Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 8 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 8

1 Christus leert des morgens vroeg in den tempel. 3 Alwaar de schriftgeleerden en farizeeën een vrouw in overspel bevonden, tot Hem brengen. 7 Doch Hij maakt hen in hun voornemen beschaamd, schrijvende op de aarde, en laat de vrouw met een vermaning gaan. 12 Leert dat Hij het Licht der wereld is. 13 En verantwoordt Zich tegen de farizeeën, zo met Zijn eigen, als met Zijns Vaders getuigenis. 21 Zegt den Joden aan dat zij Hem tevergeefs zoeken zullen, en in hun zonden sterven, zo zij in Hem niet geloven. 25 Verklaart Wie Hij is, en van Wien Hij is gezonden. 31 Belooft dengenen die in Hem geloven, kennis der waarheid en vrijheid van de dienstbaarheid der zonde. 37 Bewijst dat de ongelovige Joden zich ten onrechte beroemden dat zij Abrahams en Gods kinderen waren; en zegt hun aan dat zij kinderen des duivels zijn, omdat zij zijn begeerten volbrengen. 46 Straft hun ongeloof. 48 Waarover zij Hem voor een Samaritaan schelden, die den duivel heeft. 49 Hetwelk Hij ontkent en wederlegt. 56 En getuigt dat Abraham Zijn dag gezien heeft, en dat Hij geweest is eer Abraham was. 59 Waarom zij Hem willen stenigen.
  
De overspelige vrouw
1 Ἰησοῦς δὲ ἐπορεύθη εἰς τὸ ὄρος τῶν ἐλαιῶν. 1 MAAR Jezus ging 1naar den Olijfberg.
1 Namelijk om daar te vernachten en bidden, gelijk Hij gewoon was, Luk. 21:37; 22:39. Van dezen berg zie Matth. 21:1. verwijsteksten
   
2 ὄρθρου δὲ πάλιν παρεγένετο εἰς τὸ ἱερόν, καὶ πᾶς ὁ λαὸς ἤρχετο πρὸς αὐτόν· καὶ καθίσας ἐδίδασκεν αὐτούς. 2 En des morgens vroeg kwam Hij wederom in den tempel, en al het volk kwam tot Hem; en 2nedergezeten zijnde, leerde Hij hen.
2 Namelijk naar de manier die de leraars gebruikten in de synagogen. Zie Luk. 4:20 en elders. Anders heeft Hij somtijds gestaan, als Hij iets overluid en met bijzondere beweging wilde zeggen, Joh. 7:37. verwijsteksten
   
3 ἄγουσι δὲ οἱ γραμματεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι πρὸς αὐτὸν γυναῖκα ἐν μοιχείᾳ κατειλημμένην, καὶ στήσαντες αὐτὴν ἐν μέσῳ, 3 En de schriftgeleerden en de farizeeën 3brachten tot Hem een vrouw, in overspel gegrepen.
3 Gr. leidden.
   
4 λέγουσιν αὐτῷ, Διδάσκαλε, αὕτη ἡ γυνὴ κατειλήφθη ἐπαυτοφώρῳ μοιχευομένη. 4 En haar gesteld hebbende in het midden, zeiden zij tot Hem: Meester, deze vrouw is op de daad zelve gegrepen, overspel begaande.
5 ἐν δὲ τῷ νόμῳ Μωσῆς ἡμῖν ἐνετείλατο τὰς τοιαύτας λιθοβολεῖσθαι· σὺ οὖν τί λέγεις; 5 aEn Mozes heeft ons in de Wet geboden dat dezulken 4gestenigd zullen worden; Gij dan, wat zegt Gij?
a Lev. 20:10. Deut. 22:22. verwijsteksten
4 De wet van Mozes gebiedt dat zulken met den dood zullen gestraft worden, Lev. 20:10. Maar dat zij gestenigd moesten worden, schijnen zij besloten te hebben uit Deut. 22:23, 24. verwijsteksten
   
6 τοῦτο δὲ ἔλεγον πειράζοντες αὐτόν, ἵνα ἔχωσι κατηγορεῖν αὐτοῦ. ὁ δὲ Ἰησοῦς κάτω κύψας, τῷ δακτύλῳ ἔγραφεν εἰς τὴν *γῆν.
* γῆν St, B, Elz, M-pt | γῆν, μὴ προσποιούμενος Sc, M-pt
6 En dit zeiden zij, Hem 5verzoekende, opdat zij iets hadden om Hem te beschuldigen. Maar Jezus nederbukkende, schreef met den vinger 6in de aarde.
5 Namelijk met zulke mening, indien Hij haar vrijsprak, dat zij Hem als een verbreker der wet zouden kunnen beschuldigen; en indien Hij haar veroordeelde, dat zij Hem als onbarmhartig bij het volk in haat zouden brengen.
6 Dat is, in het stof van den vloer des tempels. Wat Hij nu geschreven heeft, wordt niet uitgedrukt. Sommigen menen dat Hij geschreven heeft hetzelfde dat Hij hun daarna aanzeide.
   
