Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Handelingen 10 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Handelingen 10

1 Een engel verschijnt Cornelius, den hoofdman te Cesarea, als hij vastte en bad. 5 Beveelt hem Petrus van Joppe te ontbieden, om van hem onderricht te worden. 7 Welke zijn dienstknechten zendt. 9 Petrus wordt ondertussen door een gezicht van een linnen doek, met allerlei zo reine als onreine dieren uit den hemel nedergelaten, en door aanspraak onderwezen, dat het onderscheid van Joden en heidenen nu weggenomen was. 17 De dienstknechten van Cornelius komen tot Petrus. 19 Die van God vermaand zijnde met hen reist naar Cesarea. 24 Alwaar Cornelius met zijn vrienden vergaderd is, en hem met groten eerbied ontvangt. 28 Petrus verhaalt wat hem van God geopenbaard was. 30 Gelijk ook doet Cornelius. 34 Petrus predikt Christus aan Cornelius en de zijnen. 44 En zij ontvangen daarop den Heiligen Geest. 46 Spreken met vreemde tongen. 47 En worden gedoopt.
  
De hoofdman Cornelius
1 Ἀνὴρ δέ τις ἦν ἐν Καισαρείᾳ ὀνόματι Κορνήλιος, ἑκατοντάρχης ἐκ σπείρης τῆς καλουμένης Ἰταλικῆς, 1 EN er was een zeker man te 1Cesaréa, met name Cornelius, een hoofdman over honderd, uit de 2bende genaamd 3de Italiaanse,
1 Daar waren in dien tijd meer steden van dezen naam; maar hier wordt gesproken van Cesarea Palestinae, tevoren Stratons Toren genaamd, en van Herodes, ter ere van den keizer Augustus, Cesarea vernoemd; gelegen aan de Middellandse Zee, omtrent een halven dag reizen van Joppe; zijnde een van de voornaamste en sterkste steden van Palestina, waar de Romeinen gewoonlijk garnizoen hielden. Zie Josephus, Joodse Oorlog, boek 1, hfdst. 16 en boek 3, hfdst. 14.
2 Gr. speira, dat is, kolonelschap, of regiment, waaruit dit vaandel tot bewaring dier stad van den Romeinsen keizer gelegd was.
3 Elk regiment had zijn naam; en dit werd het Italiaanse genaamd omdat het bestond uit Italiaanse soldaten.
   
2 εὐσεβὴς καὶ φοβούμενος τὸν Θεὸν σὺν παντὶ τῷ οἴκῳ αὐτοῦ, ποιῶν τε ἐλεημοσύνας πολλὰς τῷ λαῷ, καὶ δεόμενος τοῦ Θεοῦ διὰ παντός. 2 4Godzalig en vrezende God, met geheel zijn huis, en doende vele aalmoezen aan het volk, en God geduriglijk biddende.
4 Zo was hij dan alrede gelovig en wedergeboren, hebbende rechte kennis van den waren God Israëls en van den Messias Dien de Joden verwachtten, zonder dewelke deze deugden in niemand kunnen zijn. Zie vss. 15, 22, 43. verwijsteksten
   
3 εἶδεν ἐν ὁράματι φανερῶς, ὡσεὶ ὥραν ἐννάτην τῆς ἡμέρας, ἄγγελον τοῦ Θεοῦ εἰσελθόντα πρὸς αὐτόν, καὶ εἰπόντα αὐτῷ, Κορνήλιε. 3 Deze zag 5in een gezicht klaarlijk, omtrent 6de negende ure des daags, een engel Gods tot hem inkomen, en tot hem zeggende: Cornelius.
5 Dat is, in een verschijning voor de ogen zijns lichaams, gelijk blijkt uit het volgende en 31ste vers. Want de engelen zijn meermaals in aangenomen lichamen den mensen verschenen.
6 Dat is, de derde na den middag, welke den Joden een gewone ure des gebeds was, Hand. 3:1, wanneer het avondoffer in den tempel te Jeruzalem dagelijks begon geofferd te worden, Ex. 29:39. verwijsteksten
   
