Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus zendt Zijn apostelen uit om te prediken, en onderricht hen hoe zij zich op den weg zouden gedragen. 7 Herodes van Christus gehoord hebbende, begeert Hem te zien. 10 De apostelen keren weder. 11 Christus spijzigt omtrent vijfduizend mannen met vijf broden en twee vissen. 18 Verscheiden gevoelen des volks van Zijn Persoon. 22 Voorzegt Zijn dood en opstanding. 23 En vermaant tot volstandige belijdenis van Zijn woord. 28 Wordt voor drie van Zijn apostelen op den berg verheerlijkt in tegenwoordigheid van Mozes en Elia. 37 Werpt een wreden onreinen geest uit. 46 Leert wie onder Zijn discipelen de grootste zal zijn. 49 Verbiedt dien te beletten die in Zijn Naam duivelen uitwierp. 51 Reizende naar Jeruzalem, weigeren Hem de Samaritanen herberg, hetwelk de apostelen willende wreken, van Hem daarover bestraft worden. 57 Drie begeren Christus te volgen en krijgen elk hun bijzonder antwoord. |
| | De uitzending der twaalve |
1 Συγκαλεσάμενος δὲ τοὺς δώδεκα μαθητὰς αὐτοῦ, ἔδωκεν αὐτοῖς δύναμιν καὶ ἐξουσίαν ἐπὶ πάντα τὰ δαιμόνια, καὶ νόσους θεραπεύειν. | | 1 ENa Zijn twaalf discipelen samengeroepen hebbende, gaf Hij hun kracht en 1macht 2over al de duivelen, en om ziekten te genezen; |
| a Matth. 10:1. Mark. 3:13; 6:7. Luk. 6:13. |
| Matth. 10:1 EN Zijn twaalf discipelen tot Zich geroepen hebbende, heeft Hij hun macht gegeven over de onreine geesten, om dezelve uit te werpen, en om alle ziekte en alle kwaal te genezen. Mark. 3:13 En Hij klom op den berg en riep tot Zich die Hij wilde; en zij kwamen tot Hem. Mark. 6:7 En Hij riep tot Zich de twaalve, en begon hen uit te zenden twee en twee, en gaf hun macht over de onreine geesten. Luk. 6:13 En als het dag was geworden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich, en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen noemde: |
| 1 Of: autoriteit. |
| 2 Dat is, tegen al de duivelen, om die uit te werpen, Matth. 10:1. |
| Matth. 10:1 EN Zijn twaalf discipelen tot Zich geroepen hebbende, heeft Hij hun macht gegeven over de onreine geesten, om dezelve uit te werpen, en om alle ziekte en alle kwaal te genezen. |
| | |
2 καὶ ἀπέστειλεν αὐτοὺς κηρύσσειν τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ, καὶ ἰᾶσθαι τοὺς ἀσθενοῦντας. | | 2 bEn zond hen heen om te prediken 3het Koninkrijk Gods, en de kranken gezond te maken. |
| b Matth. 10:7. |
| Matth. 10:7 En heengaande predikt, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. |
| 3 Dat is, het Evangelie van de komst van het Koninkrijk Gods. |
| | |
3 καὶ εἶπε πρὸς αὐτούς, Μηδὲν αἴρετε εἰς τὴν ὁδόν· μήτε ῥάβδους, μήτε πήραν, μήτε ἄρτον, μήτε ἀργύριον, μήτε ἀνὰ δύο χιτῶνας ἔχειν. | | 3 En Hij zeide tot hen: c4Neemt niets mede tot den weg, noch 5staven, noch male, noch brood, noch geld; noch iemand van u zal twee rokken hebben. |
| c Matth. 10:9. Mark. 6:8. Luk. 22:35. |
| Matth. 10:9 Verkrijgt u noch goud noch zilver noch kopergeld in uw gordels, Mark. 6:8 En Hij gebood hun, dat zij niets zouden nemen tot den weg, dan alleenlijk een staf; geen male, geen brood, geen geld in den gordel; Luk. 22:35 En Hij zeide tot hen: Als Ik u uitzond, zonder buidel en male en schoenen, heeft u ook iets ontbroken? En zij zeiden: Niets. |
| 4 Zie hiervan de aant. op Matth. 10:10. |
| Matth. 10:10 (kt.) Noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; want de arbeider is zijn voedsel waardig. |
| 5 Anders: staf. |
| | |
4 καὶ εἰς ἣν ἂν οἰκίαν εἰσέλθητε, ἐκεῖ μένετε, καὶ ἐκεῖθεν ἐξέρχεσθε. | | 4 En in wat huis gij ook zult ingaan, blijft aldaar, en 6gaat vandaar uit. |
| 6 Dat is, blijft daar zolang totdat gij vertrekt, zonder om uw gemak van het ene huis in het andere te gaan logeren; alzo uw verblijf aldaar niet lang mag duren. |
| | |
5 καὶ ὅσοι ἂν μὴ δέξωνται ὑμᾶς, ἐξερχόμενοι ἀπὸ τῆς πόλεως ἐκείνης καὶ τὸν κονιορτὸν ἀπὸ τῶν ποδῶν ὑμῶν ἀποτινάξατε εἰς μαρτύριον ἐπ’ αὐτούς. | | 5 dEn zo wie u niet zullen ontvangen, uitgaande van die stad, schudt ook het 7stof af van uw voeten, tot een getuigenis tegen hen. |
| d Matth. 10:14. Mark. 6:11. Luk. 10:11. Hand. 13:51; 18:6. |
| Matth. 10:14 En zo iemand u niet zal ontvangen, noch uw woorden horen, uitgaande uit dat huis of uit dezelve stad, schudt het stof uwer voeten af. Mark. 6:11 En zo wie u niet zullen ontvangen, noch u horen, vertrekkende vandaar, schudt het stof af dat onder aan uw voeten is, hun tot een getuigenis. Voorwaar zeg Ik u: Het zal Sódom of Gomórra verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad. Luk. 10:11 Ook het stof dat uit uw stad aan ons kleeft, schudden wij af op ulieden; nochtans zo weet dit, dat het Koninkrijk Gods nabij u gekomen is. Hand. 13:51 Doch zij schudden het stof van hun voeten af tegen dezelve, en kwamen te Ikónium. Hand. 18:6 Maar als zij wederstonden en lasterden, schudde hij zijn klederen af en zeide tot hen: Uw bloed zij op uw hoofd; ik ben rein; en van nu voortaan zal ik tot de heidenen heen gaan. |
| 7 Zie de betekenis daarvan Matth. 10:14. |
| Matth. 10:14 En zo iemand u niet zal ontvangen, noch uw woorden horen, uitgaande uit dat huis of uit dezelve stad, schudt het stof uwer voeten af. |
| | |