7 ὡς δὲ ἐπέμενον ἐρωτῶντες αὐτόν, ἀνακύψας εἶπε πρὸς αὐτούς, Ὁ ἀναμάρτητος ὑμῶν, πρῶτος τὸν λίθον ἐπ’ αὐτῇ βαλέτω. 7 En als zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op en zeide tot hen: bDie van ulieden 7zonder zonde is, 8werpe eerst den steen op haar.
b Deut. 17:7. verwijsteksten
7 Gr. onzondig, dat is, in dergelijke of andere zonden niet gevallen is, of meent dat hij niet zou kunnen vallen.
8 Christus schijnt hier te zien op de wet Deut. 17:7. verwijsteksten
   
8 καὶ πάλιν κάτω κύψας ἔγραφεν εἰς τὴν γῆν. 8 En wederom nederbukkende, schreef Hij in de aarde.
9 οἱ δέ, ἀκούσαντες, καὶ ὑπὸ τῆς συνειδήσεως ἐλεγχόμενοι, ἐξήρχοντο εἷς καθ’ εἷς, ἀρξάμενοι ἀπὸ τῶν πρεσβυτέρων ἕως τῶν ἐσχάτων· καὶ κατελείφθη μόνος ὁ Ἰησοῦς, καὶ ἡ γυνὴ ἐν μέσῳ ἑστῶσα. 9 Maar 9zij dit horende, en van hun consciëntie overtuigd zijnde, gingen uit, de een na den ander, beginnende van de oudsten tot de laatsten; en Jezus werd 10alleen gelaten, en de vrouw in het midden staande.
9 Namelijk de beschuldigers.
10 Niet ten aanzien van de schare, die Christus terstond aanspreekt, vers 12, maar ten aanzien van de farizeeën, die de vrouw beschuldigden. verwijsteksten
   
10 ἀνακύψας δὲ ὁ Ἰησοῦς, καὶ μηδένα θεασάμενος πλὴν τῆς γυναικός, εἶπεν αὐτῇ, Ἡ γυνή, ποῦ εἰσιν ἐκεῖνοι οἱ κατήγοροί σου; οὐδείς σε κατέκρινεν; 10 En Jezus Zich oprichtende, en niemand ziende dan de vrouw, zeide tot haar: Vrouw, waar zijn deze uw beschuldigers? Heeft u niemand veroordeeld?
11 ἡ δὲ εἶπεν, Οὐδείς, Κύριε. εἶπε δὲ αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Οὐδὲ ἐγώ σε κατακρίνω· πορεύου καὶ μηκέτι ἁμάρτανε. 11 En zij zeide: Niemand, Heere. En Jezus zeide tot haar: 11Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen en czondig niet meer.
11 Christus veroordeelt haar niet, en spreekt haar ook niet vrij, overmits Zijn ambt niet was een burgerlijk vonnis over misdadigen uit te spreken, maar als een Leraar de zondaren tot bekering te brengen. Zie dergelijke Luk. 12:14. verwijsteksten
c Joh. 5:14. verwijsteksten
  
Jezus het Licht der wereld
12 Πάλιν οὖν ὁ Ἰησοῦς αὐτοῖς ἐλάλησε λέγων, Ἐγώ εἰμι τὸ φῶς τοῦ κόσμου· ὁ ἀκολουθῶν ἐμοὶ οὐ μὴ περιπατήσει ἐν τῇ σκοτίᾳ, ἀλλ’ ἕξει τὸ φῶς τῆς ζωῆς. 12 Jezus dan sprak 12wederom tot 13henlieden, zeggende: dIk ben 14het Licht 15der wereld; die Mij 16volgt, zal in de 17duisternis niet wandelen, maar zal het licht 18des levens hebben.
12 Namelijk nadat Zijn predicatie door de voorgaande beschuldiging der overpriesters opgehouden of verhinderd was geweest.
13 Namelijk de Joden in den tempel vergaderd.
d Jes. 42:16. Joh. 1:9; 9:5; 12:35, 36. verwijsteksten
14 Het schijnt dat Christus des morgens zeer vroeg in den tempel gekomen zijnde, vers 2, alzo de zon opging, daaruit gelegenheid genomen heeft van het ware geestelijke licht te spreken; gelijk Hij ook dikwijls elders bij andere gelegenheden gedaan heeft, Joh. 4:10; 6:35. verwijsteksten
15 Dat is, Die het ware licht der zaligmakende kennis geef, niet alleen den Joden, maar ook den heidenen. Zie Jes. 49:6. verwijsteksten
16 Dat is, die Mijn leer met een waar geloof aanneemt en gehoorzaamt.
17 Namelijk der dwalingen en zonden.
18 Dat is, dat de mensen brengt tot het eeuwige leven. Zie Joh. 6:68. verwijsteksten
   
13 εἶπον οὖν αὐτῷ οἱ Φαρισαῖοι, Σὺ περὶ σεαυτοῦ μαρτυρεῖς· ἡ μαρτυρία σου οὐκ ἔστιν ἀληθής. 13 De farizeeën dan zeiden tot Hem: Gij getuigt van Uzelven; Uw getuigenis is niet 19waarachtig.
19 Dat is, vast, en genoegzaam om ons te doen geloven.
   
