Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Handelingen 24 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Handelingen 24

1 De hogepriester Ananias en de oudsten des volks verschijnen met den voorspraak Tertullus voor Felix tegen Paulus. 5 Brengen zware beschuldigingen tegen hem in. 10 Waarop Paulus zijn verantwoording doet met belijdenis van zijn geloof en godsdienst. 22 Felix stelt de zaak uit tot de komst van Lysias. 23 Geeft ondertussen Paulus meerdere vrijheid. 24 Paulus onderwijst hem en zijn huisvrouw in enige hoofdstukken des geloofs. 26 En wordt dikwijls van hem ontboden op hoop van geld te krijgen. 27 En heeft hem gevangen gelaten om de Joden te behagen.
  
Aangeklaagd bij Felix
1 Μετὰ δὲ πέντε ἡμέρας κατέβη ὁ ἀρχιερεὺς Ἀνανίας μετὰ τῶν πρεσβυτέρων καὶ ῥήτορος Τερτύλλου τινός, οἵτινες ἐνεφάνισαν τῷ ἡγεμόνι κατὰ τοῦ Παύλου. 1 EN 1vijf dagen daarna kwam ade hogepriester Ananías af met de ouderlingen en een zekeren 2voorspraak, genaamd Tertúllus, dewelke verschenen voor den stadhouder tegen Paulus.
1 Namelijk nadat Paulus van Jeruzalem te Cesarea was gebracht; want alsdan zijn deze zijn beschuldigers daar ook gekomen, daartoe van Lysias vermaand zijnde. Zie vers 8. Hand. 23:30, 33. verwijsteksten
a Hand. 23:2. verwijsteksten
2 Gr. rhetor, dat is, taalman, advocaat, een die geoefend is in de kunst van welsprekendheid, namelijk die het woord zou voeren, hetzij in het Grieks of in het Latijn.
   
2 κληθέντος δὲ αὐτοῦ, ἤρξατο κατηγορεῖν ὁ Τέρτυλλος λέγων, 2 En als hij geroepen was, begon Tertúllus hem te beschuldigen, zeggende:
3 Πολλῆς εἰρήνης τυγχάνοντες διὰ σοῦ, καὶ κατορθωμάτων γινομένων τῷ ἔθνει τούτῳ διὰ τῆς σῆς προνοίας, πάντῃ τε καὶ πανταχοῦ ἀποδεχόμεθα, κράτιστε Φῆλιξ, μετὰ πάσης εὐχαριστίας. 3 Dat wij groten vrede door u bekomen, 3en dat vele loffelijke diensten dezen volke geschieden door uw voorzichtigheid, machtigste Felix, 4nemen wij ganselijk en overal met alle dankbaarheid aan.
3 Of: en vele loffelijke zaken of daden die dit volk geschieden. Waarin hij ten dele de waarheid zegt, maar ten dele hem tegen de waarheid zoekt te pluimstrijken. Want Felix had wel een, genaamd Eleazarus en een vermaarden bedrieger en straatschender in het Joodse land, met zijn hoop uitgeroeid, doch daarentegen had hij hun hogepriester Jonathan, die zich tegen zijn onbehoorlijke handelingen stelde, omgebracht, en het volk zeer uitgemergeld en in vele dingen wredelijk behandeld. Zie Josephus, Oudheden, boek 20, hfdst. 5, 6, 7.
4 Dat is, erkennen.
   
4 ἵνα δὲ μὴ ἐπὶ πλεῖόν σε ἐγκόπτω, παρακαλῶ ἀκοῦσαί σε ἡμῶν συντόμως τῇ σῇ ἐπιεικείᾳ. 4 Maar opdat ik u niet lang ophoude, ik bid u dat gij ons, naar uw 5bescheidenheid, kortelijk hoort.
5 Of: billijkheid.
   
