Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 De voorrede van Lukas, waardoor hij dit zijn tweede boek voegt aan zijn Evangelie. 3 Christus verkeert na Zijn opstanding veertig dagen lang met Zijn apostelen. 4 Beveelt hun binnen Jeruzalem te verwachten de zending des Heiligen Geestes. 6 Beantwoordt hun vraag wanneer Hij het Koninkrijk Israëls zal oprichten. 9 Vaart op in den hemel, dat zij het zien. 10 Hetwelk twee engelen getuigen, die ook Zijn wederkomst voorzeggen. 12 De apostelen keren weder naar Jeruzalem. 13 Blijven eendrachtig in het gebed met enige vrouwen en met de moeder van Christus. 15 Petrus verhaalt de voorzeggingen over Judas en zijn uitgang. 21 En vermaant een ander in Judas’ plaats te stellen; tot welk einde twee worden voorgesteld. 24 Uit dewelke, na het gebed, door loting, Matthias tot een apostel gekozen wordt. |
| | Inleiding |
1 Τὸν μὲν πρῶτον λόγον ἐποιησάμην περὶ πάντων, ὦ Θεόφιλε, ὧν ἤρξατο ὁ Ἰησοῦς ποιεῖν τε καὶ διδάσκειν, | | 1 HET1 eerste boek heb ik gemaakt, o 2Theófilus, van al hetgeen dat JEZUS begonnen heeft beide te doen en te leren, |
| 1 Gr. De eerste rede, waardoor hij verstaat zijn evangelische historie. Zodat daaruit alsook uit het volgende blijkt, dat de heilige evangelist Lukas ook dit boek heeft geschreven. |
| 2 Van dezen Theofilus zie de aant. op Luk. 1:3. |
| Luk. 1:3 (kt.) Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles van voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Theófilus; |
| | |
2 ἄχρι ἧς ἡμέρας, ἐντειλάμενος τοῖς ἀποστόλοις διὰ Πνεύματος Ἁγίου οὓς ἐξελέξατο, ἀνελήφθη· | | 2 aTot op den dag in welken Hij opgenomen is, nadat Hij 3door den Heiligen Geest aan de apostelen, die Hij 4uitverkoren had, b5bevelen had gegeven; |
| a Mark. 16:19. Luk. 9:51. 1 Tim. 3:16. |
| Mark. 16:19 De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen in den hemel en is gezeten aan de rechterhand Gods. Luk. 9:51 En het geschiedde als de dagen Zijner opneming vervuld werden, zo richtte Hij Zijn aangezicht om naar Jeruzalem te reizen. 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
| 3 Dit kan in den Grieksen tekst gevoegd worden óf bij de woorden bevelen gegeven, óf bij het woord uitverkoren. |
| 4 Namelijk tot het apostelambt. Zie Matth. 10:1, enz. |
| Matth. 10:1 EN Zijn twaalf discipelen tot Zich geroepen hebbende, heeft Hij hun macht gegeven over de onreine geesten, om dezelve uit te werpen, en om alle ziekte en alle kwaal te genezen. |
| b Joh. 20:21. |
| Joh. 20:21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden; gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook ulieden. |
| 5 Namelijk hoe zij het Evangelie zouden prediken door de gehele wereld, Matth. 28:19. Mark. 16:15, en te Jeruzalem wachten op de zending des Heiligen Geestes, Luk. 24:49. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Mark. 16:15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. Luk. 24:49 En zie, Ik zend de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte. |
| | |
3 οἷς καὶ παρέστησεν ἑαυτὸν ζῶντα μετὰ τὸ παθεῖν αὐτὸν ἐν πολλοῖς τεκμηρίοις, δι’ ἡμερῶν τεσσαράκοντα ὀπτανόμενος αὐτοῖς, καὶ λέγων τὰ περὶ τῆς βασιλείας τοῦ Θεοῦ. | | 3 cAan welke Hij ook, nadat Hij geleden had, Zichzelven levend 6vertoond heeft, met vele gewisse 7kentekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen die het Koninkrijk Gods aangaan. |
| c Mark. 16:14. Joh. 20:19; 21:1. 1 Kor. 15:5. |
| Mark. 16:14 Daarna is Hij geopenbaard aan de elve, daar zij aanzaten, en verweet hun hun ongelovigheid en hardigheid der harten, omdat zij niet geloofd hadden degenen die Hem gezien hadden nadat Hij opgestaan was. Joh. 20:19 Als het dan avond was op denzelven eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren waar de discipelen vergaderd waren, om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. Joh. 21:1 NA dezen openbaarde Jezus Zichzelven wederom den discipelen aan de Zee van Tibérias. En Hij openbaarde Zich aldus: 1 Kor. 15:5 En dat Hij is van Céfas gezien, daarna van de twaalve. |
| 6 Gr. voorgesteld, of: tegenwoordig gesteld heeft in vele. |
