Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | Jezus door Pilatus overgegeven |
1 Τότε οὖν ἔλαβεν ὁ Πιλάτος τὸν Ἰησοῦν, καὶ ἐμαστίγωσε. | | 1 TOEN
anam Pilatus dan Jezus en geselde Hem. a Matth. 27:26. Mark. 15:15. a Matth. 27:26 Toen liet hij hun Barábbas los, maar Jezus gegeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden. Mark. 15:15 Pilatus nu, willende de schare genoegdoen, heeft hun Barábbas losgelaten, en gaf Jezus over, als hij Hem gegeseld had, om gekruist te worden. |
2 καὶ οἱ στρατιῶται πλέξαντες στέφανον ἐξ ἀκανθῶν ἐπέθηκαν αὐτοῦ τῇ κεφαλῇ, καὶ ἱμάτιον πορφυροῦν περιέβαλον αὐτόν, | | 2 En de krijgsknechten een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om, |
3 καὶ ἔλεγον, Χαῖρε, ὁ βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων· καὶ ἐδίδουν αὐτῷ ῥαπίσματα. | | 3 En zeiden: Wees gegroet, Gij Koning der Joden. En zij gaven Hem kinnebakslagen. |
4 ἐξῆλθεν οὖν πάλιν ἔξω ὁ Πιλάτος, καὶ λέγει αὐτοῖς, Ἴδε, ἄγω ὑμῖν αὐτὸν ἔξω, ἵνα γνῶτε ὅτι ἐν αὐτῷ οὐδεμίαν αἰτίαν εὑρίσκω. | | 4 Pilatus dan kwam wederom uit, en zeide tot hen: Zie, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij weet dat ik in Hem geen schuld vind. |
5 ἐξῆλθεν οὖν ὁ Ἰησοῦς ἔξω, φορῶν τὸν ἀκάνθινον στέφανον καὶ τὸ πορφυροῦν ἱμάτιον. καὶ λέγει αὐτοῖς, Ἴδε, ὁ ἄνθρωπος. | | 5 Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Zie, de Mens. |
6 ὅτε οὖν εἶδον αὐτὸν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ ὑπηρέται, ἐκραύγασαν λέγοντες, Σταύρωσον, σταύρωσον. λέγει αὐτοῖς ὁ Πιλάτος, Λάβετε αὐτὸν ὑμεῖς καὶ σταυρώσατε· ἐγὼ γὰρ οὐχ εὑρίσκω ἐν αὐτῷ αἰτίαν. | | 6 Als Hem dan de overpriesters en de dienaars zagen, riepen zij, zeggende: Kruis Hem, kruis Hem. Pilatus zeide tot hen: Neemt gijlieden Hem en kruist Hem; want ik vind in Hem geen schuld. |
7 ἀπεκρίθησαν αὐτῷ οἱ Ἰουδαῖοι, Ἡμεῖς νόμον ἔχομεν, καὶ κατὰ τὸν νόμον ἡμῶν ὀφείλει ἀποθανεῖν, ὅτι ἑαυτὸν *Υἱὸν τοῦ Θεοῦ ἐποίησεν. * Υἱὸν τοῦ Θεοῦ B, Elz, Sc | Υἱὸν Θεοῦ St, M-pt | Θεοῦ Υἱὸν M-pt | | 7 De Joden antwoordden hem: bWij hebben een wet, en naar onze wet moet Hij sterven, cwant Hij heeft Zichzelven Gods Zoon gemaakt. b Lev. 24:16. c Joh. 5:18; 10:33. b Lev. 24:16 En wie den Naam des HEEREN gelasterd zal hebben, zal zekerlijk gedood worden; de ganse vergadering zal hem zekerlijk stenigen. Alzo zal de vreemdeling zijn gelijk de inboorling; als hij den NAAM zal gelasterd hebben, hij zal gedood worden. c Joh. 5:18 Daarom zochten dan de Joden te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen den sabbat brak, maar ook zeide dat God Zijn eigen Vader was, Zichzelven Gode evengelijk makende. Joh. 10:33 De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over enig goed werk, maar over godslastering, en omdat Gij een Mens zijnde, Uzelven God maakt. |
