Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Ταῦτα λελάληκα ὑμῖν, ἵνα μὴ σκανδαλισθῆτε. | | 1 DEZE dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij niet geërgerd wordt. |
2 ἀποσυναγώγους ποιήσουσιν ὑμᾶς· ἀλλ’ ἔρχεται ὥρα, ἵνα πᾶς ὁ ἀποκτείνας ὑμᾶς δόξῃ λατρείαν προσφέρειν τῷ Θεῷ. | | 2 aZij zullen u uit de synagogen werpen; ja, de ure komt, dat een iegelijk die u zal doden, zal menen Gode een dienst te doen. a Joh. 9:22, 34; 12:42. a Joh. 9:22 Dit zeiden zijn ouders omdat zij de Joden vreesden. Want de Joden hadden alrede tezamen een besluit gemaakt, zo iemand Hem beleed Christus te zijn, dat die uit de synagoge zou geworpen worden. Joh. 9:34 Zij antwoordden en zeiden tot hem: Gij zijt geheel in zonden geboren, en leert gij ons? En zij wierpen hem uit. Joh. 12:42 Nochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten in Hem; maar om der farizeeën wil beleden zij het niet, opdat zij uit de synagoge niet zouden geworpen worden. |
3 καὶ ταῦτα ποιήσουσιν ὑμῖν, ὅτι οὐκ ἔγνωσαν τὸν Πατέρα οὐδὲ ἐμέ. | | 3 bEn deze dingen zullen zij u doen, omdat zij den Vader niet gekend hebben noch Mij. b Joh. 15:21. 1 Kor. 2:8. b Joh. 15:21 Maar al deze dingen zullen zij u doen om Mijns Naams wil, omdat zij Hem niet kennen Die Mij gezonden heeft. 1 Kor. 2:8 Welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft; want indien zij ze gekend hadden, zo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben. |
4 ἀλλὰ ταῦτα λελάληκα ὑμῖν, ἵνα ὅταν ἔλθῃ ἡ ὥρα, μνημονεύητε αὐτῶν, ὅτι ἐγὼ εἶπον ὑμῖν. ταῦτα δὲ ὑμῖν ἐξ ἀρχῆς οὐκ εἶπον, ὅτι μεθ’ ὑμῶν ἤμην. | | 4 cMaar deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat, wanneer de ure zal gekomen zijn, gij dezelve moogt gedenken, dat Ik ze u gezegd heb. Doch deze dingen heb Ik u van het begin niet gezegd, omdat Ik bij ulieden was. c Joh. 13:19; 14:29. c Joh. 13:19 Van nu zeg Ik het ulieden, eer het geschied is, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt dat Ik het ben. Joh. 14:29 En nu heb Ik het u gezegd eer het geschied is, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt. |
| | Het werk van den Heiligen Geest |
5 νῦν δὲ ὑπάγω πρὸς τὸν πέμψαντά με, καὶ οὐδεὶς ἐξ ὑμῶν ἐρωτᾷ με, Ποῦ ὑπάγεις; | | 5 En nu ga Ik heen tot Dengene Die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij: Waar gaat Gij heen? |
6 ἀλλ’ ὅτι ταῦτα λελάληκα ὑμῖν, ἡ λύπη πεπλήρωκεν ὑμῶν τὴν καρδίαν. | | 6 Maar omdat Ik deze dingen tot u gesproken heb, zo heeft de droefheid uw hart vervuld. |
7 ἀλλ’ ἐγὼ τὴν ἀλήθειαν λέγω ὑμῖν· συμφέρει ὑμῖν ἵνα ἐγὼ ἀπέλθω· ἐὰν γὰρ μὴ ἀπέλθω, ὁ παράκλητος οὐκ ἐλεύσεται πρὸς ὑμᾶς· ἐὰν δὲ πορευθῶ, πέμψω αὐτὸν πρὸς ὑμᾶς. | | 7 Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; dmaar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden. d Luk. 24:49. Joh. 14:26; 15:26. d Luk. 24:49 En zie, Ik zend de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte. Joh. 14:26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb. Joh. 15:26 Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen. |
8 καὶ ἐλθὼν ἐκεῖνος ἐλέγξει τὸν κόσμον περὶ ἁμαρτίας καὶ περὶ δικαιοσύνης καὶ περὶ κρίσεως· | | 8 En Die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, en van gerechtigheid, en van oordeel: |
9 περὶ ἁμαρτίας μέν, ὅτι οὐ πιστεύουσιν εἰς ἐμέ· | | 9 Van zonde, omdat zij in Mij niet geloven; |
