Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 In de gemeente van Antiochië ontstaat verschil, aangaande de onderhouding der besnijdenis en der wet van Mozes. 2 Waarover Paulus en Barnabas naar Jeruzalem gezonden worden. 3 Waar zij de bekering der heidenen en de toedracht der zaak verhalen. 6 De apostelen en de ouderlingen komen tezamen om hiervan te handelen. 7 Petrus verklaart in dezelve vergadering, dat de heidenen met het juk der wet niet behoren bezwaard te worden. 13 Hetzelve stemt Jakobus toe, en bevestigt het uit de Heilige Schrift. 19 En besluit dat men hun niet meer behoort op te leggen dan de onderhouding van vier nodige dingen. 22 Hetwelk bij de ganse vergadering goedgevonden zijnde, aan de gemeenten geschreven, en benevens Paulus en Barnabas, door Barsabas en Silas overgezonden en bekendgemaakt wordt. 31 Die hetzelve met blijdschap aangenomen hebben. 36 Paulus en Barnabas, om Johannes Markus’ wil in twisting geraakt zijnde, scheiden van elkander. 39 Barnabas en Markus naar Cyprus. 40 En Paulus met Silas naar Syrië en Cilicië. |
| | Onenigheid over de heidenzending |
1 Καί τινες κατελθόντες ἀπὸ τῆς Ἰουδαίας, ἐδίδασκον τοὺς ἀδελφοὺς ὅτι Ἐὰν μὴ περιτέμνησθε τῷ ἔθει Μωϋσέως, οὐ δύνασθε σωθῆναι. | | 1 EN 1sommigen, die afgekomen waren 2van Judéa, leerden de broederen, zeggende: aIndien 3gij niet besneden wordt bnaar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden. |
| 1 Namelijk die uit de Joden tot de christelijke religie zich begeven hadden, vers 5, onder welke de oude leraars menen dat de ketter Cerinthus mede geweest is, Epiphanius, Haereses, 28. |
| vers 5 Maar, zeiden zij, er zijn sommigen opgestaan van die van de sekte der farizeeën, die gelovig zijn geworden, zeggende dat men hen moet besnijden en gebieden de wet van Mozes te onderhouden. vers 28 Want het heeft den Heiligen Geest en ons goedgedacht, ulieden geen meerderen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: |
| 2 Namelijk tot Antiochië. |
| a Gal. 5:2. |
| Gal. 5:2 Zie, ik, Paulus, zeg u, zo gij u laat besnijden, dat Christus u niet nut zal zijn. |
| 3 Namelijk die uit de heidenen tot de christelijke religie bekeerd zijt, indien gij daarenboven u niet laat besnijden en de wet der ceremoniën niet onderhoudt. |
| b Gen. 17:10. Lev. 12:3. |
| Gen. 17:10 Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is u besneden worde. Lev. 12:3 En op den achtsten dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. |
| | |
2 γενομένης οὖν στάσεως καὶ συζητήσεως οὐκ ὀλίγης τῷ Παύλῳ καὶ τῷ Βαρνάβᾳ πρὸς αὐτούς, ἔταξαν ἀναβαίνειν Παῦλον καὶ Βαρνάβαν καί τινας ἄλλους ἐξ αὐτῶν πρὸς τοὺς ἀποστόλους καὶ πρεσβυτέρους εἰς Ἱερουσαλὴμ περὶ τοῦ ζητήματος τούτου. | | 2 Als er dan geen kleine 4wederstand en 5twisting geschiedde bij 6Paulus en Bárnabas tegen hen, zo hebben 7zij geordineerd cdat Paulus en Bárnabas en enige anderen uit hen zouden opgaan 8tot de apostelen en ouderlingen naar Jeruzalem over deze 9vraag. |
| 4 Of: Als er dan een oproer geschiedde, en geen kleine twisting bij, enz. |
| 5 Gr. samenvraging, dat is, dispuut, vers 7. |
| vers 7 En als daarover grote twisting geschiedde, stond Petrus op en zeide tot hen: Mannen broeders, gij weet dat God van overlangen tijd onder ons mij verkoren heeft, dat de heidenen door mijn mond het woord des Evangelies zouden horen, en geloven. |
| 6 Die zich tegen deze valse leer stelden. |
| 7 Namelijk de voorstanders der gemeente te Antiochië. |
| c Gal. 2:1. |
| Gal. 2:1 DAARNA ben ik, na veertien jaren, wederom naar Jeruzalem opgegaan met Bárnabas, ook Titus medegenomen hebbende. |
| 8 Namelijk Petrus, Jakobus en Johannes, Gal. 2:9. |
| Gal. 2:9 En als Jakobus en Céfas en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Bárnabas de rechterhand der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen en zij tot de besnijdenis zouden gaan; |
| 9 Of: kwestie, geschil. Zie Hand. 18:15. |
| Hand. 18:15 Maar indien er geschil is over een woord en namen en over de wet die onder u is, zo zult gij zelven toezien; want ik wil over deze dingen geen rechter zijn. |
| | |
3 οἱ μὲν οὖν, προπεμφθέντες ὑπὸ τῆς ἐκκλησίας, διήρχοντο τὴν Φοινίκην καὶ Σαμάρειαν, ἐκδιηγούμενοι τὴν ἐπιστροφὴν τῶν ἐθνῶν· καὶ ἐποίουν χαρὰν μεγάλην πᾶσι τοῖς ἀδελφοῖς. | | 3 Zij dan 10van de gemeente uitgeleid zijnde, reisden door Fenícië en Samaría, verhalende 11de bekering der heidenen, en 12deden al den broederen grote blijdschap aan. |
