Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 10 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 10

1 Door de gelijkenis van de eigenschappen van een getrouwen herder bewijst Christus dat Hij de ware Herder is van Zijn schapen. 7 Alsook de ware Deur van den schaapsstal. 12 En geen huurling. 14 Alzo Hij Zijn leven gewilliglijk stelt voor Zijn schapen. 19 Waarover de Joden onder elkander twisten. 22 Christus zijnde te Jeruzalem op het feest van de vernieuwing des tempels, wordt van de Joden omringd en gevraagd of Hij de Christus is. 25 Hetwelk Hij betuigt en bewijst uit Zijn werken. 26 Zegt dat zij in Hem niet geloven, omdat zij van Zijn schapen niet zijn. 27 Maar dat Zijn schapen in Hem geloven; en dat zij van Hem en Zijn Vader ten eeuwigen leven bewaard worden. 31 De Joden willen Hem stenigen als een lasteraar. 34 Maar Hij verantwoordt Zichzelven uit de Schrift en met Zijn werken, dat Hij Zichzelven met recht den Zone Gods genaamd heeft. 39 En komt uit hun handen, wijkende naar de Jordaan.
  
De goede Herder
1 Ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ὁ μὴ εἰσερχόμενος διὰ τῆς θύρας εἰς τὴν αὐλὴν τῶν προβάτων, ἀλλὰ ἀναβαίνων ἀλλαχόθεν, ἐκεῖνος κλέπτης ἐστὶ καὶ λῃστής. 1 VOORWAAR, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door 1de deur in den stal der schapen, maar 2van elders inklimt, 3die is een dief en 4moordenaar.
1 Dat is, door een wettige en Goddelijke beroeping, vergezelschapt met de leer der waarheid, Gal. 1:8, 9. Hebr. 5:4. verwijsteksten
2 Dat is, door onbehoorlijke middelen zich in de gemeente Gods indringt, of valse leer invoert, Jer. 23:21. 2 Joh. vs. 10. verwijsteksten
3 Dat is, die doet gelijk de dieven en moordenaars, die niet komen om de schapen te bewaren, maar om dezelve óf met listigheid, óf met geweld te roven.
4 Gr. rover, of: straatschender.
   
2 ὁ δὲ εἰσερχόμενος διὰ τῆς θύρας ποιμήν ἐστι τῶν προβάτων. 2 Maar die door de deur ingaat, is 5een herder der schapen.
5 Dat is, een rechte of deugdelijke herder.
   
3 τούτῳ ὁ θυρωρὸς ἀνοίγει, καὶ τὰ πρόβατα τῆς φωνῆς αὐτοῦ ἀκούει, καὶ τὰ ἴδια πρόβατα καλεῖ κατ’ ὄνομα, καὶ ἐξάγει αὐτά. 3 6Dezen doet de deurwachter open, en de schapen 7horen zijn stem; en hij roept zijn schapen 8bij name, en 9leidt ze uit.
6 Dat is, dezen stelt God de Heere door Zijn Geest tot een herder Zijner schapen, verzekert hem daarvan, en zegent zijn dienst, Jes. 61:1. Hand. 13:2; 20:28. verwijsteksten
7 Dat is, gehoorzamen en volgen zijn leer.
8 Dat is, elk in het bijzonder, 2 Tim. 2:19. verwijsteksten
9 Namelijk op een goede weide, Ps. 23:1, 2. verwijsteksten
   
4 καὶ ὅταν τὰ ἴδια πρόβατα ἐκβάλῃ, ἔμπροσθεν αὐτῶν πορεύεται· καὶ τὰ πρόβατα αὐτῷ ἀκολουθεῖ, ὅτι οἴδασι τὴν φωνὴν αὐτοῦ. 4 En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij 10voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem 11kennen.
10 Namelijk om met een goed voorgaan in leer en leven den rechten weg aan te wijzen en de gevaren van hen af te keren, Hebr. 12:2. verwijsteksten
11 Dat is, onderkennen, namelijk door den geest der onderscheiding, 1 Kor. 2:15. verwijsteksten
   
