Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 5 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 5

1 Christus gaat wederom naar Jeruzalem op het feest, en geneest aldaar op den sabbat een mens die acht en dertig jaren krank gelegen had, aan het badwater Bethesda. 8 Welke op Christus’ bevel zijn bed wegdraagt, en van de Joden daarover bestraft zijnde, zich beroept op Christus. 16 Waarover de Joden Christus zoeken te doden, als Een Die den sabbat brak en Zichzelven Gode gelijkmaakte. 19 Christus verantwoordt Zijn doen, en betuigt dat Hij Zijn Vader gelijk is in al Zijn werkingen, als daar zijn het leven te geven, 22 Oordelen, 23 Goddelijke eer aannemen, 24 Zalig maken, 25 Opwekken uit de doden. 31 Beroept Zich voorts op de getuigenis van Zijn Vader, 33 Van Johannes, 36 En van Zijn wonderwerken. 38 Bestraft der Joden ongeloof. 39 En wijst hen tot het onderzoeken van de Schriften. 45 Ook zelfs van de Schriften van Mozes.
  
De lamme te Bethesda
1 Μετὰ ταῦτα ἦν ἑορτὴ τῶν Ἰουδαίων, καὶ ἀνέβη ὁ Ἰησοῦς εἰς Ἱεροσόλυμα. 1 NA dezen was 1een afeest der Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem.
1 Dit schijnt geweest te zijn het paasfeest, gelijk afgeleid wordt uit Joh. 4:35, alzo tussen dien tijd en pascha geen ander feest kwam, en de oogst van pascha begon, Lev. 23:10. Zodat dit het tweede pascha zou zijn na den doop van Christus. verwijsteksten
a Lev. 23:2. Deut. 16:1. verwijsteksten
   
2 Ἔστι δὲ ἐν τοῖς Ἱεροσολύμοις ἐπὶ τῇ προβατικῇ κολυμβήθρα, ἡ ἐπιλεγομένη Ἑβραϊστὶ Βηθεσδά, πέντε στοὰς ἔχουσα. 2 En er is te Jeruzalem aan de 2Schaapspoort 3een badwater, hetwelk in het Hebreeuws toegenaamd wordt 4Bethesda, hebbende vijf 5zalen.
2 Of: Schapenmarkt; alzo wordt deze plaats genaamd, omdat de schapen, die tot offeranden gebruikt werden, óf daar verkocht, óf door dezelve poort ingebracht werden, als zijnde nabij den tempel. Zie Neh. 3:1, 32; 12:39. verwijsteksten
3 Of: vijver. Velen menen dat dit de vijver is geweest van welken men leest 2 Kon. 20:20, waarin de offerbeesten schijnen gewassen geweest te zijn, eer zij in den tempel werden gebracht. verwijsteksten
4 Dat is, een huis der uitstorting, namelijk van wateren, omdat het water door zekere gangen in den vijver geleid werd. Of, gelijk de Syrische overzetting leest, Bethchesda, dat is, een huis der weldadigheid, omdat de zieken hier verzorgd en sommigen door dit bijzondere wonder genezen werden.
5 Gr. galerijen, panden, dat is, kamers, waarin de zieken waren.
   
3 ἐν ταύταις κατέκειτο πλῆθος πολὺ τῶν ἀσθενούντων, τυφλῶν, χωλῶν, ξηρῶν, ἐκδεχομένων τὴν τοῦ ὕδατος κίνησιν. 3 In dezelve lag een grote menigte van kranken, blinden, kreupelen, 6verdorden, wachtende op de roering van het water.
6 Namelijk aan enige leden.
   
4 ἄγγελος γὰρ κατὰ καιρὸν κατέβαινεν ἐν τῇ κολυμβήθρᾳ, καὶ ἐτάρασσε τὸ ὕδωρ· ὁ οὖν πρῶτος ἐμβὰς μετὰ τὴν ταραχὴν τοῦ ὕδατος, ὑγιὴς ἐγίνετο, ᾧ δήποτε κατείχετο νοσήματι. 4 Want een engel daalde neder op 7zekeren tijd in dat badwater, en beroerde het water; die dan eerst daarin kwam na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was.
7 Die nochtans den lieden onbekend was.
   
