Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus als onze Hogepriester Zich bereidende tot Zijn lijden en sterven, bidt Zijn Vader dat Hij Hem verheerlijke om het eeuwige leven te geven aan wie Hem kennen. 4 Verhaalt hoe getrouwelijk en met wat vreugd Hij het werk dat Hem opgelegd was, heeft volbracht. 9 Bidt voor Zijn apostelen, dat hen de Vader beware in enigheid der liefde. 15 Van den boze. 17 En heilige in Zijn waarheid. 20 Bidt ook voor allen die door hun woord in Hem zullen geloven. 21 Dat zij mogen één zijn. 24 En bij Hem zijn waar Hij is, om Zijn heerlijkheid te aanschouwen. |
| | Het Hogepriesterlijk gebed |
1 Ταῦτα ἐλάλησεν ὁ Ἰησοῦς, καὶ ἐπῆρε τοὺς ὀφθαλμοὺς αὐτοῦ εἰς τὸν οὐρανόν, καὶ εἶπε, Πάτερ, ἐλήλυθεν ἡ ὥρα· δόξασόν σου τὸν Υἱόν, ἵνα καὶ ὁ Υἱός σου δοξάσῃ σε· | | 1 DIT heeft Jezus gesproken, en Hij hief Zijn ogen op naar den hemel, en zeide: Vader, 1ade ure is gekomen, 2verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon 3U verheerlijke. |
| 1 Namelijk die Gij tot Mijn lijden bestemd hebt. |
| a Joh. 12:23; 13:32. |
| Joh. 12:23 Maar Jezus antwoordde hun, zeggende: De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden. Joh. 13:32 Indien God in Hem verheerlijkt is, zo zal ook God Hem verheerlijken in Zichzelven, en Hij zal Hem terstond verheerlijken. |
| 2 Dat is, toon in Zijn diepste vernedering dat Hij Uw Zoon is; hetwelk ook door vele wondertekenen in Zijn lijden geschied is, Matth. 27:46, 51, 52, 53, en inzonderheid door Zijn opstanding, hemelvaart en zitten ter rechterhand Zijns Vaders. Zie de aant. op vers 5. |
| Matth. 27:46 En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI? Dat is: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Matth. 27:51 En zie, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden. Matth. 27:52 En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt; Matth. 27:53 En uit de graven uitgegaan zijnde na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad en zijn velen verschenen. vers 5 (kt.) En nu, verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid die Ik bij U had eer de wereld was. |
| 3 Dat is, de eer van Uw gerechtigheid en barmhartigheid en Uw andere eigenschappen door het lijden en sterven voor de zondige mensen verklare, Rom. 3:25, 26; 5:8. |
| Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, Rom. 3:26 Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengene die uit het geloof van Jezus is. Rom. 5:8 Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. |
| | |
2 καθὼς ἔδωκας αὐτῷ ἐξουσίαν πάσης σαρκός, ἵνα πᾶν ὃ δέδωκας αὐτῷ, δώσῃ αὐτοῖς ζωὴν αἰώνιον. | | 2 bGelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt 4over alle vlees, opdat al wat Gij Hem 5gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. |
| b Ps. 8:7. Matth. 11:27; 28:18. Luk. 10:22. Joh. 3:35; 5:27. 1 Kor. 15:25. Filipp. 2:10. Hebr. 2:8. |
