Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Lukas 6 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Lukas 6

 Het aren plukken op den sabbat
1 Ἐγένετο δὲ ἐν σαββάτῳ δευτεροπρώτῳ διαπορεύεσθαι αὐτὸν διὰ τῶν σπορίμων· καὶ ἔτιλλον οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ τοὺς στάχυας, καὶ ἤσθιον, ψώχοντες ταῖς χερσί. 1 ENa het geschiedde op den tweeden eersten sabbat, dat Hij door het gezaaide ging, en Zijn discipelen plukten aren, en aten ze, die wrijvende met de handen. a Deut. 23:25. Matth. 12:1. Mark. 2:23. verwijsteksten
2 τινὲς δὲ τῶν Φαρισαίων εἶπον αὐτοῖς, Τί ποιεῖτε ὃ οὐκ ἔξεστι ποιεῖν ἐν τοῖς σάββασι; 2 En sommigen der farizeeën zeiden tot hen: Waarom doet gij bwat niet geoorloofd is te doen op de sabbatten? b Ex. 20:10. verwijsteksten
3 καὶ ἀποκριθεὶς πρὸς αὐτοὺς εἶπεν ὁ Ἰησοῦς, Οὐδὲ τοῦτο ἀνέγνωτε, ὃ ἐποίησε Δαβίδ, ὁπότε ἐπείνασεν αὐτὸς καὶ οἱ μετ’ αὐτοῦ ὄντες; 3 En Jezus hun antwoordende, zeide: Hebt gij ook dat niet gelezen, hetwelk cDavid deed wanneer hem hongerde en dengenen die met hem waren? c 1 Sam. 21:6. verwijsteksten
4 ὡς εἰσῆλθεν εἰς τὸν οἶκον τοῦ Θεοῦ, καὶ τοὺς ἄρτους τῆς προθέσεως ἔλαβε, καὶ ἔφαγε, καὶ ἔδωκε καὶ τοῖς μετ’ αὐτοῦ, οὓς οὐκ ἔξεστι φαγεῖν εἰ μὴ μόνους τοὺς ἱερεῖς; 4 Hoe hij ingegaan is in het huis Gods, en de toonbroden genomen en gegeten heeft, en ook gegeven dengenen die met hem waren, welke niet zijn geoorloofd te eten, ddan alleen den priesters? d Lev. 24:9. verwijsteksten
5 καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς ὅτι Κύριός ἐστιν ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου καὶ τοῦ σαββάτου. 5 En Hij zeide tot hen: eDe Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat. e Matth. 12:8. Mark. 2:28. verwijsteksten
  
De tweede genezing op den sabbat
6 Ἐγένετο δὲ καὶ ἐν ἑτέρῳ σαββάτῳ εἰσελθεῖν αὐτὸν εἰς τὴν συναγωγὴν καὶ διδάσκειν· καὶ ἦν ἐκεῖ ἄνθρωπος, καὶ ἡ χεὶρ αὐτοῦ ἡ δεξιὰ ἦν ξηρά. 6 fEn het geschiedde ook op een anderen sabbat, dat Hij in de synagoge ging en leerde. En daar was een mens, en zijn rechterhand was dor. f Matth. 12:9. Mark. 3:1. verwijsteksten
7 παρετήρουν δὲ αὐτὸν οἱ γραμματεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι, εἰ ἐν τῷ σαββάτῳ θεραπεύσει· ἵνα εὕρωσι κατηγορίαν αὐτοῦ. 7 En de schriftgeleerden en de farizeeën namen Hem waar, of Hij op den sabbat genezen zou, opdat zij enige beschuldiging tegen Hem mochten vinden.
8 αὐτὸς δὲ ᾔδει τοὺς διαλογισμοὺς αὐτῶν, καὶ εἶπε τῷ ἀνθρώπῳ τῷ ξηρὰν ἔχοντι τὴν χεῖρα, Ἔγειραι, καὶ στῆθι εἰς τὸ μέσον. ὁ δὲ ἀναστὰς ἔστη. 8 Doch Hij kende hun gedachten, en zeide tot den mens die de dorre hand had: Rijs op en sta in het midden. En hij opgestaan zijnde, stond overeind.
9 εἶπεν οὖν ὁ Ἰησοῦς πρὸς αὐτούς, Ἐπερωτήσω *ὑμᾶς, τί ἔξεστι τοῖς σάββασιν, ἀγαθοποιῆσαι ἢ κακοποιῆσαι; ψυχὴν σῶσαι ἢ ἀπολέσαι;
* ὑμᾶς, τί ἔξεστι St, B-edd | ὑμᾶς τί, ἔξεστι B-edd, Elz, Sc, M
9 Zo zeide dan Jezus tot hen: Ik zal u vragen: Wat is geoorloofd op de sabbatten? Goed te doen of kwaad te doen? Een mens te behouden of te verderven?
10 καὶ περιβλεψάμενος πάντας αὐτούς, εἶπε τῷ ἀνθρώπῳ, Ἔκτεινον τὴν χεῖρά σου. ὁ δὲ ἐποίησεν οὕτω. καὶ ἀποκατεστάθη ἡ χεὶρ αὐτοῦ ὑγιὴς ὡς ἡ ἄλλη. 10 En hen allen rondom aangezien hebbende, zeide Hij tot den mens: Strek uw hand uit. En hij deed alzo; gen zijn hand werd hersteld, gezond gelijk de andere. g 1 Kon. 13:6. verwijsteksten
11 αὐτοὶ δὲ ἐπλήσθησαν ἀνοίας· καὶ διελάλουν πρὸς ἀλλήλους, τί ἂν ποιήσειαν τῷ Ἰησοῦ. 11 En zij werden vervuld met uitzinnigheid, en spraken tezamen met elkander wat zij Jezus doen zouden.
  