| 10 Hetwelk de gemeente deed om te tonen dat deze zaak niet alleen Paulus en Barnabas, maar de gehele gemeente aanging. |
| 11 Namelijk tot de christelijke religie. |
| 12 Gr. maakten. |
| | |
4 παραγενόμενοι δὲ εἰς Ἱερουσαλήμ, ἀπεδέχθησαν ὑπὸ τῆς ἐκκλησίας καὶ τῶν ἀποστόλων καὶ τῶν πρεσβυτέρων, ἀνήγγειλάν τε ὅσα ὁ Θεὸς ἐποίησε μετ’ αὐτῶν. | | 4 En te Jeruzalem gekomen zijnde, werden zij ontvangen van de gemeente en de apostelen en de ouderlingen; en zij verkondigden wat grote dingen God 13met hen gedaan had. |
| 13 Dat is, door hen. Zie Hand. 14:27. |
| Hand. 14:27 En daar gekomen zijnde en de gemeente vergaderd hebbende, verhaalden zij wat grote dingen God met hen gedaan had, en dat Hij den heidenen de deur des geloofs geopend had. |
| | |
5 ἐξανέστησαν δέ τινες τῶν ἀπὸ τῆς αἱρέσεως τῶν Φαρισαίων πεπιστευκότες, λέγοντες ὅτι Δεῖ περιτέμνειν αὐτούς, παραγγέλλειν τε τηρεῖν τὸν νόμον Μωϋσέως. | | 5 Maar, 14zeiden zij, er zijn sommigen opgestaan van die van de 15sekte der farizeeën, 16die gelovig zijn geworden, zeggende dat men 17hen moet besnijden en gebieden 18de wet van Mozes te onderhouden. |
| 14 Deze woorden zijn daarbij gedaan opdat men mag verstaan, dat deze woorden niet van Lukas, maar van Paulus verhaald worden. |
| 15 Gr. ketterij. Zie van dit woord de verklaring op Hand. 5:17, en van de farizeeën Matth. 3:7. |
| Hand. 5:17 (kt.) En de hogepriester stond op, en allen die met hem waren (welke was de sekte der sadduceeën), en werden vervuld met nijdigheid, Matth. 3:7 (kt.) Hij dan, ziende velen van de farizeeën en sadduceeën tot zijn doop komen, sprak tot hen: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? |
| 16 Dat is, die de christelijke religie hadden aangenomen, doch, als het blijkt, den ouden zuurdesem der farizeeën niet ten enenmale afgelegd hadden. |
| 17 Namelijk die zich uit het heidendom tot de christelijke religie begeven, Hand. 14:27. |
| Hand. 14:27 En daar gekomen zijnde en de gemeente vergaderd hebbende, verhaalden zij wat grote dingen God met hen gedaan had, en dat Hij den heidenen de deur des geloofs geopend had. |
| 18 Namelijk der ceremoniën, vers 24. Hoewel het ook verstaan kan worden van de wet der zeden, om daardoor gerechtvaardigd te worden. |
| vers 24 Nademaal wij gehoord hebben dat sommigen, die van ons uitgegaan zijn, u met woorden ontroerd hebben en uw zielen wankelend gemaakt, zeggende dat gij moet besneden worden en de wet onderhouden, welken wij dat niet bevolen hadden, |
| | De vergadering te Jeruzalem |
6 Συνήχθησαν δὲ οἱ ἀπόστολοι καὶ οἱ πρεσβύτεροι ἰδεῖν περὶ τοῦ λόγου τούτου. | | 6 En de apostelen en de ouderlingen 19vergaderden tezamen 20om op deze zaak te letten. |
| 19 Dit is de eerste vergadering, concilie of synode, die over kwesties van de religie in het Nieuwe Testament is gehouden. |
| 20 Gr. om over dit woord te zien. Hebr. |
| | |
7 πολλῆς δὲ συζητήσεως γενομένης, ἀναστὰς Πέτρος εἶπε πρὸς αὐτούς, Ἄνδρες ἀδελφοί, ὑμεῖς ἐπίστασθε ὅτι ἀφ’ ἡμερῶν ἀρχαίων ὁ Θεὸς ἐν ἡμῖν ἐξελέξατο, διὰ τοῦ στόματός μου ἀκοῦσαι τὰ ἔθνη τὸν λόγον τοῦ εὐαγγελίου, καὶ πιστεῦσαι. | | 7 En als daarover grote 21twisting geschiedde, stond Petrus op en zeide tot hen: dMannen broeders, gij weet dat God van 22overlangen tijd onder ons mij verkoren heeft, dat de heidenen door mijn mond het woord des Evangelies zouden horen, en geloven. |
| 21 Gr. samenvraging, dat is, dispuut, namelijk tussen beide partijen, die allebei moeten gehoord worden. |
| d Hand. 10:20; 11:12. |
| Hand. 10:20 Daarom, sta op, ga af, en reis met hen, niet twijfelende; want Ik heb hen gezonden. Hand. 11:12 En de Geest zeide tot mij dat ik met hen gaan zou, niet twijfelende. En met mij gingen ook deze zes broeders, en wij zijn in des mans huis ingegaan. |
| 22 Gr. van oude dagen; welken tijd sommigen verstaan van het begin van de predicatie der apostelen na de hemelvaart van Christus; anderen van den tijd der bekering van Cornelius, hfdst. 10. |
| | |
8 καὶ ὁ καρδιογνώστης Θεὸς ἐμαρτύρησεν αὐτοῖς, δοὺς αὐτοῖς τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον, καθὼς καὶ ἡμῖν· | | 8 En God, ede Kenner der harten, heeft hun 23getuigenis gegeven, hun gevende 24den Heiligen Geest gelijk als ook ons; |
| e 1 Kron. 28:9; 29:17. Ps. 7:10. Jer. 11:20; 17:10; 20:12. |