| Ps. 8:7 Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet: Matth. 11:27 Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader; en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon en dien het de Zoon wil openbaren. Matth. 28:18 En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Luk. 10:22 Alle dingen zijn Mij van Mijn Vader overgegeven; en niemand weet wie de Zoon is dan de Vader, en wie de Vader is dan de Zoon, en dien het de Zoon zal willen openbaren. Joh. 3:35 De Vader heeft den Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven. Joh. 5:27 En heeft Hem macht gegeven ook gericht te houden, omdat Hij des mensen Zoon is. 1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben. Filipp. 2:10 Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, Hebr. 2:8 Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want daarin dat Hij Hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij niets uitgelaten dat Hem niet onderworpen zij. Doch nu zien wij nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn; |
| 4 Gr. alles vleses, dat is, over alle mensen. |
| 5 Namelijk om met U te verzoenen en zalig te maken, Ef. 5:25. |
| Ef. 5:25 Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; |
| | |
3 αὕτη δέ ἐστιν ἡ αἰώνιος ζωή, ἵνα γινώσκωσί σε τὸν μόνον ἀληθινὸν Θεόν, καὶ ὃν ἀπέστειλας Ἰησοῦν Χριστόν. | | 3 En cdit is 6het eeuwige leven, dat zij U kennen, 7den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij 8gezonden hebt. |
| c Jes. 53:11. Jer. 9:23. |
| Jes. 53:11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en
verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. Jer. 9:23 Zo zegt de HEERE: Een wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid, een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom, |
| 6 Dat is, de weg en het middel om tot het eeuwige leven te komen is de rechte kennis van God en van den Middelaar Jezus Christus, namelijk vergezelschapt met een vast vertrouwen; gelijk dit woord ook genomen wordt Jes. 53:11. |
| Jes. 53:11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en
verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. |
| 7 Of: den alleen; in den grondtekst staat niet dat de Vader alleen de waarachtige God is, maar dat de Vader de alleen, of de enige ware God is. Want de ware God is maar een enig Goddelijk Wezen in drie Personen bestaande. En daarmede worden uitgesloten alle andere, valse goden, die de heidenen dienden, Jer. 10:11. 1 Kor. 8:6. Gal. 4:8, 9, maar niet de Zoon, noch de Heilige Geest, Die ook deze enige ware God zijn en genaamd worden, Joh. 1:1. Hand. 5:4. Rom. 9:5. 1 Kor. 3:16, 17. 1 Joh. 5:7, 20, en elders. |
| Jer. 10:11 (Aldus zult gijlieden tot hen zeggen: De goden, die den hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde en van onder dezen hemel.) 1 Kor. 8:6 Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn en wij tot Hem; en maar
één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem. Gal. 4:8 Maar toen, als gij God niet kendet, diendet gij degenen die van nature geen goden zijn; Gal. 4:9 En nu, als gij God kent, ja, veelmeer van God gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme eerste beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen? Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Hand. 5:4 Zo het gebleven ware, bleef het niet uwe, en verkocht zijnde, was het niet in uw macht? Wat is het dat gij deze daad in uw hart hebt voorgenomen? Gij hebt den mensen niet gelogen, maar Gode. Rom. 9:5 Welker zijn de vaders, en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, Dewelke is God boven alles te prijzen in der eeuwigheid. Amen. 1 Kor. 3:16 Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? 1 Kor. 3:17 Zo iemand den tempel Gods schendt, dien zal God schenden; want de tempel Gods is heilig, welke gij zijt. 1 Joh. 5:7 Want Drie zijn er Die getuigen in den hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn één. 1 Joh. 5:20 Doch wij weten dat de Zone Gods gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige Leven. |
