Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De Heilige Geest wordt met zichtbare tekenen op den pinksterdag over de apostelen uitgestort. 4 Welke met Zijn gaven vervuld zijnde, spreken de grote daden Gods in allerlei talen. 5 Waarover binnen Jeruzalem onder allerlei natiën van volken beroerte ontstaat, zodat sommigen zich verwonderen en anderen daarmede spotten. 14 Petrus wederlegt de spotters, en wijst aan, dat zulks geschied is naar de voorzegging van den profeet Joël. 22 Bewijst uit de psalmen Davids dat Jezus, Dien zij gekruist hadden, van de doden was opgestaan, gezeten ter rechterhand Gods, en vandaar deze gaven had uitgestort. 36 En dat Hij overzulks de beloofde Messias was. 37 Waardoor de toehoorders verslagen zijnde, worden van Petrus tot bekering vermaand, en worden van hen drieduizend gedoopt. 42 Welke volharden in de leer der apostelen en oefening der godsdienstigheid en der liefde, hebbende de goederen gemeen. 47 En de gemeente neemt dagelijks toe. |
| | Pinksteren |
1 Καὶ ἐν τῷ συμπληροῦσθαι τὴν ἡμέραν τῆς Πεντηκοστῆς, ἦσαν ἅπαντες ὁμοθυμαδὸν ἐπὶ τὸ αὐτό. | | 1 EN als de dag avan het 1pinksterfeest 2vervuld werd, waren 3zij allen beendrachtelijk 4bijeen. |
| a Lev. 23:15. Deut. 16:9. |
| Lev. 23:15 Daarna zult gij u tellen van des anderen daags na den sabbat, van den dag dat gij de garve des beweegoffers zult gebracht hebben; het zullen zeven volkomen sabbatten zijn. Deut. 16:9 Zeven weken zult gij u tellen; van dat men met de sikkel begint in het staande koren, zult gij de zeven weken beginnen te tellen. |
| 1 Het woord pinkster is een gebroken woord van het Griekse woord pentekoste, dat is, de vijftigste dag; waarmede genaamd werd het tweede grote jaarfeest, op hetwelk de eerstelingen der vruchten opgeofferd werden, Num. 28:26, omdat het begon op den vijftigsten dag na den tweeden paasdag, Lev. 23:15, 16, op welken vijftigsten dag na het eerste pascha en den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, de wet ook van God op den berg Sinaï is gegeven, Ex. 19:1, 11. Zie van dit feest ook Hand. 20:16. 1 Kor. 16:8. |
| Num. 28:26 Insgelijks op den dag der eerstelingen, als gij een nieuw spijsoffer den HEERE zult offeren na uw weken, zult gij een heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen. Lev. 23:15 Daarna zult gij u tellen van des anderen daags na den sabbat, van den dag dat gij de garve des beweegoffers zult gebracht hebben; het zullen zeven volkomen sabbatten zijn. Lev. 23:16 Tot des anderen daags na den zevenden sabbat zult gij vijftig dagen tellen; dan zult gij een nieuw spijsoffer den HEERE offeren. Ex. 19:1 IN de derde maand na het uittrekken der kinderen Israëls uit Egypteland, ten zelven dage kwamen zij in de woestijn Sinaï. Ex. 19:11 En bereid zijn tegen den derden dag; want op den derden dag zal de HEERE voor de ogen van al het volk afkomen op den berg Sinaï. Hand. 20:16 Want Paulus had voorgenomen Éfeze voorbij te varen, opdat hij niet den tijd in Azië zou verslijten; want hij spoedde zich, om (zo het hem mogelijk ware) op den pinksterdag te Jeruzalem te zijn. 1 Kor. 16:8 Maar ik zal te Éfeze blijven tot den pinksterdag. |
| 2 Dat is, gekomen was. |
| 3 Namelijk de twaalf apostelen, wien deze belofte voornamelijk was gedaan. Zie hierna vss. 4, 14, 15. |
| vers 4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. vers 14 Maar Petrus staande met de elve, verhief zijn stem en sprak tot hen: Gij Joodse mannen, en gij allen die te Jeruzalem woont, dit zij u bekend, en laat mijn woorden tot uw oren ingaan. vers 15 Want dezen zijn niet dronken, gelijk gij vermoedt; want het is eerst de derde ure van den dag. |
| b Hand. 1:14. |
| Hand. 1:14 Deze allen waren eendrachtelijk volhardende in het bidden en smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broederen. |
| 4 Dat is, in één plaats vergaderd, namelijk in een opperzaal binnen Jeruzalem, Hand. 1:13. |
| Hand. 1:13 En als zij ingekomen waren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, namelijk Petrus en Jakobus en Johannes en Andréas, Filippus en Thomas, Bartholoméüs en Matthéüs, Jakobus, de zoon van Alféüs, en Simon Zelótes, en Judas, de broeder van Jakobus. |
| | |
2 καὶ ἐγένετο ἄφνω ἐκ τοῦ οὐρανοῦ ἦχος ὥσπερ φερομένης πνοῆς βιαίας, καὶ ἐπλήρωσεν ὅλον τὸν οἶκον οὗ ἦσαν καθήμενοι. | | 2 En er geschiedde 5haastelijk uit den hemel een geluid, gelijk als van een geweldigen 6gedreven 7wind, en vervulde het gehele huis waar zij zaten. |
| 5 Dat is, onvoorziens. |
| 6 Dat is, met sterk gedruis waaiende. |
| 7 Of: blazen. Deze wind beduidde den Heiligen Geest, Die den apostelen gegeven is, en door den dienst der apostelen zou worden gegeven, en doordringen tegen alle geweld. |
| | |
3 καὶ ὤφθησαν αὐτοῖς διαμεριζόμεναι γλῶσσαι ὡσεὶ πυρός, ἐκάθισέ τε ἐφ’ ἕνα ἕκαστον αὐτῶν. | | 3 En 8van hen werden gezien 9verdeelde tongen als 10van vuur, en 11het zat op een iegelijk 12van hen. |
| 8 Aan hen, namelijk de apostelen. |
| 9 Dat is, gedaanten van tongen die gedeeld of gespleten waren; waarmede te kennen gegeven werden de menigerlei talen met welke de apostelen zouden spreken en het Evangelie onder alle volken verkondigen. Zie vers 4. |
| vers 4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. |
| 10 Dat is, vurig; waarmede beduid werd dat de Heilige Geest de harten van de apostelen en van hun toehoorders ontsteken zou met een licht der kennis Gods, met vurige liefde Gods en des naasten, en ijver tot Gods eer en der mensen zaligheid. |
| 11 Namelijk het vuur der verdeelde tongen. |
| 12 Namelijk van de apostelen. Zie vers 1. |
| vers 1 EN als de dag van het pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen. |
| | |
4 καὶ ἐπλήσθησαν ἅπαντες Πνεύματος Ἁγίου, καὶ ἤρξαντο λαλεῖν ἑτέραις γλώσσαις, καθὼς τὸ Πνεῦμα ἐδίδου αὐτοῖς ἀποφθέγγεσθαι. | | 4 cEn zij werden allen vervuld 13met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken dmet 14andere 15talen, zoals 16de Geest hun gaf 17uit te spreken. |
| c Matth. 3:11. Mark. 1:8. Luk. 3:16. Joh. 14:26; 15:26; 16:13. Hand. 11:15; 19:6. |