5 εὑρόντες γὰρ τὸν ἄνδρα τοῦτον λοιμόν, καὶ κινοῦντα στάσιν πᾶσι τοῖς Ἰουδαίοις τοῖς κατὰ τὴν οἰκουμένην, πρωτοστάτην τε τῆς τῶν Ναζωραίων αἱρέσεως· 5 Want wij hebben dezen man bevonden te zijn een pest, en een die oproer verwekt onder al de Joden door de ganse wereld, en een oppersten voorstander van 6de sekte 7der Nazarénen;
6 Of: der ketterij.
7 Zo noemt hij verachtelijk de discipelen van Christus, of de Christenen, omdat hij meende dat Christus te Nazareth in Galilea geboren was, hoedanigen voor geringe lieden gehouden werden, Joh. 1:47; 7:41, 52. Welke naam ook daarna aan een zekere sekte onder de Christenen gegeven is geweest van de Christenen zelven, die de wet der ceremoniën met het Evangelie wilden mengen, van welke Cerinthus ook een hoofd was. Zie Hand. 15:1. verwijsteksten
   
6 ὃς καὶ τὸ ἱερὸν ἐπείρασε βεβηλῶσαι· ὃν καὶ ἐκρατήσαμεν καὶ κατὰ τὸν ἡμέτερον νόμον ἠθελήσαμεν κρίνειν. 6 bDie ook gepoogd heeft 8den tempel te ontheiligen; welken wij ook gegrepen hebben en naar onze wet hebben willen oordelen.
b Hand. 21:28. verwijsteksten
8 Namelijk met het inbrengen van heidenen of onbesnedenen; hoewel het tegen de waarheid gezegd wordt. Zie Hand. 21:28. Dit verzwijgt hij hier nochtans, omdat Felix zelf een heiden en onbesneden was. verwijsteksten
   
7 παρελθὼν δὲ Λυσίας ὁ χιλίαρχος μετὰ πολλῆς βίας ἐκ τῶν χειρῶν ἡμῶν ἀπήγαγε, 7 Maar Lysias, de overste, daarover komende, heeft hem met 9groot geweld uit onze handen weggebracht,
9 Gr. veel.
   
8 κελεύσας τοὺς κατηγόρους αὐτοῦ ἔρχεσθαι ἐπὶ σέ· παρ’ οὗ δυνήσῃ, αὐτὸς ἀνακρίνας, περὶ *πάντων ἐπιγνῶναι ὧν ἡμεῖς κατηγοροῦμεν αὐτοῦ.
* πάντων B-edd | πάντων τούτων St, B-edd, Elz, Sc, M
8 Gebiedende zijn beschuldigers tot u te komen; 10van denwelken gij zelf, hem onderzocht hebbende, zult kunnen verstaan al hetgeen waarvan wij hem beschuldigen.
10 Namelijk Paulus hier tegenwoordig. Dit zegt hij zeer onbeschaamdelijk, gelijk uit de volgende verantwoording van Paulus blijkt.
   
9 συνέθεντο δὲ καὶ οἱ Ἰουδαῖοι, φάσκοντες ταῦτα οὕτως ἔχειν. 9 En ook 11de Joden 12stemden het toe, zeggende dat deze dingen alzo waren.
11 Namelijk die daar uit den Raad tegenwoordig waren om hem te beschuldigen. Dezen stemden toe hetgeen van hun advocaat gezegd was.
12 Of: voegden daar ook bij.
  
De rede voor Felix
10 Ἀπεκρίθη δὲ ὁ Παῦλος, νεύσαντος αὐτῷ τοῦ ἡγεμόνος λέγειν, Ἐκ πολλῶν ἐτῶν ὄντα σε κριτὴν τῷ ἔθνει τούτῳ ἐπιστάμενος, εὐθυμότερον τὰ περὶ ἐμαυτοῦ ἀπολογοῦμαι, 10 Maar Paulus, als hem de stadhouder gewenkt had dat hij zou spreken, antwoordde: Dewijl ik weet dat gij nu 13vele jaren over dit volk rechter geweest zijt, zo verantwoord ik 14mijzelven met des te beteren moed;
13 Dit zegt Paulus, omdat Felix tevoren vele jaren een deel van het Joodse land, namelijk Trachonitis, Gaulonitis en Batanea had geregeerd. Zie Josephus, Joodse Oorlog, boek 2, hfdst. 11, 12.
14 Of: mijn zaken, die mij aangaan.
   
