Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 18 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 18

1 Christus gaat met Zijn discipelen in een hof. 2 Alwaar Judas komt met de bende, om Hem te vangen. 4 Welke bende op Christus’ aanspraak ter aarde valt. 10 Petrus houwt Malchus het oor af, waarover hem Christus bestraft. 13 Christus wordt gevangen en eerst tot Annas, en vandaar tot Kajafas gebracht. 15 Wordt van Petrus gevolgd en daarna verloochend. 19 Van Kajafas ondervraagd over Zijn discipelen en leer. 22 Van een der dienaren geslagen, welken Hij daarover bestraft. 25 Wordt van Petrus nog tweemaal verloochend. 28 Voor Pilatus in het rechthuis gebracht, die naar Zijn beschuldiging vraagt, en Hem aan het oordeel der Joden wil overgeven. 33 Wordt van Pilatus ondervraagd naar Zijn Koninkrijk, hetwelk Hij betuigt van deze wereld niet te zijn. 38 Pilatus verklaart Hem onschuldig, en wil Hem loslaten. 40 Maar de Joden begeren Barabbas.
  
Jezus geeft Zich gevangen
1 Ταῦτα εἰπὼν ὁ Ἰησοῦς ἐξῆλθε σὺν τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ πέραν τοῦ χειμάρρου τῶν Κέδρων, ὅπου ἦν κῆπος, εἰς ὃν εἰσῆλθεν αὐτὸς καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ. 1 JEZUSa dit gezegd hebbende, 1ging uit met Zijn discipelen over de beek 2Kidron, waar een hof was, in welken Hij ging en Zijn discipelen.
a 2 Sam. 15:23. Matth. 26:36. Mark. 14:32. Luk. 22:39. verwijsteksten
1 Dat is, ging voort heen. Want dat Hij uit het huis en de stad al gegaan was, schijnt te blijken uit Joh. 14:31. Zie vers 4. verwijsteksten
2 Dit was een beek, vlietende door een donkere vallei tussen de stad Jeruzalem en den Olijfberg. Waarvan ook vermeld wordt 2 Sam. 15:23. 2 Kon. 23:6, 12. Jer. 31:40, en elders. verwijsteksten
   
2 ᾔδει δὲ καὶ Ἰούδας, ὁ παραδιδοὺς αὐτόν, τὸν τόπον· ὅτι πολλάκις συνήχθη ὁ Ἰησοῦς ἐκεῖ μετὰ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ. 2 En Judas, die Hem verried, wist ook die plaats, dewijl Jezus aldaar dikwijls 3vergaderd was geweest met Zijn discipelen.
3 Namelijk derwaarts tegen den nacht met Zijn discipelen uit de stad Jeruzalem vertrekkende, Luk. 21:37, waar Hij ook somwijlen Zijn discipelen in het bijzonder onderwees, Matth. 24:3. verwijsteksten
   
3 ὁ οὖν Ἰούδας, λαβὼν τὴν σπεῖραν, καὶ ἐκ τῶν ἀρχιερέων καὶ Φαρισαίων ὑπηρέτας, ἔρχεται ἐκεῖ μετὰ φανῶν καὶ λαμπάδων καὶ ὅπλων. 3 bJudas dan, genomen hebbende 4de bende krijgsknechten en enige dienaars 5van de overpriesters en farizeeën, kwam aldaar met lantaarnen en 6fakkels en wapenen.
b Matth. 26:47. Mark. 14:43. Luk. 22:47. verwijsteksten
4 Namelijk die van des keizers wege voor den tempel plachten de wacht te houden, en ten dienste van de overpriesters dikwijls gebruikt te worden. Zie Matth. 27:65. verwijsteksten
5 Gr. uit.
6 Gr. lampades, hetwelk ook lampen die met olie plegen voorzien te worden, betekent, Matth. 25:1, enz. verwijsteksten
   
4 Ἰησοῦς οὖν, εἰδὼς πάντα τὰ ἐρχόμενα ἐπ’ αὐτόν, ἐξελθὼν εἶπεν αὐτοῖς, Τίνα ζητεῖτε; 4 Jezus dan wetende alles wat over Hem komen zou, 7ging uit en zeide tot hen: Wien zoekt gij?
7 Namelijk van de plaats des hofs waar Hij was, hun tegemoet, om te tonen dat Hij Zichzelven gewilliglijk overgaf in den dood.
   
