Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 13 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 13

1 Christus van het avondmaal opstaande, omgordt Zich en wast de voeten Zijner discipelen. 6 Hetwelk Petrus in het eerst weigert, en daarna toelaat. 12 Christus vermaant hen dit voorbeeld Zijner nederigheid en gedienstigheid na te volgen. 18 Voorzegt dat een van hen Hem verraden zou, waartegen Hij Zijn discipelen vertroost. 22 En wijst Johannes aan met het geven van een ingedoopte bete, dat het Judas was. 27 Die nadat de duivel in hem gevaren was, uitgaat. 31 Christus spreekt daarna met Zijn andere discipelen van Zijn verheerlijking. 34 En vermaant hen tot onderlinge liefde. 37 Petrus wil zijn leven voor Hem zetten; maar Christus voorzegt hem dat hij Hem driemaal verloochenen zal.
  
De paasmaaltijd
1 Πρὸ δὲ τῆς ἑορτῆς τοῦ πάσχα, εἰδὼς ὁ Ἰησοῦς ὅτι ἐλήλυθεν αὐτοῦ ἡ ὥρα ἵνα μεταβῇ ἐκ τοῦ κόσμου τούτου πρὸς τὸν Πατέρα, ἀγαπήσας τοὺς ἰδίους τοὺς ἐν τῷ κόσμῳ, εἰς τέλος ἠγάπησεν αὐτούς. 1 EN 1vóór ahet feest van het pascha, Jezus wetende dat Zijn ure gekomen was, dat Hij uit deze wereld zou 2overgaan tot den Vader, alzo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad 3tot het einde.
1 Namelijk des avonds voor Zijn lijden en sterven. Want Christus heeft het pascha gehouden op den rechten tijd, naar de instelling Gods, maar de Joden stelden het toentertijd uit, op den volgenden dag. De reden hiervan zie in de aant. op Matth. 26:20. verwijsteksten
a Matth. 26:2. Mark. 14:1. Luk. 22:1. verwijsteksten
2 Namelijk door Zijn dood, opstanding en hemelvaart.
3 Namelijk van Zijn leven; of: zonder ophouden, Joh. 17:12. verwijsteksten
   
2 καὶ δείπνου γενομένου (τοῦ διαβόλου ἤδη βεβληκότος εἰς τὴν καρδίαν Ἰούδα Σίμωνος Ἰσκαριώτου ἵνα αὐτὸν παραδῷ), 2 En als het 4avondmaal gedaan was (btoen nu de duivel in het hart van Judas, Simons zoon, Iskáriot, 5gegeven had dat hij Hem verraden zou),
4 Dat is, de maaltijd in welken het paaslam van hen gegeten was, zodat zij nog zaten aan de tafel, die nog niet opgenomen was, vers 12, na welken Christus daarna Zijn Avondmaal heeft ingesteld en gehouden. Zie Luk. 22:15, enz. Anderen zetten het over: als het avondmaal gehouden werd. verwijsteksten
b vers 27. Luk. 22:3. verwijsteksten
5 Gr. geworpen.
   
3 εἰδὼς ὁ Ἰησοῦς ὅτι πάντα δέδωκεν αὐτῷ ὁ Πατὴρ εἰς τὰς χεῖρας, καὶ ὅτι ἀπὸ Θεοῦ ἐξῆλθε καὶ πρὸς τὸν Θεὸν ὑπάγει, 3 Jezus, wetende cdat de Vader Hem alle dingen 6in de handen gegeven had, den dat Hij van God uitgegaan was en tot God heen ging,
c Matth. 11:27. Joh. 3:35. verwijsteksten
6 Dat is, in Zijn macht gesteld, Matth. 28:18. verwijsteksten
d Joh. 16:28. verwijsteksten
   
4 ἐγείρεται ἐκ τοῦ δείπνου, καὶ τίθησι τὰ ἱμάτια, καὶ λαβὼν λέντιον διέζωσεν ἑαυτόν. 4 Stond op van het avondmaal, en legde Zijn 7klederen af, en nemende een linnen doek, 8omgordde Zichzelven.
7 Namelijk opperklederen, gelijk dit woord dikwijls genomen wordt. Zie Matth. 5:40. Luk. 6:29. verwijsteksten
8 Namelijk om te vaardiger te zijn tot dezen dienst, en met dezen doek de voeten te drogen. Aldus plachten de dienstknechten hun heren te dienen. Zie Luk. 17:8. verwijsteksten
   