5 ἀλλοτρίῳ δὲ οὐ μὴ ἀκολουθήσωσιν, ἀλλὰ φεύξονται ἀπ’ αὐτοῦ· ὅτι οὐκ οἴδασι τῶν ἀλλοτρίων τὴν φωνήν. 5 Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden, overmits zij de stem der vreemden niet kennen.
6 ταύτην τὴν παροιμίαν εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς· ἐκεῖνοι δὲ οὐκ ἔγνωσαν τίνα ἦν ἃ ἐλάλει αὐτοῖς. 6 Deze 12gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet 13wat het was, dat Hij tot hen sprak.
12 Gr. paroimia, dat is, parabel, waarvan zie Matth. 13:3. verwijsteksten
13 Dat is, wat Christus met deze gelijkenis wilde zeggen. Daarom verklaart Hij hun dezelve nader in het volgende.
   
7 Εἶπεν οὖν πάλιν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι Ἐγώ εἰμι ἡ θύρα τῶν προβάτων. 7 Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de 14Deur der schapen.
14 Namelijk door welke zowel de herders als de schapen in de gemeente en tot het leven moeten ingaan, Joh. 14:6. verwijsteksten
   
8 πάντες ὅσοι πρὸ ἐμοῦ ἦλθον κλέπται εἰσὶ καὶ λῃσταί· ἀλλ’ οὐκ ἤκουσαν αὐτῶν τὰ πρόβατα. 8 Allen, zovelen als er 15vóór Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar 16de schapen hebben hen niet gehoord.
15 Namelijk óf zich uitgevende voor deze Deur, óf een anderen ingang tot de zaligheid aanwijzende, Hand. 4:12. verwijsteksten
16 Dat is, de uitverkoren en ware kinderen Gods.
   
9 ἐγώ εἰμι ἡ θύρα· δι’ ἐμοῦ ἐάν τις εἰσέλθῃ, σωθήσεται, καὶ εἰσελεύσεται καὶ ἐξελεύσεται, καὶ νομὴν εὑρήσει. 9 aIk ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal 17ingaan en uitgaan, en 18weide vinden.
a Joh. 14:6. verwijsteksten
17 Dat is, in Mijn gemeenschap met een geruste consciëntie leven, Deut. 28:6. Ps. 121:6, 7, 8. verwijsteksten
18 Dat is, geestelijk voedsel der ziel, Ez. 34:14. verwijsteksten
   
10 ὁ κλέπτης οὐκ ἔρχεται εἰ μὴ ἵνα κλέψῃ καὶ θύσῃ καὶ ἀπολέσῃ· ἐγὼ ἦλθον ἵνα ζωὴν ἔχωσι, καὶ περισσὸν ἔχωσιν. 10 De dief 19komt niet, dan opdat hij stele en slachte en verderve; Ik ben gekomen opdat zij het leven hebben en 20overvloed hebben.
19 Namelijk tot de schaapskooi.
20 Namelijk van genade en van heerlijkheid, hier en hiernamaals, Joh. 1:16. 2 Petr. 1:3, 4. verwijsteksten
   
11 ἐγώ εἰμι ὁ ποιμὴν ὁ καλός· ὁ ποιμὴν ὁ καλὸς τὴν ψυχὴν αὐτοῦ τίθησιν ὑπὲρ τῶν προβάτων. 11 bIk ben de goede 21Herder; de goede herder stelt zijn 22leven voor de schapen.
b Jes. 40:11. Ez. 34:23. Hebr. 13:20. 1 Petr. 5:4. verwijsteksten
21 Namelijk van God tevoren beloofd, Ez. 34:23. Zach. 13:7, en elders. Tevoren heeft Hij Zichzelven de Deur genaamd, hier noemt Hij Zich den Herder; beide past zeer wel op Hem in verscheiden opzicht. verwijsteksten
22 Gr. ziel.
   
