Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Handelingen 21 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Handelingen 21

 In Tyrus
1 Ὡς δὲ ἐγένετο ἀναχθῆναι ἡμᾶς ἀποσπασθέντας ἀπ’ αὐτῶν, εὐθυδρομήσαντες ἤλθομεν εἰς τὴν Κῶν, τῇ δὲ ἑξῆς εἰς τὴν Ῥόδον, κἀκεῖθεν εἰς Πάταρα· 1 EN als het geschiedde dat wij van hen gescheiden en afgevaren waren, zo liepen wij rechtuit en kwamen te Kos, en den dag daaraan te Rhodos, en vandaar te Pátara.
2 καὶ εὑρόντες πλοῖον διαπερῶν εἰς Φοινίκην, ἐπιβάντες ἀνήχθημεν. 2 En een schip gevonden hebbende dat naar Fenícië overvoer, gingen wij erin en voeren af.
3 *ἀναφανέντες δὲ τὴν Κύπρον, καὶ καταλιπόντες αὐτὴν εὐώνυμον, ἐπλέομεν εἰς Συρίαν, καὶ κατήχθημεν εἰς Τύρον· ἐκεῖσε γὰρ ἦν τὸ πλοῖον ἀποφορτιζόμενον τὸν γόμον.
* ἀναφανέντες B, Elz, M | ἀναφάναντες St, Sc
3 En als wij Cyprus in het gezicht gekregen en dat aan de linkerhand gelaten hadden, voeren wij naar Syrië, en kwamen aan te Tyrus; want het schip zou aldaar den last ontladen.
4 καὶ ἀνευρόντες *τοὺς μαθητάς, ἐπεμείναμεν αὐτοῦ ἡμέρας ἑπτά· οἵτινες τῷ Παύλῳ ἔλεγον διὰ τοῦ Πνεύματος, μὴ ἀναβαίνειν εἰς Ἱερουσαλήμ.
* τοὺς μαθητάς St, B, Elz | μαθητάς Sc, M
4 En de discipelen gevonden hebbende, bleven wij daar zeven dagen; dewelke tot Paulus zeiden door den Geest, adat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem. a vers 12. Hand. 20:23. verwijsteksten
5 ὅτε δὲ ἐγένετο ἡμᾶς ἐξαρτίσαι τὰς ἡμέρας, ἐξελθόντες ἐπορευόμεθα, προπεμπόντων ἡμᾶς πάντων σὺν γυναιξὶ καὶ τέκνοις ἕως ἔξω τῆς πόλεως· καὶ θέντες τὰ γόνατα ἐπὶ τὸν αἰγιαλὸν προσηυξάμεθα. 5 Toen het nu geschiedde dat wij deze dagen overgebracht hadden, gingen wij uit en reisden voort, en zij geleidden ons allen met vrouwen en kinderen tot buiten de stad; en aan den oever nederknielende, hebben wij gebeden.
6 καὶ ἀσπασάμενοι ἀλλήλους, ἐπέβημεν εἰς τὸ πλοῖον, ἐκεῖνοι δὲ ὑπέστρεψαν εἰς τὰ ἴδια. 6 En als wij elkander gegroet hadden, gingen wij in het schip, maar zij keerden weder elk naar het zijne.
7 Ἡμεῖς δέ, τὸν πλοῦν διανύσαντες ἀπὸ Τύρου, κατηντήσαμεν εἰς Πτολεμαΐδα, καὶ ἀσπασάμενοι τοὺς ἀδελφοὺς ἐμείναμεν ἡμέραν μίαν παρ’ αὐτοῖς. 7 Wij nu de scheepvaart volbracht hebbende van Tyrus, kwamen aan te Ptolemáïs, en de broeders gegroet hebbende, bleven één dag bij hen.
  
In Cesaréa
8 τῇ δὲ ἐπαύριον ἐξελθόντες *οἱ περὶ τὸν Παῦλον ἤλθομεν εἰς Καισάρειαν· καὶ εἰσελθόντες εἰς τὸν οἶκον Φιλίππου τοῦ εὐαγγελιστοῦ (τοῦ ὄντος ἐκ τῶν ἑπτά), ἐμείναμεν παρ’ αὐτῷ.