8 ὅτε οὖν ἤκουσεν ὁ Πιλάτος τοῦτον τὸν λόγον, μᾶλλον ἐφοβήθη, | | 8 Toen Pilatus dan dit woord hoorde, werd hij meer bevreesd; |
9 καὶ εἰσῆλθεν εἰς τὸ πραιτώριον πάλιν, καὶ λέγει τῷ Ἰησοῦ, Πόθεν εἶ σύ; ὁ δὲ Ἰησοῦς ἀπόκρισιν οὐκ ἔδωκεν αὐτῷ. | | 9 En ging wederom in het rechthuis, en zeide tot Jezus: Vanwaar zijt Gij? Maar Jezus gaf hem geen antwoord. |
10 λέγει οὖν αὐτῷ ὁ Πιλάτος, Ἐμοὶ οὐ λαλεῖς; οὐκ οἶδας ὅτι ἐξουσίαν ἔχω σταυρῶσαί σε, καὶ ἐξουσίαν ἔχω ἀπολῦσαί σε; | | 10 Pilatus dan zeide tot Hem: Spreekt Gij tot mij niet? Weet Gij niet dat ik macht heb U te kruisigen, en macht heb U los te laten? |
11 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς, Οὐκ εἶχες ἐξουσίαν οὐδεμίαν κατ’ ἐμοῦ, εἰ μὴ ἦν σοι δεδομένον ἄνωθεν· διὰ τοῦτο ὁ παραδιδούς μέ σοι μείζονα ἁμαρτίαν ἔχει. | | 11 Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven was; daarom, die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft groter zonde. |
12 ἐκ τούτου ἐζήτει ὁ Πιλάτος ἀπολῦσαι αὐτόν. οἱ δὲ Ἰουδαῖοι ἔκραζον λέγοντες, Ἐὰν τοῦτον ἀπολύσῃς, οὐκ εἶ φίλος τοῦ Καίσαρος· πᾶς ὁ βασιλέα αὐτὸν ποιῶν, ἀντιλέγει τῷ Καίσαρι. | | 12 Van toen af zocht Pilatus Hem los te laten; maar de Joden riepen, zeggende: Indien gij Dezen loslaat, zo zijt gij des keizers vriend niet; deen iegelijk die zichzelven koning maakt, wederspreekt den keizer. d Hand. 17:7. d Hand. 17:7 Welke Jason in zijn huis genomen heeft; en al dezen doen tegen de geboden des keizers, zeggende dat er een andere Koning is, namelijk een Jezus. |
13 ὁ οὖν Πιλάτος ἀκούσας τοῦτον τὸν λόγον ἤγαγεν ἔξω τὸν Ἰησοῦν, καὶ ἐκάθισεν ἐπὶ τοῦ βήματος, εἰς τόπον λεγόμενον Λιθόστρωτον, Ἑβραϊστὶ δὲ Γαββαθᾶ· | | 13 Als Pilatus dan dit woord hoorde, bracht hij Jezus uit, en zat neder op den rechterstoel, in de plaats genaamd Lithostrótos, en in het Hebreeuws Gabbatha. |
14 ἦν δὲ Παρασκευὴ τοῦ πάσχα, ὥρα δὲ ὡσεὶ ἕκτη· καὶ λέγει τοῖς Ἰουδαίοις, Ἴδε, ὁ βασιλεὺς ὑμῶν. | | 14 En het was de voorbereiding van het pascha, en omtrent de zesde ure; en hij zeide tot de Joden: Zie, uw Koning. |
15 οἱ δὲ ἐκραύγασαν, Ἆρον, ἆρον, σταύρωσον αὐτόν. λέγει αὐτοῖς ὁ Πιλάτος, Τὸν βασιλέα ὑμῶν σταυρώσω; ἀπεκρίθησαν οἱ ἀρχιερεῖς, Οὐκ ἔχομεν βασιλέα εἰ μὴ Καίσαρα. | | 15 Maar zij riepen: Neem weg, neem weg, kruis Hem. Pilatus zeide tot hen: Zal ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: eWij hebben geen koning dan den keizer. e Gen. 49:10. e Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. |
16 τότε οὖν παρέδωκεν αὐτὸν αὐτοῖς, ἵνα σταυρωθῇ. Παρέλαβον δὲ τὸν Ἰησοῦν καὶ ἀπήγαγον· | | 16 fToen gaf hij Hem dan hun over, opdat Hij gekruist zou worden. En zij namen Jezus en leidden Hem weg. f Matth. 27:26. Mark. 15:15. Luk. 23:24, 25. f Matth. 27:26 Toen liet hij hun Barábbas los, maar Jezus gegeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden. Mark. 15:15 Pilatus nu, willende de schare genoegdoen, heeft hun Barábbas losgelaten, en gaf Jezus over, als hij Hem gegeseld had, om gekruist te worden. Luk. 23:24 En Pilatus oordeelde dat hun eis geschieden zou. Luk. 23:25 En hij liet hun los dengene die om oproer en doodslag in de gevangenis geworpen was, welken zij geëist hadden; maar Jezus gaf hij over tot hun wil. |