12 ὁ μισθωτὸς δέ, καὶ οὐκ ὢν ποιμήν, οὗ οὐκ εἰσὶ τὰ πρόβατα ἴδια, θεωρεῖ τὸν λύκον ἐρχόμενον, καὶ ἀφίησι τὰ πρόβατα, καὶ φεύγει· καὶ ὁ λύκος ἁρπάζει αὐτά, καὶ σκορπίζει τὰ πρόβατα. 12 cMaar 23de huurling en die geen herder is, wiens de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze en verstrooit de schapen.
c Zach. 11:16. verwijsteksten
23 Dat is, die de schapen hoedt, alleen of voornamelijk ziende op het tijdelijke loon, en niet op de behoudenis en het welvaren der schapen, Ez. 34:2, 3, 8. verwijsteksten
   
13 ὁ δὲ μισθωτὸς φεύγει, ὅτι μισθωτός ἐστι, καὶ οὐ μέλει αὐτῷ περὶ τῶν προβάτων. 13 En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, 24en heeft geen zorg voor de schapen.
24 Dat is, zorgt meer voor zichzelven dan voor de schapen.
   
14 ἐγώ εἰμι ὁ ποιμὴν ὁ καλός, καὶ γινώσκω τὰ ἐμά, καὶ γινώσκομαι ὑπὸ τῶν ἐμῶν. 14 Ik ben de goede Herder; en dIk ken 25de Mijnen en word van de Mijnen gekend.
d 2 Tim. 2:19. verwijsteksten
25 Namelijk schapen, dat is, Mijn uitverkoren gelovigen.
   
15 καθὼς γινώσκει με ὁ Πατήρ, κἀγὼ γινώσκω τὸν Πατέρα· καὶ τὴν ψυχήν μου τίθημι ὑπὲρ τῶν προβάτων. 15 eGelijkerwijs de Vader Mij kent, 26alzo ken Ik ook den Vader; en Ik 27stel Mijn leven voor de schapen.
e Matth. 11:27. Luk. 10:22. Joh. 6:46; 7:29. verwijsteksten
26 Of: en Ik den Vader ken.
27 Gr. Mijn ziel, dat is, zal haast Mijn leven voor hen in den dood overgeven, Matth. 20:28. verwijsteksten
   
16 καὶ ἄλλα πρόβατα ἔχω, ἃ οὐκ ἔστιν ἐκ τῆς αὐλῆς ταύτης· κἀκεῖνά με δεῖ ἀγαγεῖν, καὶ τῆς φωνῆς μου ἀκούσουσι· καὶ γενήσεται μία ποίμνη, εἷς ποιμήν. 16 Ik heb nog 28andere schapen, die van dezen 29stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn 30stem horen, fen het zal worden één 31kudde en één Herder.
28 Namelijk de uitverkorenen uit de heidenen.
29 Namelijk van de Joodse gemeente, Joh. 11:51, 52. verwijsteksten
30 Dat is, leer, van de apostelen en andere getrouwe dienaars des Woords hun voorgedragen.
f Ez. 37:22. verwijsteksten
31 Dat is, één gemeente, bestaande beide uit Joden en heidenen, Ef. 2:13, 14. verwijsteksten
   
17 διὰ τοῦτο ὁ Πατήρ με ἀγαπᾷ, ὅτι ἐγὼ τίθημι τὴν ψυχήν μου, ἵνα πάλιν λάβω αὐτήν. 17 Daarom heeft Mij de Vader lief, overmits Ik gMijn leven afleg, opdat Ik hetzelve wederom neme.
g Jes. 53:12. verwijsteksten
   
18 οὐδεὶς αἴρει αὐτὴν ἀπ’ ἐμοῦ, ἀλλ’ ἐγὼ τίθημι αὐτὴν ἀπ’ ἐμαυτοῦ. ἐξουσίαν ἔχω θεῖναι αὐτήν, καὶ ἐξουσίαν ἔχω πάλιν λαβεῖν αὐτήν· ταύτην τὴν ἐντολὴν ἔλαβον παρὰ τοῦ Πατρός μου. 18 Niemand 32neemt hetzelve van Mij, maar Ik leg het 33van Mijzelven af; hIk heb macht hetzelve af te leggen en heb macht hetzelve 34wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen.
32 Namelijk Mijns ondanks.
33 Dat is, gewilliglijk, Ps. 40:9. Hebr. 10:10. verwijsteksten
h Joh. 2:19. verwijsteksten
34 Dat is, Mijzelven wederom uit de doden op te wekken door Mijn Goddelijke kracht, Joh. 2:19. verwijsteksten
   