* οἱ περὶ τὸν Παῦλον ἤλθομεν B-edd, Elz, Sc | οἱ περὶ τὸν Παῦλον ἦλθον St, B-edd, M-pt | ἤλθομεν M-pt
8 En des anderen daags Paulus en wij die met hem waren, gingen vandaar en kwamen te Cesaréa; en gegaan zijnde in het huis van bFilippus, den evangelist (die een was van de zeven), bleven wij bij hem. b Hand. 6:5; 8:29. verwijsteksten
9 τούτῳ δὲ ἦσαν θυγατέρες παρθένοι τέσσαρες προφητεύουσαι. 9 Deze nu had vier dochters, nog maagden, cdie profeteerden. c Joël 2:28. Hand. 2:17. verwijsteksten
10 ἐπιμενόντων δὲ ἡμῶν ἡμέρας πλείους, κατῆλθέ τις ἀπὸ τῆς Ἰουδαίας προφήτης ὀνόματι Ἄγαβος. 10 En als wij daar vele dagen gebleven waren, kwam er een zeker profeet af van Judéa, met name dÁgabus; d Hand. 11:28. verwijsteksten
11 καὶ ἐλθὼν πρὸς ἡμᾶς, καὶ ἄρας τὴν ζώνην τοῦ Παύλου, δήσας τε αὐτοῦ τὰς χεῖρας καὶ τοὺς πόδας εἶπε, Τάδε λέγει τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον, Τὸν ἄνδρα οὗ ἐστιν ἡ ζώνη αὕτη, οὕτω δήσουσιν ἐν Ἱερουσαλὴμ οἱ Ἰουδαῖοι, καὶ παραδώσουσιν εἰς χεῖρας ἐθνῶν. 11 En hij kwam tot ons, en nam den gordel van Paulus, en zijns zelfs handen en voeten gebonden hebbende, zeide: Dit zegt de Heilige Geest: eDen man wiens deze gordel is, zullen de Joden alzo te Jeruzalem binden, en overleveren in de handen der heidenen. e vers 33. Hand. 20:23. verwijsteksten
12 ὡς δὲ ἠκούσαμεν ταῦτα, παρεκαλοῦμεν ἡμεῖς τε καὶ οἱ ἐντόπιοι, τοῦ μὴ ἀναβαίνειν αὐτὸν εἰς Ἱερουσαλήμ. 12 Als wij nu dit hoorden, baden beide wij en die van die plaats waren, dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem.
13 ἀπεκρίθη δὲ ὁ Παῦλος, Τί ποιεῖτε κλαίοντες καὶ συνθρύπτοντές μου τὴν καρδίαν; ἐγὼ γὰρ οὐ μόνον δεθῆναι, ἀλλὰ καὶ ἀποθανεῖν εἰς Ἱερουσαλὴμ ἑτοίμως ἔχω ὑπὲρ τοῦ ὀνόματος τοῦ Κυρίου Ἰησοῦ. 13 Maar Paulus antwoordde: fWat doet gij, dat gij weent en mijn hart week maakt? Want ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven te Jeruzalem voor den Naam des Heeren Jezus. f Hand. 20:24. verwijsteksten
14 μὴ πειθομένου δὲ αὐτοῦ, ἡσυχάσαμεν εἰπόντες, Τὸ θέλημα τοῦ Κυρίου γενέσθω. 14 En als hij zich niet liet afraden, hielden wij ons tevreden, zeggende: gDe wil des Heeren geschiede. g Matth. 6:10. Luk. 11:2; 22:42. verwijsteksten
  
In Jeruzalem
15 Μετὰ δὲ τὰς ἡμέρας ταύτας ἀποσκευασάμενοι ἀνεβαίνομεν εἰς Ἱερουσαλήμ. 15 En na die dagen maakten wij ons gereed en gingen op naar Jeruzalem.
16 συνῆλθον δὲ καὶ τῶν μαθητῶν ἀπὸ Καισαρείας σὺν ἡμῖν, ἄγοντες παρ’ ᾧ ξενισθῶμεν, Μνάσωνί τινι Κυπρίῳ, ἀρχαίῳ μαθητῇ. 16 En met ons gingen ook sommigen der discipelen van Cesaréa, leidende met zich een zekeren Mnason van Cyprus, een ouden discipel, bij denwelken wij zouden te huis liggen.