| 1 Kron. 28:9 En gij, mijn zoon Sálomo, ken den God uws vaders en dien Hem met een volkomen hart en met een willige ziel; want de HEERE doorzoekt alle harten en Hij verstaat al het gedichtsel der gedachten. Indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten. 1 Kron. 29:17 En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft en dat Gij een welgevallen hebt aan oprechtheden. Ik heb in oprechtheid mijns harten al deze dingen vrijwillig gegeven en ik heb nu met vreugde Uw volk dat hier bevonden wordt, gezien, dat het zich jegens U vrijwillig gedragen heeft. Ps. 7:10 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God. Jer. 11:20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 20:12 Gij dan, o HEERE der heirscharen, Die den rechtvaardige proeft, Die de nieren en het hart ziet, laat mij Uw wraak van hen zien, want ik heb U mijn twistzaak ontdekt. |
| 23 Namelijk dat zij Hem ook aangenaam waren, Hand. 10:28. |
| Hand. 10:28 En hij zeide tot hen: Gij weet hoe het een Joodsen man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten. |
| 24 Dat is, de gaven des Heiligen Geestes, zo gewone als extraordinaire. |
| | |
9 καὶ οὐδὲν διέκρινε μεταξὺ ἡμῶν τε καὶ αὐτῶν, τῇ πίστει καθαρίσας τὰς καρδίας αὐτῶν. | | 9 fEn heeft 25geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof. |
| f Hand. 10:43, 44, enz. |
| Hand. 10:43 Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam. Hand. 10:44 Als Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden. |
| 25 Namelijk aangaande de weldaden en gaven die gemeen zijn dengenen die in Christus geloven. |
| | |
10 νῦν οὖν τί πειράζετε τὸν Θεόν, ἐπιθεῖναι ζυγὸν ἐπὶ τὸν τράχηλον τῶν μαθητῶν, ὃν οὔτε οἱ πατέρες ἡμῶν οὔτε ἡμεῖς ἰσχύσαμεν βαστάσαι; | | 10 Nu dan, wat verzoekt gij God, gom 26een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen 27dragen? |
| g Matth. 23:4. |
| Matth. 23:4 Want zij binden lasten die zwaar zijn en kwalijk om te dragen, en leggen ze op de schouders der mensen; maar zij willen die met hun vinger niet verroeren. |
| 26 Namelijk de wet der ceremoniën, vers 5. |
| vers 5 Maar, zeiden zij, er zijn sommigen opgestaan van die van de sekte der farizeeën, die gelovig zijn geworden, zeggende dat men hen moet besnijden en gebieden de wet van Mozes te onderhouden. |
| 27 Dat is, volkomenlijk onderhouden, noch daardoor gerechtvaardigd worden. Zie de aant. op Hand. 13:39. |
| Hand. 13:39 (kt.) En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door Dezen een iegelijk die gelooft, gerechtvaardigd wordt. |
| | |
11 ἀλλὰ διὰ τῆς χάριτος Κυρίου Ἰησοῦ Χριστοῦ πιστεύομεν σωθῆναι, καθ’ ὃν τρόπον κἀκεῖνοι. | | 11 hMaar wij geloven door 28de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden, op zulke wijze als ook 29zij. |
| h Ef. 2:8. Tit. 3:4. |
| Ef. 2:8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave; Tit. 3:4 Maar wanneer de goedertierenheid van God onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, |
| 28 Dat is, door het lijden en de gerechtigheid van Jezus Christus, waarmede Hij ons de genade Gods verdiend heeft, waarvan de ceremoniën der wet een voorbeeld waren, Joh. 1:17. |
| Joh. 1:17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. |
| 29 Namelijk onze vaders zalig zijn geworden door dezelfde genade. |
| | |
12 Ἐσίγησε δὲ πᾶν τὸ πλῆθος, καὶ ἤκουον Βαρνάβα καὶ Παύλου ἐξηγουμένων ὅσα ἐποίησεν ὁ Θεὸς σημεῖα καὶ τέρατα ἐν τοῖς ἔθνεσι δι’ αὐτῶν. | | 12 En al 30de menigte 31zweeg stil, en zij hoorden Bárnabas en Paulus verhalen wat grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had. |
| 30 Namelijk niet der gemeente, maar der apostelen en ouderlingen. Zie vers 4. |
| vers 4 En te Jeruzalem gekomen zijnde, werden zij ontvangen van de gemeente en de apostelen en de ouderlingen; en zij verkondigden wat grote dingen God met hen gedaan had. |
| 31 Namelijk daarmede betonende hun toestemming in hetgeen van Petrus gezegd was. |
| | |
13 μετὰ δὲ τὸ σιγῆσαι αὐτούς, ἀπεκρίθη Ἰάκωβος λέγων, Ἄνδρες ἀδελφοί, ἀκούσατέ μου· | | 13 En nadat 32dezen zwegen, 33antwoordde 34Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij. |
| 32 Namelijk Paulus en Barnabas. |
| 33 Dat is, begon te spreken. Hebr. |
| 34 Namelijk Alfeüs’ zoon, Jakobus de kleine. Zie van hem Hand. 12:17. |
| Hand. 12:17 En als hij hun met de hand gewenkt had dat zij zwijgen zouden, verhaalde hij hun hoe hem de Heere uit de gevangenis uitgeleid had, en zeide: Boodschapt dit aan Jakobus en de broederen. En hij uitgegaan zijnde, reisde naar een andere plaats. |
| | |
14 Συμεὼν ἐξηγήσατο καθὼς πρῶτον ὁ Θεὸς ἐπεσκέψατο λαβεῖν ἐξ ἐθνῶν λαὸν ἐπὶ τῷ ὀνόματι αὐτοῦ. | | 14 35Simeon heeft verhaald hoe God 36eerst de heidenen heeft 37bezocht, om uit hen een volk aan te nemen 38voor Zijn Naam. |