| 8 Namelijk als den enigen Middelaar en Zaligmaker, zonder Welken niemand met God kan verzoend of verenigd worden, Hand. 4:12. 1 Tim. 2:5. |
| Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. 1 Tim. 2:5 Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus, |
| | |
4 ἐγώ σε ἐδόξασα ἐπὶ τῆς γῆς· τὸ ἔργον ἐτελείωσα ὃ δέδωκάς μοι ἵνα ποιήσω. | | 4 dIk heb U 9verheerlijkt op de aarde; eIk heb 10voleindigd 11het werk dat Gij Mij 12gegeven hebt om te doen. |
| d Joh. 13:32; 14:13. |
| Joh. 13:32 Indien God in Hem verheerlijkt is, zo zal ook God Hem verheerlijken in Zichzelven, en Hij zal Hem terstond verheerlijken. Joh. 14:13 En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. |
| 9 Namelijk door Mijn leer, leven en wonderwerken. |
| e Joh. 4:34; 19:30. |
| Joh. 4:34 Jezus zeide tot hen: Mijn spijze is dat Ik doe den wil Desgenen Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbreng. Joh. 19:30 Toen Jezus dan den edik genomen had, zeide Hij: Het is volbracht; en het hoofd buigende, gaf den geest. |
| 10 Dit zegt Hij, omdat een groot deel van hetzelve werk nu al volbracht was, en het overige terstond daarna voorts zou volbracht worden. |
| 11 Namelijk van de verzoening en verlossing der mensen. |
| 12 Dat is, verordineerd en bevolen hebt. |
| | |
5 καὶ νῦν δόξασόν με σύ, Πάτερ, παρὰ σεαυτῷ τῇ δόξῃ ᾗ εἶχον πρὸ τοῦ τὸν κόσμον εἶναι παρὰ σοί. | | 5 En nu, 13verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid fdie Ik bij U had 14eer de wereld was. |
| 13 Dat is, stel Mij tot Uw rechterhand in het volle gebruik Mijner Goddelijke heerlijkheid, welke Ik van eeuwigheid als de Heere der heerlijkheid wel bij U gehad heb, Joh. 12:41. 1 Kor. 2:8, maar die in den tijd Mijner vernedering in Mijn menselijke natuur tot zaligheid der mensen, gelijk als verborgen is geweest. Zie Filipp. 2:6, 7, 8, 9. |
| Joh. 12:41 Dit zeide Jesaja toen hij Zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak. 1 Kor. 2:8 Welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft; want indien zij ze gekend hadden, zo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben. Filipp. 2:6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; Filipp. 2:8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |
| f Joh. 1:1, 2; 10:30; 14:9. |
| Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Joh. 1:2 Dit was in den beginne bij God. Joh. 10:30 Ik en de Vader zijn één. Joh. 14:9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader? |
| 14 Dat is, van eeuwigheid, Ef. 1:4. |
| Ef. 1:4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; |
| | |
6 ἐφανέρωσά σου τὸ ὄνομα τοῖς ἀνθρώποις οὓς δέδωκάς μοι ἐκ τοῦ κόσμου· σοὶ ἦσαν, καὶ ἐμοὶ αὐτοὺς δέδωκας· καὶ τὸν λόγον σου τετηρήκασι. | | 6 Ik heb Uw Naam geopenbaard den mensen die Gij Mij 15uit de wereld 16gegeven hebt. Zij waren 17Uwe, en Gij hebt Mij dezelve gegeven, en zij hebben Uw Woord bewaard. |
| 15 Dat is, uit den gemenen hoop der mensen. |
| 16 Namelijk niet alleen tot trouwe apostelen en getuigen, maar ook om hen zalig te maken, vers 2. |
| vers 2 Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. |
| 17 Namelijk door Uw eeuwige verkiezing, 2 Tim. 2:19. |