14 ἀπεκρίθη Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Κἂν ἐγὼ μαρτυρῶ περὶ ἐμαυτοῦ, ἀληθής ἐστιν ἡ μαρτυρία μου· ὅτι οἶδα πόθεν ἦλθον, καὶ ποῦ ὑπάγω· ὑμεῖς δὲ οὐκ οἴδατε πόθεν ἔρχομαι, καὶ ποῦ ὑπάγω. 14 Jezus antwoordde en zeide tot hen: eHoewel Ik van Mijzelven getuig, zo is nochtans Mijn getuigenis waarachtig; want Ik weet 20vanwaar Ik gekomen ben en waar Ik heen ga; maar gijlieden weet niet vanwaar Ik kom en waar Ik heen ga.
e Joh. 5:31. verwijsteksten
20 Dat is, want Ik ben niet alleen een Mens, maar ook de ware Zone Gods, Die van den hemel als een Gezant des Vaders, vers 16, ben afgekomen, en naar Mijn menselijke natuur daar weder zal opvaren. verwijsteksten
   
15 ὑμεῖς κατὰ τὴν σάρκα κρίνετε· ἐγὼ οὐ κρίνω οὐδένα. 15 Gij oordeelt 21naar het vlees, Ik 22oordeel niemand.
21 Dat is, naar den uiterlijken schijn, in welken gij Mij als een Mens alleen aanziet.
22 Namelijk gelijk gij; of in dezen tegenwoordigen tijd. Want anderszins heeft de Vader den Zoon alle oordeel gegeven, Joh. 5:22. verwijsteksten
   
16 καὶ ἐὰν κρίνω δὲ ἐγώ, ἡ κρίσις ἡ ἐμὴ ἀληθής ἐστιν· ὅτι μόνος οὐκ εἰμί, ἀλλ’ ἐγὼ καὶ ὁ πέμψας με Πατήρ. 16 En indien Ik ook oordeel, Mijn oordeel is waarachtig; want Ik ben niet alleen, maar 23Ik en de Vader, Die Mij gezonden heeft.
23 Namelijk Ik, voor zoveel Ik de Zone Gods ben, en de Vader, Wij zijn twee Getuigen. En derhalve is Mijn getuigenis waarachtig, gelijk Christus besluit vss. 17, 18. verwijsteksten
   
17 καὶ ἐν τῷ νόμῳ δὲ τῷ ὑμετέρῳ γέγραπται ὅτι δύο ἀνθρώπων ἡ μαρτυρία ἀληθής ἐστιν. 17 fEn er is ook in uw 24Wet geschreven, dat de getuigenis van twee mensen 25waarachtig is.
f Num. 35:30. Deut. 17:6; 19:15. Matth. 18:16. 2 Kor. 13:1. Hebr. 10:28. verwijsteksten
24 Namelijk Deut. 17:6; 19:15. verwijsteksten
25 Dat is, genoegzaam om aangenomen te worden in het gericht.
   
18 ἐγώ εἰμι ὁ μαρτυρῶν περὶ ἐμαυτοῦ, καὶ μαρτυρεῖ περὶ ἐμοῦ ὁ πέμψας με Πατήρ. 18 Ik ben het Die van Mijzelven getuig, en gde Vader, Die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij.
g Matth. 3:17; 17:5. Mark. 1:11; 9:7. Luk. 3:22; 9:35. Joh. 1:33; 5:37; 6:27. verwijsteksten
   
19 ἔλεγον οὖν αὐτῷ, Ποῦ ἐστιν ὁ Πατήρ σου; ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς, Οὔτε ἐμὲ οἴδατε, οὔτε τὸν Πατέρα μου· εἰ ἐμὲ ᾔδειτε, καὶ τὸν Πατέρα μου ᾔδειτε ἄν. 19 Zij dan zeiden tot Hem: Waar is Uw Vader? Jezus antwoordde: hGij kent noch Mij, noch Mijn Vader; iindien gij Mij 26kendet, zo zoudt gij ook Mijn Vader kennen.
h Joh. 16:3. verwijsteksten
i Joh. 14:9. verwijsteksten
26 Namelijk naar Mijn Goddelijke natuur, naar dewelke Ik het uitgedrukte Beeld des Vaders ben, Joh. 14:9. Hebr. 1:3. verwijsteksten
   
20 ταῦτα τὰ ῥήματα ἐλάλησεν ὁ Ἰησοῦς ἐν τῷ γαζοφυλακίῳ, διδάσκων ἐν τῷ ἱερῷ· καὶ οὐδεὶς ἐπίασεν αὐτόν, ὅτι οὔπω ἐληλύθει ἡ ὥρα αὐτοῦ. 20 Deze woorden sprak Jezus 27bij de schatkist, lerende in den tempel; ken 28niemand greep Hem, want Zijn 29ure was nog niet gekomen.
27 Gr. in de schatkist, dat is, in de plaats des tempels waar de schatkist stond. Zie 2 Kon. 12:9. Mark. 12:41. Luk. 21:1. verwijsteksten
k Joh. 7:30. verwijsteksten
28 Namelijk hoewel Hij zo vrijmoedig sprak.
29 Namelijk tot lijden en sterven van God verordineerd.
   