| 7 Namelijk waaruit klaarlijk is gebleken, dat Hij waarlijk met hetzelfde lichaam van de doden was opgestaan; als daar zijn geweest, dat Hij hun dikwijls is verschenen, met hen dikwijls heeft gesproken en gegeten, en dat zij Zijn littekens gezien en getast hebben, Lukas 24. Johannes 20; 21. |
| Lukas 24 EN op den eersten dag
der week, zeer vroeg in den morgenstond, gingen zij naar het graf, dragende de specerijen die zij bereid hadden, en sommigen met haar. Johannes 20 EN
op den eersten dag der week ging Maria Magdaléna vroeg, als het nog duister was, naar het graf, en zag den steen van het graf weggenomen. Johannes 21 NA dezen openbaarde Jezus Zichzelven wederom den discipelen aan de Zee van Tibérias. En Hij openbaarde Zich aldus: |
| | De hemelvaart |
4 καὶ *συναλιζόμενος παρήγγειλεν αὐτοῖς ἀπὸ Ἱεροσολύμων μὴ χωρίζεσθαι, ἀλλὰ περιμένειν τὴν ἐπαγγελίαν τοῦ Πατρός, ἣν ἠκούσατέ μου· * συναλιζόμενος St, B-edd, Elz, M | συναλιζόμενος μετ’ αὐτῶν B-edd, Sc | | 4 dEn 8als Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwachten 9de belofte des Vaders, edie gij (zeide Hij) van Mij gehoord hebt. |
| d Luk. 24:48, 49. |
| Luk. 24:48 En gij zijt getuigen van deze dingen. Luk. 24:49 En zie, Ik zend de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte. |
| 8 Of: als Hij hen bijeenvergaderd had. |
| 9 Dat is, den Heiligen Geest, Dien de Vader door Hem beloofd had hun te zullen zenden, Luk. 24:49. Joh. 14:26. |
| Luk. 24:49 En zie, Ik zend de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte. Joh. 14:26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb. |
| e Joh. 14:26; 15:26; 16:7. |
| Joh. 14:26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb. Joh. 15:26 Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen. Joh. 16:7 Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. |
| | |
5 ὅτι Ἰωάννης μὲν ἐβάπτισεν ὕδατι, ὑμεῖς δὲ βαπτισθήσεσθε ἐν Πνεύματι Ἁγίῳ οὐ μετὰ πολλὰς ταύτας ἡμέρας. | | 5 fWant Johannes doopte wel met water, gmaar gij zult 10met den Heiligen Geest gedoopt worden, 11niet lang na deze dagen. |
| f Matth. 3:11. Mark. 1:8. Luk. 3:16. Joh. 1:26. Hand. 11:16; 19:4. |
| Matth. 3:11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen; Mark. 1:8 Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met den Heiligen Geest. Luk. 3:16 Zo antwoordde Johannes aan allen, zeggende: Ik doop u wel met water; maar Hij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den riem van Zijn schoenen te ontbinden: Deze zal u dopen met den Heiligen Geest en met vuur; Joh. 1:26 Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent; Hand. 11:16 En ik werd gedachtig aan het woord des Heeren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gijlieden zult gedoopt worden met den Heiligen Geest. Hand. 19:4 Maar Paulus zeide: Johannes heeft wel gedoopt den doop der bekering, zeggende tot het volk, dat zij geloven zouden in Dengene Die na hem kwam, dat is in Christus Jezus; |
| g Jes. 44:3. Joël 2:28. Hand. 2:4; 11:15. |
| Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. Hand. 11:15 En als ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, gelijk ook op ons in het begin. |
| 10 Gr. in den Heiligen Geest, namelijk Dien Ik op den pinksterdag als water over u zal uitstorten. Hetzelve voorzegt ook Johannes de Doper, Matth. 3:11. |
| Matth. 3:11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen; |
| 11 Gr. niet na vele deze dagen, namelijk tien dagen daarna. |
| | |
6 Οἱ μὲν οὖν συνελθόντες ἐπηρώτων αὐτὸν λέγοντες, Κύριε, εἰ ἐν τῷ χρόνῳ τούτῳ ἀποκαθιστάνεις τὴν βασιλείαν τῷ Ἰσραήλ; | | 6 Zij dan die samengekomen waren, vraagden Hem, zeggende: hHeere, zult Gij in dezen tijd 12aan Israël 13het Koninkrijk wederoprichten? |
| h Matth. 24:3. |
| Matth. 24:3 En als Hij op den Olijfberg gezeten was, gingen de discipelen tot Hem alleen, zeggende: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn? En welk zal het teken zijn van Uw toekomst en van de voleinding der wereld? |
| 12 Dat is, aan het volk of de nakomelingen van Israël. |
| 13 Namelijk hetwelk de profeten tevoren hebben gezegd door den Messias te zullen opgericht worden, en zij nog meenden, naar de gemene dwaling, een werelds koninkrijk te zullen zijn. |
