Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Handelingen 11 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Handelingen 11

1 Petrus komt te Jeruzalem, waar hij beschuldigd wordt dat hij tot de onbesnedenen was ingegaan. 4 Waarop hij tot zijn verantwoording verhaalt al wat dienaangaande geschied was. 18 Welke verantwoording aangenomen wordt. 19 De verstrooide gelovigen verkondigen Christus tot Fenicië, Cyprus en Antiochië toe, aan de Joden, en sommigen ook aan de Grieksen. 21 Zodat er velen geloofden. 22 De gemeente van Jeruzalem dit verstaande, zendt Barnabas naar Antiochië om hen te versterken. 25 Die naar Tarsen reist om Saulus te zoeken, en brengt hem te Antiochië. 26 Alwaar de discipelen eerst Christenen worden genaamd. 27 Agabus voorzegt den hongersnood. 29 Waarom de broeders door Saulus en Barnabas een handreiking zenden aan de broeders te Jeruzalem.
  
Petrus verdedigt den doop van Cornelius
1 Ἤκουσαν δὲ οἱ ἀπόστολοι καὶ οἱ ἀδελφοὶ οἱ ὄντες κατὰ τὴν Ἰουδαίαν ὅτι καὶ τὰ ἔθνη ἐδέξαντο τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ. 1 DE apostelen nu, en de 1broeders die in Judéa waren, hebben gehoord dat ook de heidenen het Woord Gods aangenomen hadden.
1 Onder deze broeders worden hier ook de ouderlingen begrepen, die van andere gemene broeders of gelovigen onderscheiden worden, Hand. 15:23. verwijsteksten
   
2 καὶ ὅτε ἀνέβη Πέτρος εἰς Ἱεροσόλυμα, διεκρίνοντο πρὸς αὐτὸν οἱ ἐκ περιτομῆς, 2 En toen Petrus opgegaan was naar Jeruzalem, twistten tegen hem 2degenen die uit de besnijdenis waren,
2 Namelijk enige gelovige Joden, anderen namelijk dan de apostelen.
   
3 λέγοντες ὅτι Πρὸς ἄνδρας ἀκροβυστίαν ἔχοντας εἰσῆλθες, καὶ συνέφαγες αὐτοῖς. 3 Zeggende: aGij zijt ingegaan tot mannen 3die de voorhuid hebben, en hebt met hen gegeten.
a Ex. 23:32; 34:15. Deut. 7:2. Joh. 18:28. verwijsteksten
3 Dat is, die onbesneden zijn en blijven; waaruit blijkt, dat degenen die voordezen uit de heidenen bekeerd zijn, Jodengenoten geweest zijn, of tenminste besneden waren, dewijl zich niemand daaraan gestoten heeft dat Petrus en Johannes tot hen zijn ingegaan. Zie Hand. 2:10; 8:14; 15:7, 14. verwijsteksten
   
4 ἀρξάμενος δὲ ὁ Πέτρος ἐξετίθετο αὐτοῖς καθεξῆς λέγων, 4 4Maar Petrus beginnende 5verhaalde het hun vervolgens, zeggende:
4 Hetgeen in deze verantwoording van Petrus verklaring zou mogen van node hebben tot vers 14 toe, is aangetekend op het voorgaande hoofdstuk. verwijsteksten
5 Of: legde het hun na elkander uit.
   
5 Ἐγὼ ἤμην ἐν πόλει Ἰόππῃ προσευχόμενος, καὶ εἶδον ἐν ἐκστάσει ὅραμα, καταβαῖνον σκεῦός τι, ὡς ὀθόνην μεγάλην τέσσαρσιν ἀρχαῖς καθιεμένην ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, καὶ ἦλθεν ἄχρις ἐμοῦ· 5 bIk was in de stad Joppe, biddende; en zag in een vertrekking van zinnen een gezicht, namelijk een zeker vat, gelijk een groot linnen laken, nederdalende, bij de vier hoeken nedergelaten uit den hemel, en het kwam tot bij mij;
b Hand. 10:9. verwijsteksten
   