4 ὁ δὲ ἀτενίσας αὐτῷ καὶ ἔμφοβος γενόμενος εἶπε, Τί ἐστι, Κύριε; εἶπε δὲ αὐτῷ, Αἱ προσευχαί σου καὶ αἱ ἐλεημοσύναι σου ἀνέβησαν εἰς μνημόσυνον ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ. 4 En hij de ogen op hem houdende, en zeer bevreesd geworden zijnde, zeide: 7Wat is het, Heere? En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen zijn 8tot gedachtenis opgekomen voor God.
7 Namelijk dat Gij van mij begeert.
8 Of: in gedachtenis, of: tot een gedachtenis. Een gelijkenis, genomen van de offeranden des Ouden Testaments, en inzonderheid van het reukoffer; waardoor de aangenaamheid zijner gebeden en aalmoezen te kennen gegeven wordt, alzo die vruchten zijn van het ware geloof, zonder hetwelk noch wij, noch onze werken Gode kunnen behagen, Rom. 10:14. Hebr. 11:6. 1 Petr. 2:5. verwijsteksten
   
5 καὶ νῦν πέμψον εἰς Ἰόππην ἄνδρας, καὶ μετάπεμψαι Σίμωνα ὃς ἐπικαλεῖται Πέτρος· 5 En nu, zend mannen naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd wordt Petrus.
6 οὗτος ξενίζεται παρά τινι Σίμωνι βυρσεῖ, ᾧ ἐστιν οἰκία παρὰ θάλασσαν· οὗτος λαλήσει σοι τί σε δεῖ ποιεῖν. 6 Deze ligt te huis bij enen Simon, lederbereider, die zijn huis heeft bij de zee; deze zal u zeggen wat gij doen moet.
7 ὡς δὲ ἀπῆλθεν ὁ ἄγγελος ὁ λαλῶν τῷ Κορνηλίῳ, φωνήσας δύο τῶν οἰκετῶν αὐτοῦ, καὶ στρατιώτην εὐσεβῆ τῶν προσκαρτερούντων αὐτῷ, 7 En als de engel die tot Cornelius sprak, weggegaan was, riep hij twee van zijn huisknechten, en een godzaligen krijgsknecht van degenen die gedurig bij hem waren;
8 καὶ ἐξηγησάμενος αὐτοῖς ἅπαντα, ἀπέστειλεν αὐτοὺς εἰς τὴν Ἰόππην. 8 En als hij hun alles verhaald had, zond hij hen naar Joppe.
9 Τῇ δὲ ἐπαύριον, ὁδοιπορούντων ἐκείνων καὶ τῇ πόλει ἐγγιζόντων, ἀνέβη Πέτρος ἐπὶ τὸ δῶμα προσεύξασθαι, περὶ ὥραν ἕκτην· 9 En des anderen daags, terwijl dezen reisden en nabij de stad kwamen, aklom Petrus 9op het dak om te bidden, omtrent 10de zesde ure.
a 2 Kon. 4:33. Matth. 6:6. verwijsteksten
9 Namelijk van het huis, alzo de Joodse huizen boven plat waren, namelijk om alleen te zijn en des te vrijer te bidden.
10 Dat is, omtrent den middag, welke ook een gewone ure was van bidden bij de Joden. Zie Ps. 55:18. Dan. 6:11. verwijsteksten
   
10 ἐγένετο δὲ πρόσπεινος, καὶ ἤθελε γεύσασθαι· παρασκευαζόντων δὲ ἐκείνων, ἐπέπεσεν ἐπ’ αὐτὸν ἔκστασις, 10 En hij werd hongerig en begeerde te eten. En terwijl zij het bereidden, viel over hem 11een vertrekking van zinnen.
11 Gr. ecstasis, dat is, uitstand, wanneer de mens buiten zichzelven is; en was een gezicht des geestes, zonder middel van de uitwendige zinnen, die alsdan stilhouden en geen gebruik hadden. Zulke gezichten hebben de profeten dikwijls gehad. Zie Jes. 6:1. Ez. 1:1, en doorlopend in de Openbaring van Johannes. verwijsteksten
   
11 καὶ θεωρεῖ τὸν οὐρανὸν ἀνεῳγμένον, καὶ καταβαῖνον ἐπ’ αὐτὸν σκεῦός τι ὡς ὀθόνην μεγάλην, τέσσαρσιν ἀρχαῖς δεδεμένον, καὶ καθιέμενον ἐπὶ τῆς γῆς· 11 En hij zag den hemel geopend, en een zeker vat tot hem nederdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier 12hoeken gebonden, en nedergelaten op de aarde;
12 Gr. beginselen.
   