6 ἐξερχόμενοι δὲ διήρχοντο κατὰ τὰς κώμας, εὐαγγελιζόμενοι καὶ θεραπεύοντες πανταχοῦ. | | 6 En zij uitgaande, 8doorgingen al de vlekken, verkondigende het Evangelie, en genezende de zieken overal. |
| 8 Of: gingen van het ene vlek tot het andere. |
| | Herodes wil Jezus zien |
7 Ἤκουσε δὲ Ἡρώδης ὁ τετράρχης τὰ γινόμενα ὑπ’ αὐτοῦ πάντα· καὶ διηπόρει, διὰ τὸ λέγεσθαι ὑπό τινων ὅτι Ἰωάννης ἐγήγερται ἐκ νεκρῶν· | | 7 eEn Herodes, de 9viervorst, hoorde al de dingen die van Hem geschiedden; en was 10twijfelmoedig, omdat van sommigen gezegd werd dat Johannes van de doden was opgestaan, |
| e Matth. 14:1. Mark. 6:14. |
| Matth. 14:1 TE dienzelven tijde hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht van Jezus; Mark. 6:14 En de koning Herodes hoorde het (want Zijn Naam was openbaar geworden) en zeide: Johannes, die daar doopte, is van de doden opgewekt, en daarom werken die krachten in hem. |
| 9 Van de viervorsten zie Matth. 14:1. |
| Matth. 14:1 TE dienzelven tijde hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht van Jezus; |
| 10 Namelijk niet wetende wat hij denken of doen zou. |
| | |
8 ὑπό τινων δὲ ὅτι Ἠλίας ἐφάνη· ἄλλων δὲ ὅτι Προφήτης εἷς τῶν ἀρχαίων ἀνέστη. | | 8 En van sommigen, dat Elía verschenen was; en van anderen, dat een profeet van de ouden was opgestaan. |
9 καὶ εἶπεν ὁ Ἡρώδης, Ἰωάννην ἐγὼ ἀπεκεφάλισα· τίς δέ ἐστιν οὗτος, περὶ οὗ ἐγὼ ἀκούω τοιαῦτα; καὶ ἐζήτει ἰδεῖν αὐτόν. | | 9 En Herodes zeide: 11Johannes heb ik onthoofd; wie is nu Deze, van Welken ik zulke dingen hoor? En hij zocht Hem te zien. |
| 11 Zie hiervan Matth. 14:10. Mark. 6:27. |
| Matth. 14:10 En zond heen en onthoofdde Johannes in den kerker. Mark. 6:27 En de koning zond terstond een scherprechter en gebood zijn hoofd daar te brengen. Deze nu ging heen en onthoofdde hem in de gevangenis, |
| | De eerste wonderbare spijziging |
10 Καὶ ὑποστρέψαντες οἱ ἀπόστολοι διηγήσαντο αὐτῷ ὅσα ἐποίησαν. καὶ παραλαβὼν αὐτούς, ὑπεχώρησε κατ’ ἰδίαν εἰς τόπον ἔρημον πόλεως καλουμένης Βηθσαϊδά. | | 10 fEn de apostelen wedergekeerd zijnde, verhaalden Hem al wat zij gedaan hadden. gEn Hij nam hen mede en vertrok alleen in een woeste plaats der stad genaamd 12Bethsáïda. |
| f Mark. 6:30. |
| Mark. 6:30 En de apostelen kwamen weder tezamen tot Jezus, en boodschapten Hem alles, beide wat zij gedaan hadden en wat zij geleerd hadden. |
| g Matth. 14:13. Mark. 6:31, 32. |
| Matth. 14:13 En als Jezus dit hoorde, vertrok Hij vandaar te scheep naar een woeste plaats alleen; en de scharen, dat horende, zijn Hem te voet gevolgd uit de steden. Mark. 6:31 En Hij zeide tot hen: Komt gijlieden in een woeste plaats hier alleen, en rust een weinig. Want er waren velen die kwamen en die gingen, en zij hadden zelfs geen gelegen tijd om te eten. Mark. 6:32 En zij vertrokken in een schip naar een woeste plaats alleen. |
| 12 Was een stad van Galilea, gelegen aan het Meer Gennesaret, tegenover Kapernaüm, Mark. 6:45. Joh. 12:21. |
| Mark. 6:45 En terstond dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan en vooruit te varen aan de andere zijde tegenover Bethsáïda, terwijl Hij de schare van Zich zou laten. Joh. 12:21 Dezen dan gingen tot Filippus, die van Bethsáïda in Galiléa was, en baden hem, zeggende: Heer, wij wilden Jezus wel
zien. |
| | |
11 οἱ δὲ ὄχλοι γνόντες ἠκολούθησαν αὐτῷ· καὶ δεξάμενος αὐτούς, ἐλάλει αὐτοῖς περὶ τῆς βασιλείας τοῦ Θεοῦ, καὶ τοὺς χρείαν ἔχοντας θεραπείας ἰᾶτο. | | 11 En de scharen dat verstaande, volgden Hem; en Hij ontving hen, en sprak tot hen van het Koninkrijk Gods; en die genezing 13van node hadden, maakte Hij gezond. |
| 13 Namelijk die zulks begeerden. |
| | |
12 ἡ δὲ ἡμέρα ἤρξατο κλίνειν· προσελθόντες δὲ οἱ δώδεκα εἶπον αὐτῷ, Ἀπόλυσον τὸν ὄχλον, ἵνα ἀπελθόντες εἰς τὰς κύκλῳ κώμας καὶ τοὺς ἀγροὺς καταλύσωσι, καὶ εὕρωσιν ἐπισιτισμόν· ὅτι ὧδε ἐν ἐρήμῳ τόπῳ ἐσμέν. | | 12 hEn de dag begon te dalen; en de twaalve tot Hem komende, zeiden tot Hem: Laat de schare van U, opdat zij, heen gaande in de omliggende vlekken en in de 14dorpen, 15herberg nemen mogen en spijze vinden; want wij zijn hier in een woeste plaats. |
| h Matth. 14:15. Mark. 6:35. Joh. 6:5. |
| Matth. 14:15 En als het nu avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en de tijd is nu voorbijgegaan; laat de scharen van U, opdat zij heengaan in de vlekken en zichzelven spijze kopen. Mark. 6:35 En als het nu laat op den dag geworden was, kwamen Zijn discipelen tot Hem en zeiden: Deze plaats is woest, en het is nu laat op den dag; Joh. 6:5 Jezus dan de ogen opheffende, en ziende dat een grote schare tot Hem kwam, zeide tot Filippus: Vanwaar zullen wij broden kopen, opdat dezen eten mogen? |
| 14 Gr. velden, dat is, landhuizen. |
| 15 Gr. uitspannen. |
| | |
13 εἶπε δὲ πρὸς αὐτούς, Δότε αὐτοῖς ὑμεῖς φαγεῖν. οἱ δὲ εἶπον, Οὐκ εἰσὶν ἡμῖν πλεῖον ἢ πέντε ἄρτοι καὶ δύο ἰχθύες, εἰ μήτι πορευθέντες ἡμεῖς ἀγοράσωμεν εἰς πάντα τὸν λαὸν τοῦτον βρώματα. | | 13 iMaar Hij zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden: Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen; tenzij dan dat wij heengaan en spijze kopen voor al dit volk. |
| i Matth. 14:16. Mark. 6:37. Joh. 6:9. |