| | |
7 εἶπε δὲ πρὸς αὐτούς, Οὐχ ὑμῶν ἐστι γνῶναι χρόνους ἢ καιροὺς οὓς ὁ Πατὴρ ἔθετο ἐν τῇ ἰδίᾳ ἐξουσίᾳ. | | 7 En Hij zeide tot hen: iHet komt u niet toe te weten de tijden of 14gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft; |
| i Matth. 24:36. |
| Matth. 24:36 Doch van dien dag en ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen. |
| 14 Namelijk der tijden, op welke God hetgeen Hij verordineerd en beloofd heeft, zal willen uitvoeren. |
| | |
8 ἀλλὰ λήψεσθε δύναμιν, ἐπελθόντος τοῦ Ἁγίου Πνεύματος ἐφ’ ὑμᾶς· καὶ ἔσεσθέ μοι μάρτυρες ἔν τε Ἱερουσαλήμ, καὶ ἐν πάσῃ τῇ Ἰουδαίᾳ καὶ Σαμαρείᾳ, καὶ ἕως ἐσχάτου τῆς γῆς. | | 8 k15Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; len gij zult 16Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaría, en tot aan het uiterste der aarde. |
| k Hand. 2:4. |
| Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. |
| 15 Of: Maar gij zult kracht ontvangen, nadat de Heilige Geest over u zal gekomen zijn. |
| l Jes. 2:3. Luk. 24:48. Joh. 15:27. Hand. 2:32. |
| Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Luk. 24:48 En gij zijt getuigen van deze dingen. Joh. 15:27 En gij zult ook getuigen, want gij zijt van den beginne met Mij geweest. Hand. 2:32 Dezen Jezus heeft God opgewekt; waarvan wij allen getuigen zijn. |
| 16 Gr. Mij getuigen zijn, namelijk dat Ik de beloofde Messias en Zaligmaker der wereld ben. |
| | |
9 καὶ ταῦτα εἰπών, βλεπόντων αὐτῶν ἐπήρθη, καὶ νεφέλη ὑπέλαβεν αὐτὸν ἀπὸ τῶν ὀφθαλμῶν αὐτῶν. | | 9 mEn als Hij dit gezegd had, werd Hij 17opgenomen daar zij het zagen, en een wolk 18nam Hem weg van hun ogen. |
| m Mark. 16:19. Luk. 24:51. |
| Mark. 16:19 De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen in den hemel en is gezeten aan de rechterhand Gods. Luk. 24:51 En het geschiedde als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in den hemel. |
| 17 Dat is, opgeheven lichamelijk en zichtbaarlijk van de aarde naar den hemel, Mark. 16:19. Hebr. 1:3; 8:1, welke van Paulus de derde hemel en het paradijs genoemd wordt, 2 Kor. 12:2, 4. |
| Mark. 16:19 De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen in den hemel en is gezeten aan de rechterhand Gods. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, Hebr. 8:1 DE hoofdsom nu der dingen waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen, 2 Kor. 12:2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. 2 Kor. 12:4 Dat hij opgetrokken is geweest in het paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mens niet geoorloofd is te spreken. |
| 18 Of: nam Hem op, en alzo weg van hun ogen. |
| | |
10 καὶ ὡς ἀτενίζοντες ἦσαν εἰς τὸν οὐρανόν, πορευομένου αὐτοῦ, καὶ ἰδοὺ ἄνδρες δύο παρειστήκεισαν αὐτοῖς ἐν ἐσθῆτι λευκῇ, | | 10 En alzo zij hun ogen naar den hemel hielden terwijl Hij heenvoer, zie, 19twee mannen stonden bij hen n20in witte kleding, |
| 19 Dat is, twee engelen in de gedaante van mannen. Zie Gen. 18:2. |
| Gen. 18:2 En hij hief zijn ogen op en zag, en zie, er stonden drie mannen tegenover hem; als hij hen zag, zo liep hij hun tegemoet van de deur der tent, en boog zich ter aarde. |
| n Matth. 28:3. |
| Matth. 28:3 En zijn gedaante was gelijk een bliksem, en zijn kleding wit gelijk sneeuw. |
| 20 Zo plachten de engelen te verschijnen, om daarmede te tonen de reinheid hunner natuur en dat zij kwamen om blijde dingen te verkondigen. Zie Matth. 28:3. Mark. 16:5. Joh. 20:12. |
| Matth. 28:3 En zijn gedaante was gelijk een bliksem, en zijn kleding wit gelijk sneeuw. Mark. 16:5 En in het graf ingegaan zijnde, zagen zij een jongeling zittende ter rechterzijde, bekleed met een wit lang kleed, en werden verbaasd. Joh. 20:12 En zag twee engelen in witte klederen zitten, een aan het hoofd en een aan de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had. |
| | |
11 οἳ καὶ εἶπον, Ἄνδρες Γαλιλαῖοι, τί ἑστήκατε ἐμβλέποντες εἰς τὸν οὐρανόν; οὗτος ὁ Ἰησοῦς, ὁ ἀναληφθεὶς ἀφ’ ὑμῶν εἰς τὸν οὐρανόν, οὕτως ἐλεύσεται ὃν τρόπον ἐθεάσασθε αὐτὸν πορευόμενον εἰς τὸν οὐρανόν. | | 11 Welke ook zeiden: 21Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, ozal 22alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. |
