Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Handelingen 2 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Handelingen 2

 Pinksteren
1 Καὶ ἐν τῷ συμπληροῦσθαι τὴν ἡμέραν τῆς Πεντηκοστῆς, ἦσαν ἅπαντες ὁμοθυμαδὸν ἐπὶ τὸ αὐτό. 1 EN als de dag avan het pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen beendrachtelijk bijeen. a Lev. 23:15. Deut. 16:9. b Hand. 1:14. verwijsteksten
2 καὶ ἐγένετο ἄφνω ἐκ τοῦ οὐρανοῦ ἦχος ὥσπερ φερομένης πνοῆς βιαίας, καὶ ἐπλήρωσεν ὅλον τὸν οἶκον οὗ ἦσαν καθήμενοι. 2 En er geschiedde haastelijk uit den hemel een geluid, gelijk als van een geweldigen gedreven wind, en vervulde het gehele huis waar zij zaten.
3 καὶ ὤφθησαν αὐτοῖς διαμεριζόμεναι γλῶσσαι ὡσεὶ πυρός, ἐκάθισέ τε ἐφ’ ἕνα ἕκαστον αὐτῶν. 3 En van hen werden gezien verdeelde tongen als van vuur, en het zat op een iegelijk van hen.
4 καὶ ἐπλήσθησαν ἅπαντες Πνεύματος Ἁγίου, καὶ ἤρξαντο λαλεῖν ἑτέραις γλώσσαις, καθὼς τὸ Πνεῦμα ἐδίδου αὐτοῖς ἀποφθέγγεσθαι. 4 cEn zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken dmet andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. c Matth. 3:11. Mark. 1:8. Luk. 3:16. Joh. 14:26; 15:26; 16:13. Hand. 11:15; 19:6. d Mark. 16:17. Hand. 10:46. verwijsteksten
5 Ἦσαν δὲ ἐν Ἱερουσαλὴμ κατοικοῦντες Ἰουδαῖοι, ἄνδρες εὐλαβεῖς, ἀπὸ παντὸς ἔθνους τῶν ὑπὸ τὸν οὐρανόν. 5 En er waren Joden te Jeruzalem wonende, godvruchtige mannen, van allen volke dergenen die onder den hemel zijn.
6 γενομένης δὲ τῆς φωνῆς ταύτης, συνῆλθε τὸ πλῆθος καὶ συνεχύθη, ὅτι ἤκουον εἷς ἕκαστος τῇ ἰδίᾳ διαλέκτῳ λαλούντων αὐτῶν. 6 En als deze stem geschied was, kwam de menigte tezamen en werd beroerd, want een iegelijk hoorde hen in zijn eigen taal spreken.
7 ἐξίσταντο δὲ πάντες καὶ ἐθαύμαζον, λέγοντες πρὸς ἀλλήλους, Οὐκ ἰδοὺ πάντες οὗτοί εἰσιν οἱ λαλοῦντες Γαλιλαῖοι; 7 En zij ontzetten zich allen en verwonderden zich, zeggende tot elkander: Zie, zijn niet al dezen die daar spreken, Galileeërs?
8 καὶ πῶς ἡμεῖς ἀκούομεν ἕκαστος τῇ ἰδίᾳ διαλέκτῳ ἡμῶν ἐν ᾗ ἐγεννήθημεν; 8 En hoe horen wij hen een iegelijk in onze eigen taal, in welke wij geboren zijn?
9 Πάρθοι καὶ Μῆδοι καὶ Ἐλαμῖται, καὶ οἱ κατοικοῦντες τὴν Μεσοποταμίαν, Ἰουδαίαν τε καὶ Καππαδοκίαν, Πόντον καὶ τὴν Ἀσίαν, 9 Parthers en Meders en Elamieten, en die inwoners zijn van Mesopotámië, en Judéa, en Cappadócië, Pontus en Azië,
10 Φρυγίαν τε καὶ Παμφυλίαν, Αἴγυπτον καὶ τὰ μέρη τῆς Λιβύης τῆς κατὰ Κυρήνην, καὶ οἱ ἐπιδημοῦντες Ῥωμαῖοι, Ἰουδαῖοί τε καὶ προσήλυτοι, 10 En Frygië, en Pamfylië, Egypte en de delen van Libië, hetwelk bij Cyréne ligt, en uitlandse Romeinen, beide Joden en Jodengenoten,
11 Κρῆτες καὶ Ἄραβες, ἀκούομεν λαλούντων αὐτῶν ταῖς ἡμετέραις γλώσσαις τὰ μεγαλεῖα τοῦ Θεοῦ. 11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze talen de grote werken Gods spreken.