| 2 Tim. 2:19 Evenwel het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen die Zijne zijn; en: Een iegelijk die den Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid. |
| | |
7 νῦν ἔγνωκαν ὅτι πάντα ὅσα δέδωκάς μοι, παρὰ σοῦ ἐστιν· | | 7 Nu hebben zij bekend dat alles wat Gij Mij gegeven hebt, 18van U is. |
| 18 Dat is, door Uw ingeven, bevel en kracht van Mij geleerd en gedaan is. |
| | |
8 ὅτι τὰ ῥήματα ἃ δέδωκάς μοι, δέδωκα αὐτοῖς· καὶ αὐτοὶ ἔλαβον, καὶ ἔγνωσαν ἀληθῶς ὅτι παρὰ σοῦ ἐξῆλθον, καὶ ἐπίστευσαν ὅτι σύ με ἀπέστειλας. | | 8 Want 19de woorden die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze 20ontvangen, gen zij hebben waarlijk bekend dat Ik 21van U uitgegaan ben, en hebben geloofd dat Gij Mij 22gezonden hebt. |
| 19 Dat is, de leer. |
| 20 Dat is, aangenomen en geloofd. |
| g Joh. 16:27. |
| Joh. 16:27 Want de Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt en hebt geloofd dat Ik van God ben uitgegaan. |
| 21 Dat is, dat Ik Uw Zoon ben van eeuwigheid van U geboren, Ps. 2:7. Micha 5:1. |
| Ps. 2:7 Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Micha 5:1 EN gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen Die een Heerser zal zijn in Israël en Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid. |
| 22 Namelijk in de wereld, om te zijn de Middelaar en Zaligmaker, Hebr. 5:5. |
| Hebr. 5:5 Alzo heeft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. |
| | |
9 ἐγὼ περὶ αὐτῶν ἐρωτῶ· οὐ περὶ τοῦ κόσμου ἐρωτῶ, ἀλλὰ περὶ ὧν δέδωκάς μοι, ὅτι σοί εἰσι· | | 9 Ik bid voor hen; Ik bid niet 23voor de wereld, maar voor degenen die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn 24Uwe. |
| 23 Dat is, niet voor alle mensen der wereld zonder onderscheid, maar voor de uitverkorenen en gelovigen, Rom. 8:33, 34. |
| Rom. 8:33 Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. Rom. 8:34 Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt. |
| 24 Zie vers 6. |
| vers 6 Ik heb Uw Naam geopenbaard den mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelve gegeven, en zij hebben Uw Woord bewaard. |
| | |
10 καὶ τὰ ἐμὰ πάντα σά ἐστι, καὶ τὰ σὰ ἐμά· καὶ δεδόξασμαι ἐν αὐτοῖς. | | 10 En hal het Mijne is Uwe, en het Uwe is Mijne; en Ik ben 25in hen 26verheerlijkt. |
| h Joh. 16:15. |
| Joh. 16:15 Al wat de Vader heeft, is Mijne; daarom heb Ik gezegd dat Hij het uit het Mijne zal nemen en u verkondigen. |
| 25 Of: door hen. |
| 26 Namelijk door hun geloof, leer en werken. |
| | |
11 καὶ οὐκέτι εἰμὶ ἐν τῷ κόσμῳ, καὶ οὗτοι ἐν τῷ κόσμῳ εἰσί, καὶ ἐγὼ πρός σε ἔρχομαι. Πάτερ ἅγιε, τήρησον αὐτοὺς ἐν τῷ ὀνόματί σου, οὓς δέδωκάς μοι, ἵνα ὦσιν ἕν, καθὼς ἡμεῖς. | | 11 En Ik 27ben niet meer in de wereld, maar dezen 28zijn in de wereld, en Ik kom tot U. Heilige Vader, 29bewaar hen 30in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij 31één zijn, gelijk als Wij. |
| 27 Dat is, Ik zal haast uit de wereld scheiden met Mijn lichamelijke tegenwoordigheid. |
| 28 Dat is, blijven nog een tijd op de aarde, en zullen daarin nog vele zwakheden en verzoekingen onderworpen zijn. |
| 29 Namelijk in alle zwarigheden en bezoekingen. |
| 30 Dat is, door Uw kracht en om Uwentwil, alzo zij die zwarigheden zullen moeten uitstaan om Uwentwil. |
| 31 Namelijk in geest, wil en liefde jegens elkander, gelijk Wij één zijn in Wezen en wil. |
| | |