| 21 Zie Hand. 2:7. |
| Hand. 2:7 En zij ontzetten zich allen en verwonderden zich, zeggende tot elkander: Zie, zijn niet al dezen die daar spreken, Galileeërs? |
| o Dan. 7:13. Matth. 24:30. Mark. 13:26. Luk. 21:27. 1 Thess. 1:10. 2 Thess. 1:10. Openb. 1:7. |
| Dan. 7:13 Verder
zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen Zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. Matth. 24:30 En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid. Mark. 13:26 En alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien, komende in de wolken met grote kracht en heerlijkheid. Luk. 21:27 En alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien komen in een wolk met grote kracht en heerlijkheid. 1 Thess. 1:10 En Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Denwelken Hij uit de doden verwekt heeft, namelijk Jezus, Die ons verlost van den toekomenden toorn. 2 Thess. 1:10 Wanneer Hij zal gekomen zijn om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen, en wonderbaar te worden in allen die geloven (overmits onze getuigenis onder u is geloofd geworden) in dien dag. Openb. 1:7 Zie, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen. |
| 22 Dat is, in zulker wijze, zichtbaarlijk en in een wolk, Mark. 13:26. Luk. 21:27. Openb. 1:7. |
| Mark. 13:26 En alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien, komende in de wolken met grote kracht en heerlijkheid. Luk. 21:27 En alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien komen in een wolk met grote kracht en heerlijkheid. Openb. 1:7 Zie, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen. |
| | |
12 Τότε ὑπέστρεψαν εἰς Ἱερουσαλὴμ ἀπὸ ὄρους τοῦ καλουμένου Ἐλαιῶνος, ὅ ἐστιν ἐγγὺς Ἱερουσαλήμ, σαββάτου ἔχον ὁδόν. | | 12 Toen keerden zij weder naar Jeruzalem, van den berg die genaamd wordt 23de Olijfberg, welke is nabij Jeruzalem, 24liggende vandaar 25een sabbatsreis. |
| 23 Gr. olijfgaard, namelijk berg. Van dezen berg zie Matth. 21:1. |
| Matth. 21:1 EN als zij nu Jeruzalem genaakten en gekomen waren te Bethfagé, aan den Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen: |
| 24 Gr. hebbende. |
| 25 Dat is, zover als de Joden mochten gaan op een sabbatdag, op welken het verre reizen verboden was, Ex. 16:29, hetwelk, naar eniger mening, omtrent zeven stadiën is geweest. Zodat (elke stadie gerekend zijnde voor honderd vijf en twintig schreden) het omtrent een kwartier uur gaans zou zijn. En alzo gezegd wordt, Joh. 11:18, dat Bethanië, vanwaar Christus ten hemel is opgevaren, Luk. 24:50, op dezen berg gelegen, vijftien stadiën van Jeruzalem was, zo moet dit verstaan worden van het begin van den Olijfberg, op welken Bethanië nog wat verder lag. |
| Ex. 16:29 Ziet, omdat de HEERE ulieden den sabbat gegeven heeft, daarom geeft Hij u aan den zesden dag voor twee dagen brood; eenieder blijve in zijn plaats; dat niemand uit zijn plaats ga op den zevenden dag. Joh. 11:18 (Bethanië nu was nabij Jeruzalem, omtrent vijftien stadiën vandaar.) Luk. 24:50 En Hij leidde hen buiten tot aan Bethanië, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. |
| | |
13 καὶ ὅτε εἰσῆλθον, ἀνέβησαν εἰς τὸ ὑπερῷον οὗ ἦσαν καταμένοντες, ὅ τε Πέτρος καὶ Ἰάκωβος καὶ Ἰωάννης καὶ Ἀνδρέας, Φίλιππος καὶ Θωμᾶς, Βαρθολομαῖος καὶ Ματθαῖος, Ἰάκωβος Ἀλφαίου καὶ Σίμων ὁ Ζηλωτής, καὶ Ἰούδας Ἰακώβου. | | 13 En als zij 26ingekomen waren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, namelijk 27Petrus en Jakobus en Johannes en Andréas, Filippus en Thomas, Bartholoméüs en Matthéüs, Jakobus, de zoon van Alféüs, en Simon Zelótes, en 28Judas, de broeder van Jakobus. |
| 26 Namelijk niet alleen in de stad, maar ook in een huis, hetwelk sommigen menen geweest te zijn het huis van Maria, de moeder van Johannes Markus, waarvan men leest Hand. 12:12. |
| Hand. 12:12 En als hij alles overlegd had, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die toegenaamd was Markus, alwaar velen tezamen vergaderd en biddende waren. |
| 27 Van deze apostelen zie Matth. 10:2, enz. |