| Matth. 14:16 Maar Jezus zeide tot hen: Het is hun niet van node heen te gaan; geeft gij hun te eten. Mark. 6:37 Maar Hij antwoordende zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Zullen wij heengaan en kopen voor tweehonderd penningen brood en hun te eten geven? Joh. 6:9 Hier is een jonksken dat vijf gerstebroden heeft en twee visjes; maar wat zijn deze onder zovelen? |
| | |
14 ἦσαν γὰρ ὡσεὶ ἄνδρες πεντακισχίλιοι. εἶπε δὲ πρὸς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ, Κατακλίνατε αὐτοὺς κλισίας ἀνὰ πεντήκοντα. | | 14 Want er waren omtrent vijfduizend mannen. Doch Hij zeide tot Zijn discipelen: Doet hen nederzitten bij 16zaten, elk van vijftig. |
| 16 Dat is, gezelschappen die bijeenzitten, of waardschappen. Zie Mark. 6:40. |
| Mark. 6:40 En zij zaten neder in gedeelten, bij honderd tezamen en bij vijftig tezamen. |
| | |
15 καὶ ἐποίησαν οὕτω, καὶ ἀνέκλιναν *ἅπαντας. * ἅπαντας St, B-edd, Elz, Sc, M | ἅπαντες B-edd (SV-kt) | | 15 En zij deden alzo, en 17deden hen allen nederzitten. |
| 17 Anders: zij zaten allen neder. |
| | |
16 λαβὼν δὲ τοὺς πέντε ἄρτους καὶ τοὺς δύο ἰχθύας, ἀναβλέψας εἰς τὸν οὐρανόν, εὐλόγησεν αὐτούς, καὶ κατέκλασε, καὶ ἐδίδου τοῖς μαθηταῖς παρατιθέναι τῷ ὄχλῳ. | | 16 En Hij de vijf broden en de twee vissen genomen hebbende, zag op naar den hemel, ken 18zegende die, en brak ze, en gaf ze den discipelen om de schare voor te leggen. |
| k 1 Sam. 9:13. |
| 1 Sam. 9:13 Wanneer gijlieden in de stad komt, alzo zult gij hem vinden, eer hij opgaat op de hoogte om te eten; want het volk zal niet eten totdat hij komt, want hij zegent het offer, daarna eten de genodigden. Daarom, gaat nu op, want hem, als heden zult gij hem vinden. |
| 18 Van deze zegening zie Matth. 14:19. |
| Matth. 14:19 En Hij beval de scharen neder te zitten op het gras, en nam de vijf broden en de twee vissen, en opwaarts ziende naar den hemel, zegende dezelve; en als Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden den discipelen, en de discipelen gaven ze den scharen. |
| | |
17 καὶ ἔφαγον καὶ ἐχορτάσθησαν πάντες· καὶ ἤρθη τὸ περισσεῦσαν αὐτοῖς κλασμάτων, κόφινοι δώδεκα. | | 17 En zij aten en werden allen verzadigd; en er werd opgenomen hetgeen hun van de brokken overgeschoten was, twaalf korven. |
| | De belijdenis van Petrus |
18 Καὶ ἐγένετο ἐν τῷ εἶναι αὐτὸν προσευχόμενον καταμόνας, συνῆσαν αὐτῷ οἱ μαθηταί· καὶ ἐπηρώτησεν αὐτούς, λέγων, Τίνα με λέγουσιν οἱ ὄχλοι εἶναι; | | 18 lEn het geschiedde als Hij 19alleen was, biddende, dat de discipelen met Hem waren, en Hij vraagde hun, zeggende: Wie zeggen de scharen dat Ik ben? |
| l Matth. 16:13. Mark. 8:27. |
| Matth. 16:13 Als nu Jezus gekomen was in de delen van Cesaréa Filippi, vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende: Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben? Mark. 8:27 En Jezus ging uit, en Zijn discipelen, naar de vlekken van Cesaréa Filippi. En op den weg vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende tot hen: Wie zeggen de mensen dat Ik ben? |
| 19 Namelijk afgezonderd van de schare. |
| | |
19 οἱ δὲ ἀποκριθέντες εἶπον, Ἰωάννην τὸν Βαπτιστήν· ἄλλοι δὲ Ἠλίαν· ἄλλοι δέ, ὅτι προφήτης τις τῶν ἀρχαίων ἀνέστη. | | 19 En zij antwoordende zeiden: mJohannes de Doper; en anderen: Elía; en anderen: Dat enig profeet van de ouden opgestaan is. |
| m Matth. 14:2. |
| Matth. 14:2 En zeide tot zijn knechten: Deze is Johannes de Doper; hij is opgewekt van de doden, en daarom werken die krachten in hem. |
| | |
20 εἶπε δὲ αὐτοῖς, Ὑμεῖς δὲ τίνα με λέγετε εἶναι; ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Πέτρος εἶπε, Τὸν Χριστὸν τοῦ Θεοῦ. | | 20 En Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt gij dat Ik ben? En Petrus antwoordende zeide: 20De nChristus Gods. |
| 20 Dat is, de Messias of Gezalfde, van God beloofd en gezonden. |
| n Joh. 6:69. |
| Joh. 6:69 En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. |
| | Eerste aankondiging van het lijden |
21 ὁ δὲ ἐπιτιμήσας αὐτοῖς παρήγγειλε μηδενὶ εἰπεῖν τοῦτο, | | 21 En Hij 21gebood hun scherpelijk en beval, dat zij dit niemand 22zeggen zouden; |
| 21 Gr. bedreigde. |
| 22 Namelijk voor dien tijd. |
| | |
22 εἰπὼν ὅτι Δεῖ τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου πολλὰ παθεῖν, καὶ ἀποδοκιμασθῆναι ἀπὸ τῶν πρεσβυτέρων καὶ ἀρχιερέων καὶ γραμματέων, καὶ ἀποκτανθῆναι, καὶ τῇ τρίτῃ ἡμέρᾳ ἐγερθῆναι. | | 22 Zeggende: oDe Zoon des mensen moet veel lijden, en 23verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood, en ten derden dage opgewekt worden. |
| o Matth. 16:21; 17:22. Mark. 8:31; 9:31; 10:33. Luk. 18:31; 24:7. |
| Matth. 16:21 Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden. Matth. 17:22 En als zij in Galiléa verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen; Mark. 8:31 En Hij begon hun te leren dat de Zoon des mensen veel moest lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en na drie dagen weder opstaan. Mark. 9:31 Want Hij leerde Zijn discipelen en zeide tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij zullen Hem doden; en gedood zijnde, zal Hij ten derden dage weder opstaan. Mark. 10:33 Zeggende: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en den schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen en Hem den heidenen overleveren; Luk. 18:31 En Hij nam de twaalve bij Zich en zeide tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des mensen, wat geschreven is door de profeten. Luk. 24:7 Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage weder opstaan. |