21 Εἶπεν οὖν πάλιν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἐγὼ ὑπάγω, καὶ ζητήσετέ με, καὶ ἐν τῇ ἁμαρτίᾳ ὑμῶν ἀποθανεῖσθε· ὅπου ἐγὼ ὑπάγω, ὑμεῖς οὐ δύνασθε ἐλθεῖν. 21 Jezus dan zeide wederom tot hen: lIk 30ga heen, en gij zult Mij 31zoeken, en 32in uw zonde zult gij sterven; waar Ik heen ga, 33kunt gijlieden niet komen.
l Joh. 7:34; 13:33. verwijsteksten
30 Namelijk naar den hemel.
31 Dat is, als het verderf over u komen zal, zult gij tevergeefs tot God en dienvolgens tot Mij roepen. Zie Spr. 1:24, enz. verwijsteksten
32 Dat is, om uw moedwillig ongeloof zult gij tijdelijk en eeuwiglijk vergaan, Mark. 16:16. Joh. 3:18. verwijsteksten
33 Namelijk omdat gij niet kunt ten hemel varen, gelijk Ik gestorven zijnde, doen zal na Mijn verrijzenis. Zie Joh. 13:33, 36. verwijsteksten
   
22 ἔλεγον οὖν οἱ Ἰουδαῖοι, Μήτι ἀποκτενεῖ ἑαυτόν, ὅτι λέγει, Ὅπου ἐγὼ ὑπάγω, ὑμεῖς οὐ δύνασθε ἐλθεῖν; 22 De Joden dan zeiden: Zal Hij ook 34Zichzelven doden, omdat Hij zegt: Waar Ik heen ga, kunt gijlieden niet komen?
34 Namelijk om te ontgaan dat Hij van de oversten der Joden werd gevangen en omgebracht.
   
23 καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ὑμεῖς ἐκ τῶν κάτω ἐστέ, ἐγὼ ἐκ τῶν ἄνω εἰμί· ὑμεῖς ἐκ τοῦ κόσμου τούτου ἐστέ, ἐγὼ οὐκ εἰμὶ ἐκ τοῦ κόσμου τούτου. 23 En Hij zeide tot hen: mGijlieden zijt 35van beneden, Ik ben 36van boven; 37gij zijt uit deze wereld, Ik ben niet uit deze wereld.
m Joh. 3:31. verwijsteksten
35 Gr. uit die plaatsen van beneden.
36 Gr. uit die plaatsen van boven.
37 Dat is, gij verstaat in een aardsen en wereldsen zin hetgeen Ik in een geestelijken en hemelsen zin spreek, omdat gij aardse mensen zijt.
   
24 εἶπον οὖν ὑμῖν ὅτι ἀποθανεῖσθε ἐν ταῖς ἁμαρτίαις ὑμῶν· ἐὰν γὰρ μὴ πιστεύσητε ὅτι ἐγώ εἰμι, ἀποθανεῖσθε ἐν ταῖς ἁμαρτίαις ὑμῶν. 24 Ik heb u dan gezegd, ndat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft 38dat Ik Die ben, gij zult in uw zonden sterven.
n vers 21. verwijsteksten
38 Dat is, dat Ik de ware Messias ben, voor Welken Ik Mij uitgeef. Alzo ook vers 28. verwijsteksten
   
25 ἔλεγον οὖν αὐτῷ, Σὺ τίς εἶ; καὶ εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Τὴν ἀρχὴν *ὅ τι καὶ λαλῶ ὑμῖν.
* ὅ τι B, Elz, Sc, M | ὅτι St
25 Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt Gij? En Jezus zeide tot hen: 39Wat Ik van den beginne ulieden ook zeg.
39 Gr. In het begin, dat Ik tot ulieden ook spreek, dat is, dat Ik van het begin Mijner predicatie gezegd of gesproken heb.
   
26 πολλὰ ἔχω περὶ ὑμῶν λαλεῖν καὶ κρίνειν· ἀλλ’ ὁ πέμψας με ἀληθής ἐστι, κἀγὼ ἃ ἤκουσα παρ’ αὐτοῦ, ταῦτα λέγω εἰς τὸν κόσμον. 26 Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordelen; 40maar 41Die Mij gezonden heeft, ois waarachtig; pen de dingen die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik 42tot de wereld.
40 Namelijk doch overmits gij het niet geloven zoudt, zo zeg Ik dit alleen, dat Die Mij, enz.
41 Namelijk de Vader.
o Joh. 7:28. Rom. 3:4. verwijsteksten
p Joh. 15:15. verwijsteksten
42 Of: in de wereld.
   