5 ἦν δέ τις ἄνθρωπος ἐκεῖ *τριακονταοκτὼ ἔτη ἔχων ἐν τῇ ἀσθενείᾳ.
* τριακονταοκτὼ St, B, Elz | τριάκοντα καὶ ὀκτὼ Sc, M
5 En aldaar was een zeker mens die acht en dertig jaren 8krank gelegen had.
8 Gr. in krankheid had, dat is, doorgebracht had.
   
6 τοῦτον ἰδὼν ὁ Ἰησοῦς κατακείμενον, καὶ γνοὺς ὅτι πολὺν ἤδη χρόνον ἔχει, λέγει αὐτῷ, Θέλεις ὑγιὴς γενέσθαι; 6 Jezus ziende dezen liggen, en wetende dat hij nu langen tijd gelegen had, zeide tot hem: Wilt gij gezond worden?
7 ἀπεκρίθη αὐτῷ ὁ ἀσθενῶν, Κύριε, ἄνθρωπον οὐκ ἔχω ἵνα, ὅταν ταραχθῇ τὸ ὕδωρ, βάλλῃ με εἰς τὴν κολυμβήθραν· ἐν ᾧ δὲ ἔρχομαι ἐγώ, ἄλλος πρὸ ἐμοῦ καταβαίνει. 7 De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb niet een mens om mij te werpen in het badwater, wanneer het water beroerd wordt; en terwijl ik kom, zo daalt een ander vóór mij neder.
8 λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἔγειραι, ἆρον τὸν κράββατόν σου, καὶ περιπάτει. 8 Jezus zeide tot hem: bSta op, 9neem uw beddeken op en wandel.
b Matth. 9:6. Mark. 2:11. Luk. 5:24. verwijsteksten
9 Namelijk tot bewijs van Gods genade jegens u, en van uw volkomen genezing door Mij wonderbaarlijk geschied. Anders was het niet geoorloofd zonder nood lasten te dragen op den sabbat, Jer. 17:22, 24, 27. Van dit Griekse woord krabbaton zie Mark. 2:4. verwijsteksten
   
9 καὶ εὐθέως ἐγένετο ὑγιὴς ὁ ἄνθρωπος, καὶ ἦρε τὸν κράββατον αὐτοῦ καὶ περιεπάτει. Ἦν δὲ σάββατον ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ. 9 En terstond werd de mens gezond, en nam zijn beddeken op en wandelde. cEn het was sabbat op denzelven dag.
c Joh. 9:14. verwijsteksten
   
10 ἔλεγον οὖν οἱ Ἰουδαῖοι τῷ τεθεραπευμένῳ, Σάββατόν ἐστιν· οὐκ ἔξεστί σοι ἆραι τὸν κράββατον. 10 De Joden zeiden dan tot dengene die genezen was: dHet is sabbat; het is u niet geoorloofd het beddeken te dragen.
d Ex. 20:10. Deut. 5:13. Jer. 17:21. Matth. 12:2. Mark. 2:24. Luk. 6:2. verwijsteksten
   
11 ἀπεκρίθη αὐτοῖς, Ὁ ποιήσας με ὑγιῆ, ἐκεῖνός μοι εἶπεν, Ἆρον τὸν κράββατόν σου καὶ περιπάτει. 11 Hij antwoordde hun: Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft mij gezegd: Neem uw beddeken op en wandel.
12 ἠρώτησαν οὖν αὐτόν, Τίς ἐστιν ὁ ἄνθρωπος ὁ εἰπών σοι, Ἆρον τὸν κράββατόν σου καὶ περιπάτει; 12 Zij vraagden hem dan: Wie is de Mens Die u gezegd heeft: Neem uw beddeken op en wandel?
13 ὁ δὲ ἰαθεὶς οὐκ ᾔδει τίς ἐστιν· ὁ γὰρ Ἰησοῦς ἐξένευσεν, ὄχλου ὄντος ἐν τῷ τόπῳ. 13 En die gezond gemaakt was, wist niet wie Hij was; want Jezus was 10ontweken, 11alzo er een grote schare in die plaats was.
10 Gr. uitgezwommen.
11 Of: uit de schare, die in die plaats was.
   