| 23 Dat is, niet gekend noch aangenomen worden voor den Messias, maar veroordeeld als een verleider en godslasteraar. Zie Matth. 21:42. 1 Petr. 2:4, 7. |
| Matth. 21:42 Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks; van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? 1 Petr. 2:4 Tot Welken komende als tot
een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar, 1 Petr. 2:7 U dan, die gelooft, is Hij dierbaar; maar den ongehoorzamen wordt gezegd: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks, en een Steen des aanstoots, en een Rots der ergernis; |
| | Aansporing tot zelfverloochening |
23 ἔλεγε δὲ πρὸς πάντας, Εἴ τις θέλει ὀπίσω μου ἐλθεῖν, ἀπαρνησάσθω ἑαυτόν, καὶ ἀράτω τὸν σταυρὸν αὐτοῦ καθ’ ἡμέραν, καὶ ἀκολουθείτω μοι. | | 23 En Hij zeide tot allen: pZo iemand 24achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn 25kruis dagelijks op en volge Mij. |
| p Matth. 10:38; 16:24. Mark. 8:34. Luk. 14:27. |
| Matth. 10:38 En die zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mijns niet waardig. Matth. 16:24 Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. Mark. 8:34 En tot Zich geroepen hebbende de schare met Zijn discipelen, zeide Hij tot hen: Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. Luk. 14:27 En wie zijn kruis niet draagt en Mij navolgt, die kan Mijn discipel niet zijn. |
| 24 Dat is, Mijn discipel wil zijn. |
| 25 Dat is, lijden en verdrukking, hoe zwaar die ook zou mogen zijn, hetwelk Hij kruis noemt omdat het lijden des kruises het zwaarste is. |
| | |
24 ὃς γὰρ ἂν θέλῃ τὴν ψυχὴν αὐτοῦ σῶσαι, ἀπολέσει αὐτήν· ὃς δ’ ἂν ἀπολέσῃ τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἕνεκεν ἐμοῦ, οὗτος σώσει αὐτήν. | | 24 qWant zo wie zijn 26leven behouden wil, die zal het verliezen; maar zo wie zijn 27leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal het 28behouden. |
| q Matth. 10:39; 16:25. Mark. 8:35. Luk. 17:33. Joh. 12:25. |
| Matth. 10:39 Die zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden. Matth. 16:25 Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden. Mark. 8:35 Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven zal verliezen om Mijnentwil en om des Evangelies wil, die zal hetzelve behouden. Luk. 17:33 Zo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het in het leven behouden. Joh. 12:25 Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven. |
| 26 . 27 Gr. ziel. |
| 28 Namelijk hiernamaals. |
| | |
25 τί γὰρ ὠφελεῖται ἄνθρωπος, κερδήσας τὸν κόσμον ὅλον, ἑαυτὸν δὲ ἀπολέσας ἢ ζημιωθείς; | | 25 Want wat baat het een mens, die de gehele wereld zou winnen, en 29zichzelven verliezen of schade zijns zelfs lijden? |
| 29 Dat is, het eeuwig verderf naar ziel en lichaam over zichzelven halen. |
| | |
26 ὃς γὰρ ἂν ἐπαισχυνθῇ με καὶ τοὺς ἐμοὺς λόγους, τοῦτον ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐπαισχυνθήσεται, ὅταν ἔλθῃ ἐν τῇ δόξῃ αὐτοῦ καὶ τοῦ Πατρὸς καὶ τῶν ἁγίων ἀγγέλων. | | 26 rWant zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben, diens zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij komen zal in Zijn heerlijkheid en in de heerlijkheid des Vaders en der heilige engelen. |
| r Matth. 10:33. Mark. 8:38. Luk. 12:9. 2 Tim. 2:12. 1 Joh. 2:23. |
| Matth. 10:33 Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. Mark. 8:38 Want zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben in dit overspelig en zondig geslacht, diens zal Zich de Zoon des mensen ook schamen, wanneer Hij zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen. Luk. 12:9 Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voor de engelen Gods. 2 Tim. 2:12 Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem
heersen; indien wij Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen; 1 Joh. 2:23 Een iegelijk die den Zoon loochent, heeft ook den Vader niet. |
| | |
27 λέγω δὲ ὑμῖν ἀληθῶς, εἰσί τινες τῶν ὧδε ἑστηκότων, οἳ οὐ μὴ γεύσονται θανάτου, ἕως ἂν ἴδωσι τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ. | | 27 sEn Ik zeg u waarlijk: Er zijn sommigen dergenen die hier staan, 30die den dood niet zullen smaken, totdat zij het Koninkrijk Gods zullen gezien hebben. |
| s Matth. 16:28. Mark. 9:1. |
| Matth. 16:28 Voorwaar zeg Ik u: Er zijn sommigen van die hier staan, dewelke den dood niet smaken zullen, totdat zij den Zoon des mensen zullen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk. Mark. 9:1 EN Hij zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen die hier staan, die den dood niet zullen smaken, totdat zij zullen hebben gezien dat het Koninkrijk Gods met kracht gekomen is. |
| 30 Zie hiervan de verklaring Matth. 16:28. |
| Matth. 16:28 Voorwaar zeg Ik u: Er zijn sommigen van die hier staan, dewelke den dood niet smaken zullen, totdat zij den Zoon des mensen zullen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk. |
| | De verheerlijking op den berg |