De roeping der twaalve
12 Ἐγένετο δὲ ἐν ταῖς ἡμέραις ταύταις ἐξῆλθεν εἰς τὸ ὄρος προσεύξασθαι· καὶ ἦν διανυκτερεύων ἐν τῇ προσευχῇ τοῦ Θεοῦ. 12 hEn het geschiedde in die dagen, dat Hij uitging naar den berg om te bidden, en Hij bleef den nacht over in het gebed tot God. h Matth. 14:23. verwijsteksten
13 καὶ ὅτε ἐγένετο ἡμέρα, προσεφώνησε τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ· καὶ ἐκλεξάμενος ἀπ’ αὐτῶν δώδεκα, οὓς καὶ ἀποστόλους ὠνόμασε, 13 iEn als het dag was geworden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich, en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen noemde: i Matth. 10:1. Mark. 3:13; 6:7. Luk. 9:1. verwijsteksten
14 Σίμωνα ὃν καὶ ὠνόμασε Πέτρον, καὶ Ἀνδρέαν τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ, Ἰάκωβον καὶ Ἰωάννην, Φίλιππον καὶ Βαρθολομαῖον, 14 Namelijk Simon, welken Hij ook Petrus noemde, en Andréas, zijn broeder, Jakobus en Johannes, Filippus en Bartholoméüs;
15 Ματθαῖον καὶ Θωμᾶν, Ἰάκωβον τὸν τοῦ Ἀλφαίου, καὶ Σίμωνα τὸν καλούμενον Ζηλωτήν, 15 Matthéüs en Thomas, Jakobus, den zoon van Alféüs, en Simon genaamd Zelótes;
16 Ἰούδαν Ἰακώβου, καὶ Ἰούδαν Ἰσκαριώτην, ὃς καὶ ἐγένετο προδότης, 16 Judas, den broeder van Jakobus, en Judas Iskáriot, die ook de verrader geworden is.
  
De toeloop der schare
17 καὶ καταβὰς μετ’ αὐτῶν, ἔστη ἐπὶ τόπου πεδινοῦ, καὶ ὄχλος μαθητῶν αὐτοῦ, καὶ πλῆθος πολὺ τοῦ λαοῦ ἀπὸ πάσης τῆς Ἰουδαίας καὶ Ἱερουσαλήμ, καὶ τῆς παραλίου Τύρου καὶ Σιδῶνος, 17 kEn met hen afgekomen zijnde, stond Hij op een vlakke plaats, en met Hem de schare Zijner discipelen, en een grote menigte des volks van geheel Judéa en Jeruzalem, en van den zeekant van Tyrus en Sidon, k Matth. 4:25. Mark. 3:7. verwijsteksten
18 οἳ ἦλθον ἀκοῦσαι αὐτοῦ, καὶ ἰαθῆναι ἀπὸ τῶν νόσων αὐτῶν· καὶ οἱ ὀχλούμενοι ὑπὸ πνευμάτων ἀκαθάρτων, καὶ ἐθεραπεύοντο. 18 Die gekomen waren om Hem te horen en om van hun ziekten genezen te worden, en die van onreine geesten gekweld waren; en zij werden genezen.
19 καὶ πᾶς ὁ ὄχλος ἐζήτει ἅπτεσθαι αὐτοῦ· ὅτι δύναμις παρ’ αὐτοῦ ἐξήρχετο καὶ ἰᾶτο πάντας. 19 En al de schare zocht Hem aan te raken; lwant er ging kracht van Hem uit, en Hij genas hen allen. l Mark. 5:30. verwijsteksten
  
