voor hem te Cesarea verschijnen. 7 Hetwelk zij doen, en beschuldigen hem zwaarlijk, doch zonder bewijs. 9 Paulus merkende dat Festus genegen was om hem naar Jeruzalem te zenden, beroept zich op den keizer. 13 De koning Agrippa en Bernice komen te Cesarea, dien Festus de zaak van Paulus verhaalt. 22 Agrippa begeert hem te mogen horen, hetwelk geschiedt des anderen daags. 24 En Festus verhaalt verder wat hij in de zaak van Paulus gedaan, en hoe hij in hem geen schuld gevonden had.
  
Voor Festus
1 Φῆστος οὖν ἐπιβὰς τῇ ἐπαρχίᾳ, μετὰ τρεῖς ἡμέρας ἀνέβη εἰς Ἱεροσόλυμα ἀπὸ Καισαρείας. 1 FESTUS dan in de 1provincie gekomen zijnde, ging na drie dagen van 2Cesaréa op naar 3Jeruzalem.
1 Alzo noemden de Romeinen een landschap hetwelk zij met de wapenen gewonnen en onder hun gebied gebracht hadden, en door enige afgezonden stadhouders vanwege het Romeinse rijk lieten regeren; hoedanig ook Judea was. Zie ook Hand. 23:34. verwijsteksten
2 Welke stad te dien tijde de stoel was van de Romeinse stadhouders, vanwege haar sterkte en ligging. Zie Hand. 23:23. verwijsteksten
3 Die de hoofdstad was van de gehele provincie, en waar de geestelijke en wereldlijke regering der Joden was, doch onder het opzicht des stadhouders.
   
2 ἐνεφάνισαν δὲ αὐτῷ ὁ ἀρχιερεὺς καὶ οἱ πρῶτοι τῶν Ἰουδαίων κατὰ τοῦ Παύλου, καὶ παρεκάλουν αὐτόν, 2 En de hogepriester en 4de voornaamsten 5der Joden verschenen voor hem tegen Paulus, en baden hem,
4 Gr. de eersten.
5 Dat is, uit den Raad der Joden, Hand. 24:1. verwijsteksten
   
3 αἰτούμενοι χάριν κατ’ αὐτοῦ, ὅπως μεταπέμψηται αὐτὸν εἰς Ἱερουσαλήμ, ἐνέδραν ποιοῦντες ἀνελεῖν αὐτὸν κατὰ τὴν ὁδόν. 3 Begerende gunst tegen 6hem, opdat hij hem zou doen komen te Jeruzalem; en leggende een lage om hem op den weg om te brengen.
6 Namelijk Paulus.
   
4 ὁ μὲν οὖν Φῆστος ἀπεκρίθη, τηρεῖσθαι τὸν Παῦλον ἐν Καισαρείᾳ, ἑαυτὸν δὲ μέλλειν ἐν τάχει ἐκπορεύεσθαι. 4 Doch Festus antwoordde dat Paulus te Cesaréa bewaard werd, en dat hij zelf haast 7derwaarts zou verreizen.
7 Namelijk naar Cesarea, gelijk hij ook gedaan heeft, vers 6. verwijsteksten
   
5 οἱ οὖν δυνατοὶ ἐν ὑμῖν, φησί, συγκαταβάντες, εἴ τι *ἐστὶν ἄτοπον ἐν τῷ ἀνδρὶ τούτῳ, κατηγορείτωσαν αὐτοῦ.
* ἐστὶν ἄτοπον B-edd, Sc | ἐστὶν St, B-edd, Elz, M
5 Die dan, zeide hij, onder u kunnen, dat zij 8medeafreizen, en zo er iets onbehoorlijks in dezen man is, dat zij hem beschuldigen.
8 Namelijk naar Cesarea; zo spreekt hij omdat Jeruzalem hoger in het land en op bergen lag. Zie ook vers 7. verwijsteksten
   