5 ἀπεκρίθησαν αὐτῷ, Ἰησοῦν τὸν Ναζωραῖον. λέγει αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἐγώ εἰμι. εἱστήκει δὲ καὶ Ἰούδας ὁ παραδιδοὺς αὐτὸν μετ’ αὐτῶν. 5 Zij antwoordden Hem: Jezus den Nazaréner. Jezus zeide tot hen: Ik ben het. En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen.
6 ὡς οὖν εἶπεν αὐτοῖς ὅτι Ἐγώ εἰμι, ἀπῆλθον εἰς τὰ ὀπίσω, καὶ ἔπεσον χαμαί. 6 Als Hij dan tot hen zeide: Ik ben het, gingen zij achterwaarts en 8vielen ter aarde.
8 Namelijk door Zijn Goddelijke kracht nedergeslagen zijnde, om te tonen dat Hij hun handen lichtelijk had kunnen ontkomen, indien Hij gewild had.
   
7 πάλιν οὖν αὐτοὺς ἐπηρώτησε, Τίνα ζητεῖτε; οἱ δὲ εἶπον, Ἰησοῦν τὸν Ναζωραῖον. 7 Hij vraagde hun dan 9wederom: Wien zoekt gij? En zij zeiden: Jezus den Nazaréner.
9 Namelijk nadat zij weder opgestaan waren.
   
8 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς, Εἶπον ὑμῖν ὅτι ἐγώ εἰμι· εἰ οὖν ἐμὲ ζητεῖτε, ἄφετε τούτους ὑπάγειν· 8 Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd dat Ik het ben. Indien gij dan Mij zoekt, zo laat 10dezen 11heengaan.
10 Namelijk Mijn discipelen.
11 Namelijk zonder hun leed te doen; gelijk zij allen Hem verlaten hebben en gevlucht zijn, Matth. 26:56. verwijsteksten
   
9 ἵνα πληρωθῇ ὁ λόγος ὃν εἶπεν ὅτι Οὓς δέδωκάς μοι, οὐκ ἀπώλεσα ἐξ αὐτῶν οὐδένα. 9 12Opdat het woord vervuld zou worden dat 13Hij gezegd had: cUit degenen die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren.
12 Namelijk heeft Hij dit gezegd; of: is dit geschied.
13 Namelijk Christus, Joh. 17:12, alwaar Hij spreekt van hun bewaring ter zaligheid. Doch Johannes spreekt hier van hun bewaring in dit leven, alzo hetzelve voor dien tijd ook tot hun zaligheid bevorderlijk en enigszins nodig was om de zwakheid van hun geloof. Zie dergelijke toepassing Matth. 8:17. verwijsteksten
c Joh. 6:39; 10:28; 17:12. verwijsteksten
   
10 Σίμων οὖν Πέτρος ἔχων μάχαιραν εἵλκυσεν αὐτήν, καὶ ἔπαισε τὸν τοῦ ἀρχιερέως δοῦλον, καὶ ἀπέκοψεν αὐτοῦ τὸ ὠτίον τὸ δεξιόν. ἦν δὲ ὄνομα τῷ δούλῳ Μάλχος. 10 dSimon Petrus dan, 14hebbende een zwaard, trok hetzelve uit, en sloeg des hogepriesters dienstknecht en hieuw zijn rechteroor 15af. En de naam van den dienstknecht was Malchus.
d Matth. 26:51. Mark. 14:47. Luk. 22:50. verwijsteksten
14 Namelijk gelijk de reizende lieden somwijlen plachten zwaarden mede te dragen tegen de straatschenders en andere particuliere geweldigers; hetwelk in zichzelven niet ongeoorloofd is, als men blijft binnen de palen van nodige bescherming. Doch Petrus heeft hier zijn zwaard misbruikt, tegen degenen die van de overheid gezonden waren; waarom hij ook daarover van Christus bestraft wordt. Zie hiervan ook Luk. 22:38. verwijsteksten
15 Doch Christus heelde hetzelve wederom, Luk. 22:51. verwijsteksten
   