12 ἐν ᾧ ὑπῆρχε πάντα τὰ τετράποδα τῆς γῆς καὶ τὰ θηρία καὶ τὰ ἑρπετὰ καὶ τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ. 12 In hetwelk waren 13al de viervoetige dieren der aarde, en de wilde en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels.
13 Dat is, allerlei, of van alle soorten.
   
13 καὶ ἐγένετο φωνὴ πρὸς αὐτόν, Ἀναστάς, Πέτρε, θῦσον καὶ φάγε. 13 En er geschiedde een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet.
14 ὁ δὲ Πέτρος εἶπε, Μηδαμῶς, Κύριε· ὅτι οὐδέποτε ἔφαγον πᾶν κοινὸν ἢ ἀκάθαρτον. 14 Maar Petrus zeide: Geenszins, Heere, want bik heb nooit gegeten iets 14dat gemeen of onrein was.
b Lev. 11:4. Deut. 14:7. verwijsteksten
14 Dat is, iets hetwelk God in het Oude Testament verboden had tot spijze te gebruiken. Zie Lev. 11:4. Deut. 14:7. verwijsteksten
   
15 καὶ φωνὴ πάλιν ἐκ δευτέρου πρὸς αὐτόν, Ἃ ὁ Θεὸς ἐκαθάρισε, σὺ μὴ κοίνου. 15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: cHetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet 15gemeen maken.
c Matth. 15:11. Rom. 14:17, 20. 1 Tim. 4:4. Tit. 1:15. verwijsteksten
15 Dat is, achten, of noemen.
   
16 τοῦτο δὲ ἐγένετο ἐπὶ τρίς· καὶ πάλιν ἀνελήφθη τὸ σκεῦος εἰς τὸν οὐρανόν. 16 En dit geschiedde tot driemaal; en het vat werd wederom opgenomen in den hemel.
17 Ὡς δὲ ἐν ἑαυτῷ διηπόρει ὁ Πέτρος τί ἂν εἴη τὸ ὅραμα ὃ εἶδε, καὶ ἰδού, οἱ ἄνδρες οἱ ἀπεσταλμένοι ἀπὸ τοῦ Κορνηλίου, διερωτήσαντες τὴν οἰκίαν Σίμωνος, ἐπέστησαν ἐπὶ τὸν πυλῶνα, 17 En alzo Petrus in zichzelven twijfelde wat toch het gezicht mocht zijn dat hij gezien had, zie, de mannen die van Cornelius afgezonden waren, gevraagd hebbende naar het huis van Simon, stonden aan de poort.
18 καὶ φωνήσαντες ἐπυνθάνοντο εἰ Σίμων, ὁ ἐπικαλούμενος Πέτρος, ἐνθάδε ξενίζεται. 18 En iemand geroepen hebbende, vraagden zij of Simon, toegenaamd Petrus, daar te huis lag.
19 τοῦ δὲ Πέτρου ἐνθυμουμένου περὶ τοῦ ὁράματος, εἶπεν αὐτῷ τὸ Πνεῦμα, Ἰδού, ἄνδρες τρεῖς ζητοῦσί σε. 19 En als Petrus over dat gezicht dacht, 16zeide de Geest tot hem: Zie, drie mannen zoeken u;
16 Namelijk door een inwendige inspraak, gelijk het gezicht inwendig was geweest. Zie Hand. 11:12. verwijsteksten
   
20 ἀλλὰ ἀναστὰς κατάβηθι, καὶ πορεύου σὺν αὐτοῖς, μηδὲν διακρινόμενος· διότι ἐγὼ ἀπέσταλκα αὐτούς. 20 d17Daarom, sta op, ga af, en reis met hen, 18niet twijfelende; want Ik heb hen gezonden.
d Hand. 15:7. verwijsteksten
17 Gr. Maar.
18 Namelijk of gij zulks moogt doen of niet, dewijl zij heidenen zijn.
   