| 35 Namelijk Petrus, die zichzelven ook zo noemt, 2 Petr. 1:1. Anders ook Simon, Matth. 10:2. |
| 2 Petr. 1:1 SIMEON
PETRUS, een dienstknecht en apostel van JEZUS CHRISTUS, aan degenen die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben door de rechtvaardigheid van onzen God en Zaligmaker Jezus Christus: Matth. 10:2 De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder; |
| 36 Dat is, overlang, vers 7. |
| vers 7 En als daarover grote twisting geschiedde, stond Petrus op en zeide tot hen: Mannen broeders, gij weet dat God van overlangen tijd onder ons mij verkoren heeft, dat de heidenen door mijn mond het woord des Evangelies zouden horen, en geloven. |
| 37 Of: aangezien. |
| 38 Dat is, voor Zichzelven. Of: in Zijn Naam. Dat is, dat Zijn volk zou genoemd worden, vers 17. |
| vers 17 Opdat de overblijvende mensen den Heere zoeken, en al de heidenen over welke Mijn Naam aangeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet. |
| | |
15 καὶ τούτῳ συμφωνοῦσιν οἱ λόγοι τῶν προφητῶν, καθὼς γέγραπται, | | 15 En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is: |
16 Μετὰ ταῦτα ἀναστρέψω, καὶ ἀνοικοδομήσω τὴν σκηνὴν Δαβὶδ τὴν πεπτωκυῖαν· καὶ τὰ κατεσκαμμένα αὐτῆς ἀνοικοδομήσω, καὶ ἀνορθώσω αὐτήν· | | 16 iNa dezen zal Ik wederkeren en weder opbouwen 39den tabernakel Davids, die vervallen is, en hetgeen daarvan 40verbroken is, weder opbouwen, en Ik zal denzelven wederoprichten, |
| i Amos 9:11, 12. |
| Amos 9:11 Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David wederoprichten, en Ik zal haar reten vertuinen, en wat aan haar is afgebroken, wederoprichten, en zal ze bouwen als in de dagen vanouds; Amos 9:12 Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom en al de heidenen die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet. |
| 39 Dat is, de gemeente, in welke Christus, de Zone Davids, woont. |
| 40 Gr. ondergraven, namelijk in de ongelovige Joden, in welker plaats de heidenen als levende stenen gebouwd zijn. |
| | |
17 ὅπως ἂν ἐκζητήσωσιν οἱ κατάλοιποι τῶν ἀνθρώπων τὸν Κύριον, καὶ πάντα τὰ ἔθνη, ἐφ’ οὓς ἐπικέκληται τὸ ὄνομά μου ἐπ’ αὐτούς, λέγει Κύριος ὁ ποιῶν ταῦτα πάντα. | | 17 Opdat de 41overblijvende mensen den Heere zoeken, en al de heidenen over welke Mijn Naam 42aangeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet. |
| 41 Dat is, niet alleen de Joden, maar ook de andere volken, welke Amos Edom noemt. Zie Amos 9:11, 12. |
| Amos 9:11 Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David wederoprichten, en Ik zal haar reten vertuinen, en wat aan haar is afgebroken, wederoprichten, en zal ze bouwen als in de dagen vanouds; Amos 9:12 Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom en al de heidenen die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet. |
| 42 Gr. over hen aangeroepen of genaamd is. Zie Hand. 11:26. |
| Hand. 11:26 En het is geschied dat zij een geheel jaar tezamen vergaderden in de gemeente, en een grote schare leerden; en dat de discipelen eerst te Antiochíë Christenen genaamd werden. |
| | |
18 γνωστὰ ἀπ’ αἰῶνός ἐστι τῷ Θεῷ πάντα τὰ ἔργα αὐτοῦ. | | 18 Gode zijn al Zijn werken 43van eeuwigheid bekend. |
| 43 Dat is, al wat God in den tijd doet, dat heeft Hij van eeuwigheid besloten alzo te doen. |
| | |
19 διὸ ἐγὼ κρίνω μὴ παρενοχλεῖν τοῖς ἀπὸ τῶν ἐθνῶν ἐπιστρέφουσιν ἐπὶ τὸν Θεόν· | | 19 Daarom 44oordeel ik dat men degenen die uit de heidenen zich tot God bekeren, niet 45beroere, |
| 44 Dat is, dit is mijn gevoelen en mening in deze zaak. |
| 45 Of: ongerust make, of: dat men hen niet ongerust moet maken. |
| | |
20 ἀλλὰ ἐπιστεῖλαι αὐτοῖς τοῦ ἀπέχεσθαι ἀπὸ τῶν ἀλισγημάτων τῶν εἰδώλων καὶ τῆς πορνείας καὶ τοῦ πνικτοῦ καὶ τοῦ αἵματος. | | 20 Maar hun zal aanschrijven dat zij zich onthouden kvan de dingen 46die door de afgoden besmet zijn, en lvan 47hoererij, en van het 48verstikte, en mvan 49bloed. |
| k Ex. 20:3. 1 Kor. 8:1; 10:20. |
| Ex. 20:3 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. 1 Kor. 8:1 AANGAANDE nu de dingen die den afgoden geofferd zijn: Wij weten dat wij altezamen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. 1 Kor. 10:20 Ja, ik zeg dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet dat gij met de duivelen gemeenschap hebt. |
| 46 Gr. besmettingen der afgoden, dat is, van spijze of drank den afgoden opgeofferd, en die daardoor besmet zijn, gelijk vers 29 verklaard wordt. |