5 εἶτα βάλλει ὕδωρ εἰς τὸν νιπτῆρα, καὶ ἤρξατο νίπτειν τοὺς πόδας τῶν μαθητῶν, καὶ ἐκμάσσειν τῷ λεντίῳ ᾧ ἦν διεζωσμένος. 5 Daarna 9goot Hij water in het 10bekken, en begon de voeten der discipelen te wassen, en af te drogen met den linnen doek waarmede Hij omgord was.
9 Gr. wierp.
10 Of: wasvat.
   
6 ἔρχεται οὖν πρὸς Σίμωνα Πέτρον· καὶ λέγει αὐτῷ ἐκεῖνος, Κύριε, σύ μου νίπτεις τοὺς πόδας; 6 Hij dan kwam tot Simon Petrus, en die zeide tot Hem: Heere, ezult 11Gij mij de voeten wassen?
e Matth. 3:14. verwijsteksten
11 Namelijk Die mijn Heere en Meester zijt. Hoewel hij dit zegt uit eerbied, zo is daar nochtans onverstand mede gemengd, alzo Christus wil dat wij Hem gehoorzamen, ook als het ons dunkt dat Hij wat vreemds gebiedt.
   
7 ἀπεκρίθη Ἰησοῦς καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ὃ ἐγὼ ποιῶ, σὺ οὐκ οἶδας ἄρτι, γνώσῃ δὲ μετὰ ταῦτα. 7 Jezus antwoordde en zeide tot hem: 12Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het 13na dezen verstaan.
12 Dat is, waarom Ik zulks doe.
13 Namelijk als Ik het u zal verklaard hebben, gelijk Hij doet vss. 13, 14. verwijsteksten
   
8 λέγει αὐτῷ Πέτρος, Οὐ μὴ νίψῃς τοὺς πόδας μου εἰς τὸν αἰῶνα. ἀπεκρίθη αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἐὰν μὴ νίψω σε, οὐκ ἔχεις μέρος μετ’ ἐμοῦ. 8 Petrus zeide tot Hem: Gij zult mijn voeten niet wassen 14in der eeuwigheid. Jezus antwoordde hem: 15Indien Ik u niet was, gij hebt geen deel met Mij.
14 Dat is, nimmermeer zal ik dat toelaten.
15 Christus neemt gelegenheid van het uiterlijk wassen om te spreken van het geestelijk wassen of reinigen der zonden door Zijn bloed en Geest, 1 Kor. 6:11. Tit. 3:5. 1 Joh. 1:7, 8, gelijk Hij dergelijke gelegenheden meermaals waarneemt. verwijsteksten
   
9 λέγει αὐτῷ Σίμων Πέτρος, Κύριε, μὴ τοὺς πόδας μου μόνον, ἀλλὰ καὶ τὰς χεῖρας καὶ τὴν κεφαλήν. 9 Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd.
10 λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ὁ λελουμένος οὐ χρείαν ἔχει ἢ τοὺς πόδας νίψασθαι, ἀλλ’ ἔστι καθαρὸς ὅλος· καὶ ὑμεῖς καθαροί ἐστε, ἀλλ’ οὐχὶ πάντες. 10 Jezus zeide tot hem: 16Die gewassen is, heeft niet van node dan de voeten te wassen, maar is geheel rein. fEn gijlieden zijt 17rein, doch niet allen.
16 Christus leert hier, gelijk degenen die in de badhuizen hun gehele lichaam gewassen hebben, de voeten ook daarna moeten wassen, dat alzo ook Zijn discipelen, inwendiglijk door Zijn bloed en Geest gewassen zijnde, uiterlijk ook hun gangen en hun doen moeten reinigen.
f Joh. 15:3. verwijsteksten
17 Dat is, gereinigd door Mij van de zonde en heerschappij derzelve, Rom. 6:11, 12. verwijsteksten
   