21 καταβὰς δὲ Πέτρος πρὸς τοὺς ἄνδρας τοὺς ἀπεσταλμένους ἀπὸ τοῦ Κορνηλίου πρὸς αὐτόν, εἶπεν, Ἰδού, ἐγώ εἰμι ὃν ζητεῖτε· τίς ἡ αἰτία δι’ ἣν πάρεστε; 21 En Petrus ging af tot de mannen die van Cornelius tot hem gezonden waren, en zeide: Zie, ik ben het dien gij zoekt; wat is de oorzaak waarom gij hier zijt?
22 οἱ δὲ εἶπον, Κορνήλιος ἑκατοντάρχης, ἀνὴρ δίκαιος καὶ φοβούμενος τὸν Θεόν, μαρτυρούμενός τε ὑπὸ ὅλου τοῦ ἔθνους τῶν Ἰουδαίων, ἐχρηματίσθη ὑπὸ ἀγγέλου ἁγίου μεταπέμψασθαί σε εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ, καὶ ἀκοῦσαι ῥήματα παρὰ σοῦ. 22 En zij zeiden: Cornelius, een hoofdman over honderd, een rechtvaardig man, en vrezende God, en die goede getuigenis heeft van het ganse 19volk der Joden, is door Goddelijke openbaring vermaand van een heiligen engel, dat hij u zou ontbieden te zijnen huize, en dat hij van u 20woorden der zaligheid zou horen.
19 Namelijk waarmede hij gemeenschap had, en in welker wet hij onderwezen was, gelijk uit vers 43 blijkt dat hij de profeten geloofde. verwijsteksten
20 Of: dingen, zaken, namelijk die de zaligheid aangaan, gelijk door Petrus verklaard wordt, Hand. 11:14. verwijsteksten
   
23 εἰσκαλεσάμενος οὖν αὐτοὺς ἐξένισε. Τῇ δὲ ἐπαύριον ὁ Πέτρος ἐξῆλθε σὺν αὐτοῖς, καί τινες τῶν ἀδελφῶν τῶν ἀπὸ τῆς Ἰόππης συνῆλθον αὐτῷ. 23 Als hij hen dan ingeroepen had, 21ontving hij hen in huis. Doch des anderen daags ging Petrus met hen heen, en 22sommigen der broederen, die van Joppe waren, gingen met hem.
21 Of: herbergde hen, logeerde hen.
22 Namelijk zes in het getal, gelijk uitgedrukt staat Hand. 11:12. verwijsteksten
   
24 καὶ τῇ ἐπαύριον εἰσῆλθον εἰς τὴν Καισάρειαν. ὁ δὲ Κορνήλιος ἦν προσδοκῶν αὐτούς, συγκαλεσάμενος τοὺς συγγενεῖς αὐτοῦ καὶ τοὺς ἀναγκαίους φίλους. 24 En des anderen daags kwamen zij te Cesaréa. En Cornelius verwachtte hen, samengeroepen hebbende die van zijn maagschap en 23bijzonderste vrienden.
23 Gr. noodwendige.
   