27 οὐκ ἔγνωσαν ὅτι τὸν Πατέρα αὐτοῖς ἔλεγεν. 27 Zij verstonden niet dat Hij hun van den Vader sprak.
28 εἶπεν οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ὅταν ὑψώσητε τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου, τότε γνώσεσθε ὅτι ἐγώ εἰμι, καὶ ἀπ’ ἐμαυτοῦ ποιῶ οὐδέν, ἀλλὰ καθὼς ἐδίδαξέ με ὁ Πατήρ μου, ταῦτα λαλῶ. 28 Jezus dan zeide tot hen: qWanneer gij den Zoon des mensen zult 43verhoogd hebben, 44dan zult gij verstaan dat Ik Die ben, en 45dat Ik van Mijzelven niets doe; rmaar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft.
q Num. 21:9. 2 Kon. 18:4. Joh. 3:14; 12:32. verwijsteksten
43 Namelijk aan het kruis, Joh. 3:14; 12:32. verwijsteksten
44 Dat is, velen onder u zullen het bekennen uit de tekenen die alsdan geschieden zullen, en uit Mijn opstanding daarna, Luk. 23:48. Hand. 2:41. verwijsteksten
45 Dat is, dat Ik geen leer voorstel die Ik Zelf verdicht heb.
r Joh. 3:11; 7:16; 12:49; 14:10, 24. verwijsteksten
   
29 καὶ ὁ πέμψας με μετ’ ἐμοῦ ἐστιν· οὐκ ἀφῆκέ με μόνον ὁ Πατήρ, ὅτι ἐγὼ τὰ ἀρεστὰ αὐτῷ ποιῶ πάντοτε. 29 sEn Die Mij gezonden heeft, is met Mij. De Vader heeft Mij 46niet alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaaglijk is.
s Joh. 14:10; 16:32. verwijsteksten
46 Namelijk overmits Ik en de Vader één zijn, en Hij met vele getuigenissen en tekenen Mijn zending heeft bevestigd, Hand. 2:22. verwijsteksten
  
Abrahams kinderen
30 ταῦτα αὐτοῦ λαλοῦντος πολλοὶ ἐπίστευσαν εἰς αὐτόν. 30 Als Hij deze dingen sprak, tgeloofden velen in Hem.
t Joh. 7:31. verwijsteksten
   
31 Ἔλεγεν οὖν ὁ Ἰησοῦς πρὸς τοὺς πεπιστευκότας αὐτῷ Ἰουδαίους, Ἐὰν ὑμεῖς μείνητε ἐν τῷ λόγῳ τῷ ἐμῷ, ἀληθῶς μαθηταί μου ἐστέ· 31 Jezus dan zeide tot de Joden die in Hem geloofden: Indien gijlieden 47in Mijn woord blijft, zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen,
47 Dat is, in Mijn leer volhardt.
   
32 καὶ γνώσεσθε τὴν ἀλήθειαν, καὶ ἡ ἀλήθεια ἐλευθερώσει ὑμᾶς. 32 En zult 48de waarheid 49verstaan, ven de waarheid zal u 50vrijmaken.
48 Namelijk van Mijn leer, bij u aangenomen en geloofd, Joh. 1:12. verwijsteksten
49 Dat is, meer en meer daarin onderwezen en bevestigd worden.
v Rom. 6:18. Gal. 5:1. 1 Petr. 2:16. verwijsteksten
50 Namelijk van den dood en de dienstbaarheid der zonde.
   
33 ἀπεκρίθησαν αὐτῷ, Σπέρμα Ἀβραάμ ἐσμεν, καὶ οὐδενὶ δεδουλεύκαμεν πώποτε· πῶς σὺ λέγεις ὅτι Ἐλεύθεροι γενήσεσθε; 33 Zij antwoordden Hem: xWij zijn Abrahams zaad, en hebben 51nooit iemand gediend; hoe zegt Gij dan: Gij zult vrij worden?
x Matth. 3:9. verwijsteksten
51 Wat Christus gesproken had van geestelijke vrijheid en dienstbaarheid, verstaan zij van uiterlijke of lichamelijke; van welke zij nochtans niet veel konden roemen, alzo hun voorouders in Egypte gediend hadden, Gen. 15:13. Ex. 20:2, en zij zelven nu nog den Romeinen onderworpen waren. verwijsteksten
   
34 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ὅτι πᾶς ὁ ποιῶν τὴν ἁμαρτίαν δοῦλός ἐστι τῆς ἁμαρτίας. 34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk die de zonde 52doet, yis een dienstknecht der zonde.
52 Dat is, die de zonde over zich laat heersen, en gelijk als zijn werk maakt van zondigen, Rom. 6:17. 2 Petr. 2:19. 1 Joh. 3:8. verwijsteksten
y Rom. 6:20. 2 Petr. 2:19. verwijsteksten
   
35 ὁ δὲ δοῦλος οὐ μένει ἐν τῇ οἰκίᾳ εἰς τὸν αἰῶνα· ὁ υἱὸς μένει εἰς τὸν αἰῶνα. 35 En de dienstknecht 53blijft niet eeuwiglijk in het huis, de zoon blijft er eeuwiglijk.
53 Dat is, gelijk een slaaf geen recht heeft om in zijns heren huis altijd te blijven of zijn erfgenaam te zijn, overmits hem de heer mag uitstoten of aan anderen verkopen, alzo zullen ook in het huis Gods niet blijven degenen die slaven der zonde zijn, maar alleen de ware kinderen Gods.
   