11 εἶπεν οὖν ὁ Ἰησοῦς τῷ Πέτρῳ, Βάλε τὴν μάχαιράν σου εἰς τὴν θήκην· τὸ ποτήριον ὃ δέδωκέ μοι ὁ Πατήρ, οὐ μὴ πίω αὐτό; 11 Jezus dan zeide tot Petrus: 16Steek uw zwaard in de schede. 17Den edrinkbeker dien Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik dien niet drinken?
16 Gr. Werp, dat is, steek haastelijk. Zie hiervan de reden Matth. 26:52. verwijsteksten
17 Dat is, dit bitter lijden, hetwelk Mij de Vader opgelegd heeft, zal Ik dat niet lijden? Zie Matth. 20:22. verwijsteksten
e Matth. 20:22; 26:39. verwijsteksten
  
Voor den Groten Raad. Jezus door Petrus verloochend
12 Ἡ οὖν σπεῖρα καὶ ὁ χιλίαρχος καὶ οἱ ὑπηρέται τῶν Ἰουδαίων συνέλαβον τὸν Ἰησοῦν, καὶ ἔδησαν αὐτόν, 12 De bende dan en de overste over duizend en de dienaars 18der Joden namen Jezus gezamenlijk en bonden Hem,
18 Dat is, der oversten der Joden. Zie vers 3. verwijsteksten
   
13 καὶ ἀπήγαγον αὐτὸν πρὸς Ἄνναν πρῶτον· ἦν γὰρ πενθερὸς τοῦ Καϊάφα, ὃς ἦν ἀρχιερεὺς τοῦ ἐνιαυτοῦ ἐκείνου. 13 fEn leidden Hem heen, 19eerst tot gAnnas; want hij was de vrouws vader van Kájafas, welke deszelven jaars hogepriester was.
f Matth. 26:57. Mark. 14:53. Luk. 22:54. verwijsteksten
19 En daarna tot Kajafas, gelijk blijkt vers 24. Zodat hetgeen hierna in den tekst volgt, niet in het huis van Annas, maar van Kajafas geschied is. verwijsteksten
g Luk. 3:2. verwijsteksten
   
14 ἦν δὲ Καϊάφας ὁ συμβουλεύσας τοῖς Ἰουδαίοις, ὅτι συμφέρει ἕνα ἄνθρωπον ἀπολέσθαι ὑπὲρ τοῦ λαοῦ. 14 hKájafas nu was degene die den Joden geraden had, dat het nut was dat één Mens voor het volk stierf.
h Joh. 11:50. verwijsteksten
   
15 Ἠκολούθει δὲ τῷ Ἰησοῦ Σίμων Πέτρος, καὶ *ὁ ἄλλος μαθητής. ὁ δὲ μαθητὴς ἐκεῖνος ἦν γνωστὸς τῷ ἀρχιερεῖ, καὶ συνεισῆλθε τῷ Ἰησοῦ εἰς τὴν αὐλὴν τοῦ ἀρχιερέως·
* ὁ ἄλλος St, B, Elz, M | ἄλλος Sc
15 iEn Simon Petrus 20volgde Jezus, en 21een andere discipel. Deze discipel nu was den hogepriester bekend, en ging met Jezus in des hogepriesters 22zaal.
i Matth. 26:58. Mark. 14:54. Luk. 22:54. verwijsteksten
20 Namelijk van verre, naar het huis van Kajafas, Matth. 26:58. verwijsteksten
21 Sommigen menen dat deze discipel Johannes zelf geweest is. Doch dit is niet zeker.
22 Of: paleis.
   
16 ὁ δὲ Πέτρος εἱστήκει πρὸς τῇ θύρᾳ ἔξω. ἐξῆλθεν οὖν ὁ μαθητὴς ὁ ἄλλος ὃς ἦν γνωστὸς τῷ ἀρχιερεῖ, καὶ εἶπε τῇ θυρωρῷ, καὶ εἰσήγαγε τὸν Πέτρον. 16 En Petrus stond buiten aan de deur. De andere discipel dan, die den hogepriester bekend was, ging uit en 23sprak met de deurwaarster en bracht Petrus in.
23 Of: zeide tot de deurwaarster, namelijk dat zij hem zou willen inlaten.
   