25 ὡς δὲ ἐγένετο εἰσελθεῖν τὸν Πέτρον, συναντήσας αὐτῷ ὁ Κορνήλιος, πεσὼν ἐπὶ τοὺς πόδας, προσεκύνησεν. 25 En als het geschiedde dat Petrus inkwam, ging hem Cornelius tegemoet, en vallende aan zijn voeten, 24aanbad hij.
24 Namelijk hem burgerlijken eerbied bewijzende. Want alzo Cornelius den waren God Israëls kende en vreesde, zo is het niet gelofelijk dat hij Petrus als God zou geëerd hebben; maar omdat de eer die hij hem bewees, de maat te buiten ging en enigen schijn had van Goddelijke eer, zo heeft hem Petrus daarover met recht berispt, gelijk ook de engel Johannes in een gelijk geval bestraft, Openb. 22:9. verwijsteksten
   
26 ὁ δὲ Πέτρος αὐτὸν ἤγειρε λέγων, Ἀνάστηθι· κἀγὼ αὐτὸς ἄνθρωπός εἰμι. 26 Maar Petrus richtte hem op, zeggende: eSta op, ik ben ook zelf een mens.
e Hand. 14:14. Openb. 19:10; 22:9. verwijsteksten
   
27 καὶ συνομιλῶν αὐτῷ εἰσῆλθε, καὶ εὑρίσκει συνεληλυθότας πολλούς, 27 En met hem sprekende, ging hij in, en vond er velen die samengekomen waren.
28 ἔφη τε πρὸς αὐτούς, Ὑμεῖς ἐπίστασθε ὡς ἀθέμιτόν ἐστιν ἀνδρὶ Ἰουδαίῳ κολλᾶσθαι ἢ προσέρχεσθαι ἀλλοφύλῳ· καὶ ἐμοὶ ὁ Θεὸς ἔδειξε μηδένα κοινὸν ἢ ἀκάθαρτον λέγειν ἄνθρωπον· 28 En hij zeide tot hen: fGij weet hoe het een Joodsen man 25ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een 26vreemde; gdoch God heeft mij getoond dat ik geen mens zou gemeen of onrein 27heten.
f Ex. 23:32; 34:15. Deut. 7:2. Joh. 4:9; 18:28. Hand. 11:3. verwijsteksten
25 Hoewel wij hiervan geen klaar verbod vinden in het Oude Testament, nochtans was dit een ordinantie en gebruik onder de Joden, op goede redenen gegrond, dat zij met de heidenen en andere onheilige mensen niet te nauwe gemeenschap mochten houden, om van hen niet verleid te worden tot afgoderij of hun andere zonden. Zie Ex. 23:32. Joz. 23:7, 12. 2 Kor. 6:14. 2 Joh. vs. 10. Openb. 18:4, enz. verwijsteksten
26 Gr. allophylos, dat is, die van een ander volk of geslacht is, namelijk vreemd van het geslacht der Joden, en dienvolgens van de beloften Gods, Ef. 2:12. verwijsteksten
g Hand. 15:8. Ef. 3:6. verwijsteksten
27 Gr. zeggen. Zie van deze zaak vss. 34, 35. verwijsteksten
   
29 διὸ καὶ ἀναντιρρήτως ἦλθον μεταπεμφθείς. πυνθάνομαι οὖν, τίνι λόγῳ μετεπέμψασθέ με. 29 Daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen, 28ontboden zijnde. Zo vraag ik dan om wat reden gijlieden mij hebt ontboden.
28 Gr. bezonden zijnde.
   
30 καὶ ὁ Κορνήλιος ἔφη, Ἀπὸ τετάρτης ἡμέρας μέχρι ταύτης τῆς ὥρας ἤμην νηστεύων, καὶ τὴν ἐννάτην ὥραν προσευχόμενος ἐν τῷ οἴκῳ μου· 30 En Cornelius zeide: Over vier dagen was ik vastende 29tot deze ure toe, en te negender ure bad ik in mijn huis.
29 Namelijk van dien dag. Zie vers 3. verwijsteksten
   
31 καὶ ἰδού, ἀνὴρ ἔστη ἐνώπιόν μου ἐν ἐσθῆτι λαμπρᾷ, καί φησι, Κορνήλιε, εἰσηκούσθη σου ἡ προσευχή, καὶ αἱ ἐλεημοσύναι σου ἐμνήσθησαν ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ. 31 En zie, 30een man stond voor mij hin een blinkend kleed, en zeide: Cornelius, uw gebed is verhoord en uw aalmoezen zijn voor God 31gedacht geworden.
30 Dat is, een engel in mansgedaante, vers 3. verwijsteksten
h Matth. 28:3. Mark. 16:5. Luk. 24:4. verwijsteksten
31 Zie de aant. op vers 4. verwijsteksten
   