28 Ἐγένετο δὲ μετὰ τοὺς λόγους τούτους ὡσεὶ ἡμέραι ὀκτώ, καὶ παραλαβὼν τὸν Πέτρον καὶ Ἰωάννην καὶ Ἰάκωβον, ἀνέβη εἰς τὸ ὄρος προσεύξασθαι. | | 28 tEn het geschiedde omtrent 31acht dagen na deze woorden, dat Hij medenam Petrus en Johannes en Jakobus, en klom op den berg om te bidden. |
| t Matth. 17:1. Mark. 9:2. |
| Matth. 17:1 EN na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hogen berg alleen. Mark. 9:2 En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, en bracht hen op een hogen berg bezijden alleen; en Hij werd voor hen van gedaante veranderd. |
| 31 Mattheüs zegt, Matth. 17:1, van zes dagen; hoe dit accordeert, zie de verklaring aldaar. |
| Matth. 17:1 EN na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hogen berg alleen. |
| | |
29 καὶ ἐγένετο, ἐν τῷ προσεύχεσθαι αὐτόν, τὸ εἶδος τοῦ προσώπου αὐτοῦ ἕτερον, καὶ ὁ ἱματισμὸς αὐτοῦ λευκὸς ἐξαστράπτων. | | 29 En als Hij bad, werd de gedaante Zijns aangezichts 32veranderd, en Zijn kleding wit en zeer blinkende. |
| 32 Gr. andere, dat is, veranderd, namelijk in heerlijkheid. |
| | |
30 καὶ ἰδού, ἄνδρες δύο συνελάλουν αὐτῷ, οἵτινες ἦσαν Μωσῆς καὶ Ἠλίας, | | 30 En zie, twee mannen spraken met Hem, welke waren Mozes en Elía; |
31 οἳ ὀφθέντες ἐν δόξῃ ἔλεγον τὴν ἔξοδον αὐτοῦ ἣν ἔμελλε πληροῦν ἐν Ἱερουσαλήμ. | | 31 Dewelke gezien zijnde in heerlijkheid, zeiden Zijn 33uitgang, dien Hij zou 34volbrengen te Jeruzalem. |
| 33 Namelijk des levens, dat is, spraken met Hem van Zijn lijden en sterven, en opstaan. |
| 34 Gr. vervullen. |
| | |
32 ὁ δὲ Πέτρος καὶ οἱ σὺν αὐτῷ ἦσαν βεβαρημένοι ὕπνῳ· διαγρηγορήσαντες δὲ εἶδον τὴν δόξαν αὐτοῦ, καὶ τοὺς δύο ἄνδρας τοὺς συνεστῶτας αὐτῷ. | | 32 Petrus nu en die met hem waren, waren met slaap bezwaard; en ontwaakt zijnde, zagen zij Zijn heerlijkheid en de twee mannen die bij Hem stonden. |
33 καὶ ἐγένετο, ἐν τῷ διαχωρίζεσθαι αὐτοὺς ἀπ’ αὐτοῦ, εἶπεν ὁ Πέτρος πρὸς τὸν Ἰησοῦν, Ἐπιστάτα, καλόν ἐστιν ἡμᾶς ὧδε εἶναι· καὶ ποιήσωμεν σκηνὰς τρεῖς, μίαν σοί, καὶ Μωσεῖ μίαν, καὶ μίαν Ἠλίᾳ· μὴ εἰδὼς ὃ λέγει. | | 33 En het geschiedde 35als zij van Hem afscheidden, zo zeide Petrus tot Jezus: Meester, het is goed dat wij hier zijn; en laat ons drie tabernakelen maken, voor U een, en voor Mozes een, en voor Elía een; niet wetende wat hij zeide. |
| 35 Dat is, als zij stonden op het scheiden. |
| | |
34 ταῦτα δὲ αὐτοῦ λέγοντος, ἐγένετο νεφέλη καὶ ἐπεσκίασεν αὐτούς· ἐφοβήθησαν δὲ ἐν τῷ ἐκείνους εἰσελθεῖν εἰς τὴν νεφέλην. | | 34 Als hij nu dit zeide, kwam een wolk en overschaduwde hen; en zij werden bevreesd als 36die in de wolk ingingen. |
| 36 Namelijk Mozes en Elia. |
| | |
35 καὶ φωνὴ ἐγένετο ἐκ τῆς νεφέλης, λέγουσα, Οὗτός ἐστιν ὁ Υἱός μου ὁ ἀγαπητός· αὐτοῦ ἀκούετε. | | 35 vEn er geschiedde 37een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; xhoort Hem. |
| v Jes. 42:1. Matth. 3:17; 17:5. Mark. 1:11; 9:7. Luk. 3:22. Kol. 1:13. 2 Petr. 1:17. |
| Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Matth. 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem. Mark. 1:11 En er geschiedde een stem uit de hemelen: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Mark. 9:7 En er kwam een wolk die hen overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem. Luk. 3:22 En dat de Heilige Geest op Hem nederdaalde in lichamelijke gedaante gelijk een duif, en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen. Kol. 1:13 Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, 2 Petr. 1:17 Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige Heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
| 37 Namelijk van God den Vader, gelijk uit het volgende blijkt. |
| x Deut. 18:19. Hand. 3:22. |
| Deut. 18:19 En het zal geschieden, de man die niet zal horen naar Mijn woorden, die Hij in Mijn Naam zal spreken, van dien zal Ik het zoeken. Hand. 3:22 Want Mozes heeft tot de vaderen gezegd: De Heere uw God zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen in alles wat Hij tot u spreken zal; |
| | |
36 καὶ ἐν τῷ γενέσθαι τὴν φωνήν, εὑρέθη ὁ Ἰησοῦς μόνος. καὶ αὐτοὶ ἐσίγησαν, καὶ οὐδενὶ ἀπήγγειλαν ἐν ἐκείναις ταῖς ἡμέραις οὐδὲν ὧν ἑωράκασιν. | | 36 En als de stem geschiedde, zo werd Jezus alleen gevonden. En zij zwegen stil, en verhaalden 38in die dagen niemand iets van hetgeen zij gezien hadden. |
| 38 Dat is, in dien tijd, namelijk voor Zijn verrijzenis, alzo Hij hun zulks verboden had, Matth. 17:9. |
| Matth. 17:9 En als zij van den berg afkwamen, gebood hun Jezus, zeggende: Zegt niemand dit gezicht, totdat de Zoon des mensen zal opgestaan zijn uit de doden. |
| | De maanzieke knaap |
37 Ἐγένετο δὲ ἐν τῇ ἑξῆς ἡμέρᾳ, κατελθόντων αὐτῶν ἀπὸ τοῦ ὄρους, συνήντησεν αὐτῷ ὄχλος πολύς. | | 37 yEn het geschiedde des daags daaraan, als zij van den berg afkwamen, dat Hem een grote schare tegemoetkwam. |
| y Matth. 17:14. Mark. 9:17. |
| Matth. 17:14 En als zij bij de schare gekomen waren, kwam tot Hem een mens, vallende voor Hem op de knieën en zeggende: Mark. 9:17 En een uit de schare antwoordende zeide: Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een stommen geest heeft. |
| | |
38 καὶ ἰδού, ἀνὴρ ἀπὸ τοῦ ὄχλου ἀνεβόησε, λέγων, Διδάσκαλε, δέομαί σου, ἐπίβλεψον ἐπὶ τὸν υἱόν μου, ὅτι μονογενής ἐστί μοι· | | 38 En zie, een man van de schare riep uit, zeggende: Meester, ik bid U, 39zie toch mijn zoon aan; want hij is mij een eniggeborene. |