10 περὶ δικαιοσύνης δέ, ὅτι πρὸς τὸν Πατέρα μου ὑπάγω, καὶ οὐκέτι θεωρεῖτέ με· | | 10 En van gerechtigheid, omdat Ik tot Mijn Vader heen ga, en gij zult Mij niet meer zien; |
11 περὶ δὲ κρίσεως, ὅτι ὁ ἄρχων τοῦ κόσμου τούτου κέκριται. | | 11 En van oordeel, eomdat de overste dezer wereld geoordeeld is. e Joh. 12:31; 14:30. Ef. 2:2. Kol. 2:15. e Joh. 12:31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. Joh. 14:30 Ik zal niet meer veel met u spreken; want de overste dezer wereld komt, en heeft aan Mij niets. Ef. 2:2 In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; Kol. 2:15 En
de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd. |
12 ἔτι πολλὰ ἔχω λέγειν ὑμῖν, ἀλλ’ οὐ δύνασθε βαστάζειν ἄρτι. | | 12 Nog vele dingen heb Ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen. |
13 ὅταν δὲ ἔλθῃ ἐκεῖνος, τὸ Πνεῦμα τῆς ἀληθείας, ὁδηγήσει ὑμᾶς εἰς πᾶσαν τὴν ἀλήθειαν· οὐ γὰρ λαλήσει ἀφ’ ἑαυτοῦ, ἀλλ’ ὅσα ἂν ἀκούσῃ λαλήσει, καὶ τὰ ἐρχόμενα ἀναγγελεῖ ὑμῖν. | | 13 Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, fHij zal u in al de waarheid leiden; gwant Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. f Joh. 14:26. g Joh. 12:49. f Joh. 14:26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb. g Joh. 12:49 Want Ik heb uit Mijzelven niet gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen zal en wat Ik spreken zal. |
14 ἐκεῖνος ἐμὲ δοξάσει, ὅτι ἐκ τοῦ ἐμοῦ λήψεται, καὶ ἀναγγελεῖ ὑμῖν. | | 14 Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen. |
15 πάντα ὅσα ἔχει ὁ Πατὴρ ἐμά ἐστι· διὰ τοῦτο εἶπον, ὅτι ἐκ τοῦ ἐμοῦ λήψεται, καὶ ἀναγγελεῖ ὑμῖν. | | 15 hAl wat de Vader heeft, is Mijne; daarom heb Ik gezegd dat Hij het uit het Mijne zal nemen en u verkondigen. h Joh. 17:10. h Joh. 17:10 En al het Mijne is Uwe, en het Uwe is Mijne; en Ik ben in hen verheerlijkt. |
| | Voorbijgaande droefheid |
16 μικρὸν καὶ οὐ θεωρεῖτέ με, καὶ πάλιν μικρὸν καὶ ὄψεσθέ με, ὅτι ἐγὼ ὑπάγω πρὸς τὸν Πατέρα. | | 16 iEen kleinen tijd en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen tijd en gij zult Mij zien; want Ik ga heen tot den Vader. i Joh. 7:33. i Joh. 7:33 Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd ben Ik bij u, en Ik ga heen tot Dengene Die Mij gezonden heeft. |
17 εἶπον οὖν ἐκ τῶν μαθητῶν αὐτοῦ πρὸς ἀλλήλους, Τί ἐστι τοῦτο ὃ λέγει ἡμῖν, Μικρὸν καὶ οὐ θεωρεῖτέ με, καὶ πάλιν μικρὸν καὶ ὄψεσθέ με; καί, Ὅτι ἐγὼ ὑπάγω πρὸς τὸν Πατέρα; | | 17 Sommigen dan uit Zijn discipelen zeiden tot elkander: Wat is dit dat Hij tot ons zegt: Een kleinen tijd en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen tijd en gij zult Mij zien; en: Want Ik ga heen tot den Vader? |
18 ἔλεγον οὖν, Τοῦτο τί ἐστιν ὃ λέγει, τὸ μικρόν; οὐκ οἴδαμεν τί λαλεῖ. | | 18 Zij zeiden dan: Wat is dit dat Hij zegt: Een kleinen tijd? Wij weten niet wat Hij zegt. |
19 ἔγνω οὖν ὁ Ἰησοῦς ὅτι ἤθελον αὐτὸν ἐρωτᾷν, καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Περὶ τούτου ζητεῖτε μετ’ ἀλλήλων, ὅτι εἶπον, Μικρὸν καὶ οὐ θεωρεῖτέ με, καὶ πάλιν μικρὸν καὶ ὄψεσθέ με; | | 19 Jezus dan bekende dat zij Hem wilden vragen, en zeide tot hen: Vraagt gij daarvan onder elkander, dat Ik gezegd heb: Een kleinen tijd en gij zult Mij niet zien, en wederom een kleinen tijd en gij zult Mij zien? |