32 πέμψον οὖν εἰς Ἰόππην, καὶ μετακάλεσαι Σίμωνα ὃς ἐπικαλεῖται Πέτρος· οὗτος ξενίζεται ἐν οἰκίᾳ Σίμωνος βυρσέως παρὰ θάλασσαν· ὃς παραγενόμενος λαλήσει σοι. 32 Zend dan naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd wordt Petrus; deze ligt te huis in het huis van Simon, den lederbereider, aan de zee; welke hier gekomen zijnde, tot u spreken zal.
33 Ἐξαυτῆς οὖν ἔπεμψα πρός σε· σύ τε καλῶς ἐποίησας παραγενόμενος. νῦν οὖν πάντες ἡμεῖς ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ πάρεσμεν ἀκοῦσαι πάντα τὰ προστεταγμένα σοι ὑπὸ τοῦ Θεοῦ. 33 Zo heb ik dan van stonden aan tot u gezonden, en gij hebt wel gedaan dat gij hier gekomen zijt. Wij zijn dan allen nu hier tegenwoordig voor God, om te horen al hetgeen u van God bevolen is.
34 ἀνοίξας δὲ Πέτρος τὸ στόμα εἶπεν, Ἐπ’ ἀληθείας καταλαμβάνομαι ὅτι οὐκ ἔστι προσωπολήπτης ὁ Θεός· 34 En Petrus 32den mond opendoende, zeide: 33Ik verneem in der waarheid, idat God 34geen aannemer des persoons is;
32 Van deze manier van spreken zie de aant. op Matth. 5:2. verwijsteksten
33 Dat is, bevind, begrijp.
i Deut. 10:17. 2 Kron. 19:7. Job 34:19. Rom. 2:11. Gal. 2:6. Ef. 6:9. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. verwijsteksten
34 Dat God niet ziet op de uiterlijke gelegenheid der mensen, dat iemand Hem zou aangenaam zijn omdat hij een Jood of Griek is, arm of rijk, edel of onedel, Gal. 5:6; 6:15. Kol. 3:11. En hier wordt inzonderheid gezien op de tijden des Nieuwen Testaments, in hetwelk het onderscheid der Joden en heidenen, en dienvolgens ook der werking des Heiligen Geestes in het ene volk meer dan in het andere, door de komst van Christus is weggenomen, gelijk blijkt uit het volgende vers. verwijsteksten
   
35 ἀλλ’ ἐν παντὶ ἔθνει ὁ φοβούμενος αὐτὸν καὶ ἐργαζόμενος δικαιοσύνην, δεκτὸς αὐτῷ ἐστι. 35 kMaar in allen volke is die Hem vreest en gerechtigheid werkt, Hem aangenaam.
k Jes. 56:6. verwijsteksten
   
36 τὸν λόγον ὃν ἀπέστειλε τοῖς υἱοῖς Ἰσραήλ, εὐαγγελιζόμενος εἰρήνην διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ· οὗτός ἐστι πάντων Κύριος· 36 35Dit is het woord dat Hij gezonden heeft den kinderen Israëls, l36verkondigende 37vrede door Jezus Christus: Deze is een Heere van allen.
35 Of: Naar het woord dat; of: Aangaande het woord.
l Jes. 9:5; 52:7. Joh. 16:33. Rom. 5:1. Kol. 1:20. verwijsteksten
36 Gr. evangeliserende.
37 Namelijk met God, en alle andere volken met elkander. Zie Ef. 2:13. verwijsteksten
   
37 ὑμεῖς οἴδατε, τὸ γενόμενον ῥῆμα καθ’ ὅλης τῆς Ἰουδαίας, ἀρξάμενον ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας, μετὰ τὸ βάπτισμα ὃ ἐκήρυξεν Ἰωάννης· 37 Gijlieden 38weet de zaak die geschied is door geheel Judéa, mbeginnende van Galiléa, na den doop welken Johannes gepredikt heeft,
38 Namelijk door de geruchten en getuigenissen dergenen die het gehoord en gezien hebben, Matth. 4:24. verwijsteksten
m Jes. 8:23; 9:1. Matth. 4:12. Mark. 1:14, 38, 39. Luk. 4:14. verwijsteksten
   