12 ὅτε ἤμην μετ’ αὐτῶν ἐν τῷ κόσμῳ, ἐγὼ ἐτήρουν αὐτοὺς ἐν τῷ ὀνόματί σου· οὓς δέδωκάς μοι, ἐφύλαξα, καὶ οὐδεὶς ἐξ αὐτῶν ἀπώλετο, εἰ μὴ ὁ υἱὸς τῆς ἀπωλείας, ἵνα ἡ γραφὴ πληρωθῇ. | | 12 iToen Ik met hen in de wereld was, 32bewaarde Ik hen in Uw Naam. kDie Gij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, 33dan de zoon der verderfenis, 34opdat lde Schrift vervuld worde. |
| i Joh. 6:39; 10:28; 18:9. |
| Joh. 6:39 En dit is de wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft, dat al wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit niet verlieze, maar hetzelve opwekke ten uitersten dage. Joh. 10:28 En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Joh. 18:9 Opdat het woord vervuld zou worden dat Hij gezegd had: Uit degenen die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren. |
| 32 Namelijk niet alleen van uiterlijke zwarigheden, maar ook van afval en verleiding. |
| k Jes. 8:18. Hebr. 2:13. |
| Jes. 8:18 Zie, Ik en de kinderen die Mij de HEERE gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot wonderen in Israël, van den HEERE der heirscharen, Die op den berg Sion woont. Hebr. 2:13 En wederom: Ik zal Mijn betrouwen op Hem stellen. En wederom: Ziedaar, Ik en de kinderen die Mij God gegeven heeft. |
| 33 Of: maar de zoon des verderfs, namelijk is verloren gegaan; alzo wordt Judas genaamd, gelijk ook de antichrist, 2 Thess. 2:3, omdat hij door Gods rechtvaardig oordeel ten verderve bereid was, Rom. 9:22. |
| 2 Thess. 2:3 Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet
tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat
geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, Rom. 9:22 En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid; |
| 34 Dat is, en alzo is de Schrift vervuld geworden. Zie Ps. 69:26; 109:8. Zie verder Hand. 1:16. |
| Ps. 69:26 Hun paleis zij verwoest, in hun tenten zij geen inwoner. Ps. 109:8 Dat zijn dagen weinig zijn; een ander neme zijn ambt. Hand. 1:16 Mannen broeders, deze Schrift moest vervuld worden, welke de Heilige Geest door den mond van David voorzegd heeft van Judas, die de leidsman geweest is dergenen die Jezus vingen; |
| l Ps. 109:8. |
| Ps. 109:8 Dat zijn dagen weinig zijn; een ander neme zijn ambt. |
| | |
13 νῦν δὲ πρός σε ἔρχομαι, καὶ ταῦτα λαλῶ ἐν τῷ κόσμῳ, ἵνα ἔχωσι τὴν χαρὰν τὴν ἐμὴν πεπληρωμένην ἐν αὐτοῖς. | | 13 Maar nu kom Ik tot U en spreek dit 35in de wereld, opdat zij 36Mijn blijdschap vervuld mogen hebben 37in zichzelven. |
| 35 Dat is, zolang Ik nog bij hen in de wereld ben. |
| 36 Dat is, waarmede Ik Mij verblijd over hen; en waarmede zij zich verblijden in Mij. |
| 37 Dat is, in hun ziel en gemoed. |
| | |
14 ἐγὼ δέδωκα αὐτοῖς τὸν λόγον σου, καὶ ὁ κόσμος ἐμίσησεν αὐτούς, ὅτι οὐκ εἰσὶν ἐκ τοῦ κόσμου, καθὼς ἐγὼ οὐκ εἰμὶ ἐκ τοῦ κόσμου. | | 14 Ik heb hun 38Uw Woord gegeven, men de wereld heeft hen 39gehaat, omdat zij 40van de wereld niet zijn, gelijk als Ik 41van de wereld niet ben. |
| 38 Dat is, Uw leer geleerd en geopenbaard. |
| m Joh. 15:19. |
| Joh. 15:19 Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld. |
| 39 Namelijk om Uws Woords wil. |
| 40 Gr. uit de wereld, dat is, niet wereldsgezind zijn. |
| 41 Gr. uit. |
| | |
15 οὐκ ἐρωτῶ ἵνα ἄρῃς αὐτοὺς ἐκ τοῦ κόσμου, ἀλλ’ ἵνα τηρήσῃς αὐτοὺς ἐκ τοῦ πονηροῦ. | | 15 Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld 42wegneemt, maar dat Gij hen bewaart 43van den boze. |
| 42 Namelijk voor dezen tijd, alzo Ik hun dienst na dezen nog moet gebruiken. |