6 εἰς ἣν ἀτενίσας κατενόουν, καὶ εἶδον τὰ τετράποδα τῆς γῆς καὶ τὰ θηρία καὶ τὰ ἑρπετὰ καὶ τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ. 6 Op welk laken als ik de ogen hield, zo merkte ik en zag de viervoetige dieren der aarde, en de wilde en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels.
7 ἤκουσα δὲ φωνῆς λεγούσης μοι, Ἀναστάς, Πέτρε, θῦσον καὶ φάγε. 7 En ik hoorde een stem die tot mij zeide: Sta op, Petrus, slacht en eet.
8 εἶπον δέ, Μηδαμῶς, Κύριε· ὅτι πᾶν κοινὸν ἢ ἀκάθαρτον οὐδέποτε εἰσῆλθεν εἰς τὸ στόμα μου. 8 Maar ik zeide: Geenszins, Heere, want nooit is ciets dat gemeen of onrein was, in mijn mond ingegaan.
c Lev. 11:4. Deut. 14:7. verwijsteksten
   
9 ἀπεκρίθη δέ μοι φωνὴ ἐκ δευτέρου ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, Ἃ ὁ Θεὸς ἐκαθάρισε, σὺ μὴ κοίνου. 9 Doch de stem antwoordde mij ten tweeden male uit den hemel: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken.
10 τοῦτο δὲ ἐγένετο ἐπὶ τρίς, καὶ πάλιν ἀνεσπάσθη ἅπαντα εἰς τὸν οὐρανόν. 10 En dit geschiedde tot driemaal; en alles werd wederom opgetrokken in den hemel.
11 καὶ ἰδού, ἐξαυτῆς τρεῖς ἄνδρες ἐπέστησαν ἐπὶ τὴν οἰκίαν ἐν ᾗ ἤμην, ἀπεσταλμένοι ἀπὸ Καισαρείας πρός με. 11 En zie, te zelver ure stonden er drie mannen voor het huis waar ik in was, die van Cesaréa tot mij afgezonden waren.
12 εἶπε δέ μοι τὸ Πνεῦμα συνελθεῖν αὐτοῖς, μηδὲν διακρινόμενον. ἦλθον δὲ σὺν ἐμοὶ καὶ οἱ ἓξ ἀδελφοὶ οὗτοι, καὶ εἰσήλθομεν εἰς τὸν οἶκον τοῦ ἀνδρός· 12 dEn de Geest zeide tot mij dat ik met hen gaan zou, niet twijfelende. En met mij gingen ook deze zes broeders, en wij zijn in des mans huis ingegaan.
d Hand. 10:19; 15:7. verwijsteksten
   
13 ἀπήγγειλέ τε ἡμῖν πῶς εἶδε τὸν ἄγγελον ἐν τῷ οἴκῳ αὐτοῦ σταθέντα, καὶ εἰπόντα αὐτῷ, Ἀπόστειλον εἰς Ἰόππην ἄνδρας, καὶ μετάπεμψαι Σίμωνα, τὸν ἐπικαλούμενον Πέτρον, 13 En hij heeft ons verhaald hoe hij een engel gezien had, die in zijn huis stond en tot hem zeide: Zend mannen naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd is Petrus,
14 ὃς λαλήσει ῥήματα πρός σε, ἐν οἷς σωθήσῃ σὺ καὶ πᾶς ὁ οἶκός σου. 14 Die 6woorden tot u zal spreken, 7door welke gij zult zalig worden, en al uw huis.
6 Of: zaken, dingen.
7 Gr. in welke, namelijk zo gij die met waar geloof aanneemt, gelijk uitgedrukt staat Hand. 10:43. Zie breder verklaring van dit vers Luk. 19:9. verwijsteksten
   
15 ἐν δὲ τῷ ἄρξασθαί με λαλεῖν, ἐπέπεσε τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον ἐπ’ αὐτούς, ὥσπερ καὶ ἐφ’ ἡμᾶς ἐν ἀρχῇ. 15 En als ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, gelijk ook op ons 8in het begin.
8 Namelijk na de hemelvaart van Christus, op den pinksterdag, Hand. 2:4; 19:6. verwijsteksten
   