36 ἐὰν οὖν ὁ Υἱὸς ὑμᾶς ἐλευθερώσῃ, ὄντως ἐλεύθεροι ἔσεσθε. 36 zIndien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult gij 54waarlijk vrij zijn.
z Rom. 8:2. verwijsteksten
54 Of: inderdaad.
   
37 οἶδα ὅτι σπέρμα Ἀβραάμ ἐστε· ἀλλὰ ζητεῖτέ με ἀποκτεῖναι, ὅτι ὁ λόγος ὁ ἐμὸς οὐ χωρεῖ ἐν ὑμῖν. 37 Ik weet dat gij Abrahams 55zaad zijt; maar gij zoekt Mij 56te doden, want Mijn woord 57heeft in u geen plaats.
55 Namelijk naar het vlees.
56 En daarmede betoont gij dat gij geen rechte kinderen Abrahams zijt. Zie vers 39. verwijsteksten
57 Of: gaat niet door in u, dat is, in uw hart.
   
38 ἐγὼ ὃ ἑώρακα παρὰ τῷ Πατρί μου, λαλῶ· καὶ ὑμεῖς οὖν ὃ ἑωράκατε παρὰ τῷ πατρὶ ὑμῶν, ποιεῖτε. 38 aIk spreek 58wat Ik bij Mijn Vader gezien heb; gij doet dan ook wat gij 59bij uw vader gezien hebt.
a Joh. 3:11; 7:16; 12:49; 14:10, 24. verwijsteksten
58 Zie Joh. 5:19, 20. verwijsteksten
59 Dat is, wat gij door ingeven des duivels geleerd hebt. Zie vers 44. verwijsteksten
   
39 ἀπεκρίθησαν καὶ εἶπον αὐτῷ, Ὁ πατὴρ ἡμῶν Ἀβραάμ ἐστι. λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Εἰ τέκνα τοῦ Ἀβραὰμ ἦτε, τὰ ἔργα τοῦ Ἀβραὰμ ἐποιεῖτε ἄν. 39 Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: bIndien gij 60Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken Abrahams doen.
b Rom. 2:28; 9:7. verwijsteksten
60 Dat is, rechte en ware kinderen Abrahams.
   
40 νῦν δὲ ζητεῖτέ με ἀποκτεῖναι, ἄνθρωπον ὃς τὴν ἀλήθειαν ὑμῖν λελάληκα, ἣν ἤκουσα παρὰ τοῦ Θεοῦ· τοῦτο Ἀβραὰμ οὐκ ἐποίησεν. 40 Maar nu zoekt gij Mij te doden, een Mens cDie u 61de waarheid gesproken heeft, welke Ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet.
c Joh. 17:17. verwijsteksten
61 Dat is, de ware leer der zaligheid.
   
41 ὑμεῖς ποιεῖτε τὰ ἔργα τοῦ πατρὸς ὑμῶν. εἶπον οὖν αὐτῷ, Ἡμεῖς ἐκ πορνείας οὐ γεγεννήμεθα· ἕνα Πατέρα ἔχομεν, τὸν Θεόν. 41 Gij doet de werken uws vaders. Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet geboren 62uit hoererij; wij hebben één Vader, namelijk God.
62 Namelijk als bastaarden of als afgodendienaars, hoedanigen de Samaritanen waren.
   
42 *εἶπεν οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Εἰ ὁ Θεὸς Πατὴρ ὑμῶν ἦν, ἠγαπᾶτε ἂν ἐμέ· ἐγὼ γὰρ ἐκ τοῦ Θεοῦ ἐξῆλθον καὶ ἥκω· οὐδὲ γὰρ ἀπ’ ἐμαυτοῦ ἐλήλυθα, ἀλλ’ ἐκεῖνός με ἀπέστειλε.
* εἶπεν οὖν St, B, Elz, M | εἶπεν Sc
42 Jezus dan zeide tot hen: Indien God uw Vader ware, zo zoudt gij Mij liefhebben; want Ik ben 63van God 64uitgegaan, en kom van Hem. dWant Ik ben ook van Mijzelven niet gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden.
63 Gr. uit God. Door de eeuwige geboorte van den Vader, Ps. 2:7. Micha 5:1. Joh. 5:26. verwijsteksten
64 Namelijk niet alleen gezonden als Middelaar, gelijk uit het volgende blijkt; maar ook van Hem geboren. Zie Joh. 10:30. Hebr. 5:5. verwijsteksten
d Joh. 5:43; 7:29. verwijsteksten
   
43 διατί τὴν λαλιὰν τὴν ἐμὴν οὐ γινώσκετε; ὅτι οὐ δύνασθε ἀκούειν τὸν λόγον τὸν ἐμόν. 43 Waarom kent gij Mijn spraak niet? Het is omdat gij 65Mijn woord niet kunt horen.
65 Dat is, Mijn leer en wijze van spreken, met welke Ik dezelve u voorstel, verdragen, als strijdende tegen uw kwade vooroordelen en genegenheden, Joh. 6:60. verwijsteksten
   