| vers 29 Namelijk dat gij u onthoudt van hetgeen den afgoden geofferd is, en van bloed, en van het verstikte, en van hoererij; van welke dingen, indien gij uzelven wacht, zo zult gij wel doen. Vaart wel. |
| l 1 Thess. 4:3. |
| 1 Thess. 4:3 Want dit is de wil Gods, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij; |
| 47 Dit verstaan sommigen van de lichamelijke hoererij, die wel in zichzelve niet middelmatig is, Ex. 20:14, maar van de heidenen voor geen zonde en middelmatig gehouden werd, 1 Kor. 6:13, 14, 15; anderen van de geestelijke hoererij, dat is, afgoderij, die doorgaans van de profeten hoererij genaamd wordt, Ex. 34:16. Lev. 20:5. Richt. 2:17. Ps. 106:39. Jes. 23:17. Jer. 3:6, 8. Ez. 16:15, 16, en namelijk van die soort van afgoderij, die sommigen uit de heidenen bekeerd zijnde, bedreven, etende in de tempelen der afgoden hetgeen denzelven was opgeofferd; waarvan de apostel spreekt 1 Kor. 8:9, 10; 10:14, 21. Hetwelk zij meenden hun door de christelijke vrijheid geoorloofd te zijn, en zij dikwijls deden met groten aanstoot der zwakken. |
| Ex. 20:14 Gij zult niet echtbreken. 1 Kor. 6:13 De spijzen zijn voor den buik, en de buik is voor de spijzen; maar God zal beide dezen en die tenietdoen. Doch het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor den Heere, en de Heere voor het lichaam. 1 Kor. 6:14 En God heeft ook den Heere opgewekt, en zal ons opwekken door Zijn kracht. 1 Kor. 6:15 Weet gij niet dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus nemen en maken ze leden ener hoer? Dat zij verre. Ex. 34:16 En gij voor uw zonen vrouwen neemt van hun dochters; en hun dochters, haarlieder goden nahoererende, maken dat ook uw zonen haar goden nahoereren. Lev. 20:5 Zo zal Ik Mijn aangezicht tegen dien man en tegen zijn huisgezin zetten, en Ik zal hem en al degenen die hem nahoereren om den Molech na te hoereren, uit het midden huns volks uitroeien. Richt. 2:17 Doch zij hoorden ook niet naar hun richters, maar hoereerden andere goden na en bogen zich voor die; haast weken zij af van den weg dien hun vaders gewandeld hadden, horende de geboden des HEEREN; alzo deden zij niet. Ps. 106:39 En zij ontreinigden zich door hun werken, en zij hebben gehoereerd door hun daden. Jes. 23:17 Want het zal geschieden ten einde van zeventig jaar, dat de HEERE Tyrus zal bezoeken, en dat zij wederkeren zal tot haar hoerenloon, en zij zal hoererij bedrijven met alle koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn. Jer. 3:6 Voorts zeide de HEERE tot mij in de dagen van den koning Josía: Hebt gij gezien wat de afgekeerde Israël gedaan heeft? Zij ging heen op allen hogen berg en tot onder allen groenen boom, en hoereerde aldaar. Jer. 3:8 En Ik zag, als Ik ter oorzake van alles waarin de afgekeerde Israël overspel bedreven had, haar verlaten en haar haar scheidbrief gegeven had, dat de trouweloze, haar zuster Juda, niet vreesde, maar ging heen en hoereerde zelve ook. Ez. 16:15 Maar gij hebt vertrouwd op uw schoonheid en hebt gehoereerd vanwege uw naam, ja, hebt uw hoererijen uitgestort aan eenieder die voorbijging; voor hem was zij. Ez. 16:16 En gij hebt van uw klederen genomen, en u gemaakt geplekte hoogten en hebt daarop gehoereerd; zulks is niet gekomen en zal niet geschieden. 1 Kor. 8:9 Maar ziet toe dat deze uw macht niet enigerwijze een aanstoot worde dengenen die zwak zijn. 1 Kor. 8:10 Want zo iemand u, die de kennis hebt, ziet in der afgoden tempel aanzitten, zal de consciëntie deszelven die zwak is, niet gestijfd worden om te eten de dingen die den afgoden geofferd zijn? 1 Kor. 10:14 Daarom, mijne geliefden, vliedt van den afgodendienst. 1 Kor. 10:21 Gij kunt den drinkbeker des Heeren niet drinken en den drinkbeker der duivelen; gij kunt niet deelachtig zijn der tafel des Heeren en der tafel der duivelen. |
| 48 Dat is, van beesten die gestorven waren zonder bloed te laten; wat den Joden een gruwel was. Zie Gen. 9:4. Lev. 3:17. Deut. 12:23. |
| Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. Lev. 3:17 Dit zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen; geen vet noch bloed zult gij eten. Deut. 12:23 Alleen houd vast, dat gij het bloed niet eet, want het bloed is de ziel; daarom zult gij de ziel met het vlees niet eten; |
| m Gen. 9:4. |
| Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. |
| 49 Namelijk van het beest afgezonderd, hetzij geronnen gegeten, of ongeronnen gedronken. Hetwelk God verboden had, om de mensen van alle wreedheid en bloedstorting af te schrikken, Gen. 9:4. |
| Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. |
| | |
21 Μωσῆς γὰρ ἐκ γενεῶν ἀρχαίων κατὰ πόλιν τοὺς κηρύσσοντας αὐτὸν ἔχει, ἐν ταῖς συναγωγαῖς κατὰ πᾶν σάββατον ἀναγινωσκόμενος. | | 21 Want Mozes heeft er van oude 50tijden in elke stad die hem prediken, en 51hij wordt op elken sabbat in de synagogen gelezen. |
| 50 Gr. geslachten. |
| 51 Dat is, zijn Schriften, Neh. 8:1. Luk. 16:29. |
| Neh. 8:1 ALS nu de zevende maand aankwam en de kinderen Israëls in hun steden waren, Luk. 16:29 Abraham zeide tot hem: Zij hebben Mozes en de Profeten; dat zij die horen. |
| | Het antwoord aan Antiochíë |
22 Τότε ἔδοξε τοῖς ἀποστόλοις καὶ τοῖς πρεσβυτέροις σὺν ὅλῃ τῇ ἐκκλησίᾳ, ἐκλεξαμένους ἄνδρας ἐξ αὐτῶν πέμψαι εἰς Ἀντιόχειαν σὺν τῷ Παύλῳ καὶ Βαρνάβᾳ, Ἰούδαν τὸν ἐπικαλούμενον Βαρσαβᾶν, καὶ Σίλαν, ἄνδρας ἡγουμένους ἐν τοῖς ἀδελφοῖς, | | 22 Toen heeft het den apostelen en den ouderlingen 52met de gehele gemeente goedgedacht, enige mannen uit zich te verkiezen en met Paulus en Bárnabas te zenden naar Antiochíë: namelijk Judas, die toegenaamd wordt Bársabas, en 53Silas, mannen die 54voorgangers waren onder de broeders. |
| 52 Namelijk die het besluit der apostelen en ouderlingen goedgekeurd had. |
| 53 Deze is dezelfde die Silvanus genaamd wordt, 1 Thess. 1:1. 2 Thess. 1:1. |
| 1 Thess. 1:1 PAULUS en Silvánus en Timótheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen, welke is in God den Vader en den Heere Jezus Christus: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. 2 Thess. 1:1 PAULUS en Silvánus en Timótheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen, welke is
in God onzen Vader en den Heere Jezus Christus: |
| 54 Dat is, die onder de voornaamsten waren van aanzien, kennis en beleid onder de kerkendienaren aldaar. |
| | |
23 γράψαντες διὰ χειρὸς αὐτῶν τάδε, Οἱ ἀπόστολοι καὶ οἱ πρεσβύτεροι καὶ οἱ ἀδελφοὶ τοῖς κατὰ τὴν Ἀντιόχειαν καὶ Συρίαν καὶ Κιλικίαν ἀδελφοῖς τοῖς ἐξ ἐθνῶν, χαίρειν· | | 23 En zij schreven 55door hen dit navolgende: De apostelen en de ouderlingen en 56de broeders wensen den broederen uit de heidenen, die in Antiochíë en Syrië en Cilícië zijn, 57zaligheid. |
| 55 Gr. door hun hand, dat is, dienst. Hebr. Hand. 7:25. Namelijk om van hen gedragen te worden aan de gemeente te Antiochië. |
| Hand. 7:25 En hij meende dat zijn broeders zouden verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zou; maar zij hebben het niet verstaan. |
| 56 Namelijk de andere gemene broeders der gemeente van Jeruzalem, die hetzelve ook hadden goedgevonden. |
| 57 Gr. blijde te zijn; hetwelk was een gemene wijze van groetenissen in het begin der brieven bij de Grieken gebruikelijk. Zie Hand. 23:26. |
| Hand. 23:26 Claudius Lysias aan den machtigsten stadhouder Felix groetenis. |
| | |
24 ἐπειδὴ ἠκούσαμεν ὅτι τινὲς ἐξ ἡμῶν ἐξελθόντες ἐτάραξαν ὑμᾶς λόγοις, ἀνασκευάζοντες τὰς ψυχὰς ὑμῶν, λέγοντες περιτέμνεσθαι καὶ τηρεῖν τὸν νόμον, οἷς οὐ διεστειλάμεθα· | | 24 Nademaal wij gehoord hebben ndat sommigen, 58die van ons uitgegaan zijn, u met woorden ontroerd hebben en uw zielen 59wankelend gemaakt, zeggende dat gij moet besneden worden en de 60wet onderhouden, welken wij dat 61niet bevolen hadden, |
| n Gal. 2:4. |
| Gal. 2:4 En dat om der ingekropen valse broederen wil, die van bezijden ingekomen waren om te verspieden onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons zouden tot dienstbaarheid brengen; |
| 58 Zie vers 1. 1 Joh. 2:19. |
| vers 1 EN sommigen, die afgekomen waren van Judéa, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden. 1 Joh. 2:19 Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn. |
| 59 Dat is, de vastigheid uws geloofs en de gerustheid uws gemoeds gelijk als los en onvast makende. |
| 60 Zie de aant. op vers 5. |
| vers 5 (kt.) Maar, zeiden zij, er zijn sommigen opgestaan van die van de sekte der farizeeën, die gelovig zijn geworden, zeggende dat men hen moet besnijden en gebieden de wet van Mozes te onderhouden. |
| 61 Dat is, geen last gegeven hebben zulks te leren, hoewel zij onzen naam misbruiken. |
| | |
25 ἔδοξεν ἡμῖν γενομένοις ὁμοθυμαδόν, ἐκλεξαμένους ἄνδρας πέμψαι πρὸς ὑμᾶς, σὺν τοῖς ἀγαπητοῖς ἡμῶν Βαρνάβᾳ καὶ Παύλῳ, | | 25 Zo heeft het ons, eendrachtelijk tezamen zijnde, goedgedacht enige mannen te verkiezen en tot u te zenden, met onze geliefden, Bárnabas en Paulus, |