19 Σχίσμα οὖν πάλιν ἐγένετο ἐν τοῖς Ἰουδαίοις διὰ τοὺς λόγους τούτους. 19 iEr werd dan wederom tweedracht onder de Joden, om dezer woorden wil.
i Joh. 7:12; 9:16. verwijsteksten
   
20 ἔλεγον δὲ πολλοὶ ἐξ αὐτῶν, Δαιμόνιον ἔχει καὶ μαίνεται· τί αὐτοῦ ἀκούετε; 20 En velen van hen zeiden: kHij heeft 35den duivel en is uitzinnig; wat hoort gij Hem?
k Joh. 7:20; 8:48, 52. verwijsteksten
35 Of: een onreinen geest.
   
21 ἄλλοι ἔλεγον, Ταῦτα τὰ ῥήματα οὐκ ἔστι δαιμονιζομένου· μὴ δαιμόνιον δύναται τυφλῶν ὀφθαλμοὺς ἀνοίγειν; 21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden eens bezetenen; lkan ook de duivel der blinden ogen openen?
l Ex. 4:11. Ps. 94:9; 146:8. verwijsteksten
  
Poging tot steniging
22 Ἐγένετο δὲ τὰ ἐγκαίνια ἐν τοῖς Ἱεροσολύμοις, καὶ χειμὼν ἦν· 22 En het was het 36feest der vernieuwing des tempels te Jeruzalem, en 37het was winter.
36 Gr. egkainia, hetwelk een feest was van Judas, den Makkabeeër, en de Joden, ter gedachtenis van de vernieuwing des altaars en reiniging des tempels ingesteld, ten tijde van den koning Antiochus, die den tempel en godsdienst had ontreinigd, om acht dagen lang jaarlijks gehouden te worden. Zie hiervan 1 Makkabeeën 4:59.
37 Want dit feest begon van den vijf en twintigsten dag der maand chisleu, welke ten meesten dele met onzen december overeenkomt.
   
23 καὶ περιεπάτει ὁ Ἰησοῦς ἐν τῷ ἱερῷ ἐν τῇ στοᾷ τοῦ Σολομῶντος. 23 En Jezus wandelde in den tempel, min het 38voorhof 39van Sálomo.
m 1 Kon. 6:3. Hand. 3:11; 5:12. verwijsteksten
38 Gr. galerij, of: pand.
39 Dat is, dat om dezen tweeden tempel gebouwd was, op dezelfde wijze en plaats als en waar Salomo een galerij om den eersten tempel gebouwd had; waarin het volk placht te wandelen. Zie 1 Kon. 6:3. Hand. 3:11, en Josephus, Oudheden, boek 8, hfdst. 2. verwijsteksten
   
24 ἐκύκλωσαν οὖν αὐτὸν οἱ Ἰουδαῖοι, καὶ ἔλεγον αὐτῷ, Ἕως πότε τὴν ψυχὴν ἡμῶν αἴρεις; εἰ σὺ εἶ ὁ Χριστός, εἰπὲ ἡμῖν παρρησίᾳ. 24 De Joden dan omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoelang 40houdt Gij onze ziel op? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit.
40 Gr. neemt ze weg; dat is, houdt ze in twijfel wie Gij zijt?
   
25 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Εἶπον ὑμῖν, καὶ οὐ πιστεύετε· τὰ ἔργα ἃ ἐγὼ ποιῶ ἐν τῷ ὀνόματι τοῦ Πατρός μου, ταῦτα μαρτυρεῖ περὶ ἐμοῦ· 25 Jezus antwoordde hun: 41Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet. nDe werken, die Ik doe in den Naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij.
41 Namelijk wie Ik ben.
n Joh. 5:36. verwijsteksten
   
26 ἀλλ’ ὑμεῖς οὐ πιστεύετε· οὐ γάρ ἐστε ἐκ τῶν προβάτων τῶν ἐμῶν, καθὼς εἶπον ὑμῖν. 26 Maar gijlieden gelooft niet, want gij zijt niet 42van Mijn 43schapen, gelijk Ik u gezegd heb.
42 Gr. uit.
43 Dat is, van de uitverkorenen, die Mij de Vader gegeven heeft.
   
