Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Johannes 10 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Johannes 10

 De goede Herder
1 Ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν, ὁ μὴ εἰσερχόμενος διὰ τῆς θύρας εἰς τὴν αὐλὴν τῶν προβάτων, ἀλλὰ ἀναβαίνων ἀλλαχόθεν, ἐκεῖνος κλέπτης ἐστὶ καὶ λῃστής. 1 VOORWAAR, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar.
2 ὁ δὲ εἰσερχόμενος διὰ τῆς θύρας ποιμήν ἐστι τῶν προβάτων. 2 Maar die door de deur ingaat, is een herder der schapen.
3 τούτῳ ὁ θυρωρὸς ἀνοίγει, καὶ τὰ πρόβατα τῆς φωνῆς αὐτοῦ ἀκούει, καὶ τὰ ἴδια πρόβατα καλεῖ κατ’ ὄνομα, καὶ ἐξάγει αὐτά. 3 Dezen doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem; en hij roept zijn schapen bij name, en leidt ze uit.
4 καὶ ὅταν τὰ ἴδια πρόβατα ἐκβάλῃ, ἔμπροσθεν αὐτῶν πορεύεται· καὶ τὰ πρόβατα αὐτῷ ἀκολουθεῖ, ὅτι οἴδασι τὴν φωνὴν αὐτοῦ. 4 En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen.
5 ἀλλοτρίῳ δὲ οὐ μὴ ἀκολουθήσωσιν, ἀλλὰ φεύξονται ἀπ’ αὐτοῦ· ὅτι οὐκ οἴδασι τῶν ἀλλοτρίων τὴν φωνήν. 5 Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden, overmits zij de stem der vreemden niet kennen.
6 ταύτην τὴν παροιμίαν εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς· ἐκεῖνοι δὲ οὐκ ἔγνωσαν τίνα ἦν ἃ ἐλάλει αὐτοῖς. 6 Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet wat het was, dat Hij tot hen sprak.
7 Εἶπεν οὖν πάλιν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Ἀμὴν ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι Ἐγώ εἰμι ἡ θύρα τῶν προβάτων. 7 Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen.
8 πάντες ὅσοι πρὸ ἐμοῦ ἦλθον κλέπται εἰσὶ καὶ λῃσταί· ἀλλ’ οὐκ ἤκουσαν αὐτῶν τὰ πρόβατα. 8 Allen, zovelen als er vóór Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord.
9 ἐγώ εἰμι ἡ θύρα· δι’ ἐμοῦ ἐάν τις εἰσέλθῃ, σωθήσεται, καὶ εἰσελεύσεται καὶ ἐξελεύσεται, καὶ νομὴν εὑρήσει. 9 aIk ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden. a Joh. 14:6. verwijsteksten
10 ὁ κλέπτης οὐκ ἔρχεται εἰ μὴ ἵνα κλέψῃ καὶ θύσῃ καὶ ἀπολέσῃ· ἐγὼ ἦλθον ἵνα ζωὴν ἔχωσι, καὶ περισσὸν ἔχωσιν. 10 De dief komt niet, dan opdat hij stele en slachte en verderve; Ik ben gekomen opdat zij het leven hebben en overvloed hebben.
11 ἐγώ εἰμι ὁ ποιμὴν ὁ καλός· ὁ ποιμὴν ὁ καλὸς τὴν ψυχὴν αὐτοῦ τίθησιν ὑπὲρ τῶν προβάτων. 11 bIk ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. b Jes. 40:11. Ez. 34:23. Hebr. 13:20. 1 Petr. 5:4. verwijsteksten
12 ὁ μισθωτὸς δέ, καὶ οὐκ ὢν ποιμήν, οὗ οὐκ εἰσὶ τὰ πρόβατα ἴδια, θεωρεῖ τὸν λύκον ἐρχόμενον, καὶ ἀφίησι τὰ πρόβατα, καὶ φεύγει· καὶ ὁ λύκος ἁρπάζει αὐτά, καὶ σκορπίζει τὰ πρόβατα. 12 cMaar de huurling en die geen herder is, wiens de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze en verstrooit de schapen. c Zach. 11:16. verwijsteksten
13 ὁ δὲ μισθωτὸς φεύγει, ὅτι μισθωτός ἐστι, καὶ οὐ μέλει αὐτῷ περὶ τῶν προβάτων. 13 En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, en heeft geen zorg voor de schapen.