17 Γενομένων δὲ ἡμῶν εἰς Ἱεροσόλυμα, ἀσμένως ἐδέξαντο ἡμᾶς οἱ ἀδελφοί. 17 En als wij te Jeruzalem gekomen waren, ontvingen ons de broeders blijdelijk.
18 τῇ δὲ ἐπιούσῃ εἰσῄει ὁ Παῦλος σὺν ἡμῖν πρὸς Ἰάκωβον, πάντες τε παρεγένοντο οἱ πρεσβύτεροι. 18 En den volgenden dag ging Paulus met ons in tot Jakobus; en al de ouderlingen waren daar gekomen.
19 καὶ ἀσπασάμενος αὐτούς, ἐξηγεῖτο καθ’ ἓν ἕκαστον ὧν ἐποίησεν ὁ Θεὸς ἐν τοῖς ἔθνεσι διὰ τῆς διακονίας αὐτοῦ. 19 En als hij hen gegroet had, verhaalde hij van stuk tot stuk, wat God onder de heidenen door zijn dienst gedaan had.
20 οἱ δὲ ἀκούσαντες ἐδόξαζον τὸν Κύριον· εἶπόν τε αὐτῷ, Θεωρεῖς, ἀδελφέ, πόσαι μυριάδες εἰσὶν Ἰουδαίων τῶν πεπιστευκότων· καὶ πάντες ζηλωταὶ τοῦ νόμου ὑπάρχουσι· 20 En zij dat gehoord hebbende, loofden den Heere, en zeiden tot hem: Gij ziet, broeder, hoevele duizenden van Joden er zijn die geloven, en zij zijn allen ijveraars van de wet.
21 κατηχήθησαν δὲ περὶ σοῦ, ὅτι ἀποστασίαν διδάσκεις ἀπὸ Μωσέως τοὺς κατὰ τὰ ἔθνη πάντας Ἰουδαίους, λέγων μὴ περιτέμνειν αὐτοὺς τὰ τέκνα, μηδὲ τοῖς ἔθεσι περιπατεῖν. 21 En zij zijn aangaande u bericht, dat gij al de Joden die onder de heidenen zijn, leert van Mozes afvallen, zeggende dat zij de kinderen niet zouden besnijden, noch naar de wijzen der wet wandelen.
22 τί οὖν ἐστι; πάντως δεῖ πλῆθος συνελθεῖν· ἀκούσονται γὰρ ὅτι ἐλήλυθας. 22 Wat is er dan te doen? Het is gans nodig dat de menigte samenkomt; want zij zullen horen dat gij gekomen zijt.
23 τοῦτο οὖν ποίησον ὅ σοι λέγομεν· εἰσὶν ἡμῖν ἄνδρες τέσσαρες εὐχὴν ἔχοντες ἐφ’ ἑαυτῶν· 23 Doe dan hetgeen wij u zeggen: Wij hebben vier mannen die een gelofte gedaan hebben.
24 τούτους παραλαβὼν ἁγνίσθητι σὺν αὐτοῖς, καὶ δαπάνησον ἐπ’ αὐτοῖς, ἵνα ξυρήσωνται τὴν κεφαλήν, καὶ γνῶσι πάντες ὅτι ὧν κατήχηνται περὶ σοῦ οὐδέν ἐστιν, ἀλλὰ στοιχεῖς καὶ αὐτὸς τὸν νόμον φυλάσσων. 24 Neem dezen tot u, en heilig u met hen, en doe de onkosten nevens hen, opdat zij het hoofd bescheren mogen, en allen mogen weten dat er niets is aan hetgeen waarvan zij aangaande u bericht zijn, maar dat gij alzo wandelt, dat gij ook zelf de wet onderhoudt.
