Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 7 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 7

 Het ongeloof van Jezus’ broeders
1 Καὶ περιεπάτει ὁ Ἰησοῦς μετὰ ταῦτα ἐν τῇ Γαλιλαίᾳ· οὐ γὰρ ἤθελεν ἐν τῇ Ἰουδαίᾳ περιπατεῖν, ὅτι ἐζήτουν αὐτὸν οἱ Ἰουδαῖοι ἀποκτεῖναι. 1 EN na dezen wandelde Jezus in Galiléa; want Hij wilde in Judéa niet wandelen, omdat de Joden Hem zochten te doden.
2 ἦν δὲ ἐγγὺς ἡ ἑορτὴ τῶν Ἰουδαίων ἡ σκηνοπηγία. 2 En het feest der Joden, namelijk de aloofhuttenzetting, was nabij. a Lev. 23:34. verwijsteksten
3 εἶπον οὖν πρὸς αὐτὸν οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ, Μετάβηθι ἐντεῦθεν, καὶ ὕπαγε εἰς τὴν Ἰουδαίαν, ἵνα καὶ οἱ μαθηταί σου θεωρήσωσι τὰ ἔργα σου ἃ ποιεῖς. 3 Zo zeiden dan Zijn broeders tot Hem: Vertrek vanhier en ga heen in Judéa, opdat ook Uw discipelen Uw werken mogen aanschouwen, die Gij doet.
4 οὐδεὶς γὰρ ἐν κρυπτῷ τι ποιεῖ, καὶ ζητεῖ αὐτὸς ἐν παρρησίᾳ εἶναι. εἰ ταῦτα ποιεῖς, φανέρωσον σεαυτὸν τῷ κόσμῳ. 4 Want niemand doet iets in het verborgen, en zoekt zelf dat men openlijk van hem spreke. Indien Gij deze dingen doet, zo openbaar Uzelven aan de wereld.
5 οὐδὲ γὰρ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ ἐπίστευον εἰς αὐτόν. 5 Want ook Zijn bbroeders geloofden niet in Hem. b Mark. 3:21. verwijsteksten
6 λέγει οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ὁ καιρὸς ὁ ἐμὸς οὔπω πάρεστιν, ὁ δὲ καιρὸς ὁ ὑμέτερος πάντοτέ ἐστιν ἕτοιμος. 6 Jezus dan zeide tot hen: Mijn tijd is nog niet hier, maar uw tijd is altijd bereid.
7 οὐ δύναται ὁ κόσμος μισεῖν ὑμᾶς· ἐμὲ δὲ μισεῖ, ὅτι ἐγὼ μαρτυρῶ περὶ αὐτοῦ, ὅτι τὰ ἔργα αὐτοῦ πονηρά ἐστιν. 7 cDe wereld kan ulieden niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van dezelve getuig dat haar werken dboos zijn. c Joh. 14:17; 15:18. d Joh. 3:19. verwijsteksten
8 ὑμεῖς ἀνάβητε εἰς τὴν ἑορτὴν ταύτην· ἐγὼ οὔπω ἀναβαίνω εἰς τὴν ἑορτὴν ταύτην, ὅτι ὁ καιρὸς ὁ ἐμὸς οὔπω πεπλήρωται. 8 Gaat gijlieden op tot dit feest; Ik ga nog niet op tot dit feest, ewant Mijn tijd is nog niet vervuld. e Joh. 8:20. verwijsteksten
9 ταῦτα δὲ εἰπὼν αὐτοῖς, ἔμεινεν ἐν τῇ Γαλιλαίᾳ. 9 En als Hij deze dingen tot hen gezegd had, bleef Hij in Galiléa.
  
Prediking op het loofhuttenfeest
10 Ὡς δὲ ἀνέβησαν οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ, τότε καὶ αὐτὸς ἀνέβη εἰς τὴν ἑορτήν, οὐ φανερῶς, ἀλλ’ ὡς ἐν κρυπτῷ. 10 Maar als Zijn broeders opgegaan waren, toen ging Hij ook Zelf op tot het feest, niet openlijk, maar als in het verborgen.