16 ἐμνήσθην δὲ τοῦ ῥήματος Κυρίου, ὡς ἔλεγεν, Ἰωάννης μὲν ἐβάπτισεν ὕδατι, ὑμεῖς δὲ βαπτισθήσεσθε ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ. 16 En ik werd gedachtig aan het woord des Heeren, hoe Hij zeide: eJohannes doopte wel met water, maar fgijlieden zult gedoopt worden 9met den Heiligen Geest.
e Matth. 3:11. Mark. 1:8. Luk. 3:16. Joh. 1:26. Hand. 1:5; 2:4; 19:4. verwijsteksten
f Jes. 44:3. Joël 2:28. verwijsteksten
9 Zie hiervan de verklaring op Matth. 3:11 en Hand. 1:5. verwijsteksten
   
17 εἰ οὖν τὴν ἴσην δωρεὰν ἔδωκεν αὐτοῖς ὁ Θεὸς ὡς καὶ ἡμῖν, πιστεύσασιν ἐπὶ τὸν Κύριον Ἰησοῦν Χριστόν, ἐγὼ δὲ τίς ἤμην δυνατὸς κωλῦσαι τὸν Θεόν; 17 gIndien dan God hun evengelijke gave gegeven heeft als ook ons, die in den Heere Jezus Christus geloofd hebben, wie was ik toch, 10die God konde weren?
g Hand. 15:9. verwijsteksten
10 Gr. machtig om God te weren, dat is, dewijl God hun deelachtig had gemaakt de zaak die door den doop betekend wordt, hoe zou ik hun kunnen onthouden of weigeren het uiterlijke teken? Dergelijke rede van Petrus zie Hand. 2:38, 39. verwijsteksten
   
18 ἀκούσαντες δὲ ταῦτα ἡσύχασαν, καὶ ἐδόξαζον τὸν Θεόν, λέγοντες, Ἄραγε καὶ τοῖς ἔθνεσιν ὁ Θεὸς τὴν μετάνοιαν ἔδωκεν εἰς ζωήν. 18 En als zij dit hoorden, waren zij tevreden en verheerlijkten God, zeggende: Zo heeft dan God ook den heidenen de bekering 11gegeven ten leven!
11 Dat is, door Zijn Heiligen Geest in hen gewrocht. Zie Filipp. 2:13. Hebr. 8:10. verwijsteksten
  
Het Woord Gods in Antiochíë
19 Οἱ μὲν οὖν διασπαρέντες ἀπὸ τῆς θλίψεως τῆς γενομένης ἐπὶ Στεφάνῳ διῆλθον ἕως Φοινίκης καὶ Κύπρου καὶ Ἀντιοχείας, μηδενὶ λαλοῦντες τὸν λόγον εἰ μὴ μόνον Ἰουδαίοις. 19 hDegenen nu die verstrooid waren door de verdrukking die 12over Stéfanus geschied was, gingen het land door tot 13Fenícië toe en 14Cyprus en 15Antiochíë, tot niemand het Woord sprekende dan 16alleen tot de Joden.
h Hand. 8:1, 4. verwijsteksten
12 Of: in Stefanus, om Stefanus’ wil, ter oorzake van Stefanus, dat is, uit haat van zijn ijver en vrijmoedigheid, die hij tegen de Joden en hun oversten gebruikt had, hfdst. 6 en 7.
13 Dit was een landschap in Syrië, palende aan het Joodse land, gelegen tegen de Middellandse Zee, waarvan Tyrus de hoofdstad was. Zie Hand. 12:20. verwijsteksten
14 Dit is een eiland in de Middellandse Zee, waar men van Tyrus en Sidon lichtelijk kon heenvaren. Zie Hand. 27:3, 4. verwijsteksten
15 Dit was toen de hoofdstad van Syrië, mede omtrent de Middellandse Zee op de rivier Orontes gelegen; de machtigste stad van geheel Azië, gelijk Alexandrië van Afrika, en Rome van Europa.
16 Namelijk omdat zij de leer van de beroeping der heidenen nog niet genoeg verstonden.
   