27 τὰ πρόβατα τὰ ἐμὰ τῆς φωνῆς μου ἀκούει, κἀγὼ γινώσκω αὐτά, καὶ ἀκολουθοῦσί μοι· 27 oMijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij;
o Joh. 8:47. verwijsteksten
   
28 κἀγὼ ζωὴν αἰώνιον δίδωμι αὐτοῖς· καὶ οὐ μὴ ἀπόλωνται εἰς τὸν αἰῶνα, καὶ οὐχ ἁρπάσει τις αὐτὰ ἐκ τῆς χειρός μου. 28 En Ik geef hun het eeuwige leven; pen zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn 44hand rukken.
p Joh. 6:39; 17:12; 18:9. verwijsteksten
44 Dat is, macht en bewaring, Ps. 31:6. verwijsteksten
   
29 ὁ Πατήρ μου ὃς δέδωκέ μοι, μείζων πάντων ἐστί· καὶ οὐδεὶς δύναται ἁρπάζειν ἐκ τῆς χειρὸς τοῦ Πατρός μου. 29 Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is 45meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders.
45 Dat is, machtiger.
   
30 ἐγὼ καὶ ὁ Πατὴρ ἕν ἐσμεν. 30 qIk en de Vader zijn 46één.
q Jes. 54:5. Joh. 5:19; 14:9; 17:5. verwijsteksten
46 Namelijk in Wezen en macht; gelijk de rede van Christus klaarlijk medebrengt, en de Joden het ook alzo verstonden, vers 33, en Christus Zelf nader verklaart, vers 36. verwijsteksten
   
31 ἐβάστασαν οὖν πάλιν λίθους οἱ Ἰουδαῖοι ἵνα λιθάσωσιν αὐτόν. 31 rDe Joden dan 47namen 48wederom stenen op om Hem te stenigen.
r Joh. 8:59; 11:8. verwijsteksten
47 Gr. droegen.
48 Namelijk voor de tweede maal, gelijk tevoren Joh. 8:59. verwijsteksten
   
32 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Πολλὰ καλὰ ἔργα ἔδειξα ὑμῖν ἐκ τοῦ Πατρός μου· διὰ ποῖον αὐτῶν ἔργον λιθάζετέ με; 32 Jezus antwoordde hun: Ik heb 49u vele 50treffelijke werken getoond van Mijn Vader; om welk werk van die stenigt gij Mij?
49 Dat is, voor uw ogen en u ten goede.
50 Gr. schone, goede, heerlijke.
   
33 ἀπεκρίθησαν αὐτῷ οἱ Ἰουδαῖοι λέγοντες, Περὶ καλοῦ ἔργου οὐ λιθάζομέν σε, ἀλλὰ περὶ βλασφημίας, καὶ ὅτι σὺ ἄνθρωπος ὢν ποιεῖς σεαυτὸν Θεόν. 33 De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over enig goed werk, smaar over 51godslastering, en omdat Gij een Mens zijnde, Uzelven 52God maakt.
s Joh. 5:18. verwijsteksten
51 Namelijk die God bevolen heeft met stenigen gestraft te worden, Lev. 24:16. verwijsteksten
52 Namelijk omdat Gij zegt dat Gij één met den Vader zijt.
   
34 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Οὐκ ἔστι γεγραμμένον ἐν τῷ νόμῳ ὑμῶν, Ἐγὼ εἶπα, θεοί ἐστε; 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven 53in uw Wet: tIk heb gezegd, gij zijt goden?
53 Dat is, in de Heilige Schrift des Ouden Testaments, die gij voor Gods Woord houdt.
t Ps. 82:6. verwijsteksten
   
35 εἰ ἐκείνους εἶπε θεούς, πρὸς οὓς ὁ λόγος τοῦ Θεοῦ ἐγένετο, καὶ οὐ δύναται λυθῆναι ἡ γραφή, 35 Indien de Wet die goden genaamd heeft, 54tot welke het woord Gods geschied is, en de Schrift niet kan 55gebroken worden,
54 Of: tegen dewelke. Zie Ps. 82:6. verwijsteksten
55 Gr. ontbonden of losgemaakt worden, dat is, haar kracht en waarheid verliezen.
   