17 λέγει οὖν ἡ παιδίσκη ἡ θυρωρὸς τῷ Πέτρῳ, Μὴ καὶ σὺ ἐκ τῶν μαθητῶν εἶ τοῦ ἀνθρώπου τούτου; λέγει ἐκεῖνος, Οὐκ εἰμί. 17 De dienstmaagd dan, die de deurwaarster was, 24zeide tot Petrus: Zijt ook gij niet uit de discipelen van dezen Mens? Hij zeide: Ik ben niet.
24 Namelijk als zij hem daarna bij het vuur zag staan, Luk. 22:56. verwijsteksten
   
18 εἱστήκεισαν δὲ οἱ δοῦλοι καὶ οἱ ὑπηρέται ἀνθρακιὰν πεποιηκότες, ὅτι ψύχος ἦν, καὶ ἐθερμαίνοντο· ἦν δὲ μετ’ αὐτῶν ὁ Πέτρος ἑστὼς καὶ θερμαινόμενος. 18 En de dienstknechten en 25de dienaars stonden, hebbende een kolenvuur gemaakt, omdat het 26koud was, en warmden zich. kPetrus stond bij hen en warmde zich.
25 Dezen schijnen geweest te zijn de dienaars van het gericht, of van den Raad der Joden.
26 Gr. koude.
k Matth. 26:69. Mark. 14:67. Luk. 22:55. verwijsteksten
   
19 Ὁ οὖν ἀρχιερεὺς ἠρώτησε τὸν Ἰησοῦν περὶ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ, καὶ περὶ τῆς διδαχῆς αὐτοῦ. 19 De hogepriester dan vraagde Jezus 27van Zijn discipelen en 28van Zijn leer.
27 Dat is, wie zij waren, hoeveel en waartoe Hij discipelen vergaderde; of het niet was om oproer en aanhang te maken.
28 Namelijk of die niet verschilde van de leer van Mozes; of der farizeeën.
   
20 ἀπεκρίθη αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἐγὼ παρρησίᾳ ἐλάλησα τῷ κόσμῳ· ἐγὼ πάντοτε ἐδίδαξα ἐν τῇ συναγωγῇ καὶ ἐν τῷ ἱερῷ, ὅπου *πάντοθεν οἱ Ἰουδαῖοι συνέρχονται, καὶ ἐν κρυπτῷ ἐλάλησα οὐδέν.
* πάντοθεν B, Elz | πάντοτε St, Sc, M (SV-kt)
20 Jezus antwoordde hem: lIk heb vrijuit gesproken 29tot de wereld; Ik heb allen tijd geleerd in de synagoge en in den tempel, waar de Joden 30van alle plaatsen samenkomen, en 31in het verborgen heb Ik niets gesproken.
l Joh. 7:26. verwijsteksten
29 Dat is, tot de menigte van al het volk.
30 Anderen lezen allen tijd, en sommigen alle.
31 Namelijk gelijk plachten te doen die oproer willen maken, of het volk met valse leer verleiden.
   
21 τί με ἐπερωτᾷς; ἐπερώτησον τοὺς ἀκηκοότας, τί ἐλάλησα αὐτοῖς· ἴδε, οὗτοι οἴδασιν ἃ εἶπον ἐγώ. 21 Wat ondervraagt gij Mij? Ondervraag degenen die het gehoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb; zie, dezen weten wat Ik gezegd heb.
22 ταῦτα δὲ αὐτοῦ εἰπόντος, εἷς τῶν ὑπηρετῶν παρεστηκὼς ἔδωκε ῥάπισμα τῷ Ἰησοῦ, εἰπών, Οὕτως ἀποκρίνῃ τῷ ἀρχιερεῖ; 22 En als Hij dit zeide, mgaf een van de dienaren die daarbij stond, Jezus 32een kinnebakslag, zeggende: Antwoordt Gij alzo den hogepriester?
m Jer. 20:2. Hand. 23:2. verwijsteksten
32 Of: een slag met een stok of garde.
   
23 ἀπεκρίθη αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Εἰ κακῶς ἐλάλησα, μαρτύρησον περὶ τοῦ κακοῦ· εἰ δὲ καλῶς, τί με δέρεις; 23 Jezus antwoordde hem: Indien Ik kwalijk gesproken heb, 33betuig van het kwade; en indien wel, waarom slaat gij Mij?
33 Dat is, bewijs waarin Ik kwalijk gesproken heb.
   