26 ἀνθρώποις παραδεδωκόσι τὰς ψυχὰς αὐτῶν ὑπὲρ τοῦ ὀνόματος τοῦ Κυρίου ἡμῶν Ἰησοῦ Χριστοῦ. | | 26 Mensen odie hun zielen 62overgegeven hebben voor den Naam onzes Heeren Jezus Christus. |
| o Hand. 13:50; 14:19. |
| Hand. 13:50 Maar de Joden maakten op de godsdienstige en eerlijke vrouwen en de voornaamsten van de stad, en verwekten vervolging tegen Paulus en Bárnabas, en wierpen hen uit hun landpalen. Hand. 14:19 Maar daarover kwamen Joden van Antiochíë en Ikónium, en overreedden de scharen, en stenigden Paulus, en sleepten hem buiten de stad, menende dat hij dood was. |
| 62 Dat is, die met groot gevaar huns levens het Evangelie vrijmoediglijk gepredikt hebben. |
| | |
27 ἀπεστάλκαμεν οὖν Ἰούδαν καὶ Σίλαν, καὶ αὐτοὺς διὰ λόγου ἀπαγγέλλοντας τὰ αὐτά. | | 27 Wij hebben dan Judas en Silas gezonden, die ook 63met den mond hetzelve zullen verkondigen. |
| 63 Gr. met of door het woord. |
| | |
28 ἔδοξε γὰρ τῷ Ἁγίῳ Πνεύματι, καὶ ἡμῖν, μηδὲν πλέον ἐπιτίθεσθαι ὑμῖν βάρος, πλὴν τῶν ἐπάναγκες τούτων, | | 28 Want het heeft den Heiligen Geest en 64ons goedgedacht, ulieden 65geen meerderen last op te leggen dan deze 66noodzakelijke dingen: |
| 64 Dat is, ons door ingeven des Heiligen Geestes. |
| 65 Zie hiervan de verklaring vers 10. |
| vers 10 Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? |
| 66 Namelijk voor dezen tijd; dewelke hoewel zij niet eigenlijk ter zaligheid noodwendig zijn (uitgenomen het vlieden van hoererij en afgoderij), zo zijn zij nochtans nodig onderhouden te worden tot noodzakelijken vrede en stichting der gemeente, om der zwakgelovige Joden wil. |
| | |
29 ἀπέχεσθαι εἰδωλοθύτων καὶ αἵματος καὶ πνικτοῦ καὶ πορνείας· ἐξ ὧν διατηροῦντες ἑαυτούς, εὖ πράξετε. ἔρρωσθε. | | 29 Namelijk pdat gij u onthoudt van 67hetgeen den afgoden geofferd is, en qvan bloed, en van het verstikte, en van rhoererij; van welke dingen, indien gij uzelven wacht, zo zult gij 68wel doen. 69Vaart wel. |
| p Ex. 20:3. 1 Kor. 8:1. |
| Ex. 20:3 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. 1 Kor. 8:1 AANGAANDE nu de dingen die den afgoden geofferd zijn: Wij weten dat wij altezamen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. |
| 67 Zie hiervan 1 Korinthe 8, door het gehele hoofdstuk. |
| 1 Korinthe 8 AANGAANDE nu de dingen die den afgoden geofferd zijn: Wij weten dat wij altezamen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. |
| q Gen. 9:4. Lev. 17:14. |
| Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. Lev. 17:14 Want het is de ziel van alle vlees; zijn bloed is voor zijn ziel; daarom heb Ik den kinderen Israëls gezegd: Gij zult geens vleses bloed eten; want de ziel van alle vlees, dat is zijn bloed; zo wie dat eet, zal uitgeroeid worden. |
| r 1 Thess. 4:3. |
| 1 Thess. 4:3 Want dit is de wil Gods, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij; |
| 68 Of: welvaren. |
| 69 Gr. Zijt of wordt gesterkt. Een wijze van spreken bij de Grieken gebruikelijk in het sluiten van de brieven. Zie Hand. 23:30. |
| Hand. 23:30 En als mij te kennen gegeven was, dat van de Joden een lage tegen dezen man gelegd zou worden, zo heb ik hem terstond aan u gezonden, gebiedende ook den beschuldigers voor u te zeggen hetgeen zij tegen hem hadden. Vaarwel. |
| | |
30 Οἱ μὲν οὖν ἀπολυθέντες ἦλθον εἰς Ἀντιόχειαν· καὶ συναγαγόντες τὸ πλῆθος, ἐπέδωκαν τὴν ἐπιστολήν. | | 30 Dezen dan hun afscheid ontvangen hebbende, kwamen te Antiochíë; en 70de menigte vergaderd hebbende, gaven zij den brief over. |
| 70 Dat is, de ganse gemeente. |
| | |
31 ἀναγνόντες δέ, ἐχάρησαν ἐπὶ τῇ παρακλήσει. | | 31 En zij, dien gelezen hebbende, verblijdden zich over de 71vertroosting. |
| 71 Of: vermaning. |
| | |
32 Ἰούδας *δὲ καὶ Σίλας, καὶ αὐτοὶ προφῆται ὄντες, διὰ λόγου πολλοῦ παρεκάλεσαν τοὺς ἀδελφούς, καὶ ἐπεστήριξαν. * δὲ B, Elz, Sc | τε St, M | | 32 Judas nu en Silas, die ook zelven 72profeten waren, 73vermaanden de broeders met vele woorden, en 74versterkten hen. |
| 72 Dat is, leraars des Woords, begiftigd met de gave van de Heilige Schrift bekwamelijk uit te leggen, die gezonden waren om hun vermaningen daarbij te doen, vers 27. |
| vers 27 Wij hebben dan Judas en Silas gezonden, die ook met den mond hetzelve zullen verkondigen. |
| 73 Of: vertroostten. |
| 74 Namelijk in het christengeloof. |
| | |
33 ποιήσαντες δὲ χρόνον, ἀπελύθησαν μετ’ εἰρήνης ἀπὸ τῶν ἀδελφῶν πρὸς τοὺς ἀποστόλους. | | 33 En als zij daar 75een tijdlang 76vertoefd hadden, lieten hen de broeders wederom gaan 77met vrede, 78tot de apostelen. |