36 ὃν ὁ Πατὴρ ἡγίασε καὶ ἀπέστειλεν εἰς τὸν κόσμον, ὑμεῖς λέγετε ὅτι Βλασφημεῖς, ὅτι εἶπον, Υἱὸς τοῦ Θεοῦ εἰμι; 36 Zegt gijlieden tot Mij, vDien de Vader 56geheiligd en in 57de wereld gezonden heeft: Gij lastert God; omdat Ik xgezegd heb: Ik ben Gods Zoon?
v Joh. 6:27. verwijsteksten
56 Dat is, Dien de Vader tot een Middelaar en Koning der gemeente afgezonderd en verordineerd heeft, welk ambt van geen bloot creatuur kan aangenomen noch uitgevoerd worden, maar alleen van den eeuwigen Zone Gods, Jes. 9:5, 6. Jer. 23:5, 6. verwijsteksten
57 Namelijk om de menselijke natuur te dien einde aan te nemen, Filipp. 2:6, 7. verwijsteksten
x Joh. 5:17. verwijsteksten
   
37 εἰ οὐ ποιῶ τὰ ἔργα τοῦ Πατρός μου, μὴ πιστεύετέ μοι· 37 yIndien Ik niet doe 58de werken Mijns Vaders, zo gelooft Mij niet;
y Joh. 15:24. verwijsteksten
58 Dat is, dezelfde wonderbaarlijke werken die God, Mijn Vader, doet.
   
38 εἰ δὲ ποιῶ, κἂν ἐμοὶ μὴ πιστεύητε, τοῖς ἔργοις πιστεύσατε· ἵνα γνῶτε καὶ πιστεύσητε ὅτι ἐν ἐμοὶ ὁ Πατήρ, κἀγὼ ἐν αὐτῷ. 38 Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en geloven, zdat de Vader 59in Mij is, en Ik in Hem.
z Joh. 14:11; 17:21. verwijsteksten
59 Dat is, dat Ik en de Vader één zijn, gelijk vers 30. verwijsteksten
   
39 ἐζήτουν οὖν πάλιν αὐτὸν πιάσαι· καὶ ἐξῆλθεν ἐκ τῆς χειρὸς αὐτῶν. 39 aZij zochten dan wederom Hem te grijpen, 60en Hij ontging uit hun hand.
a Luk. 4:29. Joh. 8:59. verwijsteksten
60 Namelijk gelijk Hij tevoren meermaals gedaan had, omdat Zijn ure nog niet gekomen was. Zie Joh. 7:30; 8:59. verwijsteksten
  
Over de Jordaan
40 Καὶ ἀπῆλθε πάλιν πέραν τοῦ Ἰορδάνου εἰς τὸν τόπον ὅπου ἦν Ἰωάννης τὸ πρῶτον βαπτίζων· καὶ ἔμεινεν ἐκεῖ. 40 En Hij ging wederom over de Jordaan, tot de plaats 61bwaar Johannes eerst doopte, en Hij bleef aldaar.
61 Dat is, in Bethabara, waar Christus ook van hem gedoopt was. Zie Joh. 1:28. verwijsteksten
b Joh. 1:28; 3:23. verwijsteksten
   
41 καὶ πολλοὶ ἦλθον πρὸς αὐτόν, καὶ ἔλεγον ὅτι Ἰωάννης μὲν σημεῖον ἐποίησεν οὐδέν· πάντα δὲ ὅσα εἶπεν Ἰωάννης περὶ τούτου, ἀληθῆ ἦν. 41 En velen kwamen tot Hem en 62zeiden: Johannes deed wel geen teken; maar alles wat Johannes van Dezen zeide, was waar.
62 Namelijk tegen elkander.
   
42 καὶ ἐπίστευσαν πολλοὶ ἐκεῖ εἰς αὐτόν. 42 En velen geloofden aldaar in Hem.

Einde Johannes 10