| Matth. 3:11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen; Mark. 1:8 Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met den Heiligen Geest. Luk. 3:16 Zo antwoordde Johannes aan allen, zeggende: Ik doop u wel met water; maar Hij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den riem van Zijn schoenen te ontbinden: Deze zal u dopen met den Heiligen Geest en met vuur; Joh. 14:26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb. Joh. 15:26 Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen. Joh. 16:13 Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. Hand. 11:15 En als ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, gelijk ook op ons in het begin. Hand. 19:6 En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. |
| 13 Dat is, met de extraordinaire gaven des Heiligen Geestes. |
| d Mark. 16:17. Hand. 10:46. |
| Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; Hand. 10:46 Want zij hoorden hen spreken met vreemde talen, en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus: |
| 14 Dat is, vreemde, den apostelen tevoren onbekende talen. Markus zegt nieuwe, Mark. 16:17. |
| Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; |
| 15 Gr. tongen; gelijk vers 11. |
| vers 11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze talen de grote werken Gods spreken. |
| 16 Dat is, de Heilige Geest, 2 Petr. 1:21. |
| 2 Petr. 1:21 Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze
gesproken. |
| 17 Het Griekse woord betekent enige treffelijke zaken of spreuken voortbrengen. Zie vers 11. |
| vers 11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze talen de grote werken Gods spreken. |
| | |
5 Ἦσαν δὲ ἐν Ἱερουσαλὴμ κατοικοῦντες Ἰουδαῖοι, ἄνδρες εὐλαβεῖς, ἀπὸ παντὸς ἔθνους τῶν ὑπὸ τὸν οὐρανόν. | | 5 En er waren Joden te Jeruzalem 18wonende, godvruchtige mannen, van allen volke dergenen 19die onder den hemel zijn. |
| 18 Dat is, zich onthoudende voor een tijd, óf om in de Joodse religie onderwezen te worden, Hand. 6:9; 9:29, óf om het feest van pinksteren te houden, Ex. 23:17. |
| Hand. 6:9 En er stonden op sommigen die waren van de synagoge, genaamd der Libertijnen, en der Cyreneeërs, en der Alexandrijnen, en dergenen die van Cilícië en Azië waren, en twistten met Stéfanus; Hand. 9:29 En vrijmoediglijk sprekende in den Naam des Heeren Jezus, sprak hij ook en handelde tegen de Griekse Joden; maar dezen trachtten hem te doden. Ex. 23:17 Driemaal des jaars zullen al uw mannen voor het aangezicht des Heeren HEEREN verschijnen. |
| 19 Dat is, die door de vervolgingen der Assyrische, Babylonische, Egyptische en Syrische koningen in alle landen verstrooid waren, 1 Petr. 1:1, en alzo is vervuld hetgeen tevoren gezegd was, Jes. 43:5, 6. |
| 1 Petr. 1:1 PETRUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië, Jes. 43:5 Vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal uw zaad van den opgang brengen en Ik zal u
verzamelen
van den ondergang. Jes. 43:6 Ik zal zeggen tot het noorden: Geef; en tot het zuiden: Houd niet terug; breng Mijn zonen van verre en Mijn dochters van het einde der aarde, |
| | |
6 γενομένης δὲ τῆς φωνῆς ταύτης, συνῆλθε τὸ πλῆθος καὶ συνεχύθη, ὅτι ἤκουον εἷς ἕκαστος τῇ ἰδίᾳ διαλέκτῳ λαλούντων αὐτῶν. | | 6 En als 20deze stem geschied was, kwam de menigte tezamen en werd 21beroerd, want een iegelijk hoorde hen 22in zijn eigen taal spreken. |
| 20 Dat is, dit geluid van dezen wind, of als dit gerucht verbreid was. |
| 21 Of: verward, namelijk óf in dit samenkomen, óf in hun gemoed door verwondering van deze vreemde zaak. |
| 22 Zo spraken dan de apostelen niet in één taal, gelijk sommigen menen; want zo zou dit wonder in de toehoorders geweest zijn, en niet in de apostelen; maar in verscheidene, naar de verscheidenheid der talen die de toehoorders spraken en verstonden. Zie Hand. 10:46; 19:6. 1 Korinthe 12; 13; 14. |
| Hand. 10:46 Want zij hoorden hen spreken met vreemde talen, en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus: Hand. 19:6 En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. 1 Korinthe 12 EN van de geestelijke gaven, broeders, wil ik niet dat gij onwetende zijt. 1 Korinthe 13 AL ware het dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden. 1 Korinthe 14 JAAGT de liefde na, en ijvert om de geestelijke gaven, maar meest dat gij moogt profeteren. |
| | |
7 ἐξίσταντο δὲ πάντες καὶ ἐθαύμαζον, λέγοντες πρὸς ἀλλήλους, Οὐκ ἰδοὺ πάντες οὗτοί εἰσιν οἱ λαλοῦντες Γαλιλαῖοι; | | 7 En zij 23ontzetten zich allen en verwonderden zich, zeggende tot elkander: Zie, zijn niet al dezen die daar spreken, 24Galileeërs? |
| 23 Namelijk alsof zij buiten hun zinnen verrukt waren. |
| 24 Dat is, die in Galilea geboren zijn en altijd gewoond hebben, en slechte en ongeleerde lieden zijn, geen andere taal dan hun moedertaal geleerd hebbende. |
| | |
8 καὶ πῶς ἡμεῖς ἀκούομεν ἕκαστος τῇ ἰδίᾳ διαλέκτῳ ἡμῶν ἐν ᾗ ἐγεννήθημεν; | | 8 En hoe horen wij hen een iegelijk in onze eigen taal, in welke wij geboren zijn? |
9 Πάρθοι καὶ Μῆδοι καὶ Ἐλαμῖται, καὶ οἱ κατοικοῦντες τὴν Μεσοποταμίαν, Ἰουδαίαν τε καὶ Καππαδοκίαν, Πόντον καὶ τὴν Ἀσίαν, | | 9 Parthers en Meders en 25Elamieten, en die inwoners zijn van 26Mesopotámië, en Judéa, en Cappadócië, Pontus en 27Azië, |
| 25 Elam was een deel van Perzië, alzo genaamd naar Elam, een zoon van Sem, Gen. 10:22. 1 Kron. 1:17. |
| Gen. 10:22 Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud en Aram. 1 Kron. 1:17 De kinderen van Sem waren Elam en Assur en Arfachsad en Lud en Aram, en Uz en Hul en Gether en Mesech. |
| 26 Dat is, zowel die in Mesopotamië als die in Judea wonen en geboren zijn. Mesopotamië is een deel van Syrië, alzo in het Grieks genaamd omdat het ligt midden tussen de twee rivieren Tigris en Eufraat, Gen. 24:10; 35:9. |
| Gen. 24:10 En die knecht nam tien kemels van zijns heren kemels en toog heen; en al het goed zijns heren was in zijn hand; en hij maakte zich op en toog heen naar Mesopotámië, naar de stad van Nahor. Gen. 35:9 En God verscheen Jakob wederom, als hij van Paddan-Aram gekomen was; en Hij zegende hem. |
| 27 Azië wordt in het gemeen genaamd het derde deel der wereld toen bekend, en in het bijzonder dat deel hetwelk eertijds Klein-Azië en nu Natolië genaamd wordt, waarvan ook Cappadocië, Pontus, Frygië en Pamfylië delen waren; maar hier schijnt het nog bijzonderlijker genomen te worden voor het deel van Klein-Azië hetwelk ligt omtrent de Egeïsche Zee tegenover Macedonië en Thracië. |