24 (*ἀπέστειλεν οὖν αὐτὸν ὁ Ἄννας δεδεμένον πρὸς Καϊάφαν τὸν ἀρχιερέα.)
* ἀπέστειλεν οὖν B, Elz, Sc | ἀπέστειλεν St, M
24 (nAnnas dan had Hem gebonden 34gezonden tot Kájafas, den hogepriester.)
n Matth. 26:57. Mark. 14:53. Luk. 22:54. verwijsteksten
34 Zie vers 13. verwijsteksten
   
25 Ἦν δὲ Σίμων Πέτρος ἑστὼς καὶ θερμαινόμενος· εἶπον οὖν αὐτῷ, Μὴ καὶ σὺ ἐκ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ εἶ; ἠρνήσατο ἐκεῖνος, καὶ εἶπεν, Οὐκ εἰμί. 25 oEn Simon Petrus stond en warmde zich. 35Zij zeiden dan tot hem: Zijt ook gij niet uit Zijn discipelen? Hij loochende het, en zeide: Ik ben niet.
o Matth. 26:71. Mark. 14:69. Luk. 22:58. verwijsteksten
35 Namelijk die daar tegenwoordig waren; hetwelk van een dienstmaagd eerst is begonnen, vers 17, en daarna van enige anderen mede geschied is. Zie Mark. 14:69. verwijsteksten
   
26 λέγει εἷς ἐκ τῶν δούλων τοῦ ἀρχιερέως, συγγενὴς ὢν οὗ ἀπέκοψε Πέτρος τὸ ὠτίον, Οὐκ ἐγώ σε εἶδον ἐν τῷ κήπῳ μετ’ αὐτοῦ; 26 Een van de dienstknechten des hogepriesters, die maagschap was van dengene dien Petrus het oor afgehouwen had, zeide: Heb ik u niet gezien in den hof met Hem?
27 πάλιν οὖν ἠρνήσατο ὁ Πέτρος, καὶ εὐθέως ἀλέκτωρ ἐφώνησεν. 27 Petrus dan loochende het wederom. pEn terstond 36kraaide de haan.
p Joh. 13:38. verwijsteksten
36 Namelijk voor de tweede maal, tegen het aankomen des dageraads, Mark. 14:72. verwijsteksten
  
Voor Pilatus
28 Ἄγουσιν οὖν τὸν Ἰησοῦν ἀπὸ τοῦ Καϊάφα εἰς τὸ πραιτώριον· ἦν δὲ πρωΐα, καὶ αὐτοὶ οὐκ εἰσῆλθον εἰς τὸ πραιτώριον, ἵνα μὴ μιανθῶσιν, ἀλλ’ ἵνα φάγωσι τὸ πάσχα. 28 qZij dan leidden Jezus 37van Kájafas in het 38rechthuis. En het was 39des morgens vroeg; en zij gingen niet in het rechthuis, ropdat zij niet 40verontreinigd zouden worden, maar opdat zij 41het pascha eten mochten.
q Matth. 27:1. Mark. 15:1. Luk. 22:66; 23:1. verwijsteksten
37 Dat is, van het huis van Kajafas.
38 Gr. praitorion, hetwelk was de woonplaats van den stadhouder Pilatus, waar hij ook het gericht hield.
39 Of: morgenstond.
r Hand. 10:28; 11:3. verwijsteksten
40 Namelijk naar hun algemeen gevoelen, Hand. 10:28; 11:3; want anderszins leest men niet dat het in de wet verboden is in het huis van een heiden te gaan. verwijsteksten
41 Dat is, het paaslam, hetwelk zij dien aanstaanden avond eerst zouden slachten en eten, en dat van de onreinen niet mocht gegeten worden, Num. 9:10. De reden hiervan zie de aant. op Matth. 26:20. verwijsteksten
   
29 ἐξῆλθεν οὖν ὁ Πιλάτος πρὸς αὐτούς, καὶ εἶπε, Τίνα κατηγορίαν φέρετε κατὰ τοῦ ἀνθρώπου τούτου; 29 Pilatus dan ging tot hen 42uit, en zeide: Wat beschuldiging brengt gij tegen dezen Mens?
42 Namelijk buiten het rechthuis, om hun te gelieven.
   