11 δυναμένου σου γνῶναι ὅτι οὐ πλείους εἰσί μοι ἡμέραι ἢ δεκαδύο, ἀφ’ ἧς ἀνέβην προσκυνήσων ἐν Ἱερουσαλήμ· 11 Alzo gij 15kunt weten dat het niet meer dan 16twaalf dagen zijn, van dat ik ben opgekomen om te aanbidden te Jeruzalem.
15 Namelijk zo gij daarvan onderzoek wilt doen.
16 Namelijk geleden, van dewelke hij maar zeven te Jeruzalem en de andere vijf nu te Cesarea was geweest, zodat hij in dien tijd niet had kunnen doen wat daartoe diende, of wat verduisterd kon zijn, waarover zij hem beschuldigden.
   
12 καὶ οὔτε ἐν τῷ ἱερῷ εὗρόν με πρός τινα διαλεγόμενον ἢ ἐπισύστασιν ποιοῦντα ὄχλου, οὔτε ἐν ταῖς συναγωγαῖς, οὔτε κατὰ τὴν πόλιν. 12 cEn zij hebben mij noch in den tempel gevonden 17tot iemand sprekende of enige samenrotting des volks makende, noch in de synagogen, noch in de stad;
c Hand. 25:8; 28:17. verwijsteksten
17 Of: tegen iemand disputerende.
   
13 οὔτε *παραστῆσαι δύνανται περὶ ὧν νῦν κατηγοροῦσί μου.
* παραστῆσαι B, Elz, Sc | παραστῆσαί με St, M
13 En zij kunnen niet 18bewijzen waarvan zij mij nu beschuldigen.
18 Gr. daarstellen, of: staande houden.
   
14 ὁμολογῶ δὲ τοῦτό σοι, ὅτι κατὰ τὴν ὁδὸν ἣν λέγουσιν αἵρεσιν, οὕτω λατρεύω τῷ πατρῴῳ Θεῷ, πιστεύων πᾶσι τοῖς κατὰ τὸν νόμον καὶ *ἐν τοῖς προφήταις γεγραμμένοις·
* ἐν τοῖς B, Elz | τοῖς St, Sc, M
14 Maar dit beken ik u, dat ik naar 19dien weg, welken zij 20sekte noemen, den God der vaderen alzo dien, gelovende alles wat in de Wet en in de Profeten geschreven is;
19 Dat is, leer of wijze van godsdienst. Hij bekent dan hiermede openlijk dat hij een Christen is; maar ontkent dat hij daarom een anderen god dient dan den God hunner vaderen, of een ander geloof heeft dan hetgeen in de Wet en Profeten is voorgesteld; dat hij ook derhalve geen nieuwe sekte opricht, gelijk zij hem beschuldigden.
20 Of: ketterij.
   
15 ἐλπίδα ἔχων εἰς τὸν Θεόν, ἣν καὶ αὐτοὶ οὗτοι προσδέχονται, ἀνάστασιν μέλλειν ἔσεσθαι νεκρῶν, δικαίων τε καὶ ἀδίκων. 15 Hebbende hoop op God, welke dezen ook zelven verwachten, dat er 21een opstanding der doden wezen zal, beide der rechtvaardigen en 22der onrechtvaardigen.
21 Namelijk in welke eenieder zal geoordeeld worden naar zijn doen, vers 25. verwijsteksten
22 Dat is, der goddelozen en ongelovigen. Zie Dan. 12:2. Joh. 5:29. verwijsteksten
   
16 ἐν τούτῳ δὲ αὐτὸς ἀσκῶ, ἀπρόσκοπον συνείδησιν ἔχειν πρὸς τὸν Θεὸν καὶ τοὺς ἀνθρώπους διὰ παντός. 16 dEn 23hierin oefen ik mijzelven, om altijd een onergerlijke consciëntie te hebben bij God en de mensen.
d Hand. 23:1. verwijsteksten
23 Of: intussen.
   
17 δι’ ἐτῶν δὲ πλειόνων παρεγενόμην ἐλεημοσύνας ποιήσων εἰς τὸ ἔθνος μου καὶ προσφοράς· 17 Doch 24na vele jaren ben ik gekomen eom aalmoezen te doen aan 25mijn volk, en 26offeranden;
24 Namelijk afwezende van Jeruzalem in andere landen.
e Hand. 11:29. Rom. 15:25. verwijsteksten
25 Namelijk de arme Joden tot het christelijk geloof bekeerd zijnde.
26 Waarvan zie Hand. 21:26, en dit heeft Paulus gedaan om den zwakken Christenen uit de Joden hierin tegemoet te komen, gelijk hij ook Timotheüs om dezelfde reden heeft besneden, Hand. 16:3, zie hiervan ook de aant. op Hand. 18:18, hoewel beide door Christus’ dood waren opgehouden. Deze tegemoetkoming heeft zolang kunnen duren totdat de tempel en stad van Jeruzalem uitgeroeid was en de andere Joden in hun hardnekkigheid van God verworpen zijn, Romeinen 11. verwijsteksten
   