| | |
10 Φρυγίαν τε καὶ Παμφυλίαν, Αἴγυπτον καὶ τὰ μέρη τῆς Λιβύης τῆς κατὰ Κυρήνην, καὶ οἱ ἐπιδημοῦντες Ῥωμαῖοι, Ἰουδαῖοί τε καὶ προσήλυτοι, | | 10 En Frygië, en Pamfylië, Egypte en de delen van Libië, hetwelk bij 28Cyréne ligt, en 29uitlandse Romeinen, beide 30Joden en 31Jodengenoten, |
| 28 Dit was een stad in Libië of Afrika, van welke het omliggende land Libya Cyrenaica genoemd werd. In al deze landen waren de Joden overlang verstrooid, en spraken de talen van die landen, 1 Petr. 1:1. |
| 1 Petr. 1:1 PETRUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië, |
| 29 Dat is, die te Rome of daaromtrent geboren of woonachtig waren, en te Jeruzalem om hun zaken of om den godsdienst gekomen waren. |
| 30 Namelijk niet alleen van religie, maar ook van afkomst en geslacht. |
| 31 Gr. proselytoi, dat is, aankomelingen, Joden niet van geslacht, maar van religie. Zie Matth. 23:15. |
| Matth. 23:15 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij omreist zee en land om één Jodengenoot te maken; en als hij het geworden is, zo maakt gij hem een kind der hel, tweemaal meer dan gij zijt. |
| | |
11 Κρῆτες καὶ Ἄραβες, ἀκούομεν λαλούντων αὐτῶν ταῖς ἡμετέραις γλώσσαις τὰ μεγαλεῖα τοῦ Θεοῦ. | | 11 32Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze 33talen 34de grote werken Gods spreken. |
| 32 Dat is, geboren of wonende in het eiland Kreta, nu Candia genaamd. Zie Hand. 27:7, 12. Tit. 1:5. |
| Hand. 27:7 En als wij vele dagen langzaam voortvoeren, en nauwelijks tegenover Knidus gekomen waren, overmits het ons de wind niet toeliet, zo voeren wij onder Kreta heen, tegenover Salmóne. Hand. 27:12 En alzo de haven ongelegen was om te overwinteren, vond het meerderdeel geraden ook vandaar te varen, of zij enigszins te Fenix konden aankomen om te overwinteren, zijnde een haven in Kreta, strekkende tegen het zuidwesten en tegen het noordwesten. Tit. 1:5 Om die oorzaak heb ik u in Kreta gelaten, opdat gij hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt terechtbrengen, en dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb: |
| 33 Gr. tongen, vers 4. |
| vers 4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. |
| 34 Of: de heerlijke daden Gods, namelijk die Hij door Jezus Christus gedaan heeft, tot der mensen zaligheid, Luk. 1:49. |
| Luk. 1:49 Want grote dingen heeft aan mij gedaan Hij Die machtig is, en heilig is Zijn Naam. |
| | |
12 ἐξίσταντο δὲ πάντες καὶ διηπόρουν, ἄλλος πρὸς ἄλλον λέγοντες, Τί ἂν θέλοι τοῦτο εἶναι; | | 12 En zij ontzetten zich allen en werden 35twijfelmoedig, zeggende de een tegen den ander: Wat wil toch dit zijn? |
| 35 Dat is, zij twijfelden wat toch dit wezen mocht, en wat zij daarvan zouden geloven. |
| | |
13 ἕτεροι δὲ χλευάζοντες ἔλεγον ὅτι Γλεύκους μεμεστωμένοι εἰσί. | | 13 En 36anderen spottende, zeiden: Zij zijn vol 37zoeten wijn. |
| 36 Enigen, mogelijk uit de schriftgeleerden, farizeeën, sadduceeën en huns gelijken. |
| 37 Dat is, zij zijn dronken. Sommigen zetten dit over: Zij zijn vol most. Doch het was toen nog de tijd niet van most, dat is, van nieuwen gepersten wijn. |
| | De toespraak van Petrus |
14 Σταθεὶς δὲ Πέτρος σὺν τοῖς ἕνδεκα, ἐπῆρε τὴν φωνὴν αὐτοῦ, καὶ ἀπεφθέγξατο αὐτοῖς, Ἄνδρες Ἰουδαῖοι, καὶ οἱ κατοικοῦντες Ἱερουσαλὴμ ἅπαντες, τοῦτο ὑμῖν γνωστὸν ἔστω, καὶ ἐνωτίσασθε τὰ ῥήματά μου. | | 14 Maar Petrus staande met de elve, verhief zijn stem en sprak tot hen: Gij Joodse mannen, en gij allen die te Jeruzalem woont, dit zij u bekend, en laat mijn woorden tot uw oren ingaan. |
15 οὐ γάρ, ὡς ὑμεῖς ὑπολαμβάνετε, οὗτοι μεθύουσιν· ἔστι γὰρ ὥρα τρίτη τῆς ἡμέρας· | | 15 Want dezen zijn niet dronken, gelijk gij vermoedt; want het is eerst 38de derde ure van den dag. |
| 38 Namelijk na den opgang der zon, gelijk de Joden hun uren van den dag rekenden, zie Matth. 20:3. Joh. 11:9, en komt overeen met onze negende ure. De Joden, gelijk sommigen zeggen, plachten op de feestdagen nuchter te blijven zonder eten en drinken tot de zesde ure toe, dat is, tot den middag. |
| Matth. 20:3 En uitgegaan zijnde omtrent de derde ure, zag hij anderen ledigstaande op de markt. Joh. 11:9 Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in den dag? Indien iemand in den dag wandelt, zo stoot hij zich niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet; |
| | |
16 ἀλλὰ τοῦτό ἐστι τὸ εἰρημένον διὰ τοῦ προφήτου Ἰωήλ, | | 16 Maar dit is het wat gesproken is door den profeet Joël: |
17 Καὶ ἔσται ἐν ταῖς ἐσχάταις ἡμέραις (λέγει ὁ Θεός), ἐκχεῶ ἀπὸ τοῦ Πνεύματός μου ἐπὶ πᾶσαν σάρκα· καὶ προφητεύσουσιν οἱ υἱοὶ ὑμῶν καὶ αἱ θυγατέρες ὑμῶν, καὶ οἱ νεανίσκοι ὑμῶν ὁράσεις ὄψονται, καὶ οἱ πρεσβύτεροι ὑμῶν ἐνύπνια ἐνυπνιασθήσονται· | | 17 eEn het zal zijn 39in de laatste dagen (zegt God), Ik zal fuitstorten van Mijn Geest op 40alle vlees; en uw zonen en guw dochters zullen 41profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. |
| e Jes. 44:3. Ez. 11:19; 36:27. Joël 2:28. Zach. 12:10. Joh. 7:38. |
| Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Ez. 11:19 En Ik zal hun enerlei hart geven, en zal een nieuwen geest in het binnenste van u geven, en Ik zal het stenen hart uit hun vlees wegnemen, en zal hun een vlezen hart geven, Ez. 36:27 En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen en Mijn rechten zult bewaren en doen. Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Zach. 12:10 Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene. Joh. 7:38 Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. |
| 39 Zo worden genaamd de tijden van het Rijk van Christus na Zijn komst, 1 Kor. 10:11. Hebr. 1:1, die alzo genaamd worden omdat in dezelve geen verandering meer zal geschieden in den dienst Gods, en na dezelve het einde der wereld zal volgen. |
| 1 Kor. 10:11 En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen tot voorbeelden, en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn. Hebr. 1:1 GOD
voortijds veelmaals en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon; |
| f Hand. 10:45. |