| Matth. 10:2 De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder; |
| 28 Deze Judas werd alzo toegenaamd om onderscheiden te worden van Judas Iskariot, den verrader; en alzo noemt hij zich ook zelf in zijn zendbrief, vers 1. Was anderszins toegenaamd Lebbeüs, Matth. 10:3. |
| Jud. vs. 1 JUDAS,
een dienstknecht van JEZUS CHRISTUS, en broeder van Jakobus, aan de geroepenen, die door God den Vader geheiligd zijn, en door Jezus Christus bewaard: Matth. 10:3 Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs; |
| | |
14 οὗτοι πάντες ἦσαν προσκαρτεροῦντες ὁμοθυμαδὸν τῇ προσευχῇ καὶ τῇ δεήσει, σὺν γυναιξὶ καὶ Μαρίᾳ τῇ μητρὶ τοῦ Ἰησοῦ, καὶ σὺν τοῖς ἀδελφοῖς αὐτοῦ. | | 14 Deze allen waren eendrachtelijk 29volhardende in het bidden en smeken, met 30de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met pZijn 31broederen. |
| 29 Dat is, krachtiglijk, standvastelijk en met lijdzaamheid aanhoudende. |
| 30 Namelijk die Christus van Galilea waren gevolgd en Hem hadden gediend, Matth. 27:55, 56. Mark. 15:40. Luk. 23:55. Joh. 19:25, en ook met hun huisvrouwen, die mede van node hadden gesterkt te worden, als zullende metgezellinnen zijn van de reizen harer mannen, 1 Kor. 9:5. |
| Matth. 27:55 En aldaar waren vele vrouwen van verre aanschouwende, die Jezus gevolgd waren van Galiléa om Hem te dienen; Matth. 27:56 Onder dewelke was Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder der zonen van Zebedéüs. Mark. 15:40 En er waren ook vrouwen van verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus den kleine en van Joses, en Salome; Luk. 23:55 En ook de vrouwen die met Hem gekomen waren uit Galiléa, volgden na en aanschouwden het graf, en hoe Zijn lichaam gelegd werd. Joh. 19:25 En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder en Zijner moeders zuster, Maria, Klopas’ vrouw, en Maria Magdaléna. 1 Kor. 9:5 Hebben wij niet macht om een vrouw, een zuster zijnde, met ons om te leiden, gelijk ook de andere apostelen en de broeders des Heeren en Céfas? |
| p Matth. 13:55. |
| Matth. 13:55 Is Deze niet de Zoon des timmermans? En is Zijn moeder niet genaamd Maria, en Zijn broeders Jakobus en Joses, en Simon en Judas? |
| 31 Dat is, neven en bloedverwanten, Matth. 12:46, als daar waren Jakobus en Joses, Simon en Judas, zonen van Maria, Christus’ moeders zuster, Matth. 13:55. |
| Matth. 12:46 En als Hij nog tot de scharen sprak, zie, Zijn moeder en broeders stonden buiten, zoekende Hem te spreken. Matth. 13:55 Is Deze niet de Zoon des timmermans? En is Zijn moeder niet genaamd Maria, en Zijn broeders Jakobus en Joses, en Simon en Judas? |
| | Matthías in Judas’ plaats |
15 Καὶ ἐν ταῖς ἡμέραις ταύταις ἀναστὰς Πέτρος ἐν μέσῳ τῶν μαθητῶν εἶπεν (ἦν τε ὄχλος ὀνομάτων ἐπὶ τὸ αὐτὸ ὡς ἑκατὸν εἴκοσιν), | | 15 En 32in dezelve dagen stond Petrus op in het midden der discipelen, en sprak (er was nu een schare bijeen van omtrent honderd en twintig 33personen): |
| 32 Dat is, op een van die dagen. |
| 33 Gr. namen, dat is, hoofden, of mensen die bij hun namen geteld worden. Zie Openb. 3:4; 11:13. |
| Openb. 3:4 Doch gij hebt enige weinige namen ook te Sardis, die hun klederen niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte klederen, overmits zij het waardig zijn. Openb. 11:13 En in diezelve ure geschiedde een grote aardbeving, en het tiende deel der stad is gevallen, en er zijn in de aardbeving gedood zevenduizend namen van mensen; en de overigen zijn zeer bevreesd geworden en hebben den God des hemels heerlijkheid gegeven. |
| | |
16 Ἄνδρες ἀδελφοί, ἔδει πληρωθῆναι τὴν γραφὴν ταύτην, ἣν προεῖπε τὸ Πνεῦμα τὸ Ἅγιον διὰ στόματος Δαβὶδ περὶ Ἰούδα, τοῦ γενομένου ὁδηγοῦ τοῖς συλλαβοῦσι τὸν Ἰησοῦν. | | 16 Mannen broeders, deze Schrift moest vervuld worden, qwelke de Heilige Geest door den mond van David voorzegd heeft van Judas, rdie de leidsman geweest is dergenen die Jezus vingen; |
| q Ps. 41:10. Matth. 26:23. Joh. 13:18. |
| Ps. 41:10 Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzene tegen mij grotelijks verheven. Matth. 26:23 En Hij antwoordende zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden. Joh. 13:18 Ik zeg niet van u allen; Ik weet welke Ik uitverkoren heb; maar dit geschiedt opdat de Schrift vervuld worde: Die met Mij het brood eet, heeft tegen Mij zijn verzene opgeheven. |