11 οἱ οὖν Ἰουδαῖοι ἐζήτουν αὐτὸν ἐν τῇ ἑορτῇ, καὶ ἔλεγον, Ποῦ ἐστιν ἐκεῖνος; 11 De Joden dan zochten Hem in het feest, en zeiden: fWaar is Hij? f Joh. 11:56. verwijsteksten
12 καὶ γογγυσμὸς πολὺς περὶ αὐτοῦ ἦν ἐν τοῖς ὄχλοις· οἱ μὲν ἔλεγον ὅτι Ἀγαθός ἐστιν· ἄλλοι δὲ ἔλεγον, Οὔ, ἀλλὰ πλανᾷ τὸν ὄχλον. 12 gEn er was veel gemurmel van Hem onder de scharen. Sommigen zeiden: hHij is goed. En anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare. g Joh. 9:16; 10:19. h vers 40. Matth. 21:46. Luk. 7:16. Joh. 6:14. verwijsteksten
13 οὐδεὶς μέντοι παρρησίᾳ ἐλάλει περὶ αὐτοῦ διὰ τὸν φόβον τῶν Ἰουδαίων. 13 Nochtans sprak niemand vrijmoediglijk van Hem, iom de vreze der Joden. i Joh. 9:22; 12:42; 19:38. verwijsteksten
14 Ἤδη δὲ τῆς ἑορτῆς μεσούσης, ἀνέβη ὁ Ἰησοῦς εἰς τὸ ἱερόν, καὶ ἐδίδασκε. 14 Doch als het nu in het midden van het feest was, zo ging Jezus op in den tempel en leerde.
15 καὶ ἐθαύμαζον οἱ Ἰουδαῖοι λέγοντες, Πῶς οὗτος γράμματα οἶδε, μὴ μεμαθηκώς; 15 En de Joden verwonderden zich, zeggende: Hoe weet Deze de Schriften, daar Hij ze niet geleerd heeft?
16 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν, Ἡ ἐμὴ διδαχὴ οὐκ ἔστιν ἐμή, ἀλλὰ τοῦ πέμψαντός με. 16 Jezus antwoordde hun en zeide: kMijn leer is Mijne niet, maar Desgenen Die Mij gezonden heeft. k Joh. 3:11; 8:28; 12:49; 14:10, 24. verwijsteksten
17 ἐάν τις θέλῃ τὸ θέλημα αὐτοῦ ποιεῖν, γνώσεται περὶ τῆς διδαχῆς, πότερον ἐκ τοῦ Θεοῦ ἐστιν, ἢ ἐγὼ ἀπ’ ἐμαυτοῦ λαλῶ. 17 Zo iemand wil Deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen of zij uit God is, dan of Ik van Mijzelven spreek.
18 ὁ ἀφ’ ἑαυτοῦ λαλῶν, τὴν δόξαν τὴν ἰδίαν ζητεῖ· ὁ δὲ ζητῶν τὴν δόξαν τοῦ πέμψαντος αὐτόν, οὗτος ἀληθής ἐστι, καὶ ἀδικία ἐν αὐτῷ οὐκ ἔστιν. 18 Die van zichzelven spreekt, zoekt zijn eigen eer; maar Die de eer zoekt Desgenen Die Hem gezonden heeft, Die is waarachtig en geen ongerechtigheid is in Hem.
19 οὐ Μωσῆς δέδωκεν ὑμῖν τὸν νόμον, καὶ οὐδεὶς ἐξ ὑμῶν ποιεῖ τὸν νόμον; τί με ζητεῖτε ἀποκτεῖναι; 19 lHeeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. mWat zoekt gij Mij te doden? l Ex. 20:1; 24:3. Hand. 7:53. m Matth. 12:14. Mark. 3:6. Joh. 5:18; 10:39; 11:53. verwijsteksten
20 ἀπεκρίθη ὁ ὄχλος καὶ εἶπε, Δαιμόνιον ἔχεις· τίς σε ζητεῖ ἀποκτεῖναι; 20 De schare antwoordde en zeide: nGij hebt den duivel; wie zoekt U te doden? n Joh. 8:48, 52; 10:20. verwijsteksten
21 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ἓν ἔργον ἐποίησα, καὶ πάντες θαυμάζετε. 21 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Eén werk heb Ik gedaan, en gij verwondert u allen.