14 μετὰ ταῦτα εὑρίσκει αὐτὸν ὁ Ἰησοῦς ἐν τῷ ἱερῷ, καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ἴδε ὑγιὴς γέγονας· μηκέτι ἁμάρτανε, ἵνα μὴ χεῖρόν τί σοι γένηται. 14 Daarna vond hem Jezus in den tempel en zeide tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; ezondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede.
e Matth. 12:45. Joh. 8:11. verwijsteksten
   
15 ἀπῆλθεν ὁ ἄνθρωπος, καὶ ἀνήγγειλε τοῖς Ἰουδαίοις ὅτι Ἰησοῦς ἐστιν ὁ ποιήσας αὐτὸν ὑγιῆ. 15 De mens ging heen en boodschapte den Joden dat het Jezus was Die hem gezond gemaakt had.
16 καὶ διὰ τοῦτο ἐδίωκον τὸν Ἰησοῦν οἱ Ἰουδαῖοι, καὶ ἐζήτουν αὐτὸν ἀποκτεῖναι, ὅτι ταῦτα ἐποίει ἐν σαββάτῳ. 16 En daarom vervolgden de Joden Jezus en zochten Hem te doden, omdat Hij deze dingen op den sabbat deed.
17 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἀπεκρίνατο αὐτοῖς, Ὁ Πατήρ μου ἕως ἄρτι ἐργάζεται, κἀγὼ ἐργάζομαι. 17 En Jezus antwoordde hun: f12Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook.
f Joh. 14:10. verwijsteksten
12 Christus verantwoordt Zichzelven met het voorbeeld van God, Zijn Vader, alzo de Joden Hem óf hadden tegengeworpen, óf konden tegenwerpen, dat God Zelf op den sabbat van Zijn werken gerust heeft, Gen. 2:2. Ex. 20:11. Namelijk hoewel God gerust heeft van de werken der schepping, dat Hij evenwel nog werkt, ook op sabbatdagen, in het onderhouden en regeren van alle creaturen. verwijsteksten
   
18 διὰ τοῦτο οὖν μᾶλλον ἐζήτουν αὐτὸν οἱ Ἰουδαῖοι ἀποκτεῖναι, ὅτι οὐ μόνον ἔλυε τὸ σάββατον, ἀλλὰ καὶ Πατέρα ἴδιον ἔλεγε τὸν Θεόν, ἴσον ἑαυτὸν ποιῶν τῷ Θεῷ. 18 gDaarom zochten dan de Joden te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen den sabbat 13brak, maar ook zeide dat God Zijn 14eigen Vader was, Zichzelven Gode evengelijk makende.
g Joh. 7:19. verwijsteksten
13 Gr. ontbond, namelijk naar hun gevoelen.
14 Dat is, Zijn natuurlijke Vader, van hetzelfde Wezen en dezelfde macht, gelijk dit de Joden uit Christus’ woorden wel besloten. En alzo wordt ook Christus de eigen Zone Gods genaamd, Rom. 8:32. verwijsteksten
  
De Zoon en de Vader
19 Ἀπεκρίνατο οὖν ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, οὐ δύναται ὁ Υἱὸς ποιεῖν ἀφ’ ἑαυτοῦ οὐδέν, ἐὰν μή τι βλέπῃ τὸν Πατέρα ποιοῦντα· ἃ γὰρ ἂν ἐκεῖνος ποιῇ, ταῦτα καὶ ὁ Υἱὸς ὁμοίως ποιεῖ. 19 Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, hde Zoon kan niets 15van Zichzelven doen, tenzij Hij den Vader 16dat ziet doen; iwant zo wat 17Die doet, 18hetzelve doet ook de Zoon desgelijks.
h vers 30. Joh. 8:38; 9:4. verwijsteksten
15 Namelijk zonder des Vaders macht en wil, die Hij met den Vader gemeen heeft, Joh. 10:30, zodat, gelijk de Vader alles werkt door den Zoon, alzo ook de Zoon niet werkt dan van den Vader door dezelfde kracht. verwijsteksten
16 Gr. iets, dat is, hetzelve.
i Jes. 54:5. Joh. 10:30; 14:9; 17:5. verwijsteksten
17 Namelijk de Vader.
18 Dat is, hetzelfde werk, en door dezelfde Goddelijke kracht, Joh. 1:3. Kol. 1:16. Hebr. 1:3. verwijsteksten
   
20 ὁ γὰρ Πατὴρ φιλεῖ τὸν Υἱόν, καὶ πάντα δείκνυσιν αὐτῷ ἃ αὐτὸς ποιεῖ· καὶ μείζονα τούτων δείξει αὐτῷ ἔργα, ἵνα ὑμεῖς θαυμάζητε. 20 Want de Vader heeft den Zoon lief, en 19ktoont Hem alles wat Hij doet; en Hij zal Hem 20groter werken tonen dan 21deze, 22opdat gij u verwondert.
19 Dat is, maakt den Zoon al Zijn werken gemeen, zodat de Vader alles door den Zoon werkt als door een Medewerker met den Vader, gelijk uit het volgende blijkt.
k Joh. 1:2; 3:35; 7:16; 8:28; 14:24. verwijsteksten
20 Namelijk die daarna verhaald worden vss. 21, 22. verwijsteksten
21 Namelijk deze en dergelijke genezingen.
22 Of: zodat gij u verwonderen zult.
   