| | Golgotha |
17 καὶ βαστάζων τὸν σταυρὸν αὐτοῦ ἐξῆλθεν εἰς τὸν λεγόμενον Κρανίου τόπον, ὃς λέγεται Ἑβραϊστὶ Γολγοθᾶ· | | 17 gEn Hij dragende Zijn kruis, ging uit naar de plaats genaamd Hoofdschedelplaats, welke in het Hebreeuws genaamd wordt Golgotha; g Matth. 27:31, 33. Mark. 15:22. Luk. 23:26, 33. g Matth. 27:31 En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af en deden Hem Zijn klederen aan en leidden Hem heen om te kruisigen. Matth. 27:33 En gekomen zijnde tot de plaats genaamd Golgotha, welke is gezegd Hoofdschedelplaats, Mark. 15:22 En zij brachten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde, Hoofdschedelplaats. Luk. 23:26 En als zij Hem wegleidden, namen zij enen Simon van Cyréne, komende van den akker, en legden hem het kruis op, dat hij het achter Jezus droeg. Luk. 23:33 En toen zij kwamen op de plaats genaamd Hoofdschedelplaats, kruisigden zij Hem aldaar, en de kwaaddoeners, den een ter rechter- en den ander ter linkerzijde. |
18 ὅπου αὐτὸν ἐσταύρωσαν, καὶ μετ’ αὐτοῦ ἄλλους δύο, ἐντεῦθεν καὶ ἐντεῦθεν, μέσον δὲ τὸν Ἰησοῦν. | | 18 Alwaar zij Hem kruisten, en met Hem twee anderen, aan elke zijde een, en Jezus in het midden. |
19 ἔγραψε δὲ καὶ τίτλον ὁ Πιλάτος, καὶ ἔθηκεν ἐπὶ τοῦ σταυροῦ· ἦν δὲ γεγραμμένον, Ἰησοῦς ὁ Ναζωραῖος ὁ βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων. | | 19 hEn Pilatus schreef ook een opschrift en zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS DE NAZARENER, DE KONING DER JODEN. h Matth. 27:37. Mark. 15:26. Luk. 23:38. h Matth. 27:37 En zij stelden boven Zijn hoofd Zijn beschuldiging geschreven: DEZE IS JEZUS, DE KONING DER JODEN. Mark. 15:26 En het opschrift Zijner beschuldiging was boven Hem geschreven: DE KONING DER JODEN. Luk. 23:38 En er was ook een opschrift boven Hem geschreven, met Griekse en Romeinse en Hebreeuwse letters: DEZE IS DE KONING DER JODEN. |
20 τοῦτον οὖν τὸν τίτλον πολλοὶ ἀνέγνωσαν τῶν Ἰουδαίων, ὅτι ἐγγὺς ἦν τῆς πόλεως ὁ τόπος ὅπου ἐσταυρώθη ὁ Ἰησοῦς· καὶ ἦν γεγραμμένον Ἑβραϊστί, Ἑλληνιστί, Ῥωμαϊστί. | | 20 Dit opschrift dan lazen velen van de Joden; want de plaats waar Jezus gekruist werd, was nabij de stad; en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Grieks, en
in het Latijn. |
21 ἔλεγον οὖν τῷ Πιλάτῳ οἱ ἀρχιερεῖς τῶν Ἰουδαίων, Μὴ γράφε, Ὁ βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων· ἀλλ’ ὅτι ἐκεῖνος εἶπε, Βασιλεύς εἰμι τῶν Ἰουδαίων. | | 21 De overpriesters dan der Joden zeiden tot Pilatus: Schrijf niet: De Koning der Joden; maar dat Hij gezegd heeft: Ik ben de Koning der Joden. |