| 39 Namelijk met medelijdende ogen. |
| | |
39 καὶ ἰδού, πνεῦμα λαμβάνει αὐτόν, καὶ ἐξαίφνης κράζει, καὶ σπαράσσει αὐτὸν μετὰ ἀφροῦ, καὶ μόγις ἀποχωρεῖ ἀπ’ αὐτοῦ, συντρίβον αὐτόν. | | 39 En zie, 40een geest neemt hem, en van stonden aan roept hij, en hij scheurt hem, dat hij schuimt, en wijkt nauwelijks van hem, en 41verplettert hem. |
| 40 Namelijk een boze of onreine geest. |
| 41 Dat is, poogt hem te verpletteren, gelijk deze dingen ook in zware vallende ziekten plegen te geschieden. |
| | |
40 καὶ ἐδεήθην τῶν μαθητῶν σου ἵνα ἐκβάλλωσιν αὐτό, καὶ οὐκ ἠδυνήθησαν. | | 40 En ik heb Uw discipelen gebeden dat zij hem zouden uitwerpen, en zij hebben niet gekund. |
41 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν, Ὦ γενεὰ ἄπιστος καὶ διεστραμμένη, ἕως πότε ἔσομαι πρὸς ὑμᾶς, καὶ ἀνέξομαι ὑμῶν; προσάγαγε ὧδε τὸν υἱόν σου. | | 41 En Jezus antwoordende zeide: O ongelovig en 42verkeerd geslacht, hoelang zal Ik nog bij ulieden zijn en ulieden verdragen? Breng uw zoon hier. |
| 42 Of: verdraaid, dat men niet wel terecht kan brengen, Filipp. 2:15. |
| Filipp. 2:15 Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld; |
| | |
42 ἔτι δὲ προσερχομένου αὐτοῦ, ἔρρηξεν αὐτὸν τὸ δαιμόνιον καὶ συνεσπάραξεν· ἐπετίμησε δὲ ὁ Ἰησοῦς τῷ πνεύματι τῷ ἀκαθάρτῳ, καὶ ἰάσατο τὸν παῖδα, καὶ ἀπέδωκεν αὐτὸν τῷ πατρὶ αὐτοῦ. | | 42 En nog als hij naar Hem toekwam, scheurde hem de duivel en verscheurde hem; maar Jezus bestrafte den onreinen geest, en maakte het kind gezond, en gaf hem aan zijn vader weder. |
| | Tweede aankondiging van het lijden |
43 ἐξεπλήσσοντο δὲ πάντες ἐπὶ τῇ μεγαλειότητι τοῦ Θεοῦ. Πάντων δὲ θαυμαζόντων ἐπὶ πᾶσιν οἷς ἐποίησεν ὁ Ἰησοῦς, εἶπε πρὸς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ, | | 43 En zij werden allen verslagen over 43de grootdadigheid Gods. En als zij allen zich verwonderden over al de dingen die Jezus gedaan had, zeide Hij tot Zijn discipelen: |
| 43 Dat is, de uitnemende macht Gods, waardoor de wonderwerken geschieden. |
| | |
44 Θέσθε ὑμεῖς εἰς τὰ ὦτα ὑμῶν τοὺς λόγους τούτους· ὁ γὰρ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου μέλλει παραδίδοσθαι εἰς χεῖρας ἀνθρώπων. | | 44 44Legt gij deze woorden in uw oren; zwant de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in der 45mensen handen. |
| 44 Dat is, merkt wel op deze zaken, en onthoudt ze wel; want zij zullen u kunnen dienen tot versterking tegen de ergernis Mijns lijdens. |
| z Matth. 17:22. Mark. 9:31. |
| Matth. 17:22 En als zij in Galiléa verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen; Mark. 9:31 Want Hij leerde Zijn discipelen en zeide tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij zullen Hem doden; en gedood zijnde, zal Hij ten derden dage weder opstaan. |
| 45 Namelijk der onrechtvaardigen. Zie Hand. 2:23. |
| Hand. 2:23 Dezen, door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood; |
| | |
45 οἱ δὲ ἠγνόουν τὸ ῥῆμα τοῦτο, καὶ ἦν παρακεκαλυμμένον ἀπ’ αὐτῶν, ἵνα μὴ αἴσθωνται αὐτό· καὶ ἐφοβοῦντο ἐρωτῆσαι αὐτὸν περὶ τοῦ ῥήματος τούτου. | | 45 aMaar zij verstonden dit woord niet, en het was voor hen verborgen, alzo dat zij het niet 46begrepen; en zij vreesden van dat woord Hem te vragen. |
| a Luk. 2:50; 18:34. |
| Luk. 2:50 En zij verstonden het woord niet dat Hij tot hen sprak. Luk. 18:34 En zij verstonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet hetgeen gezegd werd. |
| 46 Gr. gevoelden. |
| | Waarschuwing tegen eerzucht |
46 Εἰσῆλθε δὲ διαλογισμὸς ἐν αὐτοῖς, τὸ τίς ἂν εἴη μείζων αὐτῶν. | | 46 bEn er rees een 47overlegging onder hen, namelijk wie van hen 48de meeste ware. |
| b Matth. 18:1. Mark. 9:33. Luk. 22:24. |
| Matth. 18:1 TE dierzelver ure kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: Wie is toch de meeste in het Koninkrijk der hemelen? Mark. 9:33 En Hij kwam te Kapérnaüm, en in het huis gekomen zijnde, vraagde Hij hun: Waarvan hadt gij woorden onder elkander op den weg? Luk. 22:24 En er werd ook twisting onder hen, wie van hen scheen de meeste te zijn. |
| 47 Of: samenspreking. Zie Mark. 9:33, 34. |
| Mark. 9:33 En Hij kwam te Kapérnaüm, en in het huis gekomen zijnde, vraagde Hij hun: Waarvan hadt gij woorden onder elkander op den weg? Mark. 9:34 Doch zij zwegen; want zij waren onder elkander in woorden geweest op den weg, wie de meeste zou zijn. |
| 48 Gr. groter, of: meerder. |
| | |
47 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἰδὼν τὸν διαλογισμὸν τῆς καρδίας αὐτῶν, ἐπιλαβόμενος παιδίου, ἔστησεν αὐτὸ παρ’ ἑαυτῷ, | | 47 Maar Jezus ziende de overlegging hunner harten, nam een kindeken en stelde dat bij Zich, |
48 καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ὃς ἐὰν δέξηται τοῦτο τὸ παιδίον ἐπὶ τῷ ὀνόματί μου ἐμὲ δέχεται· καὶ ὃς ἐὰν ἐμὲ δέξηται δέχεται τὸν ἀποστείλαντά με· ὁ γὰρ μικρότερος ἐν πᾶσιν ὑμῖν ὑπάρχων οὗτος ἔσται μέγας. | | 48 cEn zeide tot hen: Zo wie dit kindeken ontvangen zal in Mijn Naam, die ontvangt Mij; den zo wie Mij ontvangen zal, die ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. eWant 49die de minste onder u allen is, die zal 50groot zijn. |
| c Matth. 18:5. Mark. 9:37. Joh. 13:20. |