30 ἀπεκρίθησαν καὶ εἶπον αὐτῷ, Εἰ μὴ ἦν οὗτος κακοποιός, οὐκ ἄν σοι παρεδώκαμεν αὐτόν. 30 Zij antwoordden en zeiden tot hem: Indien Deze geen kwaaddoener was, zo zouden wij Hem u niet overgeleverd hebben.
31 εἶπεν οὖν αὐτοῖς ὁ Πιλάτος, Λάβετε αὐτὸν ὑμεῖς, καὶ κατὰ τὸν νόμον ὑμῶν κρίνατε αὐτόν. εἶπον οὖν αὐτῷ οἱ Ἰουδαῖοι, Ἡμῖν οὐκ ἔξεστιν ἀποκτεῖναι οὐδένα· 31 Pilatus dan zeide tot hen: Neemt gij Hem en oordeelt Hem naar uw wet. De Joden dan zeiden tot hem: Het is ons 43niet geoorloofd iemand te doden.
43 Namelijk óf om niet onrein en alzo onbekwaam te worden om het pascha te eten; óf veelmeer omdat hun de macht was ontnomen door de Romeinen, om iemand met den dood te straffen zonder consent van den Romeinsen stadhouder.
   
32 ἵνα ὁ λόγος τοῦ Ἰησοῦ πληρωθῇ, ὃν εἶπε, σημαίνων ποίῳ θανάτῳ ἤμελλεν ἀποθνήσκειν. 32 sOpdat het woord van Jezus vervuld werd dat Hij 44gezegd had, betekenende hoedanigen dood Hij sterven zou.
s Matth. 20:19. Joh. 12:32. verwijsteksten
44 Namelijk Matth. 20:19 en elders, te weten dat Hij den heidenen zou overgeleverd worden en van hen gegeseld en gekruist worden; met welke soort des doods de Romeinen plachten te straffen degenen die zodanige misdaden begaan hadden waarmede Christus beschuldigd werd, namelijk van Zich tot koning op te werpen en oproer te maken. verwijsteksten
   
33 Εἰσῆλθεν οὖν εἰς τὸ πραιτώριον πάλιν ὁ Πιλάτος, καὶ ἐφώνησε τὸν Ἰησοῦν, καὶ εἶπεν αὐτῷ, Σὺ εἶ ὁ βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων; 33 tPilatus dan ging wederom in het rechthuis, en riep Jezus, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning der Joden?
t Matth. 27:11. Mark. 15:2. Luk. 23:3. verwijsteksten
   
34 ἀπεκρίθη αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἀφ’ ἑαυτοῦ σὺ τοῦτο λέγεις, ἢ ἄλλοι σοι εἶπον περὶ ἐμοῦ; 34 Jezus antwoordde hem: Zegt gij dit 45van uzelven, of hebben het u 46anderen van Mij gezegd?
45 Namelijk om van Mij nader onderricht te worden.
46 Namelijk om Mij daarmede bij u te beschuldigen.
   
35 ἀπεκρίθη ὁ Πιλάτος, Μήτι ἐγὼ Ἰουδαῖός εἰμι; τὸ ἔθνος τὸ σὸν καὶ οἱ ἀρχιερεῖς παρέδωκάν σε ἐμοί· τί ἐποίησας; 35 Pilatus antwoordde: Ben ik 47een Jood? Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij overgeleverd; wat hebt Gij gedaan?
47 Namelijk dat ik, gelijk de Joden, begerig zou zijn om te weten wat van den Koning of Messias is, Dien de Joden verwachten.
   