22 διὰ τοῦτο Μωσῆς δέδωκεν ὑμῖν τὴν περιτομήν (οὐχ ὅτι ἐκ τοῦ Μωσέως ἐστίν, ἀλλ’ ἐκ τῶν πατέρων)· καὶ ἐν σαββάτῳ περιτέμνετε ἄνθρωπον. 22 Daarom, Mozes heeft ulieden ode besnijdenis gegeven (niet dat zij uit Mozes is, maar puit de vaderen), en gij besnijdt een mens op den sabbat. o Lev. 12:3. p Gen. 17:10. verwijsteksten
23 εἰ περιτομὴν λαμβάνει ἄνθρωπος ἐν σαββάτῳ, ἵνα μὴ λυθῇ ὁ νόμος Μωσέως, ἐμοὶ χολᾶτε ὅτι ὅλον ἄνθρωπον ὑγιῆ ἐποίησα ἐν σαββάτῳ; 23 Indien een mens de besnijdenis ontvangt op den sabbat, opdat de wet van Mozes niet gebroken worde, zijt gij toornig op Mij, dat Ik een gehelen mens gezond gemaakt heb op den sabbat?
24 μὴ κρίνετε κατ’ ὄψιν, ἀλλὰ τὴν δικαίαν κρίσιν κρίνατε. 24 qOordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt een rechtvaardig oordeel. q Deut. 1:16, 17. Spr. 24:23. Jak. 2:1. verwijsteksten
25 Ἔλεγον οὖν τινες ἐκ τῶν Ἱεροσολυμιτῶν, Οὐχ οὗτός ἐστιν ὃν ζητοῦσιν ἀποκτεῖναι; 25 Sommigen dan uit die van Jeruzalem zeiden: Is Deze niet Dien zij zoeken te doden?
26 καὶ ἴδε παρρησίᾳ λαλεῖ, καὶ οὐδὲν αὐτῷ λέγουσι. μήποτε ἀληθῶς ἔγνωσαν οἱ ἄρχοντες ὅτι οὗτός ἐστιν ἀληθῶς ὁ Χριστός; 26 En zie, Hij spreekt vrijmoediglijk en zij zeggen Hem niets. Zouden nu wel de oversten waarlijk weten, dat Deze waarlijk is de Christus?
27 ἀλλὰ τοῦτον οἴδαμεν πόθεν ἐστίν· ὁ δὲ Χριστὸς ὅταν *ἔρχηται, οὐδεὶς γινώσκει πόθεν ἐστίν.
* ἔρχηται St, B, Sc, M | ἔρχεται Elz
27 rDoch Dezen weten wij vanwaar Hij is; maar de Christus wanneer Hij komen zal, zo zal niemand weten vanwaar Hij is. r Matth. 13:55. Mark. 6:3. Luk. 4:22. verwijsteksten
28 ἔκραξεν οὖν ἐν τῷ ἱερῷ διδάσκων ὁ Ἰησοῦς καὶ λέγων, Κἀμὲ οἴδατε, καὶ οἴδατε πόθεν εἰμί· καὶ ἀπ’ ἐμαυτοῦ οὐκ ἐλήλυθα, ἀλλ’ ἔστιν ἀληθινὸς ὁ πέμψας με, ὃν ὑμεῖς οὐκ οἴδατε. 28 Jezus dan riep in den tempel, lerende en zeggende: En gij kent Mij, en gij weet vanwaar Ik ben; en Ik ben svan Mijzelven niet gekomen, tmaar Hij is waarachtig Die Mij gezonden heeft, Welken gijlieden niet kent. s Joh. 5:43; 8:42. t Joh. 8:26. Rom. 3:4. verwijsteksten
29 ἐγὼ δὲ οἶδα αὐτόν, ὅτι παρ’ αὐτοῦ εἰμι, κἀκεῖνός με ἀπέστειλεν. 29 Maar vIk ken Hem, want Ik ben van Hem, en Hij heeft Mij gezonden. v Joh. 10:15. verwijsteksten
30 ἐζήτουν οὖν αὐτὸν πιάσαι· καὶ οὐδεὶς ἐπέβαλεν ἐπ’ αὐτὸν τὴν χεῖρα, ὅτι οὔπω ἐληλύθει ἡ ὥρα αὐτοῦ. 30 xZij zochten Hem dan te grijpen; maar niemand sloeg de hand aan Hem, want Zijn yure was nog niet gekomen. x vers 19. Mark. 11:18. Luk. 19:47; 20:19. Joh. 8:37. y Joh. 8:20. verwijsteksten
31 πολλοὶ δὲ ἐκ τοῦ ὄχλου ἐπίστευσαν εἰς αὐτόν, καὶ ἔλεγον ὅτι Ὁ Χριστὸς ὅταν ἔλθῃ, μήτι πλείονα σημεῖα τούτων ποιήσει ὧν οὗτος ἐποίησεν; 31 zEn velen uit de schare geloofden in Hem, en zeiden: Wanneer de Christus zal gekomen zijn, zal Hij ook meer tekenen doen dan die welke Deze gedaan heeft? z Joh. 8:30. verwijsteksten
32 ἤκουσαν οἱ Φαρισαῖοι τοῦ ὄχλου γογγύζοντος περὶ αὐτοῦ ταῦτα· καὶ ἀπέστειλαν οἱ Φαρισαῖοι καὶ οἱ ἀρχιερεῖς ὑπηρέτας ἵνα πιάσωσιν αὐτόν. 32 De farizeeën hoorden dat de schare dit van Hem murmelde; en de farizeeën en de overpriesters zonden dienaren, opdat zij Hem grijpen zouden.
