Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Handelingen 10 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Handelingen 10

 De hoofdman Cornelius
1 Ἀνὴρ δέ τις ἦν ἐν Καισαρείᾳ ὀνόματι Κορνήλιος, ἑκατοντάρχης ἐκ σπείρης τῆς καλουμένης Ἰταλικῆς, 1 EN er was een zeker man te Cesaréa, met name Cornelius, een hoofdman over honderd, uit de bende genaamd de Italiaanse,
2 εὐσεβὴς καὶ φοβούμενος τὸν Θεὸν σὺν παντὶ τῷ οἴκῳ αὐτοῦ, ποιῶν τε ἐλεημοσύνας πολλὰς τῷ λαῷ, καὶ δεόμενος τοῦ Θεοῦ διὰ παντός. 2 Godzalig en vrezende God, met geheel zijn huis, en doende vele aalmoezen aan het volk, en God geduriglijk biddende.
3 εἶδεν ἐν ὁράματι φανερῶς, ὡσεὶ ὥραν ἐννάτην τῆς ἡμέρας, ἄγγελον τοῦ Θεοῦ εἰσελθόντα πρὸς αὐτόν, καὶ εἰπόντα αὐτῷ, Κορνήλιε. 3 Deze zag in een gezicht klaarlijk, omtrent de negende ure des daags, een engel Gods tot hem inkomen, en tot hem zeggende: Cornelius.
4 ὁ δὲ ἀτενίσας αὐτῷ καὶ ἔμφοβος γενόμενος εἶπε, Τί ἐστι, Κύριε; εἶπε δὲ αὐτῷ, Αἱ προσευχαί σου καὶ αἱ ἐλεημοσύναι σου ἀνέβησαν εἰς μνημόσυνον ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ. 4 En hij de ogen op hem houdende, en zeer bevreesd geworden zijnde, zeide: Wat is het, Heere? En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen zijn tot gedachtenis opgekomen voor God.
5 καὶ νῦν πέμψον εἰς Ἰόππην ἄνδρας, καὶ μετάπεμψαι Σίμωνα ὃς ἐπικαλεῖται Πέτρος· 5 En nu, zend mannen naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd wordt Petrus.
6 οὗτος ξενίζεται παρά τινι Σίμωνι βυρσεῖ, ᾧ ἐστιν οἰκία παρὰ θάλασσαν· οὗτος λαλήσει σοι τί σε δεῖ ποιεῖν. 6 Deze ligt te huis bij enen Simon, lederbereider, die zijn huis heeft bij de zee; deze zal u zeggen wat gij doen moet.
7 ὡς δὲ ἀπῆλθεν ὁ ἄγγελος ὁ λαλῶν τῷ Κορνηλίῳ, φωνήσας δύο τῶν οἰκετῶν αὐτοῦ, καὶ στρατιώτην εὐσεβῆ τῶν προσκαρτερούντων αὐτῷ, 7 En als de engel die tot Cornelius sprak, weggegaan was, riep hij twee van zijn huisknechten, en een godzaligen krijgsknecht van degenen die gedurig bij hem waren;
8 καὶ ἐξηγησάμενος αὐτοῖς ἅπαντα, ἀπέστειλεν αὐτοὺς εἰς τὴν Ἰόππην. 8 En als hij hun alles verhaald had, zond hij hen naar Joppe.
9 Τῇ δὲ ἐπαύριον, ὁδοιπορούντων ἐκείνων καὶ τῇ πόλει ἐγγιζόντων, ἀνέβη Πέτρος ἐπὶ τὸ δῶμα προσεύξασθαι, περὶ ὥραν ἕκτην· 9 En des anderen daags, terwijl dezen reisden en nabij de stad kwamen, aklom Petrus op het dak om te bidden, omtrent de zesde ure. a 2 Kon. 4:33. Matth. 6:6. verwijsteksten
10 ἐγένετο δὲ πρόσπεινος, καὶ ἤθελε γεύσασθαι· παρασκευαζόντων δὲ ἐκείνων, ἐπέπεσεν ἐπ’ αὐτὸν ἔκστασις, 10 En hij werd hongerig en begeerde te eten. En terwijl zij het bereidden, viel over hem een vertrekking van zinnen.