21 ὥσπερ γὰρ ὁ Πατὴρ ἐγείρει τοὺς νεκροὺς καὶ ζωοποιεῖ, οὕτω καὶ ὁ Υἱὸς οὓς θέλει ζωοποιεῖ. 21 Want gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend die Hij wil.
22 οὐδὲ γὰρ ὁ Πατὴρ κρίνει οὐδένα, ἀλλὰ τὴν κρίσιν πᾶσαν δέδωκε τῷ Υἱῷ· 22 Want ook de Vader 23oordeelt niemand, lmaar heeft al het oordeel den Zoon gegeven,
23 Namelijk alleen, zonder den Zoon; maar oordeelt en regeert alles door den Zoon, Joh. 3:35; 17:2. verwijsteksten
l Matth. 11:27. Joh. 3:35. verwijsteksten
   
23 ἵνα πάντες τιμῶσι τὸν Υἱόν, καθὼς τιμῶσι τὸν Πατέρα. ὁ μὴ τιμῶν τὸν Υἱόν, οὐ τιμᾷ τὸν Πατέρα τὸν πέμψαντα αὐτόν. 23 Opdat zij allen den Zoon eren, gelijk zij den Vader eren. mDie den Zoon niet eert, eert den Vader niet, Die Hem gezonden heeft.
m 1 Joh. 2:23. verwijsteksten
   
24 ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι ὁ τὸν λόγον μου ἀκούων, καὶ πιστεύων τῷ πέμψαντί με, ἔχει ζωὴν αἰώνιον· καὶ εἰς κρίσιν οὐκ ἔρχεται, ἀλλὰ μεταβέβηκεν ἐκ τοῦ θανάτου εἰς τὴν ζωήν. 24 nVoorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die 24heeft het eeuwige leven, en okomt niet in 25de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven.
n Joh. 3:18; 6:40, 47; 8:51. verwijsteksten
24 Dat is, heeft daarvan het beginsel en de vaste zekerheid, Rom. 8:24. Ef. 2:6. 1 Joh. 3:2. verwijsteksten
o Luk. 23:43. verwijsteksten
25 Gr. oordeel, dat is, veroordeling.
   
25 ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι ἔρχεται ὥρα καὶ νῦν ἐστιν, ὅτε οἱ νεκροὶ ἀκούσονται τῆς φωνῆς τοῦ Υἱοῦ τοῦ Θεοῦ, καὶ οἱ ἀκούσαντες ζήσονται. 25 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: 26De ure komt en is nu, pwanneer 27de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze 28gehoord hebben, zullen 29leven.
26 Dat is, de tijd, namelijk dat de mensen in meerdere menigte en met grotere kracht door de predicatie des Evangelies uit den dood der zonden tot een geestelijk leven zullen opgewekt worden.
p Ef. 2:1, 5. 1 Tim. 5:6. verwijsteksten
27 Dat is, die geestelijk dood zijn door de misdaden en zonden, Ef. 2:1, 5. verwijsteksten
28 Namelijk alzo dat zij die ook door het geloof hebben aangenomen, Joh. 1:12. verwijsteksten
29 Dat is, een nieuw geestelijk leven krijgen, hetwelk genaamd wordt de eerste opstanding, Openb. 20:6. Zie van dit geestelijke leven Rom. 6:4. Gal. 2:20. verwijsteksten
   
26 ὥσπερ γὰρ ὁ Πατὴρ ἔχει ζωὴν ἐν ἑαυτῷ, οὕτως ἔδωκε καὶ τῷ Υἱῷ ζωὴν ἔχειν ἐν ἑαυτῷ· 26 Want gelijk de Vader 30het leven heeft in Zichzelven, alzo heeft Hij ook den Zoon 31gegeven het leven te hebben in Zichzelven;
30 Dat is, het Goddelijk Wezen, Hetwelk in Zichzelven het Leven is, en een Oorzaak en een Fontein des levens in allen. Zie Ps. 36:10. verwijsteksten
31 Namelijk hetzelfde Goddelijk Wezen door de eeuwige geboorte uit den Vader, Ps. 2:7. Micha 5:1. verwijsteksten
   