33 εἶπεν οὖν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἔτι μικρὸν χρόνον μεθ’ ὑμῶν εἰμι, καὶ ὑπάγω πρὸς τὸν πέμψαντά με. 33 Jezus dan zeide tot hen: aNog een kleinen tijd ben Ik bij u, en Ik ga heen tot Dengene Die Mij gezonden heeft. a Joh. 16:16. verwijsteksten
34 ζητήσετέ με, καὶ οὐχ εὑρήσετε· καὶ ὅπου εἰμὶ ἐγώ, ὑμεῖς οὐ δύνασθε ἐλθεῖν. 34 bGij zult Mij zoeken en gij zult Mij niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen. b Joh. 8:21; 13:33. verwijsteksten
35 εἶπον οὖν οἱ Ἰουδαῖοι πρὸς ἑαυτούς, Ποῦ οὗτος μέλλει πορεύεσθαι ὅτι ἡμεῖς οὐχ εὑρήσομεν αὐτόν; μὴ εἰς τὴν διασπορὰν τῶν Ἑλλήνων μέλλει πορεύεσθαι, καὶ διδάσκειν τοὺς Ἕλληνας; 35 De Joden dan zeiden tot elkander: Waar zal Deze heen gaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Zal Hij tot de verstrooide Grieken gaan, en de Grieken leren?
36 τίς ἐστιν οὗτος ὁ λόγος ὃν εἶπε, Ζητήσετέ με, καὶ οὐχ εὑρήσετε· καὶ ὅπου εἰμὶ ἐγώ, ὑμεῖς οὐ δύνασθε ἐλθεῖν; 36 Wat is dit voor een rede die Hij gezegd heeft: Gij zult Mij zoeken en zult Mij niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen?
37 Ἐν δὲ τῇ ἐσχάτῃ ἡμέρᾳ τῇ μεγάλῃ τῆς ἑορτῆς εἱστήκει ὁ Ἰησοῦς καὶ ἔκραξε, λέγων, Ἐάν τις διψᾷ, ἐρχέσθω πρός με καὶ πινέτω. 37 En op den claatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: dZo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. c Lev. 23:36. d Jes. 55:1. Joh. 6:35. Openb. 22:17. verwijsteksten
38 ὁ πιστεύων εἰς ἐμέ, καθὼς εἶπεν ἡ γραφή, ποταμοὶ ἐκ τῆς κοιλίας αὐτοῦ ῥεύσουσιν ὕδατος ζῶντος. 38 Die in Mij gelooft, gelijkerwijs ede Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. e Jes. 12:3. verwijsteksten
39 (τοῦτο δὲ εἶπε περὶ τοῦ Πνεύματος οὗ ἔμελλον λαμβάνειν οἱ πιστεύοντες εἰς αὐτόν· οὔπω γὰρ ἦν Πνεῦμα Ἅγιον, ὅτι ὁ Ἰησοῦς οὐδέπω ἐδοξάσθη.) 39 (En dit zeide Hij fvan den Geest, Denwelken ontvangen zouden die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.) f Jes. 44:3. Joël 2:28. Hand. 2:17. verwijsteksten
40 πολλοὶ οὖν ἐκ τοῦ ὄχλου ἀκούσαντες τὸν λόγον ἔλεγον, Οὗτός ἐστιν ἀληθῶς ὁ προφήτης. 40 Velen dan uit de schare deze rede horende, zeiden: gDeze is waarlijk de Profeet. g Matth. 21:46. Luk. 7:16. Joh. 6:14. verwijsteksten
41 ἄλλοι ἔλεγον, Οὗτός ἐστιν ὁ Χριστός. ἄλλοι δὲ ἔλεγον, Μὴ γὰρ ἐκ τῆς Γαλιλαίας ὁ Χριστὸς ἔρχεται; 41 Anderen zeiden: hDeze is de Christus. En anderen zeiden: iZal dan de Christus uit Galiléa komen? h Joh. 4:42. i Joh. 1:47. verwijsteksten
42 οὐχὶ ἡ γραφὴ εἶπεν ὅτι ἐκ τοῦ σπέρματος Δαβίδ, καὶ ἀπὸ Βηθλεέμ, τῆς κώμης ὅπου ἦν Δαβίδ, ὁ Χριστὸς ἔρχεται; 42 Zegt de Schrift niet dat de Christus komen zal kuit den zade Davids, en van het vlek lBethlehem, waar David was? k Ps. 132:11. l Micha 5:1. Matth. 2:6. verwijsteksten
43 σχίσμα οὖν ἐν τῷ ὄχλῳ ἐγένετο δι’ αὐτόν. 43 Er werd dan tweedracht onder de schare om Zijnentwil.