14 ἐγώ εἰμι ὁ ποιμὴν ὁ καλός, καὶ γινώσκω τὰ ἐμά, καὶ γινώσκομαι ὑπὸ τῶν ἐμῶν. 14 Ik ben de goede Herder; en dIk ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend. d 2 Tim. 2:19. verwijsteksten
15 καθὼς γινώσκει με ὁ Πατήρ, κἀγὼ γινώσκω τὸν Πατέρα· καὶ τὴν ψυχήν μου τίθημι ὑπὲρ τῶν προβάτων. 15 eGelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen. e Matth. 11:27. Luk. 10:22. Joh. 6:46; 7:29. verwijsteksten
16 καὶ ἄλλα πρόβατα ἔχω, ἃ οὐκ ἔστιν ἐκ τῆς αὐλῆς ταύτης· κἀκεῖνά με δεῖ ἀγαγεῖν, καὶ τῆς φωνῆς μου ἀκούσουσι· καὶ γενήσεται μία ποίμνη, εἷς ποιμήν. 16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen, fen het zal worden één kudde en één Herder. f Ez. 37:22. verwijsteksten
17 διὰ τοῦτο ὁ Πατήρ με ἀγαπᾷ, ὅτι ἐγὼ τίθημι τὴν ψυχήν μου, ἵνα πάλιν λάβω αὐτήν. 17 Daarom heeft Mij de Vader lief, overmits Ik gMijn leven afleg, opdat Ik hetzelve wederom neme. g Jes. 53:12. verwijsteksten
18 οὐδεὶς αἴρει αὐτὴν ἀπ’ ἐμοῦ, ἀλλ’ ἐγὼ τίθημι αὐτὴν ἀπ’ ἐμαυτοῦ. ἐξουσίαν ἔχω θεῖναι αὐτήν, καὶ ἐξουσίαν ἔχω πάλιν λαβεῖν αὐτήν· ταύτην τὴν ἐντολὴν ἔλαβον παρὰ τοῦ Πατρός μου. 18 Niemand neemt hetzelve van Mij, maar Ik leg het van Mijzelven af; hIk heb macht hetzelve af te leggen en heb macht hetzelve wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen. h Joh. 2:19. verwijsteksten
19 Σχίσμα οὖν πάλιν ἐγένετο ἐν τοῖς Ἰουδαίοις διὰ τοὺς λόγους τούτους. 19 iEr werd dan wederom tweedracht onder de Joden, om dezer woorden wil. i Joh. 7:12; 9:16. verwijsteksten
20 ἔλεγον δὲ πολλοὶ ἐξ αὐτῶν, Δαιμόνιον ἔχει καὶ μαίνεται· τί αὐτοῦ ἀκούετε; 20 En velen van hen zeiden: kHij heeft den duivel en is uitzinnig; wat hoort gij Hem? k Joh. 7:20; 8:48, 52. verwijsteksten
21 ἄλλοι ἔλεγον, Ταῦτα τὰ ῥήματα οὐκ ἔστι δαιμονιζομένου· μὴ δαιμόνιον δύναται τυφλῶν ὀφθαλμοὺς ἀνοίγειν; 21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden eens bezetenen; lkan ook de duivel der blinden ogen openen? l Ex. 4:11. Ps. 94:9; 146:8. verwijsteksten
  
Poging tot steniging
22 Ἐγένετο δὲ τὰ ἐγκαίνια ἐν τοῖς Ἱεροσολύμοις, καὶ χειμὼν ἦν· 22 En het was het feest der vernieuwing des tempels te Jeruzalem, en het was winter.
23 καὶ περιεπάτει ὁ Ἰησοῦς ἐν τῷ ἱερῷ ἐν τῇ στοᾷ τοῦ Σολομῶντος. 23 En Jezus wandelde in den tempel, min het voorhof van Sálomo. m 1 Kon. 6:3. Hand. 3:11; 5:12. verwijsteksten
24 ἐκύκλωσαν οὖν αὐτὸν οἱ Ἰουδαῖοι, καὶ ἔλεγον αὐτῷ, Ἕως πότε τὴν ψυχὴν ἡμῶν αἴρεις; εἰ σὺ εἶ ὁ Χριστός, εἰπὲ ἡμῖν παρρησίᾳ. 24 De Joden dan omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoelang houdt Gij onze ziel op? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit.
25 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Εἶπον ὑμῖν, καὶ οὐ πιστεύετε· τὰ ἔργα ἃ ἐγὼ ποιῶ ἐν τῷ ὀνόματι τοῦ Πατρός μου, ταῦτα μαρτυρεῖ περὶ ἐμοῦ· 25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet. nDe werken, die Ik doe in den Naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij. n Joh. 5:36. verwijsteksten
26 ἀλλ’ ὑμεῖς οὐ πιστεύετε· οὐ γάρ ἐστε ἐκ τῶν προβάτων τῶν ἐμῶν, καθὼς εἶπον ὑμῖν. 26 Maar gijlieden gelooft niet, want gij zijt niet van Mijn schapen, gelijk Ik u gezegd heb.
27 τὰ πρόβατα τὰ ἐμὰ τῆς φωνῆς μου ἀκούει, κἀγὼ γινώσκω αὐτά, καὶ ἀκολουθοῦσί μοι· 27 oMijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij; o Joh. 8:47. verwijsteksten
28 κἀγὼ ζωὴν αἰώνιον δίδωμι αὐτοῖς· καὶ οὐ μὴ ἀπόλωνται εἰς τὸν αἰῶνα, καὶ οὐχ ἁρπάσει τις αὐτὰ ἐκ τῆς χειρός μου. 28 En Ik geef hun het eeuwige leven; pen zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. p Joh. 6:39; 17:12; 18:9. verwijsteksten
29 ὁ Πατήρ μου ὃς δέδωκέ μοι, μείζων πάντων ἐστί· καὶ οὐδεὶς δύναται ἁρπάζειν ἐκ τῆς χειρὸς τοῦ Πατρός μου. 29 Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders.