22 ἀπεκρίθη ὁ Πιλάτος, Ὃ γέγραφα, γέγραφα. | | 22 Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven. |
23 Οἱ οὖν στρατιῶται, ὅτε ἐσταύρωσαν τὸν Ἰησοῦν, ἔλαβον τὰ ἱμάτια αὐτοῦ (καὶ ἐποίησαν τέσσαρα μέρη, ἑκάστῳ στρατιώτῃ μέρος) καὶ τὸν χιτῶνα· ἦν δὲ ὁ χιτὼν ἄρραφος, ἐκ τῶν ἄνωθεν ὑφαντὸς δι’ ὅλου. | | 23 iDe krijgsknechten dan, als zij Jezus gekruist hadden, namen Zijn klederen (en maakten vier delen, voor elken krijgsknecht een deel) en den rok. De rok nu was zonder naad, van boven af geheel geweven. i Matth. 27:35. Mark. 15:24. Luk. 23:34. i Matth. 27:35 Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpende; opdat vervuld zou worden hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen. Mark. 15:24 En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou. Luk. 23:34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. |
24 εἶπον οὖν πρὸς ἀλλήλους, Μὴ σχίσωμεν αὐτόν, ἀλλὰ λάχωμεν περὶ αὐτοῦ, τίνος ἔσται· ἵνα ἡ γραφὴ πληρωθῇ ἡ λέγουσα, Διεμερίσαντο τὰ ἱμάτιά μου ἑαυτοῖς, καὶ ἐπὶ τὸν ἱματισμόν μου ἔβαλον κλῆρον. οἱ μὲν οὖν στρατιῶται ταῦτα ἐποίησαν. | | 24 Zij dan zeiden tot elkander: Laat ons dien niet scheuren, maar laat ons daarover loten, wiens die zijn zal; opdat de Schrift vervuld worde, die zegt: kZij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en over Mijn kleding hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de krijgsknechten gedaan. k Ps. 22:19. k Ps. 22:19 Zij delen Mijn klederen onder zich, en werpen het lot over Mijn gewaad. |
25 εἱστήκεισαν δὲ παρὰ τῷ σταυρῷ τοῦ Ἰησοῦ ἡ μήτηρ αὐτοῦ, καὶ ἡ ἀδελφὴ τῆς μητρὸς αὐτοῦ, Μαρία ἡ τοῦ Κλωπᾶ, καὶ Μαρία ἡ Μαγδαληνή. | | 25 lEn bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder en Zijner moeders zuster, Maria, Klopas’ vrouw, en Maria Magdaléna. l Matth. 27:55. Mark. 15:40. Luk. 23:49. l Matth. 27:55 En aldaar waren vele vrouwen van verre aanschouwende, die Jezus gevolgd waren van Galiléa om Hem te dienen; Mark. 15:40 En er waren ook vrouwen van verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus den kleine en van Joses, en Salome; Luk. 23:49 En al Zijn bekenden stonden van verre, ook de vrouwen die Hem tezamen gevolgd waren van Galiléa, en zagen dit aan. |
26 Ἰησοῦς οὖν ἰδὼν τὴν μητέρα, καὶ τὸν μαθητὴν παρεστῶτα ὃν ἠγάπα, λέγει τῇ μητρὶ αὐτοῦ, Γύναι, ἰδοὺ ὁ υἱός σου. | | 26 Jezus nu, ziende Zijn moeder, en den discipel dien Hij liefhad, daarbij staande, zeide tot Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon. |
27 εἶτα λέγει τῷ μαθητῇ, Ἰδοὺ ἡ μήτηρ σου. καὶ ἀπ’ ἐκείνης τῆς ὥρας ἔλαβεν αὐτὴν ὁ μαθητὴς εἰς τὰ ἴδια. | | 27 Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder. En van die ure aan nam haar de discipel in zijn huis. |
