Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 2 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 2

1 Christus op de bruiloft te Kana verandert het water in wijn. 11 Hetwelk het beginsel is van Zijn wonderwerken. 12 Gaat naar Kapernaüm. 13 En vandaar naar Jeruzalem, op het feest van pascha. 14 Drijft de verkopers en wisselaars uit den tempel. 18 De Joden begeren een teken, welke Hij wijst op het breken en wederoprichten van den tempel Zijns lichaams. 23 Velen ziende Zijn wonderwerken, geloven in Hem. 24 Doch Hij betrouwt Zichzelven hun niet, omdat Hij hun hart kende.
  
De bruiloft te Kana
1 Καὶ τῇ ἡμέρᾳ τῇ τρίτῃ γάμος ἐγένετο ἐν Κανᾷ τῆς Γαλιλαίας, καὶ ἦν ἡ μήτηρ τοῦ Ἰησοῦ ἐκεῖ· 1 EN op den 1derden dag was er een bruiloft te Kana 2in Galiléa; en de moeder van Jezus was aldaar.
1 Namelijk na Zijn vertrek naar Galilea, waarvan Joh. 1:44 gesproken wordt. verwijsteksten
2 Dat is, gelegen in Galilea, omtrent drie uren gaans van Nazareth. Wordt alzo genaamd om te onderscheiden van een ander Kana, gelegen bij de palen van Fenicië, in den stam van Aser, Joz. 19:28. verwijsteksten
   
2 ἐκλήθη δὲ καὶ ὁ Ἰησοῦς καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ εἰς τὸν γάμον. 2 En Jezus was ook 3genood, en Zijn discipelen, tot de bruiloft.
3 Gr. geroepen.
   
3 καὶ ὑστερήσαντος οἴνου, λέγει ἡ μήτηρ τοῦ Ἰησοῦ πρὸς αὐτόν, Οἶνον οὐκ ἔχουσι. 3 En als er wijn ontbrak, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn.
4 λέγει αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Τί ἐμοὶ καὶ σοί, γύναι; οὔπω ἥκει ἡ ὥρα μου. 4 Jezus zeide tot haar: 4Vrouw, 5wat heb Ik met u te doen? Mijn 6ure is nog niet gekomen.
4 Zo noemt Christus Zijn moeder, niet uit kleinachting, maar om aan te wijzen dat haar moederlijke autoriteit in zaken Zijn ambt aangaande, niet moest gelden, maar alleen Zijn Goddelijke beroeping.
5 Gr. wat is Mij en u. Een Hebreeuwse manier van spreken, met zich brengende een bestraffing. Zie 2 Sam. 16:10; 19:22. verwijsteksten
6 Dat is, het is nog de bekwame tijd niet.
   
5 λέγει ἡ μήτηρ αὐτοῦ τοῖς διακόνοις, Ὅ τι ἂν λέγῃ ὑμῖν, ποιήσατε. 5 Zijn moeder zeide tot de dienaars: Zo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat.
6 ἦσαν δὲ ἐκεῖ ὑδρίαι λίθιναι ἓξ κείμεναι κατὰ τὸν καθαρισμὸν τῶν Ἰουδαίων, χωροῦσαι ἀνὰ μετρητὰς δύο ἢ τρεῖς. 6 En aldaar waren zes stenen watervaten gesteld, anaar 7de reiniging der Joden, elk houdende twee of drie 8metreten.
a Mark. 7:3. verwijsteksten
7 Dat is, naar de wijze van de reiniging der Joden, waarvan zie Matth. 15:2; 23:25. Mark. 7:4, 8. Luk. 11:39. verwijsteksten
8 Elke metreet hield, gelijk sommigen rekenen, omtrent honderd en twintig ponden nat; elk pond nu voor een halve pint gerekend zijnde, zou elke metreet houden omtrent vijftien stopen. Zodat de watervaten van twee metreten zouden houden omtrent dertig stopen, en van drie metreten vijf en veertig stopen.
   
7 λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Γεμίσατε τὰς ὑδρίας ὕδατος. καὶ ἐγέμισαν αὐτὰς ἕως ἄνω. 7 Jezus zeide tot hen: Vult de watervaten met water. En zij vulden ze tot boven toe.
8 καὶ λέγει αὐτοῖς, Ἀντλήσατε νῦν, καὶ φέρετε τῷ ἀρχιτρικλίνῳ. καὶ ἤνεγκαν. 8 En Hij zeide tot hen: Schept nu en draagt het tot den 9hofmeester. En zij droegen het.
9 Gr. architriclinos, dat is, de overste van de eetzaal, die bij ons gemeenlijk schafmeester of hofmeester genaamd wordt.
   