11 ᾔδει γὰρ τὸν παραδιδόντα αὐτόν· διὰ τοῦτο εἶπεν, Οὐχὶ πάντες καθαροί ἐστε. 11 gWant Hij wist wie Hem verraden zou; daarom zeide Hij: Gij zijt niet allen rein.
g Joh. 6:64. verwijsteksten
   
12 Ὅτε οὖν ἔνιψε τοὺς πόδας αὐτῶν, καὶ ἔλαβε τὰ ἱμάτια αὐτοῦ, ἀναπεσὼν πάλιν, εἶπεν αὐτοῖς, Γινώσκετε τί πεποίηκα ὑμῖν; 12 Als Hij dan hun voeten gewassen en Zijn klederen genomen had, zat Hij wederom aan, en zeide tot hen: Verstaat gij 18wat Ik ulieden gedaan heb?
18 Dat is, waartoe Ik dit gedaan heb?
   
13 ὑμεῖς φωνεῖτέ με, Ὁ διδάσκαλος, καὶ Ὁ κύριος· καὶ καλῶς λέγετε, εἰμὶ γάρ. 13 hGij heet Mij Meester en Heere, en gij zegt wel, want Ik 19ben het.
h Matth. 23:8, 10. 1 Kor. 8:6; 12:3. Filipp. 2:11. verwijsteksten
19 Namelijk in der waarheid.
   
14 εἰ οὖν ἐγὼ ἔνιψα ὑμῶν τοὺς πόδας, ὁ κύριος καὶ ὁ διδάσκαλος, καὶ ὑμεῖς ὀφείλετε ἀλλήλων νίπτειν τοὺς πόδας. 14 Indien dan Ik, de Heere en de Meester, uw voeten gewassen heb, izo zijt gij ook schuldig elkanders 20voeten te wassen.
i Gal. 6:1, 2. verwijsteksten
20 Dat is, veelmeer allerlei diensten der liefde, zo nodig, elkander te betonen, ook die van de geringsten anders plegen gedaan te worden, maar niet om zulks als een sacrament te gebruiken; alzo dit Christus’ oogmerk hier niet is.
   
15 ὑπόδειγμα γὰρ ἔδωκα ὑμῖν, ἵνα καθὼς ἐγὼ ἐποίησα ὑμῖν, καὶ ὑμεῖς ποιῆτε. 15 kWant Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet.
k 1 Petr. 2:21. 1 Joh. 2:6. verwijsteksten
   
16 ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, Οὐκ ἔστι δοῦλος μείζων τοῦ κυρίου αὐτοῦ, οὐδὲ ἀπόστολος μείζων τοῦ πέμψαντος αὐτόν. 16 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: lEen dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch 21een gezant meerder dan die hem gezonden heeft.
l Matth. 10:24. Luk. 6:40. Joh. 15:20. verwijsteksten
21 Of: gezondene. Gr. apostolos.
   
17 εἰ ταῦτα οἴδατε, μακάριοί ἐστε ἐὰν ποιῆτε αὐτά. 17 Indien gij 22deze dingen weet, zalig zijt gij zo gij dezelve doet.
22 Namelijk die Ik u met Mijn voorbeeld geleerd heb, als liefde, nederigheid en onderlinge gedienstigheid.
   
18 οὐ περὶ πάντων ὑμῶν λέγω· ἐγὼ οἶδα οὓς ἐξελεξάμην· ἀλλ’ ἵνα ἡ γραφὴ πληρωθῇ, Ὁ τρώγων μετ’ ἐμοῦ τὸν ἄρτον ἐπῆρεν ἐπ’ ἐμὲ τὴν πτέρναν αὐτοῦ. 18 Ik zeg niet 23van u allen; Ik weet welke Ik 24uitverkoren heb; maar dit geschiedt opdat de Schrift vervuld worde: 25mDie met Mij het brood eet, heeft tegen Mij zijn 26verzene opgeheven.
23 Namelijk dat gij allen dat zult nakomen. Want Judas zou het niet doen, gelijk volgt.
24 Namelijk tot de eeuwige zaligheid, Ef. 1:4. verwijsteksten
25 Dat is, die dagelijks aan Mijn tafel is en met Mij omgaat.
m Ps. 41:10. Matth. 26:23. 1 Joh. 2:19. verwijsteksten
26 Dat is, heeft zich vijandelijk tegen Mij gesteld. Zie de aant. op Ps. 41:10. verwijsteksten
   