27 καὶ ἐξουσίαν ἔδωκεν αὐτῷ καὶ κρίσιν ποιεῖν, ὅτι Υἱὸς ἀνθρώπου ἐστί. 27 En heeft Hem macht gegeven ook 32gericht te houden, 33omdat Hij des mensen Zoon is.
32 Gr. oordeel te doen, dat is, om alles te regeren met macht van leven en dood, en voornamelijk ten uitersten dage, Matth. 28:18. Rom. 14:9. Openb. 1:18. verwijsteksten
33 Dat is, omdat Hij in enigheid Zijns Persoons de menselijke natuur aangenomen hebbende, van God tot een Middelaar en Rechter is gesteld, en hetzelve ambt ook als Mens zal uitrichten, Dan. 7:13. Joh. 17:2. Hand. 10:42; 17:31. verwijsteksten
   
28 μὴ θαυμάζετε τοῦτο· ὅτι ἔρχεται ὥρα, ἐν ᾗ πάντες οἱ ἐν τοῖς μνημείοις ἀκούσονται τῆς φωνῆς αὐτοῦ, 28 34Verwondert u daar niet over; want de ure 35komt qin welke allen die in de graven zijn, 36Zijn stem zullen horen,
34 Namelijk alsof Ik Mij al te grote dingen zou toeschrijven. Want Ik zal nog groter dingen doen, namelijk alle doden opwekken, gelijk volgt.
35 Dat is, zal komen.
q 1 Thess. 4:16. verwijsteksten
36 Van deze stem zie 1 Kor. 15:52. 1 Thess. 4:16. verwijsteksten
   
29 καὶ ἐκπορεύσονται, οἱ τὰ ἀγαθὰ ποιήσαντες, εἰς ἀνάστασιν ζωῆς· οἱ δὲ τὰ φαῦλα πράξαντες, εἰς ἀνάστασιν κρίσεως. 29 rEn zullen uitgaan: 37die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding 38der verdoemenis.
r Dan. 12:2. Matth. 25:34, 46. verwijsteksten
37 Zie hiervan Matth. 25:46. verwijsteksten
38 Gr. des oordeels.
   
30 Οὐ δύναμαι ἐγὼ ποιεῖν ἀπ’ ἐμαυτοῦ οὐδέν· καθὼς ἀκούω, κρίνω· καὶ ἡ κρίσις ἡ ἐμὴ δικαία ἐστίν· ὅτι οὐ ζητῶ τὸ θέλημα τὸ ἐμόν, ἀλλὰ τὸ θέλημα τοῦ πέμψαντός με Πατρός. 30 Ik kan 39van Mijzelven niets doen. Gelijk Ik 40hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig; swant Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft.
39 Dat is, zonder de macht en den wil des Vaders, die Ik met Hem gemeen heb, gelijk ook het gehele Goddelijk Wezen.
40 Namelijk van den Vader, dat is, zo Mij de Vader voorgaat en beveelt.
s Joh. 6:38. verwijsteksten
   
31 ἐὰν ἐγὼ μαρτυρῶ περὶ ἐμαυτοῦ, ἡ μαρτυρία μου οὐκ ἔστιν ἀληθής. 31 tIndien 41Ik van Mijzelven getuig, Mijn getuigenis is 42niet waarachtig.
t Joh. 8:14. verwijsteksten
41 Namelijk alleen.
42 Dat is, gij zoudt daaraan kunnen twijfelen. Want anderszins is Christus’ getuigenis in zichzelve altijd waarachtig en aannemelijk. Zie Joh. 8:14. verwijsteksten
   
32 ἄλλος ἐστὶν ὁ μαρτυρῶν περὶ ἐμοῦ, καὶ οἶδα ὅτι ἀληθής ἐστιν ἡ μαρτυρία ἣν μαρτυρεῖ περὶ ἐμοῦ. 32 Er vis 43een Ander Die van Mij getuigt, en Ik weet dat de getuigenis welke Hij van Mij getuigt, waarachtig is.
v Jes. 42:1. Matth. 3:17; 17:5. verwijsteksten
43 Namelijk Mijn Vader. Zie vers 37. verwijsteksten
   
33 ὑμεῖς ἀπεστάλκατε πρὸς Ἰωάννην, καὶ μεμαρτύρηκε τῇ ἀληθείᾳ. 33 xGijlieden hebt tot Johannes gezonden, en hij heeft 44der waarheid getuigenis gegeven.
x Joh. 1:15, 19, 27. verwijsteksten
44 Namelijk van Mij.
   