| Matth. 18:5 En zo wie zodanig een kindeken ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij. Mark. 9:37 Zo wie een van zodanige kinderkens zal ontvangen in Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij zal ontvangen, die ontvangt Mij niet, maar Dien Die Mij gezonden heeft. Joh. 13:20 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik iemand zend, wie dien ontvangt, die ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. |
| d Luk. 10:16. Joh. 13:20. |
| Luk. 10:16 Wie u hoort, die hoort Mij; en wie u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Dengene Die Mij gezonden heeft. Joh. 13:20 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik iemand zend, wie dien ontvangt, die ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. |
| e Matth. 23:11. Luk. 14:11; 18:14. |
| Matth. 23:11 Maar de meeste van u zal uw dienaar zijn. Luk. 14:11 Want een iegelijk die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden; en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden. Luk. 18:14 Ik zeg ulieden: Deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die; want eenieder die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden. |
| 49 Gr. de mindere, dat is, de nederigste. |
| 50 Namelijk in het Koninkrijk der hemelen, Matth. 18:1, 2. |
| Matth. 18:1 TE dierzelver ure kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: Wie is toch de meeste in het Koninkrijk der hemelen? Matth. 18:2 En Jezus een kindeken tot Zich geroepen hebbende, stelde dat in het midden van hen, |
| | |
49 Ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Ἰωάννης εἶπεν, Ἐπιστάτα, εἴδομέν τινα ἐπὶ τῷ ὀνόματί σου ἐκβάλλοντα τὰ δαιμόνια· καὶ ἐκωλύσαμεν αὐτόν, ὅτι οὐκ ἀκολουθεῖ μεθ’ ἡμῶν. | | 49 fEn Johannes antwoordde en zeide: Meester, wij hebben een gezien die in Uw Naam de duivelen uitwierp, en wij hebben het hem 51verboden, omdat hij U met ons niet volgt. |
| f Mark. 9:38. |
| Mark. 9:38 En Johannes antwoordde Hem, zeggende: Meester, wij hebben een gezien die de duivelen uitwierp in Uw Naam, welke ons niet volgt; en wij hebben het hem verboden, omdat hij ons niet volgt. |
| 51 Of: verhinderd. |
| | |
50 καὶ εἶπε πρὸς αὐτὸν ὁ Ἰησοῦς, Μὴ κωλύετε· ὃς γὰρ οὐκ ἔστι καθ’ ἡμῶν ὑπὲρ ἡμῶν ἐστιν. | | 50 En Jezus zeide tot hem: 52Verbiedt het niet. 53Want gwie tegen ons niet is, die is voor ons. |
| 52 Of: Verhindert. |
| 53 Zie Mark. 9:40. |
| Mark. 9:40 Want wie tegen ons niet is, die is voor ons. |
| g Matth. 12:30. Luk. 11:23. |
| Matth. 12:30 Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit. Luk. 11:23 Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit. |
| | Jezus door Samaritanen verworpen |
51 Ἐγένετο δὲ ἐν τῷ συμπληροῦσθαι τὰς ἡμέρας τῆς ἀναλήψεως αὐτοῦ, καὶ αὐτὸς τὸ πρόσωπον αὐτοῦ ἐστήριξε τοῦ πορεύεσθαι εἰς Ἱερουσαλήμ, | | 51 En het geschiedde als de dagen Zijner h54opneming 55vervuld werden, zo 56richtte Hij Zijn aangezicht om naar Jeruzalem te reizen. |
| h Mark. 16:19. Hand. 1:2. 1 Tim. 3:16. |
| Mark. 16:19 De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen in den hemel en is gezeten aan de rechterhand Gods. Hand. 1:2 Tot op den dag in welken Hij opgenomen is, nadat Hij door den Heiligen Geest aan de apostelen, die Hij uitverkoren had, bevelen had gegeven; 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
| 54 Namelijk uit deze wereld naar den hemel, Mark. 16:19. Hand. 1:11. |
| Mark. 16:19 De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen in den hemel en is gezeten aan de rechterhand Gods. Hand. 1:11 Welke ook zeiden: Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. |
| 55 Dat is, begonnen vervuld te worden of te genaken. |
| 56 Gr. bevestigde, dat is, nam vrijmoediglijk voor, te gaan naar Jeruzalem, niettegenstaande Hij wist wat Hem daar zou overkomen. |
| | |
52 καὶ ἀπέστειλεν ἀγγέλους πρὸ προσώπου αὐτοῦ· καὶ πορευθέντες εἰσῆλθον εἰς κώμην Σαμαρειτῶν, ὥστε ἑτοιμάσαι αὐτῷ. | | 52 En Hij zond boden uit voor Zijn aangezicht; en zij heengereisd zijnde, kwamen in een vlek der Samaritanen, om voor Hem herberg te bereiden. |
53 καὶ οὐκ ἐδέξαντο αὐτόν, ὅτι τὸ πρόσωπον αὐτοῦ ἦν πορευόμενον εἰς Ἱερουσαλήμ. | | 53 En zij ontvingen Hem niet, iomdat Zijn aangezicht was als
57reizende naar Jeruzalem. |
| i Joh. 4:9. |
| Joh. 4:9 Zo zeide dan de Samaritaanse vrouw tot Hem: Hoe begeert Gij, Die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden geen gemeenschap met de Samaritanen. |
| 57 Namelijk om daar den godsdienst te plegen, hetwelk de Samaritanen deden op den berg Gerizim, Joh. 4:20, Josephus, Oudheden, boek 11, hfdst. 8, waaruit grote haat en vijandschap tussen de Joden en Samaritanen ontstond, Joh. 4:9. |
| Joh. 4:20 Onze vaders hebben op dezen berg aangebeden, en gijlieden zegt dat te Jeruzalem de plaats is waar men moet aanbidden. Joh. 4:9 Zo zeide dan de Samaritaanse vrouw tot Hem: Hoe begeert Gij, Die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden geen gemeenschap met de Samaritanen. |
| | |
54 ἰδόντες δὲ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ Ἰάκωβος καὶ Ἰωάννης εἶπον, Κύριε, θέλεις εἴπωμεν πῦρ καταβῆναι ἀπὸ τοῦ οὐρανοῦ, καὶ ἀναλῶσαι αὐτούς, ὡς καὶ Ἠλίας ἐποίησε; | | 54 Als nu Zijn discipelen Jakobus en Johannes dat zagen, zeiden zij: Heere, wilt Gij dat wij zeggen dat vuur van den hemel nederdale en dezen verslinde, gelijk ook kElía gedaan heeft? |