30 ἐγὼ καὶ ὁ Πατὴρ ἕν ἐσμεν. 30 qIk en de Vader zijn één. q Jes. 54:5. Joh. 5:19; 14:9; 17:5. verwijsteksten
31 ἐβάστασαν οὖν πάλιν λίθους οἱ Ἰουδαῖοι ἵνα λιθάσωσιν αὐτόν. 31 rDe Joden dan namen wederom stenen op om Hem te stenigen. r Joh. 8:59; 11:8. verwijsteksten
32 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Πολλὰ καλὰ ἔργα ἔδειξα ὑμῖν ἐκ τοῦ Πατρός μου· διὰ ποῖον αὐτῶν ἔργον λιθάζετέ με; 32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele treffelijke werken getoond van Mijn Vader; om welk werk van die stenigt gij Mij?
33 ἀπεκρίθησαν αὐτῷ οἱ Ἰουδαῖοι λέγοντες, Περὶ καλοῦ ἔργου οὐ λιθάζομέν σε, ἀλλὰ περὶ βλασφημίας, καὶ ὅτι σὺ ἄνθρωπος ὢν ποιεῖς σεαυτὸν Θεόν. 33 De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over enig goed werk, smaar over godslastering, en omdat Gij een Mens zijnde, Uzelven God maakt. s Joh. 5:18. verwijsteksten
34 ἀπεκρίθη αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Οὐκ ἔστι γεγραμμένον ἐν τῷ νόμῳ ὑμῶν, Ἐγὼ εἶπα, θεοί ἐστε; 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw Wet: tIk heb gezegd, gij zijt goden? t Ps. 82:6. verwijsteksten
35 εἰ ἐκείνους εἶπε θεούς, πρὸς οὓς ὁ λόγος τοῦ Θεοῦ ἐγένετο, καὶ οὐ δύναται λυθῆναι ἡ γραφή, 35 Indien de Wet die goden genaamd heeft, tot welke het woord Gods geschied is, en de Schrift niet kan gebroken worden,
36 ὃν ὁ Πατὴρ ἡγίασε καὶ ἀπέστειλεν εἰς τὸν κόσμον, ὑμεῖς λέγετε ὅτι Βλασφημεῖς, ὅτι εἶπον, Υἱὸς τοῦ Θεοῦ εἰμι; 36 Zegt gijlieden tot Mij, vDien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert God; omdat Ik xgezegd heb: Ik ben Gods Zoon? v Joh. 6:27. x Joh. 5:17. verwijsteksten
37 εἰ οὐ ποιῶ τὰ ἔργα τοῦ Πατρός μου, μὴ πιστεύετέ μοι· 37 yIndien Ik niet doe de werken Mijns Vaders, zo gelooft Mij niet; y Joh. 15:24. verwijsteksten
38 εἰ δὲ ποιῶ, κἂν ἐμοὶ μὴ πιστεύητε, τοῖς ἔργοις πιστεύσατε· ἵνα γνῶτε καὶ πιστεύσητε ὅτι ἐν ἐμοὶ ὁ Πατήρ, κἀγὼ ἐν αὐτῷ. 38 Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en geloven, zdat de Vader in Mij is, en Ik in Hem. z Joh. 14:11; 17:21. verwijsteksten
39 ἐζήτουν οὖν πάλιν αὐτὸν πιάσαι· καὶ ἐξῆλθεν ἐκ τῆς χειρὸς αὐτῶν. 39 aZij zochten dan wederom Hem te grijpen, en Hij ontging uit hun hand. a Luk. 4:29. Joh. 8:59. verwijsteksten
  
Over de Jordaan
40 Καὶ ἀπῆλθε πάλιν πέραν τοῦ Ἰορδάνου εἰς τὸν τόπον ὅπου ἦν Ἰωάννης τὸ πρῶτον βαπτίζων· καὶ ἔμεινεν ἐκεῖ. 40 En Hij ging wederom over de Jordaan, tot de plaats bwaar Johannes eerst doopte, en Hij bleef aldaar. b Joh. 1:28; 3:23. verwijsteksten
41 καὶ πολλοὶ ἦλθον πρὸς αὐτόν, καὶ ἔλεγον ὅτι Ἰωάννης μὲν σημεῖον ἐποίησεν οὐδέν· πάντα δὲ ὅσα εἶπεν Ἰωάννης περὶ τούτου, ἀληθῆ ἦν. 41 En velen kwamen tot Hem en zeiden: Johannes deed wel geen teken; maar alles wat Johannes van Dezen zeide, was waar.
42 καὶ ἐπίστευσαν πολλοὶ ἐκεῖ εἰς αὐτόν. 42 En velen geloofden aldaar in Hem.

Einde Johannes 10