11 καὶ θεωρεῖ τὸν οὐρανὸν ἀνεῳγμένον, καὶ καταβαῖνον ἐπ’ αὐτὸν σκεῦός τι ὡς ὀθόνην μεγάλην, τέσσαρσιν ἀρχαῖς δεδεμένον, καὶ καθιέμενον ἐπὶ τῆς γῆς· 11 En hij zag den hemel geopend, en een zeker vat tot hem nederdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier hoeken gebonden, en nedergelaten op de aarde;
12 ἐν ᾧ ὑπῆρχε πάντα τὰ τετράποδα τῆς γῆς καὶ τὰ θηρία καὶ τὰ ἑρπετὰ καὶ τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ. 12 In hetwelk waren al de viervoetige dieren der aarde, en de wilde en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels.
13 καὶ ἐγένετο φωνὴ πρὸς αὐτόν, Ἀναστάς, Πέτρε, θῦσον καὶ φάγε. 13 En er geschiedde een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet.
14 ὁ δὲ Πέτρος εἶπε, Μηδαμῶς, Κύριε· ὅτι οὐδέποτε ἔφαγον πᾶν κοινὸν ἢ ἀκάθαρτον. 14 Maar Petrus zeide: Geenszins, Heere, want bik heb nooit gegeten iets dat gemeen of onrein was. b Lev. 11:4. Deut. 14:7. verwijsteksten
15 καὶ φωνὴ πάλιν ἐκ δευτέρου πρὸς αὐτόν, Ἃ ὁ Θεὸς ἐκαθάρισε, σὺ μὴ κοίνου. 15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: cHetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. c Matth. 15:11. Rom. 14:17, 20. 1 Tim. 4:4. Tit. 1:15. verwijsteksten
16 τοῦτο δὲ ἐγένετο ἐπὶ τρίς· καὶ πάλιν ἀνελήφθη τὸ σκεῦος εἰς τὸν οὐρανόν. 16 En dit geschiedde tot driemaal; en het vat werd wederom opgenomen in den hemel.
17 Ὡς δὲ ἐν ἑαυτῷ διηπόρει ὁ Πέτρος τί ἂν εἴη τὸ ὅραμα ὃ εἶδε, καὶ ἰδού, οἱ ἄνδρες οἱ ἀπεσταλμένοι ἀπὸ τοῦ Κορνηλίου, διερωτήσαντες τὴν οἰκίαν Σίμωνος, ἐπέστησαν ἐπὶ τὸν πυλῶνα, 17 En alzo Petrus in zichzelven twijfelde wat toch het gezicht mocht zijn dat hij gezien had, zie, de mannen die van Cornelius afgezonden waren, gevraagd hebbende naar het huis van Simon, stonden aan de poort.
18 καὶ φωνήσαντες ἐπυνθάνοντο εἰ Σίμων, ὁ ἐπικαλούμενος Πέτρος, ἐνθάδε ξενίζεται. 18 En iemand geroepen hebbende, vraagden zij of Simon, toegenaamd Petrus, daar te huis lag.
19 τοῦ δὲ Πέτρου ἐνθυμουμένου περὶ τοῦ ὁράματος, εἶπεν αὐτῷ τὸ Πνεῦμα, Ἰδού, ἄνδρες τρεῖς ζητοῦσί σε. 19 En als Petrus over dat gezicht dacht, zeide de Geest tot hem: Zie, drie mannen zoeken u;
20 ἀλλὰ ἀναστὰς κατάβηθι, καὶ πορεύου σὺν αὐτοῖς, μηδὲν διακρινόμενος· διότι ἐγὼ ἀπέσταλκα αὐτούς. 20 dDaarom, sta op, ga af, en reis met hen, niet twijfelende; want Ik heb hen gezonden. d Hand. 15:7. verwijsteksten
21 καταβὰς δὲ Πέτρος πρὸς τοὺς ἄνδρας τοὺς ἀπεσταλμένους ἀπὸ τοῦ Κορνηλίου πρὸς αὐτόν, εἶπεν, Ἰδού, ἐγώ εἰμι ὃν ζητεῖτε· τίς ἡ αἰτία δι’ ἣν πάρεστε; 21 En Petrus ging af tot de mannen die van Cornelius tot hem gezonden waren, en zeide: Zie, ik ben het dien gij zoekt; wat is de oorzaak waarom gij hier zijt?