| Hand. 10:45 En de gelovigen die uit de besnijdenis waren, zovelen als er met Petrus waren gekomen, ontzetten zich dat de gave des Heiligen Geestes ook op de heidenen uitgestort werd; |
| 40 Dat is, allerlei mensen, van wat staat, ouderdom of geslacht zij zijn, Luk. 11:42. 1 Tim. 2:1, 4. |
| Luk. 11:42 Maar wee u, farizeeën, want gij vertiendt munte en ruit en alle moeskruid, en gij gaat voorbij het oordeel en de liefde Gods. Dit moest men doen en het andere niet nalaten. 1 Tim. 2:1 IK vermaan dan vóór alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor alle mensen, 1 Tim. 2:4 Welke wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis der waarheid komen. |
| g Luk. 2:36. Hand. 21:9. |
| Luk. 2:36 En er was Anna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit den stam van Aser. Deze was tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af. Hand. 21:9 Deze nu had vier dochters, nog maagden, die profeteerden. |
| 41 Dat is, God klaarlijk kennen, en anderen van Hem onderrichten. Onder de manier van onderwijzing die in het Oude Testament aan weinigen gebruikelijk was, Num. 12:6, wordt beschreven de overvloedige onderwijzing en kennis die in het Nieuwe Testament zou wezen tot het einde der wereld. |
| Num. 12:6 En Hij zeide: Hoort nu Mijn woorden. Zo er een profeet onder u is, Ik, de HEERE, zal door een gezicht Mij aan hem bekendmaken, door een droom zal Ik met hem spreken. |
| | |
18 καί γε ἐπὶ τοὺς δούλους μου καὶ ἐπὶ τὰς δούλας μου ἐν ταῖς ἡμέραις ἐκείναις ἐκχεῶ ἀπὸ τοῦ Πνεύματός μου, καὶ προφητεύσουσι. | | 18 En ook op Mijn dienstknechten en op Mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten, en zij zullen profeteren. |
19 καὶ δώσω τέρατα ἐν τῷ οὐρανῷ ἄνω, καὶ σημεῖα ἐπὶ τῆς γῆς κάτω, αἷμα καὶ πῦρ καὶ ἀτμίδα καπνοῦ· | | 19 En Ik zal 42wonderen geven in den hemel boven, en tekenen op de aarde beneden, bloed en vuur en rookdamp. |
| 42 Dat is, wonderbaarlijke tekenen van Gods toorn tegen de vijanden en vervolgers der kerke Gods. Zie Matth. 24:29. Luk. 21:25. |
| Matth. 24:29 En terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden. Luk. 21:25 En er zullen tekenen zijn in de zon en maan en sterren, en op de aarde benauwdheid der volken met twijfelmoedigheid, als de zee en watergolven groot geluid zullen geven, |
| | |
20 ὁ ἥλιος μεταστραφήσεται εἰς σκότος, καὶ ἡ σελήνη εἰς αἷμα, πρὶν ἢ ἐλθεῖν τὴν ἡμέραν Κυρίου τὴν μεγάλην καὶ ἐπιφανῆ· | | 20 De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat de grote en doorluchtige 43dag des Heeren komt. |
| 43 Dat is, de dag in welken de Heere Jezus Christus zal komen om te oordelen de levenden en de doden. |
| | |
21 καὶ ἔσται, πᾶς ὃς ἂν ἐπικαλέσηται τὸ ὄνομα Κυρίου σωθήσεται. | | 21 hEn het zal zijn dat een iegelijk die den Naam des Heeren zal 44aanroepen, zalig zal worden. |
| h Joël 2:32. Rom. 10:13. |
| Joël 2:32 En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen. Rom. 10:13 Want een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden. |
| 44 Dat is, Hem voor den Zaligmaker met waar geloof erkennen, de zaligheid in Hem alleen zoeken, Hem om dezelve, alsook in alle noden, aanroepen, en Hem recht dienen. |
| | |
22 ἄνδρες Ἰσραηλῖται, ἀκούσατε τοὺς λόγους τούτους· Ἰησοῦν τὸν Ναζωραῖον, ἄνδρα ἀπὸ τοῦ Θεοῦ ἀποδεδειγμένον εἰς ὑμᾶς δυνάμεσι καὶ τέρασι καὶ σημείοις, οἷς ἐποίησε δι’ αὐτοῦ ὁ Θεὸς ἐν μέσῳ ὑμῶν, καθὼς καὶ αὐτοὶ οἴδατε, | | 22 Gij Israëlitische mannen, hoort deze woorden: Jezus den Nazaréner, een Man van God 45onder ulieden 46betoond door krachten en wonderen en tekenen, die God door Hem gedaan heeft in het midden van u, gelijk ook gij zelven weet; |
| 45 Gr. in of tot of aan u. |
| 46 Dat is, klaarlijk bewezen, dat Hij van God gezonden en de ware Messias was. |
| | |
23 τοῦτον τῇ ὡρισμένῃ βουλῇ καὶ προγνώσει τοῦ Θεοῦ ἔκδοτον λαβόντες, διὰ χειρῶν ἀνόμων προσπήξαντες ἀνείλετε· | | 23 Dezen, idoor den 47bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, khebt gij genomen en 48door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood; |
| i Hand. 4:28. |
| Hand. 4:28 Om te doen al wat Uw hand en Uw raad tevoren bepaald had dat geschieden zou. |
| 47 Dat is, niet bijgeval, of naar den moedwil van Zijn vijanden alleen, maar naar het besluit, de beschikking en toelating Gods. |
| k Hand. 5:30. |
| Hand. 5:30 De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, Welken gij omgebracht hebt, hangende Hem aan het hout. |
| 48 Of: door onrechtvaardige handen, namelijk der heidense en goddeloze soldaten van Pilatus, Matth. 20:19. |
| Matth. 20:19 En zij zullen Hem den heidenen overleveren, om Hem te bespotten en te geselen en te kruisigen; en ten derden dage zal Hij weder opstaan. |
| | |
24 ὃν ὁ Θεὸς ἀνέστησε, λύσας τὰς ὠδῖνας τοῦ θανάτου, καθότι οὐκ ἦν δυνατὸν κρατεῖσθαι αὐτὸν ὑπ’ αὐτοῦ. | | 24 lWelken God opgewekt heeft, 49de smarten des doods ontbonden hebbende, alzo het niet mogelijk was dat Hij van denzelven dood zou gehouden worden. |
| l Hand. 10:40. |
| Hand. 10:40 Dezen heeft God opgewekt ten derden dage, en gegeven dat Hij openbaar zou worden, |
| 49 Dat is, van den dood die Hem met en na vele smarten was aangedaan. Petrus schijnt hier te zien op de woorden die gebruikt worden Ps. 18:6, alwaar staat de strikken, banden, of zelen des doods, hetwelk op het woord ontbonden bekwamelijk past. |
| Ps. 18:6 Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij. |
| | |
25 Δαβὶδ γὰρ λέγει εἰς αὐτόν, Προωρώμην τὸν Κύριον ἐνώπιόν μου διὰ παντός· ὅτι ἐκ δεξιῶν μου ἐστίν, ἵνα μὴ σαλευθῶ· | | 25 Want David zegt van Hem: m50Ik zag den Heere allen tijd voor Mij; want Hij is aan Mijn rechterhand, opdat Ik niet bewogen worde. |
| m Ps. 16:8. |
| Ps. 16:8 Ik stel den HEERE geduriglijk voor Mij; omdat Hij aan Mijn rechterhand is, zal Ik niet wankelen. |
| 50 Zie de verklaring van deze woorden Ps. 16:8. |
| Ps. 16:8 Ik stel den HEERE geduriglijk voor Mij; omdat Hij aan Mijn rechterhand is, zal Ik niet wankelen. |
| | |
26 διὰ τοῦτο εὐφράνθη ἡ καρδία μου, καὶ ἠγαλλιάσατο ἡ γλῶσσά μου· ἔτι δὲ καὶ ἡ σάρξ μου κατασκηνώσει ἐπ’ ἐλπίδι· | | 26 Daarom is Mijn hart verblijd, en Mijn tong verheugt zich; ja, ook Mijn vlees zal 51rusten 52in hope; |