| r Matth. 26:47. Mark. 14:43. Joh. 18:3. |
| Matth. 26:47 En als Hij nog sprak, zie, Judas, een van de twaalve, kwam, en met hem een grote schare met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters en ouderlingen des volks. Mark. 14:43 En terstond, als Hij nog sprak, kwam Judas aan, die een was van de twaalve, en met hem een grote schare met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters en de schriftgeleerden en de ouderlingen. Joh. 18:3 Judas dan, genomen hebbende de bende krijgsknechten en enige dienaars van de overpriesters en farizeeën, kwam aldaar met lantaarnen en fakkels en wapenen. |
| | |
17 ὅτι κατηριθμημένος ἦν σὺν ἡμῖν, καὶ ἔλαχε τὸν κλῆρον τῆς διακονίας ταύτης. | | 17 sWant hij was met ons 34gerekend en had 35het lot dezer bediening verkregen. |
| s Matth. 10:4. Mark. 3:19. Luk. 6:16. |
| Matth. 10:4 Simon Kananítes, en Judas Iskáriot, die Hem ook verraden heeft. Mark. 3:19 En Judas Iskáriot, die Hem ook verraden heeft. Luk. 6:16 Judas, den broeder van Jakobus, en Judas Iskáriot, die ook de verrader geworden is. |
| 34 Of: geteld. |
| 35 Zo wordt de dienst van het apostelschap genaamd, omdat dezelve van God niet uit verdienste of waardigheid, maar naar Zijn welbehagen gegeven wordt, Hand. 8:21. |
| Hand. 8:21 Gij hebt geen deel noch lot in dit woord, want uw hart is niet recht voor God. |
| | |
18 οὗτος μὲν οὖν ἐκτήσατο χωρίον ἐκ τοῦ μισθοῦ τῆς ἀδικίας, καὶ πρηνὴς γενόμενος ἐλάκησε μέσος, καὶ ἐξεχύθη πάντα τὰ σπλάγχνα αὐτοῦ. | | 18 Deze dan 36heeft verworven 37een akker 38door het loon 39der ongerechtigheid, ten 40voorwaarts over 41gevallen zijnde, is midden opgeborsten, en al zijn ingewanden zijn uitgestort. |
| 36 Namelijk overmits hij den Joden gelegenheid heeft gegeven, dat die akker door hen gekocht werd om dat geld hetwelk hem voor de verraderij gegeven was, Matth. 27:6, 7. Zodat dit moet verstaan worden niet van het voornemen van Judas, maar van de uitkomst die daarop gevolgd is. |
| Matth. 27:6 En de overpriesters, de zilveren penningen nemende, zeiden: Het is niet geoorloofd dezelve in de offerkist te leggen, dewijl het een prijs des bloeds is. Matth. 27:7 En tezamen raad genomen hebbende, kochten zij daarmede den akker des pottenbakkers, tot een begrafenis voor de vreemdelingen. |
| 37 Namelijk den bloedakker, vers 19. |
| vers 19 En het is bekend geworden allen die te Jeruzalem wonen, alzo dat die akker in hun eigen taal genoemd wordt Akeldama, dat is een akker des bloeds. |
| 38 Gr. uit het loon. |
| 39 Dat is, der onrechtvaardige daad der verraderij. |
| t 2 Sam. 17:23. Matth. 27:5. |
| 2 Sam. 17:23 Als nu Achitófel zag dat zijn raad niet gedaan was, zadelde hij den ezel en maakte zich op, en toog naar zijn huis in zijn stad en gaf bevel aan zijn huis en verhing zich. Alzo stierf hij en werd begraven in zijns vaders graf. Matth. 27:5 En als hij de zilveren penningen in den tempel geworpen had, vertrok hij, en heengaande verworgde zichzelven. |
| 40 Dewijl gezegd wordt, Matth. 27:5, dat hij verworgd is, zo is het gemeen gevoelen, dat hij zichzelven met een strop verhangen heeft, en dat hij alzo voorwaarts over óf in den strop is gevallen, óf de strop gebroken zijnde, voorovergevallen is en geborsten, en dat hij alzo zijn ingewand door een rechtvaardig oordeel Gods uitgestort heeft. Zie dergelijk voorbeeld in Achitofel, 2 Sam. 17:23. |
| Matth. 27:5 En als hij de zilveren penningen in den tempel geworpen had, vertrok hij, en heengaande verworgde zichzelven. 2 Sam. 17:23 Als nu Achitófel zag dat zijn raad niet gedaan was, zadelde hij den ezel en maakte zich op, en toog naar zijn huis in zijn stad en gaf bevel aan zijn huis en verhing zich. Alzo stierf hij en werd begraven in zijns vaders graf. |
| 41 Gr. geworden. |
| | |
19 καὶ γνωστὸν ἐγένετο πᾶσι τοῖς κατοικοῦσιν Ἱερουσαλήμ, ὥστε κληθῆναι τὸ χωρίον ἐκεῖνο τῇ ἰδίᾳ διαλέκτῳ αὐτῶν Ἀκελδαμά, τοῦτ’ ἔστι, χωρίον αἵματος. | | 19 En het is 42bekend geworden allen die te Jeruzalem wonen, alzo dat die akker 43in hun eigen taal vgenoemd wordt Akeldama, dat is 44een akker des bloeds. |