| k 2 Kon. 1:10, 12. |
| 2 Kon. 1:10 Maar Elía antwoordde en sprak tot den hoofdman van vijftig: Indien ik dan een man Gods ben, zo dale vuur van den hemel en vertere u en uw vijftig. Toen daalde vuur van den hemel en verteerde hem en zijn vijftig. 2 Kon. 1:12 En Elía antwoordde en sprak tot hen: Ben ik een man Gods, zo dale vuur van den hemel en vertere u en uw vijftig. Toen daalde het vuur Gods van den hemel en verteerde hem en zijn vijftig. |
| | |
55 στραφεὶς δὲ ἐπετίμησεν αὐτοῖς, καὶ εἶπεν, Οὐκ οἴδατε οἵου πνεύματός ἐστε ὑμεῖς· | | 55 Maar Zich omkerende bestrafte Hij hen en zeide: Gij weet niet 58van hoedanigen Geest gij zijt. |
| 58 Dat is, dat gij, Mijn Geest hebbende, niet behoort der mensen ondergang te begeren. Of: gij bedenkt niet dat de geest der wraakgierigheid ulieden hiertoe aandrijft. |
| | |
56 ὁ γὰρ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου οὐκ ἦλθε ψυχὰς ἀνθρώπων ἀπολέσαι, ἀλλὰ σῶσαι. καὶ ἐπορεύθησαν εἰς ἑτέραν κώμην. | | 56 lWant de Zoon des mensen is niet gekomen om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden. En zij gingen naar een ander vlek. |
| l Joh. 3:17; 12:47. |
| Joh. 3:17 Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden. Joh. 12:47 En indien iemand Mijn woorden gehoord en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen opdat Ik de wereld oordele, maar opdat Ik de wereld zalig make. |
| | Het volgen van Jezus |
57 Ἐγένετο δὲ πορευομένων αὐτῶν ἐν τῇ ὁδῷ, εἶπέ τις πρὸς αὐτόν, Ἀκολουθήσω σοι ὅπου ἂν ἀπέρχῃ, Κύριε. | | 57 mEn het geschiedde op den weg, als zij reisden, dat een tot Hem zeide: Heere, ik zal U volgen, waar Gij ook heen gaat. |
| m Matth. 8:19. |
| Matth. 8:19 En er kwam een zeker schriftgeleerde tot Hem en zeide tot Hem: Meester, ik zal U volgen, waar Gij ook heen gaat. |
| | |
58 καὶ εἶπεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Αἱ ἀλώπεκες φωλεοὺς ἔχουσι, καὶ τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ κατασκηνώσεις· ὁ δὲ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου οὐκ ἔχει ποῦ τὴν κεφαλὴν κλίνῃ. | | 58 En Jezus zeide tot hem: 59De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge. |
| 59 Dat is, gij hebt van Mij geen gemak of rijkdom van deze wereld te verwachten, want Ik heb die Zelf niet. |
| | |
59 εἶπε δὲ πρὸς ἕτερον, Ἀκολούθει μοι. ὁ δὲ εἶπε, Κύριε, ἐπίτρεψόν μοι ἀπελθόντι πρῶτον θάψαι τὸν πατέρα μου. | | 59 nEn Hij zeide tot een ander: Volg Mij. Doch hij zeide: Heere, laat mij toe dat ik heenga en eerst mijn vader begrave. |
| n Matth. 8:21. |
| Matth. 8:21 En een ander uit Zijn discipelen zeide tot Hem: Heere, laat mij toe dat ik eerst heenga en mijn vader begrave. |
| | |
60 εἶπε δὲ αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἄφες τοὺς νεκροὺς θάψαι τοὺς ἑαυτῶν νεκρούς· σὺ δὲ ἀπελθὼν διάγγελλε τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ. | | 60 oMaar Jezus zeide tot hem: 60Laat de doden hun doden begraven; doch gij, ga heen en verkondig het Koninkrijk Gods. |
| o Matth. 8:22. |
| Matth. 8:22 Doch Jezus zeide tot hem: Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven. |
| 60 Zie de verklaring Matth. 8:22. |
| Matth. 8:22 Doch Jezus zeide tot hem: Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven. |
| | |
61 εἶπε δὲ καὶ ἕτερος, Ἀκολουθήσω σοι, Κύριε· πρῶτον δὲ ἐπίτρεψόν μοι ἀποτάξασθαι τοῖς εἰς τὸν οἶκόν μου. | | 61 En ook een ander zeide: Heere, ik zal U volgen; maar plaat mij eerst toe dat ik afscheid neme van degenen die in mijn huis zijn. |
| p 1 Kon. 19:20. |
| 1 Kon. 19:20 En hij verliet de runderen en liep Elía na en zeide: Dat ik toch mijn vader en mijn moeder kusse; daarna zal ik u navolgen. En hij zeide tot hem: Ga, keer weder; want wat heb ik u gedaan? |
| | |
62 εἶπε δὲ πρὸς αὐτὸν ὁ Ἰησοῦς, Οὐδείς, ἐπιβαλὼν τὴν χεῖρα αὐτοῦ ἐπ’ ἄροτρον, καὶ βλέπων εἰς τὰ ὀπίσω, εὔθετός ἐστιν εἰς τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ. | | 62 En Jezus zeide tot hem: 61qNiemand die zijn hand aan den ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het Koninkrijk Gods. |
| 61 Een gelijkenis genomen van een akkerman, die ploegende altijd moet voorwaarts zien, of hij kan geen rechte voren maken, Filipp. 3:14. |
| Filipp. 3:14 Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen dat achter is, en strekkende mij tot hetgeen dat voor is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. |
| q Spr. 26:11. Filipp. 3:14. Hebr. 6:5. 2 Petr. 2:20. |
| Spr. 26:11 Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, alzo herneemt de zot zijn dwaasheid. Filipp. 3:14 Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen dat achter is, en strekkende mij tot hetgeen dat voor is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. Hebr. 6:5 En gesmaakt hebben het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw, 2 Petr. 2:20 Want indien zij, nadat zij door de kennis van den Heere en Zaligmaker Jezus Christus de besmettingen der wereld ontvloden zijn, en in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, van dezelve
overwonnen worden, zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste. |