12 ἐξίσταντο δὲ πάντες καὶ διηπόρουν, ἄλλος πρὸς ἄλλον λέγοντες, Τί ἂν θέλοι τοῦτο εἶναι; 12 En zij ontzetten zich allen en werden twijfelmoedig, zeggende de een tegen den ander: Wat wil toch dit zijn?
13 ἕτεροι δὲ χλευάζοντες ἔλεγον ὅτι Γλεύκους μεμεστωμένοι εἰσί. 13 En anderen spottende, zeiden: Zij zijn vol zoeten wijn.
  
De toespraak van Petrus
14 Σταθεὶς δὲ Πέτρος σὺν τοῖς ἕνδεκα, ἐπῆρε τὴν φωνὴν αὐτοῦ, καὶ ἀπεφθέγξατο αὐτοῖς, Ἄνδρες Ἰουδαῖοι, καὶ οἱ κατοικοῦντες Ἱερουσαλὴμ ἅπαντες, τοῦτο ὑμῖν γνωστὸν ἔστω, καὶ ἐνωτίσασθε τὰ ῥήματά μου. 14 Maar Petrus staande met de elve, verhief zijn stem en sprak tot hen: Gij Joodse mannen, en gij allen die te Jeruzalem woont, dit zij u bekend, en laat mijn woorden tot uw oren ingaan.
15 οὐ γάρ, ὡς ὑμεῖς ὑπολαμβάνετε, οὗτοι μεθύουσιν· ἔστι γὰρ ὥρα τρίτη τῆς ἡμέρας· 15 Want dezen zijn niet dronken, gelijk gij vermoedt; want het is eerst de derde ure van den dag.
16 ἀλλὰ τοῦτό ἐστι τὸ εἰρημένον διὰ τοῦ προφήτου Ἰωήλ, 16 Maar dit is het wat gesproken is door den profeet Joël:
17 Καὶ ἔσται ἐν ταῖς ἐσχάταις ἡμέραις (λέγει ὁ Θεός), ἐκχεῶ ἀπὸ τοῦ Πνεύματός μου ἐπὶ πᾶσαν σάρκα· καὶ προφητεύσουσιν οἱ υἱοὶ ὑμῶν καὶ αἱ θυγατέρες ὑμῶν, καὶ οἱ νεανίσκοι ὑμῶν ὁράσεις ὄψονται, καὶ οἱ πρεσβύτεροι ὑμῶν ἐνύπνια ἐνυπνιασθήσονται· 17 eEn het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal fuitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en guw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. e Jes. 44:3. Ez. 11:19; 36:27. Joël 2:28. Zach. 12:10. Joh. 7:38. f Hand. 10:45. g Luk. 2:36. Hand. 21:9. verwijsteksten
18 καί γε ἐπὶ τοὺς δούλους μου καὶ ἐπὶ τὰς δούλας μου ἐν ταῖς ἡμέραις ἐκείναις ἐκχεῶ ἀπὸ τοῦ Πνεύματός μου, καὶ προφητεύσουσι. 18 En ook op Mijn dienstknechten en op Mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten, en zij zullen profeteren.
19 καὶ δώσω τέρατα ἐν τῷ οὐρανῷ ἄνω, καὶ σημεῖα ἐπὶ τῆς γῆς κάτω, αἷμα καὶ πῦρ καὶ ἀτμίδα καπνοῦ· 19 En Ik zal wonderen geven in den hemel boven, en tekenen op de aarde beneden, bloed en vuur en rookdamp.