34 ἐγὼ δὲ οὐ παρὰ ἀνθρώπου τὴν μαρτυρίαν λαμβάνω, ἀλλὰ ταῦτα λέγω ἵνα ὑμεῖς σωθῆτε. 34 Doch Ik neem geen getuigenis 45van een mens; maar dit zeg Ik 46opdat gijlieden zoudt behouden worden.
45 Namelijk alsof Ik het voor Mij van node had.
46 Namelijk zo gij Johannes’ getuigenis gelooft.
   
35 ἐκεῖνος ἦν ὁ λύχνος ὁ καιόμενος καὶ φαίνων, ὑμεῖς δὲ ἠθελήσατε ἀγαλλιασθῆναι πρὸς ὥραν ἐν τῷ φωτὶ αὐτοῦ. 35 Hij was een brandende en 47lichtende kaars; en gij hebt ulieden voor een 48korten tijd 49in zijn licht willen verheugen.
47 Of: schijnende, namelijk met leer en leven.
48 Gr. ure, dat is, een korten tijd.
49 Dat is, zijn leer met vreugde willen aannemen.
   
36 ἐγὼ δὲ ἔχω τὴν μαρτυρίαν μείζω τοῦ Ἰωάννου· τὰ γὰρ ἔργα ἃ ἔδωκέ μοι ὁ Πατὴρ ἵνα τελειώσω αὐτά, αὐτὰ τὰ ἔργα ἃ ἐγὼ ποιῶ, μαρτυρεῖ περὶ ἐμοῦ ὅτι ὁ Πατήρ με ἀπέσταλκε. 36 yMaar Ik heb een getuigenis meerder dan die van Johannes; zwant 50de werken die Mij de Vader gegeven heeft om die te volbrengen, dezelve werken die Ik doe, getuigen van Mij, dat Mij de Vader gezonden heeft.
y 1 Joh. 5:9. verwijsteksten
z Joh. 10:25. verwijsteksten
50 Dat is, wonderwerken, gelijk Joh. 10:37. verwijsteksten
   
37 καὶ ὁ πέμψας με Πατήρ, αὐτὸς μεμαρτύρηκε περὶ ἐμοῦ. οὔτε φωνὴν αὐτοῦ ἀκηκόατε πώποτε, οὔτε εἶδος αὐτοῦ ἑωράκατε. 37 aEn de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Zelf van Mij 51getuigd. 52Gij hebt noch Zijn stem ooit gehoord, bnoch Zijn gedaante gezien;
a Matth. 3:17; 17:5. Mark. 1:11; 9:7. Luk. 3:22; 9:35. Joh. 1:33; 6:27; 8:18. 2 Petr. 1:17. verwijsteksten
51 Namelijk als Ik van Johannes gedoopt werd. Zie Matth. 3:17. verwijsteksten
52 Dat is, al is het dat gij daarvan zeer roemt, dat uw vaders Gods stem gehoord en Hem in enige openbaringen gezien hebben, nochtans toont gij metterdaad dat gij Hem noch gehoord noch gezien hebt, dat is, dat gij geen ware kennis van Hem en Zijn woord hebt, overmits gij in Mij, Zijn Zoon, niet gelooft.
b Ex. 33:20. Deut. 4:12. 1 Tim. 6:16. 1 Joh. 4:12. verwijsteksten
   
38 καὶ τὸν λόγον αὐτοῦ οὐκ ἔχετε μένοντα ἐν ὑμῖν, ὅτι ὃν ἀπέστειλεν ἐκεῖνος, τούτῳ ὑμεῖς οὐ πιστεύετε. 38 En Zijn Woord hebt gij niet in u blijvende; want gij gelooft Dien niet, Dien Hij gezonden heeft.
39 ἐρευνᾶτε τὰς γραφάς, ὅτι ὑμεῖς δοκεῖτε ἐν αὐταῖς ζωὴν αἰώνιον ἔχειν, καὶ ἐκεῖναί εἰσιν αἱ μαρτυροῦσαι περὶ ἐμοῦ· 39 53cOnderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve 54het eeuwige leven te hebben, en ddie zijn het die van Mij getuigen.
53 Of: Gij onderzoekt.
c Jes. 34:16. Luk. 16:29. Hand. 17:11. verwijsteksten
54 Dat is, dat de weg om het eeuwige leven te verkrijgen in dezelve geleerd en aangewezen wordt, welke een goede mening was.
d Deut. 18:18. Luk. 24:27. Joh. 1:46. verwijsteksten
   