20 ἦσαν δέ τινες ἐξ αὐτῶν ἄνδρες Κύπριοι καὶ Κυρηναῖοι, οἵτινες εἰσελθόντες εἰς Ἀντιόχειαν, ἐλάλουν πρὸς τοὺς Ἑλληνιστάς, εὐαγγελιζόμενοι τὸν Κύριον Ἰησοῦν. 20 En er waren enige Cyprische en Cyrenéïsche mannen 17uit hen, welke te Antiochíë gekomen zijnde, spraken tot de 18Grieksen, 19verkondigende 20den Heere Jezus.
17 Namelijk Joden of Jodengenoten, in Cyprus en Cyrene geboren, die ook te Jeruzalem woonachtig zijnde, om de voorgaande vervolging hadden moeten vluchten, alzo zij de christelijke religie hadden aangenomen.
18 Dat is, tot de Joden die de Griekse taal en overzetting in hun synagogen gebruikten. Zie Hand. 6:1; 9:29. verwijsteksten
19 Gr. evangeliserende.
20 Dat is, Zijn lijden, sterven, opstaan, hemelvaart, en voorts al hetgeen van Hem ter zaligheid geloofd moest worden. Zie 1 Kor. 2:2. verwijsteksten
   
21 καὶ ἦν χεὶρ Κυρίου μετ’ αὐτῶν· πολύς τε ἀριθμὸς πιστεύσας ἐπέστρεψεν ἐπὶ τὸν Κύριον. 21 iEn 21de hand des Heeren was met hen, en een groot getal geloofde en bekeerde zich tot den Heere.
i Hand. 2:47; 5:14. verwijsteksten
21 Dat is, de bijstand en krachtige werking Gods, waardoor hun harten bewogen werden. Zie Hand. 16:14. 1 Kor. 3:6. verwijsteksten
   
22 ἠκούσθη δὲ ὁ λόγος εἰς τὰ ὦτα τῆς ἐκκλησίας τῆς ἐν Ἱεροσολύμοις περὶ αὐτῶν· καὶ ἐξαπέστειλαν Βαρνάβαν διελθεῖν ἕως Ἀντιοχείας· 22 En 22het gerucht van hen 23kwam tot de oren der gemeente die te Jeruzalem was; en zij zonden 24Bárnabas uit, dat hij het land doorging tot Antiochíë toe;
22 Gr. het woord.
23 Gr. werd gehoord in de oren.
24 Die een Leviet en ook zelf uit Cyprus was, om bij zijn landslieden en geburen te beter toegang en vrijheid te hebben. Daaruit schijnt dat deze mannen, waarvan vers 20 is gesproken, door een bijzonderen ijver gedreven, buitengewoon daar gepredikt hebben de leer van Christus, welke daarna door Barnabas en Paulus bevestigd en meer verbreid is, en die alles onder de gelovigen aldaar tot behoorlijke orde gebracht hebben. Zie ook de aantt. op Hand. 8:1. verwijsteksten
   
23 ὃς παραγενόμενος καὶ ἰδὼν τὴν χάριν τοῦ Θεοῦ ἐχάρη, καὶ παρεκάλει πάντας τῇ προθέσει τῆς καρδίας προσμένειν τῷ Κυρίῳ· 23 Dewelke daar gekomen zijnde, en 25de genade Gods ziende, werd verblijd, ken vermaande hen allen dat zij met 26een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven.
25 Namelijk over hen in het aannemen van de leer des Evangelies.
k Hand. 13:43; 14:22. verwijsteksten
26 Dat is, met een oprecht en standvastig voornemen.
   