20 ὁ ἥλιος μεταστραφήσεται εἰς σκότος, καὶ ἡ σελήνη εἰς αἷμα, πρὶν ἢ ἐλθεῖν τὴν ἡμέραν Κυρίου τὴν μεγάλην καὶ ἐπιφανῆ· 20 De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat de grote en doorluchtige dag des Heeren komt.
21 καὶ ἔσται, πᾶς ὃς ἂν ἐπικαλέσηται τὸ ὄνομα Κυρίου σωθήσεται. 21 hEn het zal zijn dat een iegelijk die den Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden. h Joël 2:32. Rom. 10:13. verwijsteksten
22 ἄνδρες Ἰσραηλῖται, ἀκούσατε τοὺς λόγους τούτους· Ἰησοῦν τὸν Ναζωραῖον, ἄνδρα ἀπὸ τοῦ Θεοῦ ἀποδεδειγμένον εἰς ὑμᾶς δυνάμεσι καὶ τέρασι καὶ σημείοις, οἷς ἐποίησε δι’ αὐτοῦ ὁ Θεὸς ἐν μέσῳ ὑμῶν, καθὼς καὶ αὐτοὶ οἴδατε, 22 Gij Israëlitische mannen, hoort deze woorden: Jezus den Nazaréner, een Man van God onder ulieden betoond door krachten en wonderen en tekenen, die God door Hem gedaan heeft in het midden van u, gelijk ook gij zelven weet;
23 τοῦτον τῇ ὡρισμένῃ βουλῇ καὶ προγνώσει τοῦ Θεοῦ ἔκδοτον λαβόντες, διὰ χειρῶν ἀνόμων προσπήξαντες ἀνείλετε· 23 Dezen, idoor den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, khebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood; i Hand. 4:28. k Hand. 5:30. verwijsteksten
24 ὃν ὁ Θεὸς ἀνέστησε, λύσας τὰς ὠδῖνας τοῦ θανάτου, καθότι οὐκ ἦν δυνατὸν κρατεῖσθαι αὐτὸν ὑπ’ αὐτοῦ. 24 lWelken God opgewekt heeft, de smarten des doods ontbonden hebbende, alzo het niet mogelijk was dat Hij van denzelven dood zou gehouden worden. l Hand. 10:40. verwijsteksten
25 Δαβὶδ γὰρ λέγει εἰς αὐτόν, Προωρώμην τὸν Κύριον ἐνώπιόν μου διὰ παντός· ὅτι ἐκ δεξιῶν μου ἐστίν, ἵνα μὴ σαλευθῶ· 25 Want David zegt van Hem: mIk zag den Heere allen tijd voor Mij; want Hij is aan Mijn rechterhand, opdat Ik niet bewogen worde. m Ps. 16:8. verwijsteksten
26 διὰ τοῦτο εὐφράνθη ἡ καρδία μου, καὶ ἠγαλλιάσατο ἡ γλῶσσά μου· ἔτι δὲ καὶ ἡ σάρξ μου κατασκηνώσει ἐπ’ ἐλπίδι· 26 Daarom is Mijn hart verblijd, en Mijn tong verheugt zich; ja, ook Mijn vlees zal rusten in hope;
27 ὅτι οὐκ ἐγκαταλείψεις τὴν ψυχήν μου εἰς ᾅδου, οὐδὲ δώσεις τὸν ὅσιόν σου ἰδεῖν διαφθοράν. 27 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten, noch zult Uw Heilige overgeven om verderving te zien.
28 ἐγνώρισάς μοι ὁδοὺς ζωῆς· πληρώσεις με εὐφροσύνης μετὰ τοῦ προσώπου σου. 28 Gij hebt Mij de wegen des levens bekendgemaakt; Gij zult Mij vervullen met verheuging door Uw aangezicht.