22 οἱ δὲ εἶπον, Κορνήλιος ἑκατοντάρχης, ἀνὴρ δίκαιος καὶ φοβούμενος τὸν Θεόν, μαρτυρούμενός τε ὑπὸ ὅλου τοῦ ἔθνους τῶν Ἰουδαίων, ἐχρηματίσθη ὑπὸ ἀγγέλου ἁγίου μεταπέμψασθαί σε εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ, καὶ ἀκοῦσαι ῥήματα παρὰ σοῦ. 22 En zij zeiden: Cornelius, een hoofdman over honderd, een rechtvaardig man, en vrezende God, en die goede getuigenis heeft van het ganse volk der Joden, is door Goddelijke openbaring vermaand van een heiligen engel, dat hij u zou ontbieden te zijnen huize, en dat hij van u woorden der zaligheid zou horen.
23 εἰσκαλεσάμενος οὖν αὐτοὺς ἐξένισε. Τῇ δὲ ἐπαύριον ὁ Πέτρος ἐξῆλθε σὺν αὐτοῖς, καί τινες τῶν ἀδελφῶν τῶν ἀπὸ τῆς Ἰόππης συνῆλθον αὐτῷ. 23 Als hij hen dan ingeroepen had, ontving hij hen in huis. Doch des anderen daags ging Petrus met hen heen, en sommigen der broederen, die van Joppe waren, gingen met hem.
24 καὶ τῇ ἐπαύριον εἰσῆλθον εἰς τὴν Καισάρειαν. ὁ δὲ Κορνήλιος ἦν προσδοκῶν αὐτούς, συγκαλεσάμενος τοὺς συγγενεῖς αὐτοῦ καὶ τοὺς ἀναγκαίους φίλους. 24 En des anderen daags kwamen zij te Cesaréa. En Cornelius verwachtte hen, samengeroepen hebbende die van zijn maagschap en bijzonderste vrienden.
25 ὡς δὲ ἐγένετο εἰσελθεῖν τὸν Πέτρον, συναντήσας αὐτῷ ὁ Κορνήλιος, πεσὼν ἐπὶ τοὺς πόδας, προσεκύνησεν. 25 En als het geschiedde dat Petrus inkwam, ging hem Cornelius tegemoet, en vallende aan zijn voeten, aanbad hij.
26 ὁ δὲ Πέτρος αὐτὸν ἤγειρε λέγων, Ἀνάστηθι· κἀγὼ αὐτὸς ἄνθρωπός εἰμι. 26 Maar Petrus richtte hem op, zeggende: eSta op, ik ben ook zelf een mens. e Hand. 14:14. Openb. 19:10; 22:9. verwijsteksten
27 καὶ συνομιλῶν αὐτῷ εἰσῆλθε, καὶ εὑρίσκει συνεληλυθότας πολλούς, 27 En met hem sprekende, ging hij in, en vond er velen die samengekomen waren.
28 ἔφη τε πρὸς αὐτούς, Ὑμεῖς ἐπίστασθε ὡς ἀθέμιτόν ἐστιν ἀνδρὶ Ἰουδαίῳ κολλᾶσθαι ἢ προσέρχεσθαι ἀλλοφύλῳ· καὶ ἐμοὶ ὁ Θεὸς ἔδειξε μηδένα κοινὸν ἢ ἀκάθαρτον λέγειν ἄνθρωπον· 28 En hij zeide tot hen: fGij weet hoe het een Joodsen man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; gdoch God heeft mij getoond dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten. f Ex. 23:32; 34:15. Deut. 7:2. Joh. 4:9; 18:28. Hand. 11:3. g Hand. 15:8. Ef. 3:6. verwijsteksten
29 διὸ καὶ ἀναντιρρήτως ἦλθον μεταπεμφθείς. πυνθάνομαι οὖν, τίνι λόγῳ μετεπέμψασθέ με. 29 Daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen, ontboden zijnde. Zo vraag ik dan om wat reden gijlieden mij hebt ontboden.
30 καὶ ὁ Κορνήλιος ἔφη, Ἀπὸ τετάρτης ἡμέρας μέχρι ταύτης τῆς ὥρας ἤμην νηστεύων, καὶ τὴν ἐννάτην ὥραν προσευχόμενος ἐν τῷ οἴκῳ μου· 30 En Cornelius zeide: Over vier dagen was ik vastende tot deze ure toe, en te negender ure bad ik in mijn huis.