25 περὶ δὲ τῶν πεπιστευκότων ἐθνῶν ἡμεῖς ἐπεστείλαμεν, κρίναντες μηδὲν τοιοῦτον τηρεῖν αὐτούς, εἰ μὴ φυλάσσεσθαι αὐτοὺς τό τε εἰδωλόθυτον καὶ τὸ αἷμα καὶ πνικτὸν καὶ πορνείαν. 25 Doch van de heidenen die geloven, hhebben wij geschreven en goedgevonden, dat zij niets dergelijks zouden onderhouden, idan dat zij zich wachten van hetgeen den afgoden geofferd is, en kvan bloed, en van het verstikte, en van hoererij. h Hand. 15:23. i Ex. 20:3. 1 Kor. 8:1. k Gen. 9:4. verwijsteksten
26 τότε ὁ Παῦλος παραλαβὼν τοὺς ἄνδρας, τῇ ἐχομένῃ ἡμέρᾳ σὺν αὐτοῖς ἁγνισθεὶς εἰσῄει εἰς τὸ ἱερόν, διαγγέλλων τὴν ἐκπλήρωσιν τῶν ἡμερῶν τοῦ ἁγνισμοῦ, ἕως οὗ προσηνέχθη ὑπὲρ ἑνὸς ἑκάστου αὐτῶν ἡ προσφορά. 26 lToen nam Paulus de mannen met zich, en den dag daaraan met hen geheiligd zijnde, ging hij in den tempel, en verkondigde dat de dagen der heiliging vervuld waren, blijvende daar totdat voor een iegelijk van hen de offerande opgeofferd was. l Hand. 24:6. verwijsteksten
  
Gevangengenomen in den tempel
27 Ὡς δὲ ἔμελλον αἱ ἑπτὰ ἡμέραι συντελεῖσθαι, οἱ ἀπὸ τῆς Ἀσίας Ἰουδαῖοι, θεασάμενοι αὐτὸν ἐν τῷ ἱερῷ, συνέχεον πάντα τὸν ὄχλον, καὶ ἐπέβαλον τὰς χεῖρας ἐπ’ αὐτόν, 27 Als nu de zeven dagen zouden voleindigd worden, zagen hem de Joden van Azië in den tempel, en beroerden al het volk, en sloegen de handen aan hem,
28 κράζοντες, Ἄνδρες Ἰσραηλῖται, βοηθεῖτε. οὗτός ἐστιν ὁ ἄνθρωπος ὁ κατὰ τοῦ λαοῦ καὶ τοῦ νόμου καὶ τοῦ τόπου τούτου πάντας πανταχοῦ διδάσκων· ἔτι τε καὶ Ἕλληνας εἰσήγαγεν εἰς τὸ ἱερόν, καὶ κεκοίνωκε τὸν ἅγιον τόπον τοῦτον. 28 Roepende: Gij Israëlitische mannen, komt te hulp. Deze is de mens die tegen het volk en de wet en deze plaats allen man overal leert; en bovendien heeft hij ook Grieken in den tempel gebracht en heeft deze heilige plaats ontheiligd.
29 ἦσαν γὰρ προεωρακότες Τρόφιμον τὸν Ἐφέσιον ἐν τῇ πόλει σὺν αὐτῷ, ὃν ἐνόμιζον ὅτι εἰς τὸ ἱερὸν εἰσήγαγεν ὁ Παῦλος. 29 Want zij hadden tevoren mTrófimus, den Eféziër, met hem in de stad gezien, welken zij meenden dat Paulus in den tempel gebracht had. m Hand. 20:4. 2 Tim. 4:20. verwijsteksten
30 ἐκινήθη τε ἡ πόλις ὅλη, καὶ ἐγένετο συνδρομὴ τοῦ λαοῦ· καὶ ἐπιλαβόμενοι τοῦ Παύλου εἷλκον αὐτὸν ἔξω τοῦ ἱεροῦ· καὶ εὐθέως ἐκλείσθησαν αἱ θύραι. 30 En de gehele stad kwam in roer, en het volk liep tezamen; en zij grepen Paulus en trokken hem buiten den tempel; en terstond werden de deuren gesloten.
31 ζητούντων δὲ αὐτὸν ἀποκτεῖναι, ἀνέβη φάσις τῷ χιλιάρχῳ τῆς σπείρης, ὅτι ὅλη συγκέχυται Ἱερουσαλήμ· 31 En als zij hem zochten te doden, kwam het gerucht tot den overste der bende, dat geheel Jeruzalem in verwarring was;
32 ὃς ἐξαυτῆς παραλαβὼν στρατιώτας καὶ ἑκατοντάρχους, κατέδραμεν ἐπ’ αὐτούς· οἱ δέ, ἰδόντες τὸν χιλίαρχον καὶ τοὺς στρατιώτας, ἐπαύσαντο τύπτοντες τὸν Παῦλον. 32 Welke terstond krijgsknechten en hoofdmannen over honderd tot zich nam, en liep af naar hen toe. Zij nu, den overste en de krijgsknechten ziende, hielden op van Paulus te slaan.