24 ὅτι ἦν ἀνὴρ ἀγαθὸς καὶ πλήρης Πνεύματος Ἁγίου καὶ πίστεως· καὶ προσετέθη ὄχλος ἱκανὸς τῷ Κυρίῳ. 24 Want hij was een goed man, en lvol des Heiligen Geestes en des geloofs. En er werd een grote schare den Heere toegevoegd.
l Hand. 4:36; 6:5. verwijsteksten
   
25 ἐξῆλθε δὲ εἰς Ταρσὸν ὁ Βαρνάβας ἀναζητῆσαι Σαῦλον, καὶ εὑρὼν αὐτὸν ἤγαγεν αὐτὸν εἰς Ἀντιόχειαν. 25 mEn Bárnabas ging uit naar 27Tarsen om Saulus te zoeken; en als hij hem gevonden had, bracht hij hem te Antiochíë.
m Hand. 9:27. verwijsteksten
27 Dit was een voorname stad in Cilicië, het vaderland van Paulus, Hand. 9:11, waarheen hij gezonden was, Hand. 9:30. verwijsteksten
   
26 ἐγένετο δὲ αὐτοὺς ἐνιαυτὸν ὅλον συναχθῆναι ἐν τῇ ἐκκλησίᾳ καὶ διδάξαι ὄχλον ἱκανόν, χρηματίσαι τε πρῶτον ἐν Ἀντιοχείᾳ τοὺς μαθητὰς Χριστιανούς. 26 En het is geschied dat zij een geheel jaar tezamen vergaderden in de gemeente, en een grote schare leerden; en dat de discipelen eerst te Antiochíë 28Christenen genaamd werden.
28 Gr. Christianoi, dat is, discipelen van Christus, omdat zij Zijn leer aannamen en beleden; welke met dezen naam ook met recht genoemd worden, omdat als zij in Hem geloven, zij leden van Zijn lichaam en Zijn zalving deelachtig worden. Zie ook Hand. 26:28. 1 Petr. 4:16. verwijsteksten
   
27 Ἐν ταύταις δὲ ταῖς ἡμέραις κατῆλθον ἀπὸ Ἱεροσολύμων προφῆται εἰς Ἀντιόχειαν. 27 En in dezelve dagen kwamen enige 29profeten af van Jeruzalem te Antiochíë.
29 Dat is, personen begiftigd met den geest van toekomende dingen tevoren te zeggen.
   
28 ἀναστὰς δὲ εἷς ἐξ αὐτῶν ὀνόματι Ἄγαβος, ἐσήμανε διὰ τοῦ Πνεύματος λιμὸν μέγαν μέλλειν ἔσεσθαι ἐφ’ ὅλην τὴν οἰκουμένην· ὅστις καὶ ἐγένετο ἐπὶ Κλαυδίου Καίσαρος. 28 En een uit hen, met name nÁgabus, stond op, en 30gaf te kennen door den Geest, dat er een grote hongersnood zou wezen over de gehele wereld; dewelke ook gekomen is 31onder den keizer Claudius.
n Hand. 21:10. verwijsteksten
30 Gr. betekende, of: beduidde.
31 Van dezen hongersnood maken ook gewag de historieschrijvers Suetonius in Het leven van Claudius, en Josephus, Oudheden, boek 20, hfdst. 2.
   
29 τῶν δὲ μαθητῶν καθὼς ηὐπορεῖτό τις, ὥρισαν ἕκαστος αὐτῶν εἰς διακονίαν πέμψαι τοῖς κατοικοῦσιν ἐν τῇ Ἰουδαίᾳ ἀδελφοῖς· 29 En naar dat een iegelijk 32der discipelen vermocht, besloot elk van hen iets te zenden ten 33dienste der broederen die in Judéa woonden;
32 Dat is, gelovigen.
33 Gr. diakonian, dat is, bediening der arme broeders in hun nood.
   
30 ὃ καὶ ἐποίησαν, ἀποστείλαντες πρὸς τοὺς πρεσβυτέρους διὰ χειρὸς Βαρνάβα καὶ Σαύλου. 30 Hetwelk zij ook deden, oen zonden het tot de ouderlingen door de hand van Bárnabas en Saulus.
o Hand. 12:25. verwijsteksten

Einde Handelingen 11