31 καὶ ἰδού, ἀνὴρ ἔστη ἐνώπιόν μου ἐν ἐσθῆτι λαμπρᾷ, καί φησι, Κορνήλιε, εἰσηκούσθη σου ἡ προσευχή, καὶ αἱ ἐλεημοσύναι σου ἐμνήσθησαν ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ. 31 En zie, een man stond voor mij hin een blinkend kleed, en zeide: Cornelius, uw gebed is verhoord en uw aalmoezen zijn voor God gedacht geworden. h Matth. 28:3. Mark. 16:5. Luk. 24:4. verwijsteksten
32 πέμψον οὖν εἰς Ἰόππην, καὶ μετακάλεσαι Σίμωνα ὃς ἐπικαλεῖται Πέτρος· οὗτος ξενίζεται ἐν οἰκίᾳ Σίμωνος βυρσέως παρὰ θάλασσαν· ὃς παραγενόμενος λαλήσει σοι. 32 Zend dan naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd wordt Petrus; deze ligt te huis in het huis van Simon, den lederbereider, aan de zee; welke hier gekomen zijnde, tot u spreken zal.
33 Ἐξαυτῆς οὖν ἔπεμψα πρός σε· σύ τε καλῶς ἐποίησας παραγενόμενος. νῦν οὖν πάντες ἡμεῖς ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ πάρεσμεν ἀκοῦσαι πάντα τὰ προστεταγμένα σοι ὑπὸ τοῦ Θεοῦ. 33 Zo heb ik dan van stonden aan tot u gezonden, en gij hebt wel gedaan dat gij hier gekomen zijt. Wij zijn dan allen nu hier tegenwoordig voor God, om te horen al hetgeen u van God bevolen is.
34 ἀνοίξας δὲ Πέτρος τὸ στόμα εἶπεν, Ἐπ’ ἀληθείας καταλαμβάνομαι ὅτι οὐκ ἔστι προσωπολήπτης ὁ Θεός· 34 En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, idat God geen aannemer des persoons is; i Deut. 10:17. 2 Kron. 19:7. Job 34:19. Rom. 2:11. Gal. 2:6. Ef. 6:9. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. verwijsteksten
35 ἀλλ’ ἐν παντὶ ἔθνει ὁ φοβούμενος αὐτὸν καὶ ἐργαζόμενος δικαιοσύνην, δεκτὸς αὐτῷ ἐστι. 35 kMaar in allen volke is die Hem vreest en gerechtigheid werkt, Hem aangenaam. k Jes. 56:6. verwijsteksten
36 τὸν λόγον ὃν ἀπέστειλε τοῖς υἱοῖς Ἰσραήλ, εὐαγγελιζόμενος εἰρήνην διὰ Ἰησοῦ Χριστοῦ· οὗτός ἐστι πάντων Κύριος· 36 Dit is het woord dat Hij gezonden heeft den kinderen Israëls, lverkondigende vrede door Jezus Christus: Deze is een Heere van allen. l Jes. 9:5; 52:7. Joh. 16:33. Rom. 5:1. Kol. 1:20. verwijsteksten
37 ὑμεῖς οἴδατε, τὸ γενόμενον ῥῆμα καθ’ ὅλης τῆς Ἰουδαίας, ἀρξάμενον ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας, μετὰ τὸ βάπτισμα ὃ ἐκήρυξεν Ἰωάννης· 37 Gijlieden weet de zaak die geschied is door geheel Judéa, mbeginnende van Galiléa, na den doop welken Johannes gepredikt heeft, m Jes. 8:23; 9:1. Matth. 4:12. Mark. 1:14, 38, 39. Luk. 4:14. verwijsteksten
38 Ἰησοῦν τὸν ἀπὸ Ναζαρέθ, ὡς ἔχρισεν αὐτὸν ὁ Θεὸς Πνεύματι Ἁγίῳ καὶ δυνάμει, ὃς διῆλθεν εὐεργετῶν καὶ ἰώμενος πάντας τοὺς καταδυναστευομένους ὑπὸ τοῦ διαβόλου, ὅτι ὁ Θεὸς ἦν μετ’ αὐτοῦ. 38 Belangende Jezus van Nazareth, nhoe Hem God gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; Welke het land doorgegaan is, goeddoende, en genezende allen die van den duivel overweldigd waren; want God was met Hem. n Ps. 45:8. Jes. 61:1. Luk. 4:18. verwijsteksten
39 καὶ ἡμεῖς ἐσμεν μάρτυρες πάντων ὧν ἐποίησεν ἔν τε τῇ χώρᾳ τῶν Ἰουδαίων καὶ ἐν Ἱερουσαλήμ· ὃν ἀνεῖλον κρεμάσαντες ἐπὶ ξύλου. 39 En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft, beide in het Joodse land en te Jeruzalem; Welken zij gedood hebben, Hem hangende aan een hout.