| 42 Namelijk dat God den verrader Judas met zulk een dood gestraft had. |
| 43 Namelijk in de Syrische of Chaldeeuwse taal, die de Joden na de Babylonische gevangenis gebruikten. |
| v Matth. 27:8. |
| Matth. 27:8 Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds, tot op den huidigen dag. |
| 44 Namelijk omdat hij gekocht was om het geld waar het bloed van Christus om verkocht was geweest. |
| | |
20 γέγραπται γὰρ ἐν βίβλῳ Ψαλμῶν, Γενηθήτω ἡ ἔπαυλις αὐτοῦ ἔρημος, καὶ μὴ ἔστω ὁ κατοικῶν ἐν αὐτῇ· καί, Τὴν ἐπισκοπὴν αὐτοῦ λάβοι ἕτερος. | | 20 Want er staat geschreven in het boek der Psalmen: xZijn 45woonstede worde woest, en er zij niemand die in dezelve wone; y46en: 47Een ander neme zijn 48opzienersambt. |
| x Ps. 69:26. |
| Ps. 69:26 Hun paleis zij verwoest, in hun tenten zij geen inwoner. |
| 45 David, als een voorbeeld van Christus in den 69sten psalm, spreekt wel in het gemeen van zijn vijanden; doch alzo in denzelven psalm ook van het lijden van Christus geprofeteerd wordt, zo past het de apostel Petrus in het bijzonder op Judas, die een verrader van Christus geweest is. |
| y Ps. 109:8. |
| Ps. 109:8 Dat zijn dagen weinig zijn; een ander neme zijn ambt. |
| 46 Namelijk wordt op een andere plaats in het boek der Psalmen nog gezegd. |
| 47 David schijnt deze woorden in den 109den psalm wel te spreken van Doëg, die een was van de opperste herders van den koning Saul en hem met de priesters te Nob had verraden; maar overmits David een voorbeeld van Christus geweest is, zo wordt dit ook bekwamelijk op Judas, die den Heere Christus verraden heeft, door Petrus geduid. |
| 48 Hoewel het Griekse woord somtijds allerlei opzienersambten betekent, zo wordt het nochtans hier bijzonderlijk genomen voor het apostelambt van Judas, hetwelk alzo genaamd wordt, omdat de dienaars des Evangelies opzicht hebben over de gemeente, Hand. 20:28. |
| Hand. 20:28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. |
| | |
21 δεῖ οὖν τῶν συνελθόντων ἡμῖν ἀνδρῶν ἐν παντὶ χρόνῳ ἐν ᾧ εἰσῆλθε καὶ ἐξῆλθεν ἐφ’ ἡμᾶς ὁ Κύριος Ἰησοῦς, | | 21 zHet is dan nodig, dat van de mannen die met ons 49omgegaan hebben al den tijd in welken de Heere Jezus onder ons 50in- en uitgegaan is, |
| z Hand. 6:3. |
| Hand. 6:3 Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die goede getuigenis hebben, vol des Heiligen Geestes en der wijsheid, welke wij mogen stellen over deze nodige zaak. |
| 49 Of: vergaderd zijn geweest, namelijk als wij Christus volgden. Onder welke zonder twijfel de zeventig discipelen ook geweest zijn. |
| 50 Dat is, met ons gemeenzaamlijk verkeerd heeft, met ons op en neer gegaan heeft, en Zijn ambt als onze Heere en Meester onder ons bediend heeft. Hebr. Zie Deut. 31:2. Ps. 121:8. Joh. 10:9. |
| Deut. 31:2 En zeide tot hen: Ik ben heden honderd en twintig jaar oud, ik zal niet meer kunnen uitgaan en ingaan; daartoe heeft de HEERE tot mij gezegd: Gij zult over deze Jordaan niet gaan. Ps. 121:8 De HEERE zal uw uitgang en uw ingang bewaren, van nu aan tot in der eeuwigheid. Joh. 10:9 Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden. |
| | |
22 ἀρξάμενος ἀπὸ τοῦ βαπτίσματος Ἰωάννου, ἕως τῆς ἡμέρας ἧς ἀνελήφθη ἀφ’ ἡμῶν, μάρτυρα τῆς ἀναστάσεως αὐτοῦ γενέσθαι σὺν ἡμῖν ἕνα τούτων. | | 22 Beginnende 51van den doop van Johannes, tot den dag toe in welken Hij avan ons opgenomen is, een derzelve met ons getuige worde 52van Zijn opstanding. |
| 51 Dat is, van den tijd dat Johannes heeft begonnen te leren en te dopen; want toen begon de bediening des Evangelies, en kort daarna begon ook Christus Zelf Zijn ambt te bedienen. |
| a vers 9. |
| vers 9 En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen. |
| 52 Namelijk, en ook van alle andere leringen en daden van Christus. Doch hier wordt alleen melding gemaakt van Zijn opstanding, omdat Hij daardoor krachtiglijk is bewezen te zijn de Zone Gods en de ware Messias, Hand. 2:32. Rom. 1:4. |
| Hand. 2:32 Dezen Jezus heeft God opgewekt; waarvan wij allen getuigen zijn. Rom. 1:4 Die krachtiglijk bewezen is te zijn de Zone Gods naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden), namelijk Jezus Christus, onzen Heere |