40 καὶ οὐ θέλετε ἐλθεῖν πρός με, ἵνα ζωὴν ἔχητε. 40 En gij wilt 55tot Mij niet komen opdat gij het leven moogt hebben.
55 Dat is, in Mij niet geloven.
   
41 δόξαν παρὰ ἀνθρώπων οὐ λαμβάνω· 41 Ik neem geen 56eer van mensen;
56 Gr. heerlijkheid, dat is, Ik zeg dit niet uit eergierigheid, maar tot de eer Mijns Vaders en tot uw zaligheid.
   
42 ἀλλ’ ἔγνωκα ὑμᾶς, ὅτι τὴν ἀγάπην τοῦ Θεοῦ οὐκ ἔχετε ἐν ἑαυτοῖς. 42 Maar Ik ken ulieden, dat gij de liefde Gods in uzelven niet hebt.
43 ἐγὼ ἐλήλυθα ἐν τῷ ὀνόματι τοῦ Πατρός μου, καὶ οὐ λαμβάνετέ με· ἐὰν ἄλλος ἔλθῃ ἐν τῷ ὀνόματι τῷ ἰδίῳ, ἐκεῖνον λήψεσθε. 43 Ik ben gekomen 57in den Naam Mijns Vaders, en gij neemt Mij niet aan; zo 58een ander komt 59in zijn eigen naam, dien zult gij aannemen.
57 Dat is, van den Vader gesteld en gezonden.
58 Namelijk valse leraar, of valse christus. Zie Matth. 24:5, 24. Hand. 5:36. verwijsteksten
59 Dat is, vanzelf zich opwerpende, zonder van God gezonden te zijn.
   
44 πῶς δύνασθε ὑμεῖς πιστεῦσαι, δόξαν παρὰ ἀλλήλων λαμβάνοντες, καὶ τὴν δόξαν τὴν παρὰ τοῦ μόνου Θεοῦ οὐ ζητεῖτε; 44 eHoe kunt gij geloven, gij die eer van elkander 60neemt, en de eer die 61van God alleen is, niet zoekt?
e Joh. 12:43. verwijsteksten
60 Dat is, zoekt.
61 Of: van den enigen God, namelijk dat gij door het ware geloof Zijn kinderen en erfgenamen moogt worden, Joh. 1:12. verwijsteksten
   
45 μὴ δοκεῖτε ὅτι ἐγὼ κατηγορήσω ὑμῶν πρὸς τὸν Πατέρα· ἔστιν ὁ κατηγορῶν ὑμῶν, Μωσῆς, εἰς ὃν ὑμεῖς ἠλπίκατε. 45 Meent niet dat Ik u 62verklagen zal bij den Vader; die u verklaagt is 63Mozes, 64op welken gij gehoopt hebt.
62 Of: beschuldigen, dat is, dat Ik u zal behoeven te beschuldigen.
63 Of: daar is een die u verklaagt, namelijk Mozes, dat is, de Schriften van Mozes, Luk. 16:29. verwijsteksten
64 Dat is, in welke Schriften gij vertrouwt het eeuwige leven te vinden. Zie vers 39. verwijsteksten
   
46 εἰ γὰρ ἐπιστεύετε Μωσῇ, ἐπιστεύετε ἂν ἐμοί· περὶ γὰρ ἐμοῦ ἐκεῖνος ἔγραψεν. 46 Want indien gij Mozes geloofdet, zo zoudt gij Mij geloven; fwant hij heeft van Mij geschreven.
f Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 28:14. Deut. 18:18. verwijsteksten
   
47 εἰ δὲ τοῖς ἐκείνου γράμμασιν οὐ πιστεύετε, πῶς τοῖς ἐμοῖς ῥήμασι πιστεύσετε; 47 Maar zo gij 65zijn Schriften niet gelooft, hoe zult gij Mijn 66woorden geloven?
65 Namelijk die gij zo hoogacht.
66 Namelijk die gij zo weinig acht.

Einde Johannes 5