40 τοῦτον ὁ Θεὸς ἤγειρε τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ, καὶ ἔδωκεν αὐτὸν ἐμφανῆ γενέσθαι, 40 oDezen heeft God opgewekt ten derden dage, en gegeven dat Hij openbaar zou worden, o Mark. 16:14. Luk. 24:34. Joh. 20:19. Hand. 2:24. 1 Kor. 15:5. verwijsteksten
41 οὐ παντὶ τῷ λαῷ, ἀλλὰ μάρτυσι τοῖς προκεχειροτονημένοις ὑπὸ τοῦ Θεοῦ, ἡμῖν, οἵτινες συνεφάγομεν καὶ συνεπίομεν αὐτῷ μετὰ τὸ ἀναστῆναι αὐτὸν ἐκ νεκρῶν. 41 Niet al den volke, maar den getuigen die van God tevoren verkoren waren, ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was;
42 καὶ παρήγγειλεν ἡμῖν κηρύξαι τῷ λαῷ, καὶ διαμαρτύρασθαι ὅτι αὐτός ἐστιν ὁ ὡρισμένος ὑπὸ τοῦ Θεοῦ κριτὴς ζώντων καὶ νεκρῶν. 42 pEn heeft ons geboden den volke te prediken, en te betuigen dat Hij is Degene Die qvan God verordineerd is tot een Rechter van levenden en doden. p Matth. 28:19. Mark. 16:15. Joh. 15:16. q Hand. 17:31. verwijsteksten
43 τούτῳ πάντες οἱ προφῆται μαρτυροῦσιν, ἄφεσιν ἁμαρτιῶν λαβεῖν διὰ τοῦ ὀνόματος αὐτοῦ πάντα τὸν πιστεύοντα εἰς αὐτόν. 43 rDezen geven getuigenis al de profeten, sdat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam. r Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10. Deut. 18:15. Ps. 132:11. Jes. 4:2; 7:14; 9:5; 40:10. Jer. 23:5; 33:14. Ez. 34:23; 37:24. Dan. 9:24. Micha 7:20. s Hand. 15:9. verwijsteksten
  
De Heilige Geest daalt op heidenen
44 Ἔτι λαλοῦντος τοῦ Πέτρου τὰ ῥήματα ταῦτα, ἐπέπεσε τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον ἐπὶ πάντας τοὺς ἀκούοντας τὸν λόγον. 44 tAls Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden. t Hand. 8:17. verwijsteksten
45 καὶ ἐξέστησαν οἱ ἐκ περιτομῆς πιστοί, ὅσοι συνῆλθον τῷ Πέτρῳ, ὅτι καὶ ἐπὶ τὰ ἔθνη ἡ δωρεὰ τοῦ Ἁγίου Πνεύματος ἐκκέχυται. 45 En de gelovigen die uit de besnijdenis waren, zovelen als er met Petrus waren gekomen, ontzetten zich dat de gave des Heiligen Geestes ook op de heidenen uitgestort werd;
46 ἤκουον γὰρ αὐτῶν λαλούντων γλώσσαις, καὶ μεγαλυνόντων τὸν Θεόν. τότε ἀπεκρίθη ὁ Πέτρος, 46 vWant zij hoorden hen spreken met vreemde talen, en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus: v Mark. 16:17. Hand. 2:4. verwijsteksten
47 Μήτι τὸ ὕδωρ κωλῦσαι δύναταί τις, τοῦ μὴ βαπτισθῆναι τούτους, οἵτινες τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον ἔλαβον καθὼς καὶ ἡμεῖς; 47 xKan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben gelijk als ook wij? x Hand. 8:36; 11:17. verwijsteksten
48 προσέταξέ τε αὐτοὺς βαπτισθῆναι ἐν τῷ ὀνόματι τοῦ Κυρίου. τότε ἠρώτησαν αὐτὸν ἐπιμεῖναι ἡμέρας τινάς. 48 En hij beval dat zij zouden gedoopt worden in den Naam des Heeren. Toen baden zij hem dat hij enige dagen bij hen wilde blijven.

Einde Handelingen 10