19 ἀπ’ ἄρτι λέγω ὑμῖν πρὸ τοῦ γενέσθαι, ἵνα, ὅταν γένηται, πιστεύσητε ὅτι ἐγώ εἰμι. 19 nVan nu zeg Ik het ulieden, eer het geschied is, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt 27dat Ik het ben.
n Joh. 14:29; 16:4. verwijsteksten
27 Namelijk de ware Messias en Zone Gods, Die alles tevoren weet.
   
20 ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, Ὁ λαμβάνων ἐάν τινα πέμψω, ἐμὲ λαμβάνει· ὁ δὲ ἐμὲ λαμβάνων, λαμβάνει τὸν πέμψαντά με. 20 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: oZo Ik iemand zend, wie dien ontvangt, die ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft.
o Matth. 10:40. Luk. 10:16. verwijsteksten
   
21 Ταῦτα εἰπὼν ὁ Ἰησοῦς ἐταράχθη τῷ πνεύματι, καὶ ἐμαρτύρησε καὶ εἶπεν, Ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι εἷς ἐξ ὑμῶν παραδώσει με. 21 pJezus deze dingen gezegd hebbende, werd ontroerd 28in den geest, en betuigde en zeide: Voorwaar, voorwaar Ik zeg u, dat een van ulieden Mij zal verraden.
p Matth. 26:21. Mark. 14:18. Luk. 22:21. Hand. 1:17. 1 Joh. 2:19. verwijsteksten
28 Dat is, in Zijn gemoed, door overdenking zo van de verraderij van Judas, als van de straf die hem daarom zou overkomen.
   
22 ἔβλεπον οὖν εἰς ἀλλήλους οἱ μαθηταί, ἀπορούμενοι περὶ τίνος λέγει. 22 De discipelen dan zagen op elkander, twijfelende van wien Hij dat zeide.
23 ἦν δὲ ἀνακείμενος εἷς τῶν μαθητῶν αὐτοῦ ἐν τῷ κόλπῳ τοῦ Ἰησοῦ, ὃν ἠγάπα ὁ Ἰησοῦς· 23 qEn een van Zijn discipelen 29was aanzittende in den schoot van Jezus, 30welken Jezus liefhad.
q Joh. 20:2; 21:7, 20. verwijsteksten
29 Gr. was gelegen, namelijk naar de wijze der ouden, die aan de tafel niet zaten als wij, maar lagen op beddekens, op den elleboog; zodat Johannes liggende naast Christus, bekwamelijk zijn hoofd kon neigen naar de borst van Christus.
30 Dat is, Johannes, dien de Heere Christus bijzonderlijk liefhad; alzo beschrijft hij ook zichzelven Joh. 21:20, 24. verwijsteksten
   
24 νεύει οὖν τούτῳ Σίμων Πέτρος πυθέσθαι τίς ἂν εἴη περὶ οὗ λέγει. 24 Simon Petrus dan wenkte dezen, dat hij vragen zou wie hij toch was van welken Hij dit zeide.
25 ἐπιπεσὼν δὲ ἐκεῖνος ἐπὶ τὸ στῆθος τοῦ Ἰησοῦ, λέγει αὐτῷ, Κύριε, τίς ἐστιν; 25 En deze 31vallende op de borst van Jezus, zeide tot Hem: Heere, wie is het?
31 Dat is, neigende zijn hoofd naar de borst van Christus, om in stilte en heimelijk te verstaan wie de verrader zou zijn.
   