| 51 Of: wonen, namelijk in het graf, als in een tabernakel, gelijk het Griekse woord medebrengt. |
| 52 Namelijk van haast wederom uit het graf op te staan. |
| | |
27 ὅτι οὐκ ἐγκαταλείψεις τὴν ψυχήν μου εἰς ᾅδου, οὐδὲ δώσεις τὸν ὅσιόν σου ἰδεῖν διαφθοράν. | | 27 Want Gij zult 53Mijn ziel in de 54hel niet verlaten, noch zult Uw 55Heilige overgeven om verderving te 56zien. |
| 53 Dat is, Mij, een deel voor het geheel genomen zijnde, Gen. 46:26. Ps. 3:3. Hand. 27:37, en wederom het geheel voor een deel verstaan zijnde, Mijn lichaam. Alzo wordt het woord ziel dikwijls genomen, Lev. 19:28; 21:1, 11. Num. 5:2; 9:10. Hagg. 2:14. Enigen verstaan door deze woorden mijn ziel Christus, den Messias, alsof David zeide: Gij zult mijn Ziel, dat is, den Christus, Die in mij leeft, Gal. 2:20, en Die het Leven en de Opstanding is, Joh. 11:25, niet laten in de hel. Doch het eerste gevoelen is het algemeenste. |
| Gen. 46:26 Al de zielen die met Jakob in Egypte kwamen, uit zijn heup gesproten, uitgenomen de vrouwen van de zonen van Jakob, waren allen zes en zestig zielen. Ps. 3:3 Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. Hand. 27:37 Wij waren nu in het schip in alles tweehonderd zes en zeventig zielen. Lev. 19:28 Gij zult om een dood lichaam geen snijding in uw vlees maken, noch schrift van een ingedrukt teken in u maken; Ik ben de HEERE. Lev. 21:1 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Spreek tot de priesters, de zonen van Aäron, en zeg tot hen: Over een dode zal een priester zich niet verontreinigen onder zijn volken. Lev. 21:11 Hij zal ook bij geen dode lichamen komen; zelfs
over zijn vader en over zijn moeder zal hij zich niet verontreinigen. Num. 5:2 Gebied den kinderen Israëls, dat zij uit het leger wegzenden alle melaatsen en alle vloeienden, en allen die onrein zijn van een dode. Num. 9:10 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Wanneer iemand onder u, of onder uw geslachten, over een dood lichaam onrein of op een verren weg zal zijn, hij zal dan nog den HEERE het pascha houden. Hagg. 2:14 En Haggaï zeide: Indien iemand die onrein is van een dood lichaam, iets van die dingen aanroert, zal het onrein worden? En de priesters antwoordden en zeiden: Het zal onrein worden. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. Joh. 11:25 Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven; |
| 54 Het Hebreeuwse woord scheol en het Griekse hades, hetwelk hier wordt gebruikt, betekent somwijlen de plaats der verdoemden, Deut. 32:22. Job 11:8. Matth. 11:23. Luk. 16:23, in welke betekenis het hier niet kan genomen worden, overmits Christus’ ziel, van het lichaam door den dood gescheiden zijnde, niet in die plaats, maar in het paradijs geweest is, Luk. 23:43. Somwijlen betekent het de helse smarten en benauwdheden, 1 Sam. 2:6. Ps. 18:6; 116:3, in welke betekenis sommigen menen dat dit woord alhier zou kunnen genomen worden, alzo Christus voor Zijn dood zodanige smarten in Zijn ziel geleden heeft. Doch alzo hetzelfde woord ook dikwijls genomen wordt voor het graf, Gen. 37:35. Job 17:13. Ps. 6:6; 30:4. Spr. 1:12; 27:20. Jes. 5:14; 38:18. Openb. 20:13, en hier gesproken wordt van den staat van Christus na Zijn dood en van Zijn opstanding uit denzelven, zo wordt het wel allerbekwaamst hier verstaan van het graf in hetwelk Christus’ ziel, dat is, Christus, doch naar Zijn lichaam, gelegen heeft tot op den derden dag. |
| Deut. 32:22 Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel, en zal het land met zijn inkomst verteren en de gronden der bergen in vlam zetten. Job 11:8 Zij is als de hoogten der hemelen, wat kunt gij doen? Dieper dan de hel, wat kunt gij weten? Matth. 11:23 En gij Kapérnaüm, die tot den hemel toe zijt verhoogd, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. Want zo in Sódom die krachten waren geschied die in u geschied zijn, zij zou tot op den huidigen dag gebleven zijn. Luk. 16:23 En de rijke stierf ook, en werd begraven. En als hij in de hel zijn ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lázarus in zijn schoot. Luk. 23:43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. 1 Sam. 2:6 De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen en Hij doet weder opkomen. Ps. 18:6 Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij. Ps. 116:3 De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis. Gen. 37:35 En al zijn zonen en al zijn dochters maakten zich op om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten en zeide: Want ik zal rouw bedrijvende tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader. Job 17:13 Zo ik wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik mijn bed spreiden. Ps. 6:6 Want in den dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf? Ps. 30:4 HEERE, Gij hebt mijn ziel uit het graf opgevoerd; Gij hebt mij bij het leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald. Spr. 1:12 Laat ons hen levend verslinden, als het graf; ja, geheel en al, gelijk die in den kuil nederdalen; Spr. 27:20 De hel en het verderf worden niet verzadigd; alzo worden de ogen des mensen niet verzadigd. Jes. 5:14 Daarom zal het graf zichzelf wijd opsperren en zijn mond opendoen zonder maat; opdat nederdale haar heerlijkheid en haar menigte met haar gedruis, en die in haar van vreugde opspringt. Jes. 38:18 Want het graf zal U niet loven, de dood zal U niet prijzen; die in den kuil nederdalen, zullen op Uw waarheid niet hopen. Openb. 20:13 En de zee gaf de doden die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken. |
| 55 Dat is, den Messias, Die heilig, onnozel, onbesmet moest wezen, en afgezonderd van de zondaren, en Dien de Vader tot dat ambt geheiligd heeft. Zo wordt Dezelve doorgaans genaamd, Dan. 9:24. Mark. 1:24. 1 Joh. 2:20. Openb. 3:7. |
| Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Mark. 1:24 Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazaréner? Zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U wie Gij zijt, namelijk de Heilige Gods. 1 Joh. 2:20 Doch gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen. Openb. 3:7 En schrijf aan den engel der gemeente die in Filadélfia is: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die den sleutel Davids heeft; Die opent en niemand sluit, en Hij sluit en niemand opent: |