9 ὡς δὲ ἐγεύσατο ὁ ἀρχιτρίκλινος τὸ ὕδωρ οἶνον γεγενημένον (καὶ οὐκ ᾔδει πόθεν ἐστίν· οἱ δὲ διάκονοι ᾔδεισαν οἱ ἠντληκότες τὸ ὕδωρ), φωνεῖ τὸν νυμφίον ὁ ἀρχιτρίκλινος, 9 Als nu de hofmeester het water dat wijn geworden was, geproefd had (en hij wist niet vanwaar de wijn was; maar de dienaren die het water geschept hadden, wisten het), zo riep de hofmeester den bruidegom,
10 καὶ λέγει αὐτῷ, Πᾶς ἄνθρωπος πρῶτον τὸν καλὸν οἶνον τίθησι, καὶ ὅταν μεθυσθῶσι, τότε τὸν ἐλάσσω· σὺ τετήρηκας τὸν καλὸν οἶνον ἕως ἄρτι. 10 En zeide tot hem: Alle 10man zet eerst den goeden wijn op, en wanneer men 11wel gedronken heeft, alsdan den minderen; maar gij hebt den goeden wijn tot nu toe bewaard.
10 Gr. mens.
11 Gr. als zij dronken geworden zijn, dat is, door den drank verheugd zijn geworden. Want dit woord betekent niet altijd hetgeen eigenlijk dronkenschap genaamd wordt, maar ook een milde nuttiging van den drank, zonder overdaad, tot verheuging. Zie Gen. 43:34. Hagg. 1:6. verwijsteksten
   
11 ταύτην ἐποίησε τὴν ἀρχὴν τῶν σημείων ὁ Ἰησοῦς ἐν Κανᾷ τῆς Γαλιλαίας, καὶ ἐφανέρωσε τὴν δόξαν αὐτοῦ· καὶ ἐπίστευσαν εἰς αὐτὸν οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ. 11 Dit 12beginsel der tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galiléa, en heeft Zijn 13heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen 14geloofden in Hem.
12 Dat is, het eerste van al de wonderen die Hij ooit in het openbaar gedaan heeft; of: het eerste dat Hij in Galilea gedaan heeft, gelijk men kan afleiden uit Joh. 4:46, 54. verwijsteksten
13 Dat is, de kracht en majesteit Zijner Goddelijke natuur.
14 Dat is, werden daardoor in het geloof versterkt, dat Hij de Zone Gods en de ware Messias was. Want dat zij tevoren al geloofden, blijkt uit Joh. 1:41, 46, 50. verwijsteksten
   
12 Μετὰ τοῦτο κατέβη εἰς Καπερναούμ, αὐτὸς καὶ ἡ μήτηρ αὐτοῦ, καὶ οἱ ἀδελφοὶ αὐτοῦ, καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ· καὶ ἐκεῖ ἔμειναν οὐ πολλὰς ἡμέρας. 12 Daarna ging Hij af naar Kapérnaüm, Hij en Zijn moeder en Zijn 15broeders en Zijn discipelen, en zij bleven aldaar niet vele dagen.
15 Dat is, Zijn bloedverwanten. Zie Matth. 12:46. verwijsteksten
  
De tempelreiniging
13 Καὶ ἐγγὺς ἦν τὸ πάσχα τῶν Ἰουδαίων, καὶ ἀνέβη εἰς Ἱεροσόλυμα ὁ Ἰησοῦς. 13 En het 16pascha der Joden was nabij, en Jezus ging op naar Jeruzalem.
16 Dit was het eerste pascha na Zijn doop, op welk Hij denzelven tempel nog eens reinigt omtrent Zijn laatste pascha. Zie Matth. 21:12. Luk. 19:45. verwijsteksten
   
14 καὶ εὗρεν ἐν τῷ ἱερῷ τοὺς πωλοῦντας βόας καὶ πρόβατα καὶ περιστεράς, καὶ τοὺς κερματιστὰς καθημένους. 14 bEn Hij vond in den tempel, 17die ossen en schapen en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende.
b Matth. 21:12. Mark. 11:15. Luk. 19:45. verwijsteksten
17 Zie hiervan Matth. 21:12. verwijsteksten
   
15 καὶ ποιήσας φραγέλλιον ἐκ σχοινίων πάντας ἐξέβαλεν ἐκ τοῦ ἱεροῦ, τά τε πρόβατα καὶ τοὺς βόας· καὶ τῶν κολλυβιστῶν ἐξέχεε τὸ κέρμα, καὶ τὰς τραπέζας ἀνέστρεψε· 15 En een gesel van touwtjes gemaakt hebbende, 18dreef Hij hen allen uit den tempel, ook de schapen en de ossen; en 19het geld der wisselaars stortte Hij uit, en keerde de tafels om.
18 Gr. wierp Hij hen allen uit.
19 Het Griekse woord betekent kleingeld, waarmede het grote geld verwisseld wordt.
   