6 Διατρίψας δὲ ἐν αὐτοῖς ἡμέρας *οὐ πλείους ἢ δέκα, καταβὰς εἰς Καισάρειαν, τῇ ἐπαύριον καθίσας ἐπὶ τοῦ βήματος ἐκέλευσε τὸν Παῦλον ἀχθῆναι.
* οὐ πλείους B-edd | πλείους St, B-edd, Elz, Sc, M (SV-kt)
6 En als hij onder hen 9niet meer dan tien dagen overgebracht had, kwam hij af naar Cesaréa; en des anderen daags op den rechterstoel gezeten zijnde, beval hij dat Paulus zou voorgebracht worden.
9 Anders: meer dan tien dagen.
   
7 παραγενομένου δὲ αὐτοῦ, περιέστησαν οἱ ἀπὸ Ἱεροσολύμων καταβεβηκότες Ἰουδαῖοι, πολλὰ καὶ βαρέα αἰτιάματα φέροντες κατὰ τοῦ Παύλου, ἃ οὐκ ἴσχυον ἀποδεῖξαι, 7 En als hij daar gekomen was, stonden de Joden die van Jeruzalem afgekomen waren, rondom hem, 10vele en zware beschuldigingen tegen Paulus voorbrengende, die zij niet konden bewijzen;
10 Welke deze beschuldigingen geweest zijn, blijkt uit de verantwoording van Paulus in het volgende vers.
   
8 ἀπολογουμένου αὐτοῦ ὅτι Οὔτε εἰς τὸν νόμον τῶν Ἰουδαίων, οὔτε εἰς τὸ ἱερόν, οὔτε εἰς Καίσαρά τι ἥμαρτον. 8 Dewijl hij zich verantwoordende, zeide: aIk heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen den tempel, noch tegen den keizer iets gezondigd.
a Hand. 24:12; 28:17. verwijsteksten
   
9 ὁ Φῆστος δὲ τοῖς Ἰουδαίοις θέλων χάριν καταθέσθαι, ἀποκριθεὶς τῷ Παύλῳ εἶπε, Θέλεις εἰς Ἱεροσόλυμα ἀναβάς, ἐκεῖ περὶ τούτων κρίνεσθαι ἐπ’ ἐμοῦ; 9 Maar Festus willende den Joden 11gunst bewijzen, antwoordde Paulus en zeide: Wilt gij naar Jeruzalem opgaan, en aldaar 12voor mij over deze dingen geoordeeld worden?
11 Gelijk ook tevoren Felix deed, Hand. 24:27. verwijsteksten
12 Namelijk van den Raad der Joden, in mijn tegenwoordigheid of onder mijn beleid.
   
10 εἶπε δὲ ὁ Παῦλος, Ἐπὶ τοῦ βήματος Καίσαρος ἑστώς εἰμι, οὗ με δεῖ κρίνεσθαι· Ἰουδαίους οὐδὲν ἠδίκησα, ὡς καὶ σὺ κάλλιον ἐπιγινώσκεις. 10 En Paulus zeide: Ik sta voor den rechterstoel 13des keizers, waar ik geoordeeld 14moet worden. Den Joden heb ik geen onrecht gedaan, 15gelijk gij ook zeer wel weet.
13 Namelijk wiens stadhouder gij zijt.
14 Namelijk als een burger van Rome.
15 Namelijk zo uit het rapport dat Felix u van mij gedaan heeft, als uit deze mijn verantwoording, die gij nu gehoord hebt.
   