| 56 Dat is, gevoelen, of onderworpen te zijn. |
| | |
28 ἐγνώρισάς μοι ὁδοὺς ζωῆς· πληρώσεις με εὐφροσύνης μετὰ τοῦ προσώπου σου. | | 28 Gij hebt Mij de wegen des levens 57bekendgemaakt; Gij zult Mij vervullen met verheuging door Uw aangezicht. |
| 57 Dat is, medegedeeld, gegeven. |
| | |
29 ἄνδρες ἀδελφοί, ἐξὸν εἰπεῖν μετὰ παρρησίας πρὸς ὑμᾶς περὶ τοῦ πατριάρχου Δαβίδ, ὅτι καὶ ἐτελεύτησε καὶ ἐτάφη, καὶ τὸ μνῆμα αὐτοῦ ἐστιν ἐν ἡμῖν ἄχρι τῆς ἡμέρας ταύτης. | | 29 Gij mannen broeders, het is mij geoorloofd vrijuit tot u te spreken van 58den patriarch David, ndat hij beide gestorven en begraven is, en 59zijn graf is onder ons tot op dezen dag. |
| 58 Dat is, een van de voornaamste voorvaders des Ouden Testaments, hoedanige ook geweest zijn Abraham, Izak, Jakob en de twaalf hoofden van de stammen Israëls. |
| n 1 Kon. 2:10. Hand. 13:36. |
| 1 Kon. 2:10 En David ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven in de stad Davids. Hand. 13:36 Want David, als hij in zijn tijd den raad Gods gediend had, is ontslapen, en is bij zijn vaderen gelegd, en heeft wel verderving gezien; |
| 59 Waaruit blijkt dat hij niet gesproken heeft van zijn eigen vlees, hetwelk verrotting in het graf gezien heeft, en niet is opgewekt. |
| | |
30 προφήτης οὖν ὑπάρχων, καὶ εἰδὼς ὅτι ὅρκῳ ὤμοσεν αὐτῷ ὁ Θεός, ἐκ καρποῦ τῆς ὀσφύος αὐτοῦ τὸ κατὰ σάρκα ἀναστήσειν τὸν Χριστόν, καθίσαι ἐπὶ τοῦ θρόνου αὐτοῦ, | | 30 Alzo hij dan een profeet was, en wist odat God hem met ede gezworen had, dat Hij 60uit de vrucht zijner lendenen, zoveel 61het vlees aangaat, den Christus verwekken zou, om Hem op zijn 62troon te zetten, |
| o 2 Sam. 7:12. Ps. 132:11. Luk. 1:32. Hand. 13:23. Rom. 1:3. 2 Tim. 2:8. |
| 2 Sam. 7:12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Ps. 132:11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; Hand. 13:23 Van het zaad dezes heeft God Israël, naar de belofte, verwekt den Zaligmaker Jezus, Rom. 1:3 Van Zijn Zoon (Die geworden is uit het zaad Davids naar het vlees; 2 Tim. 2:8 Houd in gedachtenis dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, Welke is uit den zade Davids, naar mijn Evangelie, |
| 60 Dat is, uit een van zijn nakomelingen. Zie 2 Sam. 7:12. Ps. 132:11. Hetwelk in de maagd Maria vervuld is. |
| 2 Sam. 7:12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Ps. 132:11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. |
| 61 Dat is, de menselijke natuur, Rom. 1:3. |
| Rom. 1:3 Van Zijn Zoon (Die geworden is uit het zaad Davids naar het vlees; |
| 62 Namelijk zijn koninklijken troon. Doch dit wordt verstaan niet van een werelds koninkrijk, hoedanig Davids was, maar van een geestelijk en eeuwig Koninkrijk, waarvan Davids koninkrijk een voorbeeld was, Luk. 1:32, 33. Joh. 18:36. |
| Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; Luk. 1:33 En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. Joh. 18:36 Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld was, zo zouden Mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier. |
| | |
31 προϊδὼν ἐλάλησε περὶ τῆς ἀναστάσεως τοῦ Χριστοῦ, ὅτι οὐ κατελείφθη ἡ ψυχὴ αὐτοῦ εἰς ᾅδου, οὐδὲ ἡ σὰρξ αὐτοῦ εἶδε διαφθοράν. | | 31 Zo heeft hij dit voorziende, gesproken van de opstanding van Christus, pdat Zijn 63ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn vlees verderving heeft gezien. |
| p Ps. 16:10. Hand. 13:35. |
| Ps. 16:10 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. Hand. 13:35 Waarom Hij ook in een anderen psalm zegt: Gij zult Uw Heilige niet overgeven om verderving te zien. |
| 63 Zie de verklaring van deze woorden vers 27. |
| vers 27 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten, noch zult Uw Heilige overgeven om verderving te zien. |
| | |
32 τοῦτον τὸν Ἰησοῦν ἀνέστησεν ὁ Θεός, οὗ πάντες ἡμεῖς ἐσμεν μάρτυρες. | | 32 Dezen Jezus heeft God 64opgewekt; qwaarvan wij allen getuigen zijn. |
| 64 Namelijk uit de doden. |
| q Joh. 15:27. Hand. 1:8. |
| Joh. 15:27 En gij zult ook getuigen, want gij zijt van den beginne met Mij geweest. Hand. 1:8 Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; en gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaría, en tot aan het uiterste der aarde. |
| | |
33 τῇ δεξιᾷ οὖν τοῦ Θεοῦ ὑψωθείς, τήν τε ἐπαγγελίαν τοῦ Ἁγίου Πνεύματος λαβὼν παρὰ τοῦ Πατρός, ἐξέχεε τοῦτο ὃ νῦν ὑμεῖς βλέπετε καὶ ἀκούετε. | | 33 Hij dan r65door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en sde 66belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft 67dit tuitgestort dat gij nu ziet en hoort. |
| r Hand. 5:31. Filipp. 2:9. |
| Hand. 5:31 Dezen heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël te geven bekering en vergeving der zonden. Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |
| 65 Dat is, door Gods almachtige kracht, Ps. 44:4. Anders: tot de rechterhand Gods verhoogd zijnde, namelijk als Hij opgestaan en ten hemel gevaren zijnde, gezeten is ter rechterhand Gods, Mark. 16:19. |
| Ps. 44:4 Want zij hebben het land niet geërfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven, maar Uw rechterhand, en Uw arm, en het licht Uws aangezichts, omdat Gij een welbehagen in hen hadt. Mark. 16:19 De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen in den hemel en is gezeten aan de rechterhand Gods. |
| s Hand. 1:4. |
| Hand. 1:4 En als Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwachten de belofte des Vaders, die gij (zeide Hij) van Mij gehoord hebt. |
| 66 Dat is, den beloofden Heiligen Geest. |
| 67 Dat is, deze extraordinaire gaven des Heiligen Geestes. |
| t Hand. 10:45. |
| Hand. 10:45 En de gelovigen die uit de besnijdenis waren, zovelen als er met Petrus waren gekomen, ontzetten zich dat de gave des Heiligen Geestes ook op de heidenen uitgestort werd; |
| | |
34 οὐ γὰρ Δαβὶδ ἀνέβη εἰς τοὺς οὐρανούς, λέγει δὲ αὐτός, Εἶπεν ὁ Κύριος τῷ Κυρίῳ μου, Κάθου ἐκ δεξιῶν μου, | | 34 Want David is 68niet opgevaren in de hemelen; maar hij zegt: vDe Heere heeft gesproken tot mijn Heere: 69Zit aan Mijn rechterhand, |