36 ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς, Ἡ βασιλεία ἡ ἐμὴ οὐκ ἔστιν ἐκ τοῦ κόσμου τούτου· εἰ ἐκ τοῦ κόσμου τούτου ἦν ἡ βασιλεία ἡ ἐμή, οἱ ὑπηρέται ἂν οἱ ἐμοὶ ἠγωνίζοντο, ἵνα μὴ παραδοθῶ τοῖς Ἰουδαίοις· νῦν δὲ ἡ βασιλεία ἡ ἐμὴ οὐκ ἔστιν ἐντεῦθεν. 36 Jezus antwoordde: vMijn Koninkrijk is niet 48van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld was, zo zouden Mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn Koninkrijk niet 49van hier.
v Joh. 6:15. 1 Tim. 6:13. verwijsteksten
48 Gr. uit, dat is, Ik ben wel de beloofde Koning der Joden, maar dat strekt niet tot nadeel van de heerschappij van den Romeinsen keizer, alzo Mijn Koninkrijk niet bestaat in een wereldse, maar in een geestelijke macht en regering.
49 Dat is, gelijk de heerschappij der wereldse koningen hier op aarde is.
   
37 εἶπεν οὖν αὐτῷ ὁ Πιλάτος, Οὐκοῦν βασιλεὺς εἶ σύ; ἀπεκρίθη ὁ Ἰησοῦς, Σὺ λέγεις ὅτι βασιλεύς εἰμι ἐγώ. ἐγὼ εἰς τοῦτο γεγέννημαι, καὶ εἰς τοῦτο ἐλήλυθα εἰς τὸν κόσμον, ἵνα μαρτυρήσω τῇ ἀληθείᾳ. πᾶς ὁ ὢν ἐκ τῆς ἀληθείας ἀκούει μου τῆς φωνῆς. 37 Pilatus dan zeide tot Hem: 50Zijt Gij dan een Koning? Jezus antwoordde: 51Gij zegt dat Ik een Koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid 52getuigenis geven zou. Een iegelijk 53die uit de waarheid is, 54hoort Mijn stem.
50 Of: Zijt Gij dan niet een Koning? of: Zo zijt Gij dan een Koning.
51 Van deze manier van spreken zie de aant. Matth. 26:25. verwijsteksten
52 Dat is, vrijmoediglijk belijde en lere.
53 Dat is, die door het Woord der waarheid wedergeboren is, en dienvolgens de zaligmakende waarheid liefheeft.
54 Namelijk gaarne, en alzo dat hij dezelve aanneemt en gelooft.
   
38 λέγει αὐτῷ ὁ Πιλάτος, Τί ἐστιν ἀλήθεια; Καὶ τοῦτο εἰπών, πάλιν ἐξῆλθε πρὸς τοὺς Ἰουδαίους, καὶ λέγει αὐτοῖς, Ἐγὼ οὐδεμίαν αἰτίαν εὑρίσκω ἐν αὐτῷ. 38 Pilatus zeide tot Hem: 55Wat is waarheid? En als hij dat gezegd had, ging hij wederom 56uit tot de Joden, en zeide tot hen: xIk vind geen 57schuld in Hem.
55 Aldus spreekt hij, niet om van Christus onderwezen te zijn, maar als Christus’ woorden met verachting verwerpende.
56 Namelijk uit het rechthuis, waar hij wederom ingegaan was om Christus te ondervragen.
x Matth. 27:24. Luk. 23:4. verwijsteksten
57 Gr. zaak, of: oorzaak, die Hem des doods zou schuldig maken.
   
39 ἔστι δὲ συνήθεια ὑμῖν, ἵνα ἕνα ὑμῖν ἀπολύσω ἐν τῷ πάσχα· βούλεσθε οὖν ὑμῖν ἀπολύσω τὸν βασιλέα τῶν Ἰουδαίων; 39 Doch gij hebt yeen gewoonte, dat ik u op het pascha een loslaat. Wilt gij dan dat ik u den Koning der Joden loslaat?
y Matth. 27:15. Mark. 15:6. Luk. 23:17. verwijsteksten
   
40 ἐκραύγασαν οὖν πάλιν πάντες, λέγοντες, Μὴ τοῦτον, ἀλλὰ τὸν Βαραββᾶν· ἦν δὲ ὁ Βαραββᾶς λῃστής. 40 Zij dan riepen allen wederom, zeggende: zNiet Dezen, maar Barábbas. aEn Barábbas was een 58moordenaar.
z Hand. 3:14. verwijsteksten
a Matth. 27:16. Mark. 15:7. Luk. 23:19. verwijsteksten
58 Of: straatschender en oproermaker, Luk. 23:25. verwijsteksten

Einde Johannes 18