| | |
23 καὶ ἔστησαν δύο, Ἰωσὴφ τὸν καλούμενον Βαρσαβᾶν, ὃς ἐπεκλήθη Ἰοῦστος, καὶ Ματθίαν. | | 23 bEn zij stelden er twee, 53Jozef genaamd Bársabas, die toegenaamd was Justus, en Matthías. |
| b Hand. 6:6. |
| Hand. 6:6 Welke zij voor de apostelen stelden; en dezen, als zij gebeden hadden, legden hun de handen op. |
| 53 Deze wordt in sommige boeken genaamd Joses, en wordt gehouden een broeder geweest te zijn van Jakobus den jonge. |
| | |
24 καὶ προσευξάμενοι εἶπον, Σὺ Κύριε καρδιογνῶστα πάντων, ἀνάδειξον ἐκ τούτων τῶν δύο *ἕνα ὃν ἐξελέξω, * ἕνα ὃν St, B-edd, Elz | ὃν ἕνα B-edd, Sc | | 24 En zij baden en zeiden: 54Gij Heere, cGij 55Kenner der harten van allen, 56wijs van deze twee een aan, dien Gij uitverkoren hebt |
| 54 Zie de reden hiervan in de aant. op Gal. 1:1. |
| Gal. 1:1 (kt.) PAULUS, een apostel (geroepen
niet van mensen, noch door een mens, maar door JEZUS CHRISTUS, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft), |
| c 1 Sam. 16:7. 1 Kron. 28:9; 29:17. Ps. 7:10. Jer. 11:20; 17:10; 20:12. Hand. 15:8. Openb. 2:23. |
| 1 Sam. 16:7 Doch de HEERE zeide tot Samuël: Zie zijn gestalte niet aan, noch de hoogte zijner statuur, want Ik heb hem verworpen; want het is niet gelijk de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. 1 Kron. 28:9 En gij, mijn zoon Sálomo, ken den God uws vaders en dien Hem met een volkomen hart en met een willige ziel; want de HEERE doorzoekt alle harten en Hij verstaat al het gedichtsel der gedachten. Indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten. 1 Kron. 29:17 En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft en dat Gij een welgevallen hebt aan oprechtheden. Ik heb in oprechtheid mijns harten al deze dingen vrijwillig gegeven en ik heb nu met vreugde Uw volk dat hier bevonden wordt, gezien, dat het zich jegens U vrijwillig gedragen heeft. Ps. 7:10 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God. Jer. 11:20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 20:12 Gij dan, o HEERE der heirscharen, Die den rechtvaardige proeft, Die de nieren en het hart ziet, laat mij Uw wraak van hen zien, want ik heb U mijn twistzaak ontdekt. Hand. 15:8 En God, de Kenner der harten, heeft hun getuigenis gegeven, hun gevende den Heiligen Geest gelijk als ook ons; Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. |
| 55 Dat is, Gij Die weet hoe zij inwendiglijk in het hart gesteld zijn. |
| 56 Namelijk door het lot, hetwelk van U gestierd wordt, Spr. 16:33. |
| Spr. 16:33 Het lot wordt in den schoot geworpen, maar het gehele beleid daarvan is van den HEERE. |
| | |
25 λαβεῖν τὸν κλῆρον τῆς διακονίας ταύτης καὶ ἀποστολῆς, ἐξ ἧς παρέβη Ἰούδας, πορευθῆναι εἰς τὸν τόπον τὸν ἴδιον. | | 25 Om te ontvangen 57het lot dezer bediening en des apostelschaps, waarvan Judas 58afgeweken is, dat hij heenging 59in zijn eigen plaats. |
| 57 Zie vers 17. |
| vers 17 Want hij was met ons gerekend en had het lot dezer bediening verkregen. |
| 58 Of: afgetreden is, dat is, waar Judas om zijn boosheid uitgevallen is. |
| 59 Namelijk die hem en zijns gelijken van God naar Zijn rechtvaardig oordeel verordineerd is, en de plaats der pijn genaamd wordt, Luk. 16:28. |
| Luk. 16:28 Want ik heb vijf broeders; dat hij hun dit betuige, opdat ook zij niet komen in deze plaats der pijniging. |
| | |
26 καὶ ἔδωκαν κλήρους αὐτῶν, καὶ ἔπεσεν ὁ κλῆρος ἐπὶ Ματθίαν, καὶ συγκατεψηφίσθη μετὰ τῶν ἕνδεκα ἀποστόλων. | | 26 En zij 60wierpen hun loten; en het 61lot viel op Matthías, en hij werd 62met gemene toestemming tot de elf apostelen gekozen. |
| 60 Gr. gaven hun loten, namelijk van Jozef en Matthias, uit welke een door het lot zou verkoren worden, opdat alzo zijn beroeping tot het apostelschap als van God Zelven zou komen. |
| 61 Zie dergelijke in de verkiezing van Saul tot het koningsambt, 1 Sam. 10:20. |
| 1 Sam. 10:20 Toen nu Samuël al de stammen Israëls had doen naderen, zo is de stam van Benjamin geraakt. |
| 62 Dat is, zij hebben allen deze Goddelijke verkiezing goedgekeurd en aangenomen. |