44 ὑμεῖς ἐκ πατρὸς τοῦ διαβόλου ἐστέ, καὶ τὰς ἐπιθυμίας τοῦ πατρὸς ὑμῶν θέλετε ποιεῖν. ἐκεῖνος ἀνθρωποκτόνος ἦν ἀπ’ ἀρχῆς, καὶ ἐν τῇ ἀληθείᾳ οὐχ ἕστηκεν, ὅτι οὐκ ἔστιν ἀλήθεια ἐν αὐτῷ. ὅταν λαλῇ τὸ ψεῦδος, ἐκ τῶν ἰδίων λαλεῖ· ὅτι ψεύστης ἐστὶ καὶ ὁ πατὴρ αὐτοῦ. 44 eGij zijt 66uit den vader den duivel, en wilt 67de begeerten uws vaders doen. fDie was 68een mensenmoorder 69van den beginne, en is 70in de waarheid gniet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij 71uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de 72vader derzelve leugen.
e 1 Joh. 3:8. verwijsteksten
66 Dat is, gij aardt naar den duivel.
67 Welke voornamelijk zijn lasteren en mensen moorden.
f Gen. 3:1. 2 Kor. 11:3. 1 Joh. 3:8. verwijsteksten
68 Omdat hij den mens tot de zonde, en daardoor tot den tijdelijken en eeuwigen dood gebracht heeft.
69 Namelijk der schepping des mensen.
70 Dat is, in de oprechtheid, in welke hij geschapen was, 2 Petr. 2:4. Jud. vs. 6. verwijsteksten
g Jud. vs. 6. verwijsteksten
71 Gr. uit zijn eigen, namelijk ingevingen en bewegingen.
72 Dat is, vinder en stichter derzelve leugens.
   
45 ἐγὼ δὲ ὅτι τὴν ἀλήθειαν λέγω, οὐ πιστεύετέ μοι. 45 Maar Mij, omdat Ik u de waarheid zeg, gelooft gij niet.
46 τίς ἐξ ὑμῶν ἐλέγχει με περὶ ἁμαρτίας; εἰ δὲ ἀλήθειαν λέγω, διατί ὑμεῖς οὐ πιστεύετέ μοι; 46 Wie van u overtuigt Mij 73van zonde? En indien Ik de waarheid zeg, waarom gelooft gij Mij niet?
73 Dat is, van enige feil in Mijn leer of leven.
   
47 ὁ ὢν ἐκ τοῦ Θεοῦ τὰ ῥήματα τοῦ Θεοῦ ἀκούει· διὰ τοῦτο ὑμεῖς οὐκ ἀκούετε, ὅτι ἐκ τοῦ Θεοῦ οὐκ ἐστέ. 47 74hDie uit God is, 75hoort de woorden Gods; daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God niet zijt.
74 Dat is, die God tot een Vader heeft, gelijk de Joden roemden, vers 41. verwijsteksten
h Joh. 6:37; 10:26, 27. 1 Joh. 4:6. verwijsteksten
75 Dat is, hoort en gehoorzaamt gaarne.
  
Abrahams Meerdere
48 ἀπεκρίθησαν οὖν οἱ Ἰουδαῖοι καὶ εἶπον αὐτῷ, Οὐ καλῶς λέγομεν ἡμεῖς ὅτι Σαμαρείτης εἶ σύ, καὶ δαιμόνιον ἔχεις; 48 De Joden dan antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet wel, dat Gij 76een Samaritaan zijt ien 77den duivel hebt?
76 Dat is, een die vreemd is van den waren godsdienst, en daarom vijand van de Joden, gelijk de Samaritanen waren, Luk. 9:53. verwijsteksten
i Joh. 7:20; 10:20. verwijsteksten
77 Zie Joh. 7:20. verwijsteksten
   
49 ἀπεκρίθη Ἰησοῦς, Ἐγὼ δαιμόνιον οὐκ ἔχω, ἀλλὰ τιμῶ τὸν Πατέρα μου, καὶ ὑμεῖς ἀτιμάζετέ με. 49 Jezus antwoordde: Ik heb den duivel niet, kmaar Ik 78eer Mijn Vader, en gij 79onteert Mij.
k Joh. 7:18. verwijsteksten
78 Namelijk met Mijn leer en werken.
79 Namelijk met uw lasteringen.
   
50 ἐγὼ δὲ οὐ ζητῶ τὴν δόξαν μου· ἔστιν ὁ ζητῶν καὶ κρίνων. 50 Doch Ik zoek Mijn eer niet; er is Een Die ze zoekt en 80oordeelt.
80 Die tussen u en Mij rechten zal en zulke lasteringen wreken.
   
51 ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ἐάν τις τὸν λόγον τὸν ἐμὸν τηρήσῃ, θάνατον οὐ μὴ θεωρήσῃ εἰς τὸν αἰῶνα. 51 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: lZo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal 81den dood 82niet zien in der eeuwigheid.
l Joh. 5:24; 11:25. verwijsteksten
81 Dat is, den eeuwigen dood.
82 Dat is, niet smaken, gelijk in het volgende vers gezegd wordt, dat is, niet onderworpen zijn.
   