| 68 Namelijk naar zijn lichaam, hetwelk in het graf overlang verrot is, en nog rust. |
| v Ps. 110:1. 1 Kor. 15:25. Ef. 1:20. Hebr. 1:13. |
| Ps. 110:1 EEN psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit tot Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. 1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, Hebr. 1:13 En tot welken der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten? |
| 69 Door het zitten ter rechterhand Gods wordt verstaan de allerhoogste eer, heerlijkheid en macht; gelijk onder de mensen gebruikelijk is, als men iemand op het hoogste wil eren, dat men hem stelt aan zijn rechterhand, 1 Kon. 2:19. Ps. 45:10. De verdere verklaring van deze woorden zie Ps. 110:1, enz. |
| 1 Kon. 2:19 Zo kwam Bathséba tot den koning Sálomo om hem voor Adónia aan te spreken. En de koning stond op, haar tegemoet, en boog zich voor haar; daarna zat hij op zijn troon en deed een stoel voor de moeder des konings zetten; en zij zat aan zijn rechterhand. Ps. 45:10 Dochters van koningen zijn onder Uw kostelijke staatdochteren; de koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijnste goud van Ofir. Ps. 110:1 EEN psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit tot Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. |
| | |
35 ἕως ἂν θῶ τοὺς ἐχθρούς σου ὑποπόδιον τῶν ποδῶν σου. | | 35 Totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten. |
36 ἀσφαλῶς οὖν γινωσκέτω πᾶς οἶκος Ἰσραήλ, ὅτι *Κύριον καὶ Χριστὸν αὐτὸν ὁ Θεὸς ἐποίησε, τοῦτον τὸν Ἰησοῦν ὃν ὑμεῖς ἐσταυρώσατε. * Κύριον B, Elz | καὶ Κύριον St, Sc, M | | 36 Zo wete dan zekerlijk het ganse 70huis Israëls, dat God Hem tot 71een Heere en 72Christus 73gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt. |
| 70 Dat is, geslacht, of volk. |
| 71 Namelijk van Zijn gemeente, of van het volk Gods. |
| 72 Dat is, Messias, Gezalfde. |
| 73 Dat is, gesteld en verhoogd, Filipp. 2:9. |
| Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |
| | De eerstelingen gedoopt |
37 Ἀκούσαντες δὲ κατενύγησαν τῇ καρδίᾳ, εἶπόν τε πρὸς τὸν Πέτρον καὶ τοὺς λοιποὺς ἀποστόλους, Τί ποιήσομεν, ἄνδρες ἀδελφοί; | | 37 xEn als zij dit hoorden, werden zij 74verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: yWat zullen wij 75doen, mannen broeders? |
| x Zach. 12:10. Luk. 3:10. Hand. 9:6. |
| Zach. 12:10 Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene. Luk. 3:10 En de scharen vraagden hem, zeggende: Wat zullen wij dan doen? Hand. 9:6 En hij bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? En de Heere zeide tot hem: Sta op en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden wat gij doen moet. |
| 74 Gr. werden doorstoken of doorprikkeld, namelijk door het leedwezen hunner zonde aan Hem begaan. |
| y Hand. 16:30. |
| Hand. 16:30 En hen buitengebracht hebbende, zeide hij: Lieve heren, wat moet ik doen opdat ik zalig worde? |
| 75 Namelijk om de verdiende straf te ontvlieden, vergeving onzer zonden te verkrijgen en zalig te worden. |
| | |
38 Πέτρος δὲ ἔφη πρὸς αὐτούς, Μετανοήσατε, καὶ βαπτισθήτω ἕκαστος ὑμῶν ἐπὶ τῷ ὀνόματι Ἰησοῦ Χριστοῦ εἰς ἄφεσιν ἁμαρτιῶν, καὶ λήψεσθε τὴν δωρεὰν τοῦ Ἁγίου Πνεύματος. | | 38 En Petrus zeide tot hen: 76Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt 77in den Naam van Jezus Christus, 78tot vergeving der zonden; en gij zult 79de gave des Heiligen Geestes ontvangen. |
| 76 Namelijk van uw ongeloof en andere zonden. |
| 77 Zie Matth. 28:19. Hoewel hier des Zoons Naam alleen genoemd wordt, overmits Hij de Middelaar is van het verbond waarvan de doop een zegel is, zo worden daarmede niet uitgesloten de Vader, Die Hem gezonden heeft, en de Heilige Geest, Die Hem gezalfd heeft. Zie ook de aant. op Hand. 8:16. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Hand. 8:16 (kt.) (Want Hij was nog op niemand van hen gevallen, maar zij waren alleenlijk gedoopt in den Naam des Heeren Jezus.) |
| 78 Dat is, tot verzekering dat uw zonden u om Christus’ wil vergeven zijn, Hand. 22:16. Want niet het water van den doop, maar het bloed van Christus reinigt ons eigenlijk van al onze zonden, 1 Joh. 1:7. |
| Hand. 22:16 En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren. 1 Joh. 1:7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. |
| 79 Namelijk niet alleen de gaven des Heiligen Geestes die allen gelovigen gemeen en ter zaligheid nodig zijn, maar ook deze extraordinaire gaven die wij nu ontvangen hebben, want deze werden toen ook aan andere gelovigen medegedeeld, tot verbreiding en bevestiging des Evangelies, Hand. 8:17; 19:6. |
| Hand. 8:17 Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. Hand. 19:6 En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. |
| | |
39 ὑμῖν γάρ ἐστιν ἡ ἐπαγγελία, καὶ τοῖς τέκνοις ὑμῶν, καὶ πᾶσι τοῖς εἰς μακράν, ὅσους ἂν προσκαλέσηται Κύριος ὁ Θεὸς ἡμῶν. | | 39 Want u komt 80de belofte toe, en 81uw zkinderen, en allen adie daar 82verre zijn, zovelen als er de Heere onze God 83toe roepen zal. |
| 80 Namelijk die tevoren is aangehaald uit Joël 2:28, en dat ook volgens het verbond Gods, dat Hij met Abraham en zijn zaad gemaakt heeft, Gen. 17:7. |
| Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Gen. 17:7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
| 81 Dat is, uw zonen en dochters, gelijk daar staat Joël 2:28. |
| Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. |
| z Joël 2:28. |
| Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. |
| a Ef. 2:13. |
| Ef. 2:13 Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. |
| 82 Dat is, die nog namaals zullen geboren worden, van geslacht tot geslacht; of den heidenen; want die worden ook gezegd verre geweest te zijn, Jes. 57:19. Ef. 2:13. |
| Jes. 57:19 Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede dengenen die verre zijn, en dengenen die nabij zijn, zegt de HEERE, en Ik zal hen genezen. Ef. 2:13 Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. |
| 83 Namelijk tot de uitverkoren Joden, door de predicatie des Evangelies. |
| | |
40 ἑτέροις τε λόγοις πλείοσι διεμαρτύρετο καὶ παρεκάλει λέγων, Σώθητε ἀπὸ τῆς γενεᾶς τῆς σκολιᾶς ταύτης. | | 40 En met veel meer andere woorden betuigde hij en vermaande hen, zeggende: 84Wordt behouden van dit 85verkeerd geslacht. |