44 τινὲς δὲ ἤθελον ἐξ αὐτῶν πιάσαι αὐτόν, ἀλλ’ οὐδεὶς ἐπέβαλεν ἐπ’ αὐτὸν τὰς χεῖρας. 44 En sommigen van hen wilden Hem grijpen; maar niemand sloeg de handen aan Hem.
45 Ἦλθον οὖν οἱ ὑπηρέται πρὸς τοὺς ἀρχιερεῖς καὶ Φαρισαίους· καὶ εἶπον αὐτοῖς ἐκεῖνοι, Διατί οὐκ ἠγάγετε αὐτόν; 45 De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en farizeeën; en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet gebracht?
46 ἀπεκρίθησαν οἱ ὑπηρέται, Οὐδέποτε οὕτως ἐλάλησεν ἄνθρωπος, ὡς οὗτος ὁ ἄνθρωπος. 46 De dienaars antwoordden: Nooit heeft een mens alzo gesproken gelijk deze Mens.
47 ἀπεκρίθησαν οὖν αὐτοῖς οἱ Φαρισαῖοι, Μὴ καὶ ὑμεῖς πεπλάνησθε; 47 De farizeeën dan antwoordden hun: Zijt ook gijlieden verleid?
48 μή τις ἐκ τῶν ἀρχόντων ἐπίστευσεν εἰς αὐτόν, ἢ ἐκ τῶν Φαρισαίων; 48 mHeeft iemand uit de oversten in Hem geloofd, of uit de farizeeën? m Jes. 33:18. Joh. 12:42. 1 Kor. 1:20; 2:8. verwijsteksten
49 ἀλλ’ ὁ ὄχλος οὗτος ὁ μὴ γινώσκων τὸν νόμον ἐπικατάρατοί εἰσι. 49 Maar deze schare, die de wet niet weet, is vervloekt.
50 λέγει Νικόδημος πρὸς αὐτούς, ὁ ἐλθὼν νυκτὸς πρὸς αὐτόν, εἷς ὢν ἐξ αὐτῶν, 50 Nicodémus zeide tot hen, welke ndes nachts tot Hem gekomen was, zijnde een uit hen: n Joh. 3:2; 19:39. verwijsteksten
51 Μὴ ὁ νόμος ἡμῶν κρίνει τὸν ἄνθρωπον, ἐὰν μὴ ἀκούσῃ παρ’ αὐτοῦ πρότερον καὶ γνῷ τί ποιεῖ; 51 oOordeelt ook onze wet den mens, tenzij dat zij eerst van hem gehoord heeft en verstaat wat hij doet? o Ex. 23:1. Lev. 19:15. Deut. 1:17; 17:8; 19:15. verwijsteksten
52 ἀπεκρίθησαν καὶ εἶπον αὐτῷ, Μὴ καὶ σὺ ἐκ τῆς Γαλιλαίας εἶ; ἐρεύνησον καὶ ἴδε ὅτι προφήτης ἐκ τῆς Γαλιλαίας οὐκ ἐγήγερται. 52 Zij antwoordden en zeiden tot hem: Zijt gij ook uit Galiléa? Onderzoek en zie, dat uit Galiléa geen profeet opgestaan is.
53 Καὶ ἐπορεύθη ἕκαστος εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ· 53 En een iegelijk ging heen naar zijn huis.

Einde Johannes 7