29 ἄνδρες ἀδελφοί, ἐξὸν εἰπεῖν μετὰ παρρησίας πρὸς ὑμᾶς περὶ τοῦ πατριάρχου Δαβίδ, ὅτι καὶ ἐτελεύτησε καὶ ἐτάφη, καὶ τὸ μνῆμα αὐτοῦ ἐστιν ἐν ἡμῖν ἄχρι τῆς ἡμέρας ταύτης. 29 Gij mannen broeders, het is mij geoorloofd vrijuit tot u te spreken van den patriarch David, ndat hij beide gestorven en begraven is, en zijn graf is onder ons tot op dezen dag. n 1 Kon. 2:10. Hand. 13:36. verwijsteksten
30 προφήτης οὖν ὑπάρχων, καὶ εἰδὼς ὅτι ὅρκῳ ὤμοσεν αὐτῷ ὁ Θεός, ἐκ καρποῦ τῆς ὀσφύος αὐτοῦ τὸ κατὰ σάρκα ἀναστήσειν τὸν Χριστόν, καθίσαι ἐπὶ τοῦ θρόνου αὐτοῦ, 30 Alzo hij dan een profeet was, en wist odat God hem met ede gezworen had, dat Hij uit de vrucht zijner lendenen, zoveel het vlees aangaat, den Christus verwekken zou, om Hem op zijn troon te zetten, o 2 Sam. 7:12. Ps. 132:11. Luk. 1:32. Hand. 13:23. Rom. 1:3. 2 Tim. 2:8. verwijsteksten
31 προϊδὼν ἐλάλησε περὶ τῆς ἀναστάσεως τοῦ Χριστοῦ, ὅτι οὐ κατελείφθη ἡ ψυχὴ αὐτοῦ εἰς ᾅδου, οὐδὲ ἡ σὰρξ αὐτοῦ εἶδε διαφθοράν. 31 Zo heeft hij dit voorziende, gesproken van de opstanding van Christus, pdat Zijn ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn vlees verderving heeft gezien. p Ps. 16:10. Hand. 13:35. verwijsteksten
32 τοῦτον τὸν Ἰησοῦν ἀνέστησεν ὁ Θεός, οὗ πάντες ἡμεῖς ἐσμεν μάρτυρες. 32 Dezen Jezus heeft God opgewekt; qwaarvan wij allen getuigen zijn. q Joh. 15:27. Hand. 1:8. verwijsteksten
33 τῇ δεξιᾷ οὖν τοῦ Θεοῦ ὑψωθείς, τήν τε ἐπαγγελίαν τοῦ Ἁγίου Πνεύματος λαβὼν παρὰ τοῦ Πατρός, ἐξέχεε τοῦτο ὃ νῦν ὑμεῖς βλέπετε καὶ ἀκούετε. 33 Hij dan rdoor de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en sde belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit tuitgestort dat gij nu ziet en hoort. r Hand. 5:31. Filipp. 2:9. s Hand. 1:4. t Hand. 10:45. verwijsteksten
34 οὐ γὰρ Δαβὶδ ἀνέβη εἰς τοὺς οὐρανούς, λέγει δὲ αὐτός, Εἶπεν ὁ Κύριος τῷ Κυρίῳ μου, Κάθου ἐκ δεξιῶν μου, 34 Want David is niet opgevaren in de hemelen; maar hij zegt: vDe Heere heeft gesproken tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, v Ps. 110:1. 1 Kor. 15:25. Ef. 1:20. Hebr. 1:13. verwijsteksten
35 ἕως ἂν θῶ τοὺς ἐχθρούς σου ὑποπόδιον τῶν ποδῶν σου. 35 Totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.
36 ἀσφαλῶς οὖν γινωσκέτω πᾶς οἶκος Ἰσραήλ, ὅτι *Κύριον καὶ Χριστὸν αὐτὸν ὁ Θεὸς ἐποίησε, τοῦτον τὸν Ἰησοῦν ὃν ὑμεῖς ἐσταυρώσατε.
* Κύριον B, Elz | καὶ Κύριον St, Sc, M
36 Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, Dien gij gekruist hebt.