16 καὶ τοῖς τὰς περιστερὰς πωλοῦσιν εἶπεν, Ἄρατε ταῦτα ἐντεῦθεν· μὴ ποιεῖτε τὸν οἶκον τοῦ Πατρός μου οἶκον ἐμπορίου. 16 En Hij zeide tot degenen die de duiven verkochten: Neemt deze dingen vanhier weg; maakt niet het huis Mijns Vaders tot een huis van koophandel.
17 ἐμνήσθησαν δὲ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ ὅτι γεγραμμένον ἐστίν, Ὁ ζῆλος τοῦ οἴκου σου κατέφαγέ με. 17 En Zijn discipelen werden indachtig dat er geschreven is: cDe ijver van Uw huis heeft Mij 20verslonden.
c Ps. 69:10. verwijsteksten
20 Gr. opgegeten.
   
18 ἀπεκρίθησαν οὖν οἱ Ἰουδαῖοι καὶ εἶπον αὐτῷ, Τί σημεῖον δεικνύεις ἡμῖν, ὅτι ταῦτα ποιεῖς; 18 De Joden antwoordden dan en zeiden tot Hem: dWat teken toont Gij ons, 21dat Gij deze dingen doet?
d Matth. 12:38; 16:1. Mark. 8:11. Luk. 11:29. Joh. 6:30. verwijsteksten
21 Of: waarom, dewijl.
   
19 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Λύσατε τὸν ναὸν τοῦτον, καὶ ἐν τρισὶν ἡμέραις ἐγερῶ αὐτόν. 19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: e22Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten.
e Matth. 26:61; 27:40. Mark. 14:58; 15:29. verwijsteksten
22 Gr. Ontbindt, of: Ontdoet.
   
20 εἶπον οὖν οἱ Ἰουδαῖοι, Τεσσαράκοντα καὶ ἓξ ἔτεσιν ᾠκοδομήθη ὁ ναὸς οὗτος, καὶ σὺ ἐν τρισὶν ἡμέραις ἐγερεῖς αὐτόν; 20 De Joden zeiden dan: 23Zes en veertig jaren is over dezen tempel gebouwd, en Gij, zult Gij dien in drie dagen oprichten?
23 Namelijk nadat de Joden uit de Babylonische gevangenis waren wedergekeerd. Waarvan zie Ezra 4; 5; 6, en Josephus, Oudheden, boek 11, hfdst. 1; 2; 3; 4. verwijsteksten
   
21 ἐκεῖνος δὲ ἔλεγε περὶ τοῦ ναοῦ τοῦ σώματος αὐτοῦ. 21 Maar Hij zeide dit van 24den tempel Zijns lichaams.
24 Dat is, van Zijn eigen lichaam of menselijke natuur, in welke de volheid der Godheid lichamelijk als in haar tempel woont, Kol. 2:9, en waarvan deze tempel te Jeruzalem een voorbeeld was. verwijsteksten
   
22 ὅτε οὖν ἠγέρθη ἐκ νεκρῶν, ἐμνήσθησαν οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ ὅτι τοῦτο ἔλεγεν αὐτοῖς· καὶ ἐπίστευσαν τῇ γραφῇ, καὶ τῷ λόγῳ ᾧ εἶπεν ὁ Ἰησοῦς. 22 Daarom, als Hij opgestaan was van de doden, fwerden Zijn discipelen gedachtig dat Hij dit tot hen gezegd had; en zij geloofden de Schrift en het woord dat Jezus gesproken had.
f Luk. 24:8. verwijsteksten
   
23 Ὡς δὲ ἦν ἐν Ἱεροσολύμοις ἐν τῷ πάσχα, ἐν τῇ ἑορτῇ, πολλοὶ ἐπίστευσαν εἰς τὸ ὄνομα αὐτοῦ, θεωροῦντες αὐτοῦ τὰ σημεῖα ἃ ἐποίει. 23 En als Hij te Jeruzalem was op het pascha, in het feest, 25geloofden velen in Zijn Naam, ziende Zijn tekenen, die Hij deed.
25 Namelijk met een blote kennis en toestemming, zonder rechten grond en vertrouwen, gelijk blijkt uit het volgende vers.
   
24 αὐτὸς δὲ ὁ Ἰησοῦς οὐκ ἐπίστευεν ἑαυτὸν αὐτοῖς, διὰ τὸ αὐτὸν γινώσκειν πάντας, 24 Maar Jezus Zelf betrouwde hun Zichzelven niet, omdat Hij hen allen kende,
25 καὶ ὅτι οὐ χρείαν εἶχεν ἵνα τις μαρτυρήσῃ περὶ τοῦ ἀνθρώπου· αὐτὸς γὰρ ἐγίνωσκε τί ἦν ἐν τῷ ἀνθρώπῳ. 25 En omdat Hij niet van node had dat iemand getuigen zou van den mens; gwant Hij Zelf 26wist wat in den mens was.
g 1 Sam. 16:7. 1 Kron. 28:9. Ps. 7:10; 103:14. Jer. 11:20; 17:10; 20:12. Joh. 6:64. verwijsteksten
26 Namelijk als waarachtig God en Kenner der harten, Openb. 2:23. verwijsteksten

Einde Johannes 2