| 43 Dat is, van de verleiding des satans, der zonde en der wereld. |
| | |
16 ἐκ τοῦ κόσμου οὐκ εἰσί, καθὼς ἐγὼ ἐκ τοῦ κόσμου οὐκ εἰμί. | | 16 Zij zijn niet 44van de wereld, gelijkerwijs Ik 45van de wereld niet ben. |
| 44 Gr. uit. |
| 45 Gr. uit. |
| | |
17 ἁγίασον αὐτοὺς ἐν τῇ ἀληθείᾳ σου· ὁ λόγος ὁ σὸς ἀλήθειά ἐστι. | | 17 46Heilig hen in Uw waarheid; nUw Woord is 47de waarheid. |
| 46 Dat is, vernieuw hen meer en meer door Uw waarheid; en maak hen meer en meer bekwaam om dienaars te zijn des Nieuwen Testaments, 2 Kor. 3:6. |
| 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |
| n Joh. 8:40. |
| Joh. 8:40 Maar nu zoekt gij Mij te doden, een Mens Die u de waarheid gesproken heeft, welke Ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet. |
| 47 Dat is, deze waarheid, waardoor de mensen geheiligd worden, namelijk de leer des Evangelies, Jak. 1:18. |
| Jak. 1:18 Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn als
eerstelingen Zijner schepselen. |
| | |
18 καθὼς ἐμὲ ἀπέστειλας εἰς τὸν κόσμον, κἀγὼ ἀπέστειλα αὐτοὺς εἰς τὸν κόσμον. | | 18 oGelijkerwijs Gij Mij gezonden hebt in de wereld, alzo heb Ik hen ook in de wereld 48gezonden. |
| o Joh. 20:21. |
| Joh. 20:21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden; gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook ulieden. |
| 48 Namelijk om Uw Woord en waarheid door de gehele wereld te prediken. |
| | |
19 καὶ ὑπὲρ αὐτῶν ἐγὼ ἁγιάζω ἐμαυτόν, ἵνα καὶ αὐτοὶ ὦσιν ἡγιασμένοι ἐν ἀληθείᾳ. | | 19 pEn 49Ik heilig Mijzelven voor hen, opdat ook zij 50geheiligd mogen zijn 51in waarheid. |
| p 1 Kor. 1:2, 30. 1 Thess. 4:7. |
| 1 Kor. 1:2 Aan de gemeente Gods die te Korinthe is, den geheiligden in Christus Jezus, den geroepen heiligen, met allen die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats, beide hun en onzen Heere: 1 Kor. 1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing; 1 Thess. 4:7 Want God heeft ons niet geroepen tot onreinheid, maar tot heiligmaking. |
| 49 Dat is, Ik geef Mijzelven over tot een heilige offerande. |
| 50 Dat is, door de kracht en verdiensten van deze Mijn offerande de vergeving hunner zonden en de heiligmaking des Geestes mogen verkrijgen, Hebr. 10:10, 14. |
| Hebr. 10:10 In welken wil wij geheiligd zijn door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied. Hebr. 10:14 Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden. |
| 51 Dat is, waarlijk; niet gelijk voordezen door de uitwendige ceremoniën der wet geschiedde, maar inderdaad volbrengende hetgeen door die ceremoniën afgebeeld is. Of: door de waarheid. |
| | |
20 οὐ περὶ τούτων δὲ ἐρωτῶ μόνον, ἀλλὰ καὶ περὶ τῶν πιστευσόντων διὰ τοῦ λόγου αὐτῶν εἰς ἐμέ· | | 20 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen die door 52hun woord in Mij geloven zullen. |
| 52 Dat is, Mijn Woord door hen gepredikt. |
| | |
21 ἵνα πάντες ἓν ὦσι· καθὼς σύ, Πάτερ, ἐν ἐμοί, κἀγὼ ἐν σοί, ἵνα καὶ αὐτοὶ ἐν ἡμῖν ἓν ὦσιν· ἵνα ὁ κόσμος πιστεύσῃ ὅτι σύ με ἀπέστειλας. | | 21 Opdat zij allen qéén zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij 53in Ons één zijn, opdat 54de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt. |
| q Joh. 10:38; 14:11. Gal. 3:28. |