38 Ἰησοῦν τὸν ἀπὸ Ναζαρέθ, ὡς ἔχρισεν αὐτὸν ὁ Θεὸς Πνεύματι Ἁγίῳ καὶ δυνάμει, ὃς διῆλθεν εὐεργετῶν καὶ ἰώμενος πάντας τοὺς καταδυναστευομένους ὑπὸ τοῦ διαβόλου, ὅτι ὁ Θεὸς ἦν μετ’ αὐτοῦ. 38 Belangende Jezus van Nazareth, nhoe Hem God 39gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; Welke het land doorgegaan is, goeddoende, en genezende allen die van den duivel overweldigd waren; want 40God was met Hem.
n Ps. 45:8. Jes. 61:1. Luk. 4:18. verwijsteksten
39 Dat is, overvloediglijk begiftigd, Joh. 3:34. verwijsteksten
40 Namelijk de Vader was met Christus; niet alleen met Zijn gaven naar de menselijke natuur, maar ook met hetzelfde Wezen en dezelfde kracht naar Zijn Goddelijke natuur, waardoor Hij al deze wonderen deed. Zie Joh. 10:30, 38; 14:9, 10. verwijsteksten
   
39 καὶ ἡμεῖς ἐσμεν μάρτυρες πάντων ὧν ἐποίησεν ἔν τε τῇ χώρᾳ τῶν Ἰουδαίων καὶ ἐν Ἱερουσαλήμ· ὃν ἀνεῖλον κρεμάσαντες ἐπὶ ξύλου. 39 En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft, beide in het Joodse land en te Jeruzalem; Welken zij gedood hebben, Hem hangende aan een hout.
40 τοῦτον ὁ Θεὸς ἤγειρε τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ, καὶ ἔδωκεν αὐτὸν ἐμφανῆ γενέσθαι, 40 oDezen heeft God opgewekt ten derden dage, en gegeven dat Hij openbaar zou worden,
o Mark. 16:14. Luk. 24:34. Joh. 20:19. Hand. 2:24. 1 Kor. 15:5. verwijsteksten
   
41 οὐ παντὶ τῷ λαῷ, ἀλλὰ μάρτυσι τοῖς προκεχειροτονημένοις ὑπὸ τοῦ Θεοῦ, ἡμῖν, οἵτινες συνεφάγομεν καὶ συνεπίομεν αὐτῷ μετὰ τὸ ἀναστῆναι αὐτὸν ἐκ νεκρῶν. 41 Niet al den volke, maar den getuigen die van God 41tevoren verkoren waren, ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was;
41 Het Griekse woord cheirotonein, hetwelk hier gebruikt wordt, betekent eigenlijk: door opsteking der handen verkiezen of ordineren; en wordt hierna, Hand. 14:23, van het verkiezen der gewone dienaren met medestemming der gemeente gebruikt, tegen welke deze buitengewone verkiezing der apostelen hier wordt gesteld als door opheffing of opsteking van Gods hand alleen gedaan. verwijsteksten
   
42 καὶ παρήγγειλεν ἡμῖν κηρύξαι τῷ λαῷ, καὶ διαμαρτύρασθαι ὅτι αὐτός ἐστιν ὁ ὡρισμένος ὑπὸ τοῦ Θεοῦ κριτὴς ζώντων καὶ νεκρῶν. 42 pEn heeft ons geboden den volke te prediken, en te betuigen dat Hij is Degene Die qvan God verordineerd is tot een Rechter van 42levenden en doden.
p Matth. 28:19. Mark. 16:15. Joh. 15:16. verwijsteksten
q Hand. 17:31. verwijsteksten
42 Dat is, dergenen die ten uitersten dage nog leven zullen, 1 Kor. 15:51. 1 Thess. 4:15, 17. verwijsteksten
   