26 ἀποκρίνεται ὁ Ἰησοῦς, Ἐκεῖνός ἐστιν ᾧ ἐγὼ βάψας τὸ ψωμίον ἐπιδώσω. καὶ ἐμβάψας τὸ ψωμίον, δίδωσιν Ἰούδᾳ Σίμωνος Ἰσκαριώτῃ. 26 Jezus 32antwoordde: Deze is het, dien Ik de bete, als Ik ze ingedoopt heb, geven zal. En als Hij de bete ingedoopt had, gaf Hij ze Judas, Simons zoon, Iskáriot.
32 Namelijk stillekens aan Johannes alleen, gelijk blijkt vers 28. verwijsteksten
   
27 καὶ μετὰ τὸ ψωμίον, τότε εἰσῆλθεν εἰς ἐκεῖνον ὁ Σατανᾶς. λέγει οὖν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ὃ ποιεῖς, ποίησον τάχιον. 27 En 33na de bete, 34toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij 35doet, doe het haastelijk.
33 Namelijk van Judas ontvangen.
34 Dat is, nam hem voorts geheel in, om zijn verraderij uit te voeren, die hij tevoren door des duivels ingeving beloofd had aan de overpriesters. Zie vers 2. Luk. 22:3. verwijsteksten
35 Dat is, voorhebt te doen. Met deze woorden wil Christus niet gebieden dat Judas in zijn verraderij zou voortgaan, maar geeft daarmede te kennen dat zijn verraderij Hem bekend was, en dat Hij gewillig was zulks te lijden. Zie dergelijke wijze van spreken Openb. 22:11. verwijsteksten
   
28 τοῦτο δὲ οὐδεὶς ἔγνω τῶν ἀνακειμένων πρὸς τί εἶπεν αὐτῷ. 28 En dit verstond niemand dergenen die aanzaten, waartoe Hij hem dat zeide.
29 τινὲς γὰρ ἐδόκουν, ἐπεὶ τὸ γλωσσόκομον εἶχεν ὁ Ἰούδας, ὅτι λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἀγόρασον ὧν χρείαν ἔχομεν εἰς τὴν ἑορτήν· ἢ τοῖς πτωχοῖς ἵνα τι δῷ. 29 Want sommigen meenden, r36dewijl Judas de beurs had, dat hem Jezus zeide: Koop hetgeen wij van node hebben 37tot het feest; of, dat hij den armen wat geven zou.
r Joh. 12:6. verwijsteksten
36 Dat is, het geld ontving, bewaarde en uitgaf, dat Christus, tot Zijn en Zijner discipelen onderhoud, van godzalige vrouwen en anderen gegeven werd, Luk. 8:3. verwijsteksten
37 Dat is, tot de kosten om het feest verder uit te houden.
   
30 λαβὼν οὖν τὸ ψωμίον ἐκεῖνος, εὐθέως ἐξῆλθεν· ἦν δὲ νύξ. 30 Hij dan de bete genomen hebbende, 38ging terstond uit. En het was nacht.
38 Namelijk naar de overpriesters en hoofdmannen, om de verraderij in het werk te stellen.
  
Het nieuwe gebod
31 *Ὅτε οὖν ἐξῆλθε, λέγει ὁ Ἰησοῦς, Νῦν ἐδοξάσθη ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου, καὶ ὁ Θεὸς ἐδοξάσθη ἐν αὐτῷ.
* ὅτε οὖν St-1551, B, Elz, Sc | ὅτε St-1550, M
31 Als hij dan uitgegaan was, zeide Jezus: 39Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt.
39 Dat is, nu is de tijd nabij dat Ik door Mijn lijden en sterven den duivel en dood zal tenietdoen, en daarna in Mijn heerlijkheid ingaan.
   
32 εἰ ὁ Θεὸς ἐδοξάσθη ἐν αὐτῷ, καὶ ὁ Θεὸς δοξάσει αὐτὸν ἐν ἑαυτῷ, καὶ εὐθὺς δοξάσει αὐτόν. 32 40Indien God 41in Hem verheerlijkt is, zo zal ook God Hem verheerlijken in Zichzelven, sen Hij zal Hem terstond verheerlijken.
40 Of: Overmits.
41 Dat is, door Hem. Zie hiervan de aantt. op Joh. 17:1. verwijsteksten
s Joh. 12:23; 17:1. verwijsteksten
   