18 ἐν οἷς εὗρόν με ἡγνισμένον ἐν τῷ ἱερῷ, οὐ μετὰ ὄχλου οὐδὲ μετὰ θορύβου, *τινὲς ἀπὸ τῆς Ἀσίας Ἰουδαῖοι·
* τινὲς B, Elz, Sc, M | τινὲς δὲ St
18 fWaarover mij gevonden hebben, geheiligd zijnde, in den tempel, niet met volk, noch met beroerte, enige Joden uit Azië;
f Hand. 21:27. verwijsteksten
   
19 οὓς *ἔδει ἐπὶ σοῦ παρεῖναι καὶ κατηγορεῖν εἴ τι ἔχοιεν πρός με.
* ἔδει B, Elz, Sc, M-pt | δεῖ St, M-pt
19 Welke behoorden hier voor u tegenwoordig te zijn en mij te beschuldigen, indien zij iets hadden tegen mij.
20 ἢ αὐτοὶ οὗτοι εἰπάτωσαν, εἴ τι εὗρον ἐν ἐμοὶ ἀδίκημα, στάντος μου ἐπὶ τοῦ συνεδρίου, 20 Of dat dezen zelven zeggen of zij enig onrecht in mij gevonden hebben als ik voor den Raad stond,
21 ἢ περὶ μιᾶς ταύτης φωνῆς, ἧς ἔκραξα ἑστὼς ἐν αὐτοῖς, ὅτι Περὶ ἀναστάσεως νεκρῶν ἐγὼ κρίνομαι σήμερον ὑφ’ ὑμῶν. 21 Dan van dit enig 27woord, hetwelk ik 28riep, staande onder hen: gOver de opstanding der doden word ik heden van ulieden geoordeeld.
27 Gr. stem, dat is, tenware dat zij voor onrecht hielden dit woord, enz.
28 Waaruit wel enige onrust onder hen in den Raad is ontstaan, maar zonder reden, dewijl zij zelven deze hoop hebben, vers 15. verwijsteksten
g Hand. 23:6; 28:20. verwijsteksten
  
De uitspraak verdaagd
22 Ἀκούσας δὲ ταῦτα *ὁ Φῆλιξ ἀνεβάλετο αὐτούς, ἀκριβέστερον εἰδὼς τὰ περὶ τῆς ὁδοῦ, εἰπών, Ὅταν Λυσίας ὁ χιλίαρχος καταβῇ, διαγνώσομαι τὰ καθ’ ὑμᾶς·
* ὁ Φῆλιξ St, B-edd, Elz, Sc, M | Φῆλιξ B-edd
22 Toen nu Felix dit gehoord had, stelde hij hen uit, 29zeggende: Als ik nader wetenschap 30van dezen weg zal hebben, wanneer Lysias, de overste, zal afgekomen zijn, zo zal ik volle kennis nemen van uw zaken.
29 Of: als nader wetenschap hebbende van dien weg, en zeide.
30 Dat is, van deze religie. Zie vers 14. En hier geeft Felix twee redenen van zijn uitstel: eerst, om tussenbeide nader onderzoek te kunnen doen van de religie der Christenen, waarover zij hem beschuldigden; ten andere om van Lysias nader te horen wat oproer Paulus te Jeruzalem had aangericht. verwijsteksten
   
23 διαταξάμενός τε τῷ ἑκατοντάρχῃ τηρεῖσθαι τὸν Παῦλον, ἔχειν τε ἄνεσιν, καὶ μηδένα κωλύειν τῶν ἰδίων αὐτοῦ ὑπηρετεῖν ἢ προσέρχεσθαι αὐτῷ. 23 En hij beval den hoofdman over honderd dat Paulus zou bewaard worden, en 31verlichting hebben, hen dat hij niemand van 32de zijnen zou beletten hem te dienen of tot hem te komen.
31 Dat is, meerdere vrijheid in zijn gevangenis.
h Hand. 27:3; 28:16. verwijsteksten
32 Gr. zijn eigenen; namelijk vrienden of geloofsgenoten, gelijk te Cesarea al overlang een gemeente was, als blijkt Hand. 10:48; 21:8. verwijsteksten
   