33 τότε ἐγγίσας ὁ χιλίαρχος ἐπελάβετο αὐτοῦ, καὶ ἐκέλευσε δεθῆναι ἁλύσεσι δυσί· καὶ ἐπυνθάνετο τίς ἂν εἴη, καὶ τί ἐστι πεποιηκώς. 33 nToen naderde de overste en greep hem, en beval dat men hem met twee ketenen zou binden, en vraagde wie hij was en wat hij gedaan had. n vers 11. verwijsteksten
34 ἄλλοι δὲ ἄλλο τι ἐβόων ἐν τῷ ὄχλῳ· μὴ δυνάμενος δὲ γνῶναι τὸ ἀσφαλὲς διὰ τὸν θόρυβον, ἐκέλευσεν ἄγεσθαι αὐτὸν εἰς τὴν παρεμβολήν. 34 En onder de schare riep de een dit, de ander wat anders. Doch als hij de zekerheid niet kon weten vanwege de beroerte, beval hij dat men hem in de legerplaats zou brengen.
35 ὅτε δὲ ἐγένετο ἐπὶ τοὺς ἀναβαθμούς, συνέβη βαστάζεσθαι αὐτὸν ὑπὸ τῶν στρατιωτῶν διὰ τὴν βίαν τοῦ ὄχλου. 35 En als hij aan de trappen gekomen was, gebeurde het dat hij van de krijgsknechten gedragen werd, vanwege het geweld der schare.
36 ἠκολούθει γὰρ τὸ πλῆθος τοῦ λαοῦ κρᾶζον, Αἶρε αὐτόν. 36 Want de menigte des volks volgde, al roepende: oWeg met hem. o Luk. 23:18. Joh. 19:15. Hand. 22:22. verwijsteksten
37 Μέλλων τε εἰσάγεσθαι εἰς τὴν παρεμβολὴν ὁ Παῦλος λέγει τῷ χιλιάρχῳ, Εἰ ἔξεστί μοι εἰπεῖν τι πρός σε; ὁ δὲ ἔφη, Ἑλληνιστὶ γινώσκεις; 37 En als Paulus nu in de legerplaats zou geleid worden, zeide hij tot den overste: Is het mij geoorloofd tot u wat te spreken? En hij zeide: Kent gij Grieks?
38 οὐκ ἄρα σὺ εἶ ὁ Αἰγύπτιος ὁ πρὸ τούτων τῶν ἡμερῶν ἀναστατώσας καὶ ἐξαγαγὼν εἰς τὴν ἔρημον τοὺς τετρακισχιλίους ἄνδρας τῶν σικαρίων; 38 Zijt gij dan niet de Egyptenaar die vóór deze dagen oproer verwekte en de vierduizend moordenaars naar de woestijn uitleidde?
39 εἶπε δὲ ὁ Παῦλος, Ἐγὼ ἄνθρωπος μέν εἰμι Ἰουδαῖος, Ταρσεὺς τῆς Κιλικίας, οὐκ ἀσήμου πόλεως πολίτης· δέομαι δέ σου, ἐπίτρεψόν μοι λαλῆσαι πρὸς τὸν λαόν. 39 Maar Paulus zeide: Ik ben een Joods man pvan Tarsen, een burger van geen onvermaarde stad in Cilícië, en ik bid u, laat mij toe tot het volk te spreken. p Hand. 9:11, 30. verwijsteksten
40 ἐπιτρέψαντος δὲ αὐτοῦ, ὁ Παῦλος ἑστὼς ἐπὶ τῶν ἀναβαθμῶν κατέσεισε τῇ χειρὶ τῷ λαῷ· πολλῆς δὲ σιγῆς γενομένης, προσεφώνησε τῇ Ἑβραΐδι διαλέκτῳ λέγων, 40 En als hij het toegelaten had, Paulus staande op de trappen, wenkte met de hand tot het volk; en als er grote stilte geworden was, sprak hij hen aan in de Hebreeuwse taal, zeggende:

Einde Handelingen 21