11 εἰ μὲν γὰρ ἀδικῶ καὶ ἄξιον θανάτου πέπραχά τι, οὐ παραιτοῦμαι τὸ ἀποθανεῖν· εἰ δὲ οὐδέν ἐστιν ὧν οὗτοι κατηγοροῦσί μου, οὐδείς με δύναται αὐτοῖς χαρίσασθαι. Καίσαρα ἐπικαλοῦμαι. 11 bWant indien ik onrecht doe, en iets des doods waardig gedaan heb, ik weiger niet te sterven; maar indien er niets is van hetgeen waarvan dezen mij beschuldigen, zo kan niemand mij hun uit gunst overgeven. 16Ik beroep mij op den keizer.
b Hand. 18:14. verwijsteksten
16 Dat is, ik appelleer aan den keizer, namelijk als een burger van Rome, dien dit recht van appel of beroeping op den keizer in zulke gelegenheid toekomt, gelijk blijkt vers 12. Hand. 26:32. verwijsteksten
   
12 τότε ὁ Φῆστος συλλαλήσας μετὰ τοῦ συμβουλίου ἀπεκρίθη, Καίσαρα ἐπικέκλησαι; ἐπὶ Καίσαρα πορεύσῃ. 12 Toen antwoordde Festus, als hij 17met den raad gesproken had: Hebt gij u op den keizer beroepen? Gij zult tot den keizer gaan.
17 Niet der Joden, maar dergenen die hij als stadhouder bij zich had geroepen.
  
Festus raadpleegt Agrippa
13 Ἡμερῶν δὲ διαγενομένων τινῶν, Ἀγρίππας ὁ βασιλεὺς καὶ Βερνίκη κατήντησαν εἰς Καισάρειαν, ἀσπασόμενοι τὸν Φῆστον. 13 En als enige dagen voorbijgegaan waren, kwamen de koning 18Agrippa en 19Berníce te Cesaréa om Festus 20te begroeten.
18 Deze was de zoon van dien Herodes die Jakobus had doen doden, Hand. 12:1, 2. verwijsteksten
19 Een zuster van Agrippa (gelijk ook Drusilla, Hand. 24:24), ook een ontuchtige en prachtlievende vrouw, die weduwe zijnde, bij dezen Agrippa, haar broeder, gewoond heeft, niet zonder achterdocht van bloedschande, Josephus, Oudheden, boek 20, hfdst. 5. verwijsteksten
20 Of: te verwelkomen, en geluk te wensen over zijn komst in deze nieuwe provincie en bediening.
   
14 ὡς δὲ πλείους ἡμέρας διέτριβον ἐκεῖ, ὁ Φῆστος τῷ βασιλεῖ ἀνέθετο τὰ κατὰ τὸν Παῦλον, λέγων, Ἀνήρ τίς ἐστι καταλελειμμένος ὑπὸ Φήλικος δέσμιος, 14 En toen zij aldaar vele dagen overgebracht hadden, heeft Festus de zaken van Paulus aan den koning verhaald, zeggende: cHier is een zeker man van Felix gevangen gelaten;
c Hand. 24:27. verwijsteksten
   
15 περὶ οὗ, γενομένου μου εἰς Ἱεροσόλυμα, ἐνεφάνισαν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ πρεσβύτεροι τῶν Ἰουδαίων, αἰτούμενοι κατ’ αὐτοῦ δίκην. 15 Om wiens wil, als ik te Jeruzalem was, de overpriesters en de ouderlingen der Joden verschenen, begerende 21vonnis tegen hem;
21 Namelijk des doods, zonder anderen vorm van recht, gelijk blijkt uit het volgende vers.
   
16 πρὸς οὓς ἀπεκρίθην, ὅτι οὐκ ἔστιν ἔθος Ῥωμαίοις χαρίζεσθαί τινα ἄνθρωπον εἰς ἀπώλειαν, πρὶν ἢ ὁ κατηγορούμενος κατὰ πρόσωπον ἔχοι τοὺς κατηγόρους, τόπον τε ἀπολογίας λάβοι περὶ τοῦ ἐγκλήματος. 16 Aan dewelke ik antwoordde dat de Romeinen de gewoonte niet hebben denig mens 22uit gunst 23ter dood over te geven, eer de beschuldigde de beschuldigers 24tegenwoordig heeft, en plaats van verantwoording gekregen heeft over de beschuldiging.
d Deut. 17:4. verwijsteksten
22 Namelijk van de beschuldigers, gelijk zij verzocht hadden, vers 3. verwijsteksten
23 Gr. ten verderve.
24 Gr. voor het aangezicht.
   