| Joh. 10:38 Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en geloven, dat de Vader in Mij is, en Ik in Hem. Joh. 14:11 Gelooft Mij, dat Ik in den Vader ben en de Vader in Mij is; en indien niet, zo gelooft Mij om de werken zelve. Gal. 3:28 Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. Want gij allen zijt één in Christus Jezus. |
| 53 Of: met Ons; dat is, opdat zij door het ware geloof met Ons verenigd zijnde, Ef. 3:17, ook daarenboven met ware liefde onder elkander verenigd mogen zijn. |
| Ef. 3:17 Opdat Christus door het geloof in uw harten wone en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt; |
| 54 Dat is, dat de mensen die nog niet geloven, daardoor mogen aangelokt worden om Mij voor den waren Messias en Mijn leer voor een Goddelijke leer te erkennen en aan te nemen, 1 Petr. 3:1, 2. |
| 1 Petr. 3:1 DESGELIJKS gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig; opdat ook zo enigen het Woord ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder woord mogen gewonnen worden, 1 Petr. 3:2 Als zij zullen ingezien hebben uw kuisen wandel in vreze. |
| | |
22 καὶ ἐγὼ τὴν δόξαν ἣν δέδωκάς μοι, δέδωκα αὐτοῖς, ἵνα ὦσιν ἕν, καθὼς ἡμεῖς ἕν ἐσμεν. | | 22 En Ik heb hun 55de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat 56zij één zijn, gelijk als Wij één zijn: |
| 55 Namelijk om Gods kinderen te zijn en Mijn mede-erfgenamen, Rom. 8:17. |
| Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. |
| 56 Namelijk niet alleen de apostelen, maar ook al degenen die door het Woord in Christus zullen geloven, vers 20. |
| vers 20 En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij geloven zullen. |
| | |
23 ἐγὼ ἐν αὐτοῖς, καὶ σὺ ἐν ἐμοί, ἵνα ὦσι τετελειωμένοι εἰς ἕν, καὶ ἵνα γινώσκῃ ὁ κόσμος ὅτι σύ με ἀπέστειλας, καὶ ἠγάπησας αὐτούς, καθὼς ἐμὲ ἠγάπησας. | | 23 Ik in hen, en Gij in Mij; opdat zij volmaakt zijn 57in één, en opdat de wereld bekenne dat Gij Mij gezonden hebt, en 58hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt. |
| 57 Of: tot één, dat is, opdat zij met Mij verenigd zijnde door het geloof, ook daardoor met U verenigd worden, Joh. 14:23. 1 Joh. 1:3, en opdat alzo hun vereniging met Ons door het geloof, en met elkander door de liefde, haar volkomen leden hebbe. |
| Joh. 14:23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken. 1 Joh. 1:3 Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij
met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. |
| 58 Dat is, als Uw kinderen, 1 Joh. 3:1. |
| 1 Joh. 3:1 ZIET
hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent. |
| | |
24 Πάτερ, οὓς δέδωκάς μοι, θέλω ἵνα ὅπου εἰμὶ ἐγώ, κἀκεῖνοι ὦσι μετ’ ἐμοῦ· ἵνα θεωρῶσι τὴν δόξαν τὴν ἐμήν, ἣν ἔδωκάς μοι, ὅτι ἠγάπησάς με πρὸ καταβολῆς κόσμου. | | 24 rVader, 59Ik wil dat 60waar Ik ben, ook 61die bij Mij 62zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij 63gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad, 64voor de grondlegging der wereld. |
| r Joh. 12:26; 14:3. |
| Joh. 12:26 Zo iemand Mij dient, die volge Mij; en waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren. Joh. 14:3 En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben. |
| 59 Dat is, Ik begeer of verzoek. Zie Mark. 10:35. |
| Mark. 10:35 En tot Hem kwamen Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedéüs, zeggende: Meester, wij wilden wel dat Gij ons deedt zo wat wij begeren zullen. |
| 60 Dat is, waar Ik spoedig zal zijn, in Mijn heerlijkheid in den hemel, 1 Thess. 4:17. Openb. 3:21. |