33 τεκνία, ἔτι μικρὸν μεθ’ ὑμῶν εἰμι. ζητήσετέ με, καὶ καθὼς εἶπον τοῖς Ἰουδαίοις ὅτι Ὅπου ὑπάγω ἐγώ, ὑμεῖς οὐ δύνασθε ἐλθεῖν, καὶ ὑμῖν λέγω ἄρτι. 33 Kinderkens, nog een kleinen tijd ben Ik bij u. tGij zult Mij 42zoeken, en gelijk Ik den Joden gezegd heb: 43Waar Ik heen ga, kunt gij niet komen; alzo 44zeg Ik ulieden nu ook.
t Joh. 7:34; 8:21. verwijsteksten
42 Dat is, naar Mijn tegenwoordigheid verlangen.
43 Namelijk in den hemel, waar Ik binnen korten tijd zal opvaren, na Mijn dood en opstanding.
44 Namelijk dat gij voor dezen tijd met Mij daar niet kunt gaan. Zie vers 36. Joh. 8:21. verwijsteksten
   
34 ἐντολὴν καινὴν δίδωμι ὑμῖν, ἵνα ἀγαπᾶτε ἀλλήλους· καθὼς ἠγάπησα ὑμᾶς, ἵνα καὶ ὑμεῖς ἀγαπᾶτε ἀλλήλους. 34 vEen 45nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt.
v Lev. 19:18. Matth. 22:39. Joh. 15:12. Ef. 5:2. 1 Thess. 4:9. 1 Petr. 4:8. 1 Joh. 3:23; 4:21. verwijsteksten
45 Dat is, onlangs van Mij, door Mijn leer en voorbeeld Mijner bijzondere liefde, verklaard en versterkt, Joh. 15:13, want hetzelfde gebod is ook in het Oude Testament geweest. Zie 1 Joh. 2:7, 8. 2 Joh. vs. 5. verwijsteksten
   
35 ἐν τούτῳ γνώσονται πάντες ὅτι ἐμοὶ μαθηταί ἐστε, ἐὰν ἀγάπην ἔχητε ἐν ἀλλήλοις. 35 xHieraan zullen zij allen bekennen, dat gij 46Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander.
x 1 Joh. 2:5; 4:20. verwijsteksten
46 Dat is, Mijn rechte en ware discipelen, die Ik daarvoor erken.
  
Petrus’ verloochening voorzegd
36 Λέγει αὐτῷ Σίμων Πέτρος, Κύριε, ποῦ ὑπάγεις; ἀπεκρίθη αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ὅπου ὑπάγω, οὐ δύνασαί μοι νῦν ἀκολουθῆσαι, ὕστερον δὲ ἀκολουθήσεις μοι. 36 Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, waar gaat Gij heen? Jezus antwoordde hem: Waar Ik heen ga, kunt gij Mij nu niet volgen, ymaar gij zult Mij 47namaals 48volgen.
y Joh. 21:18. 2 Petr. 1:14. verwijsteksten
47 Namelijk als gij uw loop en dienst zult volbracht hebben en in het geloof sterker zult zijn.
48 Namelijk door een gelijken dood in Mijn heerlijkheid, Joh. 21:19. verwijsteksten
   
37 λέγει αὐτῷ ὁ Πέτρος, Κύριε, διατί οὐ δύναμαί σοι ἀκολουθῆσαι ἄρτι; τὴν ψυχήν μου ὑπὲρ σοῦ θήσω. 37 Petrus zeide tot Hem: Heere, waarom kan ik U nu niet volgen? zIk zal mijn leven voor U zetten.
z Matth. 26:33. Mark. 14:29. Luk. 22:33. verwijsteksten
   
38 ἀπεκρίθη αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Τὴν ψυχήν σου ὑπὲρ ἐμοῦ θήσεις; ἀμὴν ἀμὴν λέγω σοι, οὐ μὴ ἀλέκτωρ φωνήσει ἕως οὗ ἀπαρνήσῃ με τρίς. 38 Jezus antwoordde hem: Zult gij uw leven voor Mij zetten? aVoorwaar, voorwaar zeg Ik u: De haan zal niet 49kraaien, totdat gij Mij driemaal verloochend zult hebben.
a Matth. 26:34. Mark. 14:30. Luk. 22:34. verwijsteksten
49 Dat is, zijn kraaien dezen nacht niet voleindigd hebben. Zie Matth. 26:34. Mark. 14:30. verwijsteksten

Einde Johannes 13