52 εἶπον οὖν αὐτῷ οἱ Ἰουδαῖοι, Νῦν ἐγνώκαμεν ὅτι δαιμόνιον ἔχεις. Ἀβραὰμ ἀπέθανε καὶ οἱ προφῆται, καὶ σὺ λέγεις, Ἐάν τις τὸν λόγον μου τηρήσῃ, οὐ μὴ γεύσεται θανάτου εἰς τὸν αἰῶνα. 52 De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen wij dat Gij den duivel hebt. Abraham is gestorven, en de profeten; en 83zegt Gij: Zo iemand Mijn woord bewaard zal hebben, die zal den dood niet smaken in der eeuwigheid?
83 Of: Gij zegt.
   
53 μὴ σὺ μείζων εἶ τοῦ πατρὸς ἡμῶν Ἀβραάμ, ὅστις ἀπέθανε; καὶ οἱ προφῆται ἀπέθανον· τίνα σεαυτὸν σὺ ποιεῖς; 53 Zijt Gij meerder dan onze vader Abraham, mwelke gestorven is? En 84de profeten zijn gestorven; wien maakt Gij Uzelven?
m Hebr. 11:13. verwijsteksten
84 Namelijk die nochtans het Woord Gods bewaard hebben.
   
54 ἀπεκρίθη Ἰησοῦς, Ἐὰν ἐγὼ δοξάζω ἐμαυτόν, ἡ δόξα μου οὐδέν ἐστιν· ἔστιν ὁ Πατήρ μου ὁ δοξάζων με, ὃν ὑμεῖς λέγετε ὅτι Θεὸς ὑμῶν ἐστι, 54 Jezus antwoordde: Indien Ik Mijzelven eer, zo is Mijn eer niets; Mijn Vader is het Die Mij eert, Welken gij zegt dat uw God is.
55 καὶ οὐκ ἐγνώκατε αὐτόν· ἐγὼ δὲ οἶδα αὐτόν, καὶ ἐὰν εἴπω ὅτι οὐκ οἶδα αὐτόν, ἔσομαι ὅμοιος ὑμῶν, ψεύστης· ἀλλ’ οἶδα αὐτόν, καὶ τὸν λόγον αὐτοῦ τηρῶ. 55 En gij 85kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en indien Ik zeg dat Ik Hem niet ken, zo zal Ik ulieden gelijk zijn, dat is een leugenaar; maar Ik ken Hem en bewaar Zijn woord.
85 Namelijk ten rechte en zo het behoort; gelijk vers 19. verwijsteksten
   
56 Ἀβραὰμ ὁ πατὴρ ὑμῶν ἠγαλλιάσατο ἵνα ἴδῃ τὴν ἡμέραν τὴν ἐμήν, καὶ εἶδε καὶ ἐχάρη. 56 Abraham, uw vader, heeft 86met verheuging verlangd, nopdat hij 87Mijn dag zien zou; en hij heeft hem 88gezien en is 89verblijd 90geweest.
86 Gr. van vreugde opgesprongen.
n Gen. 17:17. Luk. 10:24. Hebr. 11:13. verwijsteksten
87 Namelijk van Mijn komst in het vlees, Luk. 10:24. Hebr. 11:13. verwijsteksten
88 Namelijk door het geloof, ziende op de belofte Gods van deze komst.
89 Zie Gen. 17:17. verwijsteksten
90 Of: werd verblijd.
   
57 εἶπον οὖν οἱ Ἰουδαῖοι πρὸς αὐτόν, Πεντήκοντα ἔτη οὔπω ἔχεις, καὶ Ἀβραὰμ ἑώρακας; 57 De Joden dan zeiden tot Hem: Gij hebt nog geen 91vijftig jaren, en hebt Gij Abraham gezien?
91 Namelijk ten hoogste genomen, naar het uitwijzen van Uw wezen. Want Christus was maar omtrent vier en dertig jaren oud, toen Hij leed.
   
58 εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, πρὶν Ἀβραὰμ γενέσθαι, ἐγώ εἰμι. 58 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Eer Abraham 92was, 93ben Ik.
92 Namelijk geboren. Of: werd, namelijk geboren.
93 Namelijk geweest, naar Mijn Goddelijke natuur, die van eeuwigheid is, Micha 5:1. verwijsteksten
   
59 ἦραν οὖν λίθους ἵνα βάλωσιν ἐπ’ αὐτόν· Ἰησοῦς δὲ ἐκρύβη, καὶ ἐξῆλθεν ἐκ τοῦ ἱεροῦ, διελθὼν διὰ μέσου αὐτῶν· καὶ παρῆγεν οὕτως. 59 oZij namen dan stenen op, dat zij ze 94op Hem wierpen. Maar Jezus verborg Zich en ging uit den tempel, 95gaande door het midden van hen, en ging alzo voorbij.
o Luk. 4:29. Joh. 10:31, 39; 11:8. verwijsteksten
94 Namelijk als op een dien zij hielden een godslasteraar te zijn, overmits Hij Zich Gode gelijkmaakte. Zie Lev. 24:16. Joh. 10:33. verwijsteksten
95 Namelijk óf hun ogen houdende, óf Zich verstekende onder de schare, Luk. 4:30; 24:16. verwijsteksten

Einde Johannes 8