20 ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι κλαύσετε καὶ θρηνήσετε ὑμεῖς, ὁ δὲ κόσμος χαρήσεται· ὑμεῖς δὲ λυπηθήσεσθε, ἀλλ’ ἡ λύπη ὑμῶν εἰς χαρὰν γενήσεται. | | 20 Voorwaar, voorwaar Ik zeg u, dat gij zult schreien en klaaglijk wenen, maar de wereld zal zich verblijden; en gij zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden. |
21 ἡ γυνὴ ὅταν τίκτῃ λύπην ἔχει, ὅτι ἦλθεν ἡ ὥρα αὐτῆς· ὅταν δὲ γεννήσῃ τὸ παιδίον, οὐκέτι μνημονεύει τῆς θλίψεως, διὰ τὴν χαρὰν ὅτι ἐγεννήθη ἄνθρωπος εἰς τὸν κόσμον. | | 21 kEen vrouw, wanneer zij baart, heeft droefheid, dewijl haar ure gekomen is; maar wanneer zij het kindeken gebaard heeft, zo gedenkt zij de benauwdheid niet meer, om de blijdschap dat een mens ter wereld geboren is. k Jes. 26:17. k Jes. 26:17 Gelijk een bevruchte vrouw, als zij nadert tot het baren, smarten heeft en schreeuwt in haar weeën, alzo zijn wij geweest, o HEERE, vanwege Uw aangezicht. |
22 καὶ ὑμεῖς οὖν λύπην μὲν νῦν ἔχετε· πάλιν δὲ ὄψομαι ὑμᾶς, καὶ χαρήσεται ὑμῶν ἡ καρδία, καὶ τὴν χαρὰν ὑμῶν οὐδεὶς αἴρει ἀφ’ ὑμῶν. | | 22 En gij dan hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u wederom zien, len uw hart zal zich verblijden, en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen. l Joh. 20:20. l Joh. 20:20 En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn handen en Zijn zijde. De discipelen dan werden verblijd als zij den Heere zagen. |
23 καὶ ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ ἐμὲ οὐκ ἐρωτήσετε οὐδέν. ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι ὅσα ἂν αἰτήσητε τὸν Πατέρα ἐν τῷ ὀνόματί μου, δώσει ὑμῖν. | | 23 En in dien dag zult gij Mij niets vragen. mVoorwaar, voorwaar Ik zeg u: Al wat gij den Vader zult bidden in Mijn Naam, dat zal Hij u geven. m Jer. 29:12. Matth. 7:7; 21:22. Mark. 11:24. Luk. 11:9. Joh. 14:13; 15:7. Jak. 1:5. 1 Joh. 3:22; 5:14. m Jer. 29:12 Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden; en Ik zal naar u horen. Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Matth. 21:22 En al wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen. Mark. 11:24 Daarom zeg Ik u: Alle dingen die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden. Luk. 11:9 En Ik zeg ulieden: Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Joh. 14:13 En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. Joh. 15:7 Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. Jak. 1:5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. 1 Joh. 3:22 En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem. 1 Joh. 5:14 En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
24 ἕως ἄρτι οὐκ ᾐτήσατε οὐδὲν ἐν τῷ ὀνόματί μου· αἰτεῖτε, καὶ λήψεσθε, ἵνα ἡ χαρὰ ὑμῶν ᾖ πεπληρωμένη. | | 24 Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. |
25 Ταῦτα ἐν παροιμίαις λελάληκα ὑμῖν· *ἀλλ’ ἔρχεται ὥρα ὅτε οὐκέτι ἐν παροιμίαις λαλήσω ὑμῖν, ἀλλὰ παρρησίᾳ περὶ τοῦ Πατρὸς ἀναγγελῶ ὑμῖν. * ἀλλ’ ἔρχεται St, B, Elz, M | ἔρχεται Sc | | 25 Deze dingen heb Ik door gelijkenissen tot u gesproken; maar de ure komt, dat Ik niet meer door gelijkenissen tot u spreken zal, maar u vrijuit van den Vader zal verkondigen. |
26 ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ ἐν τῷ ὀνόματί μου αἰτήσεσθε· καὶ οὐ λέγω ὑμῖν ὅτι ἐγὼ ἐρωτήσω τὸν Πατέρα περὶ ὑμῶν· | | 26 In dien dag zult gij in Mijn Naam bidden; en Ik zeg u niet dat Ik den Vader voor u bidden zal; |