28 Μετὰ τοῦτο εἰδὼς ὁ Ἰησοῦς ὅτι πάντα ἤδη τετέλεσται, ἵνα τελειωθῇ ἡ γραφή, λέγει, Διψῶ. | | 28 Hierna Jezus, wetende dat nu alles volbracht was, mopdat de Schrift zou vervuld worden, zeide: Mij dorst. m Ps. 69:22. m Ps. 69:22 Ja, zij hebben mij gal tot mijn spijze gegeven; en in mijn dorst hebben zij mij edik te drinken gegeven. |
29 σκεῦος οὖν ἔκειτο ὄξους μεστόν· οἱ δέ, πλήσαντες σπόγγον ὄξους, καὶ ὑσσώπῳ περιθέντες, προσήνεγκαν αὐτοῦ τῷ στόματι. | | 29 nEr stond dan een vat vol edik, en zij vulden een spons met edik, en omlegden ze met hysop, en brachten ze aan Zijn mond. n Matth. 27:48. n Matth. 27:48 En terstond een van hen toelopende, nam een spons, en die met edik gevuld hebbende, stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken. |
30 ὅτε οὖν ἔλαβε τὸ ὄξος ὁ Ἰησοῦς, εἶπε, Τετέλεσται· καὶ κλίνας τὴν κεφαλήν, παρέδωκε τὸ πνεῦμα. | | 30 Toen Jezus dan den edik genomen had, zeide Hij: oHet is volbracht; en het hoofd buigende, gaf den geest. o Joh. 17:4. o Joh. 17:4 Ik heb U verheerlijkt op de aarde; Ik heb voleindigd het werk dat Gij Mij gegeven hebt om te doen. |
| | Geen been verbroken |
31 Οἱ οὖν Ἰουδαῖοι, ἵνα μὴ μείνῃ ἐπὶ τοῦ σταυροῦ τὰ σώματα ἐν τῷ σαββάτῳ, *ἐπεὶ Παρασκευὴ ἦν (ἦν γὰρ μεγάλη ἡ ἡμέρα **ἐκείνη τοῦ σαββάτου), ἠρώτησαν τὸν Πιλάτον ἵνα κατεαγῶσιν αὐτῶν τὰ σκέλη, καὶ ἀρθῶσιν. * ἐπεὶ παρασκευὴ ἦν (na σαββάτῳ) St, B, Elz, M | ἐπεὶ παρασκευὴ ἦν (na Ἰουδαῖοι) Sc ** ἐκείνη B-1580 (octavo), Elz | ἐκείνου St, B-edd, Sc, M (SV-kt) | | 31 De Joden dan, opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op den sabbat, dewijl het de voorbereiding was (want die dag des sabbats was groot), baden Pilatus dat hun benen zouden gebroken en zij weggenomen worden. |
32 ἦλθον οὖν οἱ στρατιῶται, καὶ τοῦ μὲν πρώτου κατέαξαν τὰ σκέλη καὶ τοῦ ἄλλου τοῦ συσταυρωθέντος αὐτῷ· | | 32 De krijgsknechten dan kwamen, en braken wel de benen des eersten en des anderen die met Hem gekruist was; |
33 ἐπὶ δὲ τὸν Ἰησοῦν ἐλθόντες, ὡς εἶδον αὐτὸν ἤδη τεθνηκότα, οὐ κατέαξαν αὐτοῦ τὰ σκέλη· | | 33 Maar komende tot Jezus, als zij zagen dat Hij nu gestorven was, zo braken zij Zijn benen niet; |
34 ἀλλ’ εἷς τῶν στρατιωτῶν λόγχῃ αὐτοῦ τὴν πλευρὰν ἔνυξε, καὶ εὐθὺς ἐξῆλθεν αἷμα καὶ ὕδωρ. | | 34 Maar een der krijgsknechten doorstak Zijn zijde met een speer, en terstond pkwam er bloed en water uit. p 1 Joh. 5:6. p 1 Joh. 5:6 Deze is het Die gekomen is door water en bloed, namelijk Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het Die getuigt dat de geest de waarheid is. |
35 καὶ ὁ ἑωρακὼς μεμαρτύρηκε, καὶ ἀληθινὴ αὐτοῦ ἐστιν ἡ μαρτυρία, κἀκεῖνος οἶδεν ὅτι ἀληθῆ λέγει, ἵνα ὑμεῖς πιστεύσητε. | | 35 En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet dat hij zegt hetgeen dat waar is, opdat ook gij geloven moogt. |