17 συνελθόντων οὖν αὐτῶν ἐνθάδε, ἀναβολὴν μηδεμίαν ποιησάμενος, τῇ ἑξῆς καθίσας ἐπὶ τοῦ βήματος, ἐκέλευσα ἀχθῆναι τὸν ἄνδρα· 17 Als zij dan gezamenlijk alhier gekomen waren, zo ben ik, geen uitstel 25nemende, des daags daaraan op den rechterstoel gezeten, en beval dat de man zou voorgebracht worden;
25 Gr. makende.
   
18 περὶ οὗ σταθέντες οἱ κατήγοροι οὐδεμίαν αἰτίαν ἐπέφερον ὧν ὑπενόουν ἐγώ, 18 Over welken de beschuldigers, hier staande, geen 26zaak hebben voorgebracht waarvan ik vermoedde,
26 Of: beschuldiging.
   
19 ζητήματα δέ τινα περὶ τῆς ἰδίας δεισιδαιμονίας εἶχον πρὸς αὐτόν, καὶ περί τινος Ἰησοῦ τεθνηκότος, ὃν ἔφασκεν ὁ Παῦλος ζῇν. 19 Maar hadden tegen hem enige 27vragen van hun 28godsdienst, en van zekeren Jezus Die gestorven was, Welken Paulus zeide te leven.
27 Of: verschillen, kwesties.
28 Of: bijgeloof; alzo noemt deze heiden de Joodse religie uit verachting, en dat in tegenwoordigheid van Agrippa en zijn zuster, die Joden waren, maar alles gewend te verdragen om dezen Romeinsen stadhouders niet te mishagen.
   
20 ἀπορούμενος δὲ ἐγὼ εἰς τὴν περὶ τούτου ζήτησιν, ἔλεγον, εἰ βούλοιτο πορεύεσθαι εἰς Ἱερουσαλήμ, κἀκεῖ κρίνεσθαι περὶ τούτων. 20 En als ik over de onderzoeking van deze zaak 29in twijfeling was, zeide ik, of hij wilde gaan naar Jeruzalem, en aldaar over deze dingen geoordeeld worden.
29 Dit zegt hij tegen waarheid om zijn zaak te verschonen; want hij had dit van Paulus alzo gevergd om den Joden gunst te bewijzen, vers 9. verwijsteksten
   
21 τοῦ δὲ Παύλου ἐπικαλεσαμένου τηρηθῆναι αὐτὸν εἰς τὴν τοῦ Σεβαστοῦ διάγνωσιν, ἐκέλευσα τηρεῖσθαι αὐτόν, ἕως οὗ πέμψω αὐτὸν πρὸς Καίσαρα. 21 En als Paulus zich beriep, dat men hem tot de kennis 30des keizers bewaren zou, zo heb ik bevolen dat hij bewaard zou worden tot den tijd toe dat ik hem tot den keizer zenden zou.
30 Gr. sebastou, voor hetwelk de Latijnen gebruiken het woord augustus, betekent eigenlijk een dien de voornaamste eer toekomt; en het woord sebas, waarvan dit komt, wordt veel genomen voor Goddelijke eer, welke de heidenen hun keizers ook aandeden, of ook voor hetgeen dat Goddelijke eer aangedaan wordt. Zie Hand. 17:23; 27:1. verwijsteksten
   
22 Ἀγρίππας δὲ πρὸς τὸν Φῆστον ἔφη, Ἐβουλόμην καὶ αὐτὸς τοῦ ἀνθρώπου ἀκοῦσαι. ὁ δέ, Αὔριον, φησίν, ἀκούσῃ αὐτοῦ. 22 En Agrippa zeide tot Festus: Ik wilde ook zelf dien mens wel horen. En hij zeide: Morgen zult gij hem horen.
  