  
De eerstelingen gedoopt
37 Ἀκούσαντες δὲ κατενύγησαν τῇ καρδίᾳ, εἶπόν τε πρὸς τὸν Πέτρον καὶ τοὺς λοιποὺς ἀποστόλους, Τί ποιήσομεν, ἄνδρες ἀδελφοί; 37 xEn als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: yWat zullen wij doen, mannen broeders? x Zach. 12:10. Luk. 3:10. Hand. 9:6. y Hand. 16:30. verwijsteksten
38 Πέτρος δὲ ἔφη πρὸς αὐτούς, Μετανοήσατε, καὶ βαπτισθήτω ἕκαστος ὑμῶν ἐπὶ τῷ ὀνόματι Ἰησοῦ Χριστοῦ εἰς ἄφεσιν ἁμαρτιῶν, καὶ λήψεσθε τὴν δωρεὰν τοῦ Ἁγίου Πνεύματος. 38 En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.
39 ὑμῖν γάρ ἐστιν ἡ ἐπαγγελία, καὶ τοῖς τέκνοις ὑμῶν, καὶ πᾶσι τοῖς εἰς μακράν, ὅσους ἂν προσκαλέσηται Κύριος ὁ Θεὸς ἡμῶν. 39 Want u komt de belofte toe, en uw zkinderen, en allen adie daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. z Joël 2:28. a Ef. 2:13. verwijsteksten
40 ἑτέροις τε λόγοις πλείοσι διεμαρτύρετο καὶ παρεκάλει λέγων, Σώθητε ἀπὸ τῆς γενεᾶς τῆς σκολιᾶς ταύτης. 40 En met veel meer andere woorden betuigde hij en vermaande hen, zeggende: Wordt behouden van dit verkeerd geslacht.
41 οἱ μὲν οὖν ἀσμένως ἀποδεξάμενοι τὸν λόγον αὐτοῦ ἐβαπτίσθησαν· καὶ προσετέθησαν τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ ψυχαὶ ὡσεὶ τρισχίλιαι. 41 Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen.
  
Het leven van de eerste gemeente
42 ἦσαν δὲ προσκαρτεροῦντες τῇ διδαχῇ τῶν ἀποστόλων καὶ τῇ κοινωνίᾳ, καὶ τῇ κλάσει τοῦ ἄρτου καὶ ταῖς προσευχαῖς. 42 En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden.
43 Ἐγένετο δὲ πάσῃ ψυχῇ φόβος, πολλά τε τέρατα καὶ σημεῖα διὰ τῶν ἀποστόλων ἐγίνετο. 43 En een vreze kwam over alle ziel; en bvele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen. b Mark. 16:17. Hand. 5:12. verwijsteksten
44 πάντες δὲ οἱ πιστεύοντες ἦσαν ἐπὶ τὸ αὐτό, καὶ εἶχον ἅπαντα κοινά, 44 cEn allen die geloofden, waren bijeen, en hadden alle dingen gemeen. c Deut. 15:4. Hand. 4:32. verwijsteksten
45 καὶ τὰ κτήματα καὶ τὰς ὑπάρξεις ἐπίπρασκον, καὶ διεμέριζον αὐτὰ πᾶσι, καθότι ἄν τις χρείαν εἶχε. 45 En zij verkochten hun goederen en have, den verdeelden dezelve aan allen, naar dat elk van node had. d Jes. 58:7. Hand. 4:35. verwijsteksten
46 καθ’ ἡμέραν τε προσκαρτεροῦντες ὁμοθυμαδὸν ἐν τῷ ἱερῷ, κλῶντές τε κατ’ οἶκον ἄρτον, μετελάμβανον τροφῆς ἐν ἀγαλλιάσει καὶ ἀφελότητι καρδίας, 46 En dagelijks eeendrachtelijk in den tempel volhardende, en van huis tot huis brood brekende, aten zij tezamen met verheuging en eenvoudigheid des harten, e Hand. 1:14; 20:7. verwijsteksten
47 αἰνοῦντες τὸν Θεόν, καὶ ἔχοντες χάριν πρὸς ὅλον τὸν λαόν. ὁ δὲ Κύριος προσετίθει τοὺς σωζομένους καθ’ ἡμέραν τῇ ἐκκλησίᾳ. 47 En prezen God en hadden genade bij het ganse volk. fEn de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden. f Hand. 5:14; 11:21. verwijsteksten

Einde Handelingen 2