36 ἐγένετο γὰρ ταῦτα ἵνα ἡ γραφὴ πληρωθῇ, Ὀστοῦν οὐ συντριβήσεται αὐτοῦ. | | 36 Want deze dingen zijn geschied, qopdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden. q Ex. 12:46. Num. 9:12. q Ex. 12:46 In één huis zal het gegeten worden; gij zult van het vlees niet buiten uit het huis dragen, en zult geen been daaraan breken. Num. 9:12 Zij zullen daarvan niet overlaten tot den morgen en zullen daaraan geen been breken; naar alle inzetting van het pascha zullen zij dat houden. |
37 καὶ πάλιν ἑτέρα γραφὴ λέγει, Ὄψονται εἰς ὃν ἐξεκέντησαν. | | 37 En wederom zegt een andere Schrift: rZij zullen zien in Welken zij gestoken hebben. r Zach. 12:10. r Zach. 12:10 Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene. |
| | De begrafenis |
38 Μετὰ δὲ ταῦτα ἠρώτησε τὸν Πιλάτον ὁ Ἰωσὴφ ὁ ἀπὸ Ἀριμαθαίας (ὢν μαθητὴς τοῦ Ἰησοῦ, κεκρυμμένος δὲ διὰ τὸν φόβον τῶν Ἰουδαίων), ἵνα ἄρῃ τὸ σῶμα τοῦ Ἰησοῦ· καὶ ἐπέτρεψεν ὁ Πιλάτος. ἦλθεν οὖν καὶ ἦρε τὸ σῶμα τοῦ Ἰησοῦ. | | 38 sEn daarna Jozef van Arimathéa (die een discipel van Jezus was, maar bedekt tom de vreze der Joden), bad Pilatus dat hij mocht het lichaam van Jezus wegnemen; en Pilatus liet het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg. s Matth. 27:57. Mark. 15:42. Luk. 23:50. t Joh. 12:42. s Matth. 27:57 En als het avond geworden was, kwam een rijk man van Arimathéa, met name Jozef, die ook zelf een discipel van Jezus was. Mark. 15:42 En als het nu avond was geworden, dewijl het de voorbereiding was, welke is de voorsabbat, Luk. 23:50 En zie, een man, met name Jozef, zijnde een raadsheer, een goed en rechtvaardig man t Joh. 12:42 Nochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten in Hem; maar om der farizeeën wil beleden zij het niet, opdat zij uit de synagoge niet zouden geworpen worden. |
39 ἦλθε δὲ καὶ Νικόδημος (ὁ ἐλθὼν πρὸς τὸν Ἰησοῦν νυκτὸς τὸ πρῶτον), φέρων μίγμα σμύρνης καὶ ἀλόης ὡσεὶ λίτρας ἑκατόν. | | 39 En vNicodémus kwam ook (die des nachts tot Jezus eerst gekomen was), brengende een mengsel van mirre en aloë, omtrent honderd ponden gewicht. v Joh. 3:1; 7:50. v Joh. 3:1 EN er was een mens uit de farizeeën, wiens naam was Nicodémus, een overste der Joden. Joh. 7:50 Nicodémus zeide tot hen, welke des nachts tot Hem gekomen was, zijnde een uit hen: |
40 ἔλαβον οὖν τὸ σῶμα τοῦ Ἰησοῦ, καὶ ἔδησαν αὐτὸ ὀθονίοις μετὰ τῶν ἀρωμάτων, καθὼς ἔθος ἐστὶ τοῖς Ἰουδαίοις ἐνταφιάζειν. | | 40 Zij namen dan het lichaam van Jezus en bonden het in linnen doeken met de specerijen, gelijk de Joden de gewoonte hebben van begraven. |
41 ἦν δὲ ἐν τῷ τόπῳ ὅπου ἐσταυρώθη κῆπος, καὶ ἐν τῷ κήπῳ μνημεῖον καινόν, ἐν ᾧ οὐδέπω οὐδεὶς ἐτέθη. | | 41 En er was in de plaats waar Hij gekruist was, een hof, en in den hof een nieuw graf, in hetwelk nog nooit iemand gelegd was geweest. |
42 ἐκεῖ οὖν διὰ τὴν Παρασκευὴν τῶν Ἰουδαίων, ὅτι ἐγγὺς ἦν τὸ μνημεῖον, ἔθηκαν τὸν Ἰησοῦν. | | 42 Aldaar dan legden zij Jezus, om de voorbereiding der Joden, overmits het graf nabij was. |