Voor Agrippa
23 Τῇ οὖν ἐπαύριον, ἐλθόντος τοῦ Ἀγρίππα καὶ τῆς Βερνίκης μετὰ πολλῆς φαντασίας, καὶ εἰσελθόντων εἰς τὸ ἀκροατήριον, σύν τε τοῖς χιλιάρχοις καὶ ἀνδράσι τοῖς κατ’ ἐξοχὴν οὖσι τῆς πόλεως, καὶ κελεύσαντος τοῦ Φήστου, ἤχθη ὁ Παῦλος. 23 Des anderen daags dan, als Agrippa gekomen was en Berníce met grote 31pracht, en als zij ingegaan waren in het 32rechthuis met de oversten over duizend en de mannen die de voornaamsten der stad waren, werd Paulus door Festus’ bevel voorgebracht.
31 Gr. met veel fantasie, dat is, luister of schijn, niet alleen van kostelijke klederen, maar ook van groot gevolg of sleep, hetwelk wij pracht of praal plegen te noemen.
32 Gr. acroaterion, hetwelk eigenlijk betekent een zaal of plaats waar men audiëntie geeft of de rechtszaken hoort en bepleit.
   
24 καί φησιν ὁ Φῆστος, Ἀγρίππα βασιλεῦ, καὶ πάντες οἱ συμπαρόντες ἡμῖν ἄνδρες, θεωρεῖτε τοῦτον περὶ οὗ πᾶν τὸ πλῆθος τῶν Ἰουδαίων ἐνέτυχόν μοι ἔν τε Ἱεροσολύμοις καὶ ἐνθάδε, ἐπιβοῶντες μὴ δεῖν ζῇν αὐτὸν μηκέτι. 24 En Festus zeide: Koning Agrippa en gij mannen allen, die met ons hier tegenwoordig zijt, gij ziet dezen, van welken mij de ganse menigte der Joden heeft aangesproken, beide te Jeruzalem en hier, roepende dat hij niet meer behoort te leven.
25 ἐγὼ δὲ καταλαβόμενος μηδὲν ἄξιον θανάτου αὐτὸν πεπραχέναι, καὶ αὐτοῦ δὲ τούτου ἐπικαλεσαμένου τὸν Σεβαστόν, ἔκρινα πέμπειν αὐτόν. 25 Maar ik bevonden hebbende edat hij niets des doods waardig gedaan had, en dewijl hij ook zelf zich op den keizer beroepen heeft, heb besloten hem te zenden.
e Hand. 23:9; 26:31. verwijsteksten
   
26 περὶ οὗ ἀσφαλές τι γράψαι τῷ κυρίῳ οὐκ ἔχω. διὸ προήγαγον αὐτὸν ἐφ’ ὑμῶν, καὶ μάλιστα ἐπὶ σοῦ, βασιλεῦ Ἀγρίππα, ὅπως τῆς ἀνακρίσεως γενομένης σχῶ τι γράψαι. 26 Van welken ik niets zekers heb aan 33den heer te schrijven; daarom heb ik hem voor ulieden voorgebracht, en meest voor u, koning Agrippa, opdat ik, na gedane onderzoeking, wat heb te schrijven.
33 Dat is, den keizer; welken titel van heer de eerste keizers niet hebben willen aannemen, omdat zij een heerschappij over de onderzaten, als over slaven, medebrengt. Doch de keizer Nero, onder welken dit is geschied, heeft zich dien titel laten geven, gelijk ook vele andere keizers na hem.
   
27 ἄλογον γάρ μοι δοκεῖ, πέμποντα δέσμιον, μὴ καὶ τὰς κατ’ αὐτοῦ αἰτίας σημᾶναι. 27 Want het dunkt mij tegen rede, een gevangene te zenden, en niet ook de beschuldigingen die tegen hem zijn, te kennen te geven.

Einde Handelingen 25