27 αὐτὸς γὰρ ὁ Πατὴρ φιλεῖ ὑμᾶς, ὅτι ὑμεῖς ἐμὲ πεφιλήκατε, καὶ πεπιστεύκατε ὅτι ἐγὼ παρὰ τοῦ Θεοῦ ἐξῆλθον. | | 27 Want de Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt nen hebt geloofd dat Ik van God ben uitgegaan. n Joh. 17:8. n Joh. 17:8 Want de woorden die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze ontvangen, en zij hebben waarlijk bekend dat Ik van U uitgegaan ben, en hebben geloofd dat Gij Mij gezonden hebt. |
28 ἐξῆλθον παρὰ τοῦ Πατρός, καὶ ἐλήλυθα εἰς τὸν κόσμον· πάλιν ἀφίημι τὸν κόσμον, καὶ πορεύομαι πρὸς τὸν Πατέρα. | | 28 oIk ben van den Vader uitgegaan, en ben in de wereld gekomen; wederom verlaat Ik de wereld en ga heen tot den Vader. o Joh. 13:3. o Joh. 13:3 Jezus, wetende dat de Vader Hem alle dingen in de handen gegeven had, en dat Hij van God uitgegaan was en tot God heen ging, |
| | Vrede in Christus |
29 λέγουσιν αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, Ἴδε, νῦν παρρησίᾳ λαλεῖς, καὶ παροιμίαν οὐδεμίαν λέγεις. | | 29 Zijn discipelen zeiden tot Hem: Zie, nu spreekt Gij vrijuit en zegt geen gelijkenis. |
30 νῦν οἴδαμεν ὅτι οἶδας πάντα, καὶ οὐ χρείαν ἔχεις ἵνα τίς σε ἐρωτᾷ· ἐν τούτῳ πιστεύομεν ὅτι ἀπὸ Θεοῦ ἐξῆλθες. | | 30 Nu weten wij pdat Gij alle dingen weet, en Gij hebt niet van node dat U iemand vraagt. Hierom geloven wij dat Gij van God uitgegaan zijt. p Joh. 21:17. p Joh. 21:17 Hij zeide tot hem ten derden male: Simon, Jona’s zoon, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden male tot hem zeide: Hebt gij Mij lief? en zeide tot Hem: Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. |
31 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἄρτι πιστεύετε; | | 31 Jezus antwoordde hun: Gelooft gij nu? |
32 ἰδού, ἔρχεται ὥρα καὶ νῦν ἐλήλυθεν, ἵνα σκορπισθῆτε ἕκαστος εἰς τὰ ἴδια, καὶ ἐμὲ μόνον ἀφῆτε· καὶ οὐκ εἰμὶ μόνος, ὅτι ὁ Πατὴρ μετ’ ἐμοῦ ἐστι. | | 32 qZie, de ure komt en is nu gekomen, dat gij zult verstrooid worden, een iegelijk naar het zijne, en gij Mij alleen zult laten. rEn nochtans ben Ik niet alleen; want de Vader is met Mij. q Zach. 13:7. Matth. 26:31. Mark. 14:27. r Joh. 8:29; 14:10. q Zach. 13:7 Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden. Matth. 26:31 Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Mark. 14:27 En Jezus zeide tot hen: Gij zult in dezen nacht allen aan Mij geërgerd worden; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen zullen verstrooid worden. r Joh. 8:29 En Die Mij gezonden heeft, is met Mij. De Vader heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaaglijk is. Joh. 14:10 Gelooft gij niet dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken. |
33 ταῦτα λελάληκα ὑμῖν, ἵνα ἐν ἐμοὶ εἰρήνην ἔχητε. ἐν τῷ κόσμῳ θλίψιν *ἕξετε· ἀλλὰ θαρσεῖτε, ἐγὼ νενίκηκα τὸν κόσμον. * ἕξετε St-1551, B, Elz, Sc | ἔχετε St-1550, M | | 33 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, sopdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. s Jes. 9:5. Joh. 14:27. Rom. 5:1. Ef. 2:13. Kol. 1:20. s Jes. 9:5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; Joh. 14:27 Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd en zij niet versaagd. Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Ef. 2:13 Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. Kol. 1:20 En dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. |