24 Μετὰ δὲ ἡμέρας τινάς, παραγενόμενος ὁ Φῆλιξ σὺν Δρουσίλλῃ τῇ γυναικὶ αὐτοῦ οὔσῃ Ἰουδαίᾳ, μετεπέμψατο τὸν Παῦλον, καὶ ἤκουσεν αὐτοῦ περὶ τῆς εἰς Χριστὸν πίστεως. 24 En na sommige dagen Felix, daar gekomen zijnde met 33Drusilla, zijn vrouw, die een Jodin was, ontbood Paulus, en hoorde hem van het geloof in Christus.
33 Deze was een dochter van dien Herodes die Jakobus had doen doden, Hand. 12:1, en de zuster van Agrippa, waarvan in de twee volgende hoofdstukken gesproken wordt. Een zeer trotse en onkuise vrouw, die haar man Aziz, den koning der Emezenen, verlaten heeft om de vrouw te zijn van dezen Felix, die haar om haar schoonheid daartoe verzocht had. Zie Josephus, Oudheden, boek 20, hfdst. 5. verwijsteksten
   
25 διαλεγομένου δὲ αὐτοῦ περὶ δικαιοσύνης καὶ ἐγκρατείας καὶ τοῦ κρίματος τοῦ μέλλοντος ἔσεσθαι, ἔμφοβος γενόμενος ὁ Φῆλιξ ἀπεκρίθη, Τὸ νῦν ἔχον πορεύου· καιρὸν δὲ μεταλαβὼν μετακαλέσομαί σε· 25 En als hij handelde van rechtvaardigheid en matigheid en van het toekomende oordeel, Felix 34zeer bevreesd geworden zijnde, antwoordde: Voor ditmaal ga heen; en als ik gelegen tijd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen.
34 Namelijk dewijl zijn consciëntie hem van vele boze daden hiertegen begaan, overtuigde. Zie Rom. 2:15. 1 Kor. 14:24. verwijsteksten
   
26 ἅμα δὲ καὶ ἐλπίζων ὅτι χρήματα δοθήσεται αὐτῷ ὑπὸ τοῦ Παύλου, ὅπως λύσῃ αὐτόν· διὸ καὶ πυκνότερον αὐτὸν μεταπεμπόμενος ὡμίλει αὐτῷ. 26 En tegelijk ook hopende dat hem van Paulus 35geld gegeven zou worden, opdat hij hem losliet; waarom hij hem ook dikmaals ontbood, en sprak met hem.
35 Namelijk alzo hij een geldgierig man was, en wist dat Paulus zeer aangenaam was bij de Christenen, die geen geld zouden sparen om hem los te krijgen.
   
27 διετίας δὲ πληρωθείσης, ἔλαβε διάδοχον ὁ Φῆλιξ Πόρκιον Φῆστον· θέλων τε χάριτας καταθέσθαι τοῖς Ἰουδαίοις ὁ Φῆλιξ κατέλιπε τὸν Παῦλον δεδεμένον. 27 Maar als 36twee jaren vervuld waren, kreeg Felix 37Porcius Festus 38in zijn plaats; en Felix iwillende den Joden gunst bewijzen, liet Paulus gevangen.
36 Namelijk van zijn regering over geheel Judea; of: van de gevangenis van Paulus.
37 Namelijk die van den keizer Nero tot een stadhouder van Judea gezonden was in Felix’ plaats, om de wrede handelingen van Felix in die provincie, en ook om het ombrengen van vele Joden binnen Cesarea; waarover de Joden door zekere gezanten hem aangeklaagd hadden bij den keizer, die hem van de regering heeft afgezet en hem met den dood zou gestraft hebben, tenware dat zijn broeder Pallas hetzelve bij den keizer had afgebeden. Zie Josephus, Oudheden, boek 20, hfdst. 7, en Tacitus, Annales, boek 12, en Historiae, boek 5, hfdst. 37.
38 Gr. tot een opvolger, nazaat, nakomer.
i Hand. 25:14. verwijsteksten

Einde Handelingen 24