43 τούτῳ πάντες οἱ προφῆται μαρτυροῦσιν, ἄφεσιν ἁμαρτιῶν λαβεῖν διὰ τοῦ ὀνόματος αὐτοῦ πάντα τὸν πιστεύοντα εἰς αὐτόν. 43 rDezen geven getuigenis al de profeten, sdat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal 43door Zijn Naam.
r Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10. Deut. 18:15. Ps. 132:11. Jes. 4:2; 7:14; 9:5; 40:10. Jer. 23:5; 33:14. Ez. 34:23; 37:24. Dan. 9:24. Micha 7:20. verwijsteksten
s Hand. 15:9. verwijsteksten
43 Dat is, door Hem, of: om Zijnentwil, als Die een Offerande voor onze zonden is geworden, en daardoor een eeuwige verzoening voor allen die in Hem geloven heeft teweeggebracht, Hebr. 5:9; 9:12. verwijsteksten
  
De Heilige Geest daalt op heidenen
44 Ἔτι λαλοῦντος τοῦ Πέτρου τὰ ῥήματα ταῦτα, ἐπέπεσε τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον ἐπὶ πάντας τοὺς ἀκούοντας τὸν λόγον. 44 tAls Petrus nog deze woorden sprak, 44viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden.
t Hand. 8:17. verwijsteksten
44 Dat is, kwam over hen, door Zijn extraordinaire gaven en werkingen. Zie vers 46. verwijsteksten
   
45 καὶ ἐξέστησαν οἱ ἐκ περιτομῆς πιστοί, ὅσοι συνῆλθον τῷ Πέτρῳ, ὅτι καὶ ἐπὶ τὰ ἔθνη ἡ δωρεὰ τοῦ Ἁγίου Πνεύματος ἐκκέχυται. 45 En de gelovigen 45die uit de besnijdenis waren, zovelen als er met Petrus waren gekomen, 46ontzetten zich dat de gave des Heiligen Geestes ook op de heidenen uitgestort werd;
45 Dat is, die uit de Joden waren, Rom. 4:12. verwijsteksten
46 Namelijk menende dat deze belofte alleen het huis Israëls toekwam, uit enige spreuken der profeten die zij kwalijk verstonden; welke Paulus verklaart Romeinen 9; 10; 11. verwijsteksten
   
46 ἤκουον γὰρ αὐτῶν λαλούντων γλώσσαις, καὶ μεγαλυνόντων τὸν Θεόν. τότε ἀπεκρίθη ὁ Πέτρος, 46 vWant zij hoorden hen spreken 47met vreemde talen, en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus:
v Mark. 16:17. Hand. 2:4. verwijsteksten
47 Gr. met tongen.
   
47 Μήτι τὸ ὕδωρ κωλῦσαι δύναταί τις, τοῦ μὴ βαπτισθῆναι τούτους, οἵτινες τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον ἔλαβον καθὼς καὶ ἡμεῖς; 47 xKan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben gelijk als ook wij?
x Hand. 8:36; 11:17. verwijsteksten
   
48 προσέταξέ τε αὐτοὺς βαπτισθῆναι ἐν τῷ ὀνόματι τοῦ Κυρίου. τότε ἠρώτησαν αὐτὸν ἐπιμεῖναι ἡμέρας τινάς. 48 En 48hij beval 49dat zij zouden gedoopt worden in den Naam des Heeren. Toen baden zij hem dat hij enige dagen bij hen wilde blijven.
48 Namelijk óf dat alles zou gereedgemaakt worden, opdat hij hen zelf zou dopen; óf hij beval zulks anderen, die met hem gekomen waren en ook leraars waren, gelijk de apostelen meest altijd enigen bij zich hadden, die dezen dienst deden. Zie 1 Kor. 1:17. verwijsteksten
49 Namelijk tot verzegeling en versterking huns geloofs en der gaven die zij alrede ontvangen hadden, gelijk Paulus spreekt van de besnijdenis aan Abraham geschied, Rom. 4:11. verwijsteksten

Einde Handelingen 10