| 75 Dat is, een zekeren en geruimen tijd, Hand. 18:23. |
| Hand. 18:23 En als hij aldaar enigen tijd geweest was, ging hij weg, en doorreisde vervolgens het land van Galátië en Frygië, versterkende al de discipelen. |
| 76 Gr. gemaakt hadden, dat is, verbleven waren. Zie Jak. 4:13. |
| Jak. 4:13 Welaan nu gij die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar overbrengen, en koopmanschap drijven en winst doen; |
| 77 Dat is, met verlof van de broeders, en met toewensing van allen zegen en geluk. Hebr. |
| 78 Namelijk naar Jeruzalem, waar nog enige apostelen waren. |
| | |
34 ἔδοξε δὲ τῷ Σίλᾳ ἐπιμεῖναι αὐτοῦ. | | 34 Maar het dacht Silas goed aldaar te blijven. |
35 Παῦλος δὲ καὶ Βαρνάβας διέτριβον ἐν Ἀντιοχείᾳ, διδάσκοντες καὶ εὐαγγελιζόμενοι, μετὰ καὶ ἑτέρων πολλῶν, τὸν λόγον τοῦ Κυρίου. | | 35 En Paulus en Bárnabas 79onthielden zich te Antiochíë, lerende en 80verkondigende met nog vele anderen het Woord des Heeren. |
| 79 Gr. versleten daar, namelijk den tijd. |
| 80 Gr. evangeliserende. |
| | Paulus en Bárnabas scheiden |
36 Μετὰ δέ τινας ἡμέρας εἶπε Παῦλος πρὸς Βαρνάβαν, Ἐπιστρέψαντες δὴ ἐπισκεψώμεθα τοὺς ἀδελφοὺς ἡμῶν κατὰ πᾶσαν πόλιν, ἐν αἷς κατηγγείλαμεν τὸν λόγον τοῦ Κυρίου, πῶς ἔχουσι. | | 36 En na enige dagen zeide Paulus tot Bárnabas: Laat ons nu wederkeren, en bezoeken onze broeders in elke stad in welke wij het Woord des Heeren verkondigd hebben, 81hoe zij het hebben. |
| 81 Dat is, om te vernemen hoe het met hen staat, aangaande het geloof. |
| | |
37 Βαρνάβας δὲ ἐβουλεύσατο συμπαραλαβεῖν τὸν Ἰωάννην, τὸν καλούμενον Μάρκον. | | 37 En Bárnabas 82ried dat zij Johannes, die genaamd is sMarkus, zouden medenemen. |
| 82 Of: wilde. |
| s Hand. 12:12, 25. Kol. 4:10. 2 Tim. 4:11. Filem. vs. 24. |
| Hand. 12:12 En als hij alles overlegd had, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die toegenaamd was Markus, alwaar velen tezamen vergaderd en biddende waren. Hand. 12:25 Bárnabas nu en Saulus keerden weder van Jeruzalem, als zij den dienst volbracht hadden, medegenomen hebbende ook Johannes, die toegenaamd werd Markus. Kol. 4:10 U groet Aristárchus, mijn medegevangene, en Markus, de neef van Bárnabas, aangaande welken gij bevelen ontvangen hebt; zo hij tot u komt, ontvangt hem; 2 Tim. 4:11 Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst. Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. |
| | |
38 Παῦλος δὲ ἠξίου, τὸν ἀποστάντα ἀπ’ αὐτῶν ἀπὸ Παμφυλίας, καὶ μὴ συνελθόντα αὐτοῖς εἰς τὸ ἔργον, μὴ συμπαραλαβεῖν τοῦτον. | | 38 Maar Paulus 83achtte billijk dat men dien niet zou medenemen, die van Pamfylië af van hen was 84afgeweken, en met hen niet was gegaan tot 85dat werk. |
| 83 Of: begeerde. |
| 84 Gr. afgestaan. Zie Hand. 13:13. |
| Hand. 13:13 En Paulus en die met hem waren, van Pafos afgevaren zijnde, kwamen te Perge, een stad in Pamfylië. Maar Johannes van hen scheidende, keerde weder naar Jeruzalem. |
| 85 Namelijk om den heidenen het Evangelie te prediken, waartoe de Heilige Geest hen geroepen had, om dat te volbrengen, Hand. 13:2. |
| Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. |
| | |
39 ἐγένετο οὖν παροξυσμός, ὥστε ἀποχωρισθῆναι αὐτοὺς ἀπ’ ἀλλήλων, τόν τε Βαρνάβαν παραλαβόντα τὸν Μάρκον ἐκπλεῦσαι εἰς Κύπρον· | | 39 Er ontstond dan een 86verbittering, alzo dat zij van elkander gescheiden zijn, en dat Bárnabas Markus medenam en naar Cyprus afscheepte. |
| 86 Of: hevigheid, welke deze heilige mannen overkomen is door menselijke zwakheid, daarmede tonende waar te zijn hetgeen zij van zichzelven zeggen, Hand. 14:15. Doch God heeft dit ten beste gekeerd, alzo zij aldus van elkander gescheiden zijnde, het Evangelie van hen in meer plaatsen tegelijk is verkondigd geworden. |
| Hand. 14:15 En zeggende: Mannen, waarom doet gij deze dingen? Wij zijn ook mensen van gelijke bewegingen als gij, en verkondigen ulieden dat gij u zoudt van deze ijdele dingen bekeren tot den levenden God, Die gemaakt heeft den hemel en de aarde en de zee en al hetgeen in dezelve is; |
| | |
40 Παῦλος δὲ ἐπιλεξάμενος Σίλαν ἐξῆλθε, παραδοθεὶς τῇ χάριτι τοῦ Θεοῦ ὑπὸ τῶν ἀδελφῶν. | | 40 Maar Paulus 87verkoos Silas, en reisde heen, der genade Gods van de broederen 88bevolen zijnde. |
| 87 Of: nam tot zich. |
| 88 Gr. overgegeven zijnde. |
| | |
41 διήρχετο δὲ τὴν Συρίαν καὶ Κιλικίαν, ἐπιστηρίζων τὰς ἐκκλησίας. | | 41 En hij doorreisde Syrië en Cilícië, versterkende 89de gemeenten. |
| 89 Namelijk die in die landen vergaderd waren. |