| 1 Thess. 4:17 Daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. Openb. 3:21 Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon. |
| 61 Namelijk de apostelen en alle andere gelovigen. |
| 62 Namelijk te zijner tijd; met de ziel, terstond na den dood, 2 Kor. 5:8. Filipp. 1:23, en ook met het lichaam, na de algemene opstanding, Filipp. 3:21. |
| 2 Kor. 5:8 Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen. Filipp. 1:23 Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste; Filipp. 3:21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. |
| 63 Namelijk door de eeuwige geboorte, als Uw eniggeboren Zoon, Joh. 5:26, en die Gij Mij ook naar Mijn menselijke natuur zult geven, als Ik tot Uw rechterhand verheerlijkt zal worden, Ef. 1:20, 21. Filipp. 2:9. |
| Joh. 5:26 Want gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzo heeft Hij ook den Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelven; Ef. 1:20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem
gezet tot Zijn rechterhand in den hemel, Ef. 1:21 Ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij, en allen naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende; Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, |
| 64 Deze volgende woorden kunnen gevoegd worden, óf tot het woord gegeven, óf tot het woord liefgehad. Zie dergelijke Openb. 13:8. |
| Openb. 13:8 En allen die op de aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden, welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens, des Lams Dat geslacht is, van de grondlegging der wereld. |
| | |
25 Πάτερ δίκαιε, καὶ ὁ κόσμος σε οὐκ ἔγνω, ἐγὼ δέ σε ἔγνων, καὶ οὗτοι ἔγνωσαν ὅτι σύ με ἀπέστειλας· | | 25 Rechtvaardige Vader, 65sde wereld heeft 66U niet gekend; maar Ik heb U gekend, ten dezen hebben bekend dat Gij Mij gezonden hebt. |
| 65 Gr. en de wereld, dat is, de meeste menigte der wereld. |
| s Joh. 15:21; 16:3. |
| Joh. 15:21 Maar al deze dingen zullen zij u doen om Mijns Naams wil, omdat zij Hem niet kennen Die Mij gezonden heeft. Joh. 16:3 En deze dingen zullen zij u doen, omdat zij den Vader niet gekend hebben noch Mij. |
| 66 Namelijk zo het behoort. Want ook zelfs de heidenen hebben enige kennis van God gehad, Rom. 1:19, 21. |
| Rom. 1:19 Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard. Rom. 1:21 Omdat zij God kennende, Hem
als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen, en hun onverstandig hart is verduisterd geworden. |
| t vers 8. Joh. 16:27. |
| vers 8 Want de woorden die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze ontvangen, en zij hebben waarlijk bekend dat Ik van U uitgegaan ben, en hebben geloofd dat Gij Mij gezonden hebt. Joh. 16:27 Want de Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt en hebt geloofd dat Ik van God ben uitgegaan. |
| | |
26 καὶ ἐγνώρισα αὐτοῖς τὸ ὄνομά σου, καὶ γνωρίσω· ἵνα ἡ ἀγάπη, ἣν ἠγάπησάς με, ἐν αὐτοῖς ᾖ, κἀγὼ ἐν αὐτοῖς. | | 26 En Ik heb hun Uw Naam bekendgemaakt en zal hem
67bekendmaken, opdat de liefde waarmede Gij Mij liefgehad hebt, 68in hen zij, en 69Ik in hen. |
| 67 Namelijk nog meer en meer, wanneer Ik over hen den Heiligen Geest zal zenden. |
| 68 Dat is, ook tot hen zich uitstrekke, en de kracht en het gevoelen van die in hun harten uitgestort worde, Rom. 5:5. |
| Rom. 5:5 En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven. |
| 69 Namelijk door Mijn Geest en genade. |