| 84 Dat is, onttrekt u, of scheidt u af, opdat gij behouden moogt worden. |
| 85 Gr. krom, slinks, geslacht der schriftgeleerden en farizeeën en der andere ongelovige Joden. |
| | |
41 οἱ μὲν οὖν ἀσμένως ἀποδεξάμενοι τὸν λόγον αὐτοῦ ἐβαπτίσθησαν· καὶ προσετέθησαν τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ ψυχαὶ ὡσεὶ τρισχίλιαι. | | 41 Die dan zijn woord 86gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend 87zielen. |
| 86 Of: met behagen, gewilliglijk; daartoe door de genade Gods gewillig gemaakt zijnde. |
| 87 Dat is, personen, Gen. 46:27. |
| Gen. 46:27 En Jozefs zonen, die hem in Egypte geboren zijn, waren twee zielen. Al de zielen van het huis van Jakob, die in Egypte kwamen, waren zeventig. |
| | Het leven van de eerste gemeente |
42 ἦσαν δὲ προσκαρτεροῦντες τῇ διδαχῇ τῶν ἀποστόλων καὶ τῇ κοινωνίᾳ, καὶ τῇ κλάσει τοῦ ἄρτου καὶ ταῖς προσευχαῖς. | | 42 En zij waren 88volhardende in de leer der apostelen, en 89in de gemeenschap, en 90in de breking des broods, en in de 91gebeden. |
| 88 Zie Hand. 1:14. |
| Hand. 1:14 Deze allen waren eendrachtelijk volhardende in het bidden en smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broederen. |
| 89 Namelijk der heiligen in het gemeen, of in het bijzonder van de goederen, gelijk verklaard wordt vss. 44, 45. |
| vers 44 En allen die geloofden, waren bijeen, en hadden alle dingen gemeen. vers 45 En zij verkochten hun goederen en have, en verdeelden dezelve aan allen, naar dat elk van node had. |
| 90 Daardoor wordt verstaan, óf dat zij tezamen aten en dronken, óf dat zij het Heilig Avondmaal met elkander hielden, Hand. 20:7, hetwelk zij somwijlen beide tezamen deden, gelijk men zien kan 1 Kor. 11:21, 22. |
| Hand. 20:7 En op den eersten dag der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hen, zullende des anderen daags verreizen; en hij strekte zijn rede uit tot den middernacht. 1 Kor. 11:21 Want in het eten neemt een iegelijk tevoren zijn eigen avondmaal; en deze is hongerig, en de ander is dronken. 1 Kor. 11:22 Hebt gij dan geen huizen, om daar te eten en te drinken? Of veracht gij de gemeente Gods, en beschaamt gij degenen die niet hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? In dezen prijs ik u niet. |
| 91 Namelijk die openlijk in de vergaderingen van de ganse gemeente geschiedden. |
| | |
43 Ἐγένετο δὲ πάσῃ ψυχῇ φόβος, πολλά τε τέρατα καὶ σημεῖα διὰ τῶν ἀποστόλων ἐγίνετο. | | 43 En een vreze kwam over alle 92ziel; en bvele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen. |
| 92 Zie vers 41. |
| vers 41 Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen. |
| b Mark. 16:17. Hand. 5:12. |
| Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; Hand. 5:12 En door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk; en zij waren allen eendrachtelijk in het voorhof van Sálomo. |
| | |
44 πάντες δὲ οἱ πιστεύοντες ἦσαν ἐπὶ τὸ αὐτό, καὶ εἶχον ἅπαντα κοινά, | | 44 cEn allen die geloofden, 93waren bijeen, en hadden alle dingen 94gemeen. |
| c Deut. 15:4. Hand. 4:32. |
| Deut. 15:4 Alleenlijk omdat er geen bedelaar onder u zal zijn; want de HEERE zal u overvloediglijk zegenen in het land dat u de HEERE uw God ten erve zal geven om hetzelve erfelijk te bezitten; Hand. 4:32 En der menigte van degenen die geloofden, was één hart en één ziel; en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen was, maar alle dingen waren hun gemeen. |
| 93 Dat is, vergaderden dikwijls bij elkander in één plaats. |
| 94 Namelijk wat aangaat het gebruik der goederen in tijd van nood, maar niet wat aangaat den eigendom derzelve, eer ze aan de apostelen waren overgeleverd; gelijk te zien is Hand. 5:4. |
| Hand. 5:4 Zo het gebleven ware, bleef het niet uwe, en verkocht zijnde, was het niet in uw macht? Wat is het dat gij deze daad in uw hart hebt voorgenomen? Gij hebt den mensen niet gelogen, maar Gode. |
| | |
45 καὶ τὰ κτήματα καὶ τὰς ὑπάρξεις ἐπίπρασκον, καὶ διεμέριζον αὐτὰ πᾶσι, καθότι ἄν τις χρείαν εἶχε. | | 45 En zij verkochten hun 95goederen en have, den verdeelden dezelve aan allen, naar dat elk van node had. |
| 95 Gr. bezittingen. |
| d Jes. 58:7. Hand. 4:35. |
| Jes. 58:7 Is het niet dat gij den hongerige uw brood mededeelt en de arme verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt en dat gij u voor uw vlees niet verbergt? Hand. 4:35 En aan een iegelijk werd uitgedeeld naar dat elk van node had. |
| | |
46 καθ’ ἡμέραν τε προσκαρτεροῦντες ὁμοθυμαδὸν ἐν τῷ ἱερῷ, κλῶντές τε κατ’ οἶκον ἄρτον, μετελάμβανον τροφῆς ἐν ἀγαλλιάσει καὶ ἀφελότητι καρδίας, | | 46 En dagelijks eeendrachtelijk in den tempel volhardende, en 96van huis tot huis 97brood brekende, 98aten zij tezamen met verheuging en eenvoudigheid des harten, |
| e Hand. 1:14; 20:7. |
| Hand. 1:14 Deze allen waren eendrachtelijk volhardende in het bidden en smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broederen. Hand. 20:7 En op den eersten dag der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hen, zullende des anderen daags verreizen; en hij strekte zijn rede uit tot den middernacht. |
| 96 Dat is, in de huizen, nu in het ene, dan in het andere. |
| 97 Zie vers 42. |
| vers 42 En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden. |
| 98 Namelijk elkeen zijn portie toebrengende, om zich alzo matiglijk met elkander te verheugen en onderling te stichten. Gr. namen zij tezamen voedsel. |
| | |
47 αἰνοῦντες τὸν Θεόν, καὶ ἔχοντες χάριν πρὸς ὅλον τὸν λαόν. ὁ δὲ Κύριος προσετίθει τοὺς σωζομένους καθ’ ἡμέραν τῇ ἐκκλησίᾳ. | | 47 En prezen God en hadden 99genade bij het ganse volk. fEn de Heere 100deed dagelijks tot de gemeente, 1die zalig werden. |
| 99 Dat is, gunst, aangenaamheid. |
| f Hand. 5:14; 11:21. |
| Hand. 5:14 En daar werden er meer en meer toegedaan, die den Heere geloofden, menigten beide van mannen en van vrouwen; Hand. 11:21 En de hand des Heeren was met hen, en een groot getal geloofde en bekeerde zich tot den Heere. |
| 100 Dat is, wrocht krachtiglijk door Zijn Heiligen Geest in de harten der mensen, dat zij zich tot de gemeente der gelovigen voegden. |
| 1 Namelijk door het geloof in Christus. |