De zaligsprekingen
20 Καὶ αὐτὸς ἐπάρας τοὺς ὀφθαλμοὺς αὐτοῦ εἰς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ ἔλεγε, Μακάριοι οἱ πτωχοί, ὅτι ὑμετέρα ἐστὶν ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ. 20 mEn Hij Zijn ogen opslaande over Zijn discipelen, zeide: Zalig zijt gij, armen; want uwe is het Koninkrijk Gods. m Matth. 5:2. verwijsteksten
21 μακάριοι οἱ πεινῶντες νῦν, ὅτι χορτασθήσεσθε. μακάριοι οἱ κλαίοντες νῦν, ὅτι γελάσετε. 21 nZalig zijt gij, die nu hongert; want gij zult verzadigd worden. oZalig zijt gij, die nu weent; want gij zult lachen. n Jes. 65:13. o Jes. 61:3; 66:10. verwijsteksten
22 μακάριοί ἐστε, ὅταν μισήσωσιν ὑμᾶς οἱ ἄνθρωποι, καὶ ὅταν ἀφορίσωσιν ὑμᾶς, καὶ ὀνειδίσωσι, καὶ ἐκβάλωσι τὸ ὄνομα ὑμῶν ὡς πονηρόν, ἕνεκα τοῦ Υἱοῦ τοῦ ἀνθρώπου. 22 pZalig zijt gij wanneer u de mensen haten, en wanneer zij u afscheiden en smaden, en uw naam als kwaad verwerpen, om des Zoons des mensen wil. p Matth. 5:11. 1 Petr. 2:19; 3:14; 4:14. verwijsteksten
23 χαίρετε ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ καὶ σκιρτήσατε· ἰδοὺ γάρ, ὁ μισθὸς ὑμῶν πολὺς ἐν τῷ οὐρανῷ· κατὰ ταῦτα γὰρ ἐποίουν τοῖς προφήταις οἱ πατέρες αὐτῶν. 23 qVerblijdt u in dien dag en zijt vrolijk; want zie, uw loon is groot in den hemel; rwant hun vaders deden desgelijks den profeten. q Hand. 5:41. r Hand. 7:51. verwijsteksten
24 πλὴν οὐαὶ ὑμῖν τοῖς πλουσίοις, ὅτι ἀπέχετε τὴν παράκλησιν ὑμῶν. 24 sMaar wee u, gij rijken; want gij hebt uw troost weg. s Amos 6:1, 8. verwijsteksten
25 οὐαὶ ὑμῖν, οἱ ἐμπεπλησμένοι, ὅτι πεινάσετε. οὐαὶ ὑμῖν, οἱ γελῶντες νῦν, ὅτι πενθήσετε καὶ κλαύσετε. 25 tWee u die verzadigd zijt; want gij zult hongeren. Wee u die nu lacht; vwant gij zult treuren en wenen. t Jes. 65:13. v Jak. 4:9; 5:1. verwijsteksten
26 οὐαὶ ὑμῖν, ὅταν καλῶς ὑμᾶς εἴπωσι πάντες οἱ ἄνθρωποι· κατὰ ταῦτα γὰρ ἐποίουν τοῖς ψευδοπροφήταις οἱ πατέρες αὐτῶν. 26 Wee u wanneer al de mensen wel van u spreken; want hun vaders deden desgelijks den valsen profeten.
  
Hebt uw vijanden lief
27 Ἀλλ’ ὑμῖν λέγω τοῖς ἀκούουσιν, Ἀγαπᾶτε τοὺς ἐχθροὺς ὑμῶν, καλῶς ποιεῖτε τοῖς μισοῦσιν ὑμᾶς, 27 Maar Ik zeg ulieden die dit hoort: xHebt lief uw vijanden, doet wel dengenen die u haten. x Ex. 23:4. Spr. 25:21. Matth. 5:44. Rom. 12:20. 1 Kor. 4:12. verwijsteksten
28 εὐλογεῖτε τοὺς καταρωμένους ὑμῖν, καὶ προσεύχεσθε ὑπὲρ τῶν ἐπηρεαζόντων ὑμᾶς. 28 Zegent degenen die u vervloeken, en ybidt voor degenen die u geweld doen. y Luk. 23:34. Hand. 7:60. verwijsteksten
29 τῷ τύπτοντί σε ἐπὶ τὴν σιαγόνα, πάρεχε καὶ τὴν ἄλλην· καὶ ἀπὸ τοῦ αἴροντός σου τὸ ἱμάτιον, καὶ τὸν χιτῶνα μὴ κωλύσῃς. 29 zDengene die u aan de wang slaat, bied ook de andere; en dengene die u den mantel neemt, verhinder ook den rok niet te nemen. z 1 Kor. 6:7. verwijsteksten
30 παντὶ δὲ τῷ αἰτοῦντί σε δίδου· καὶ ἀπὸ τοῦ αἴροντος τὰ σὰ μὴ ἀπαίτει. 30 aMaar geef een iegelijk die van u begeert; en van dengene die het uwe neemt, eis niet weder. a Deut. 15:7. Matth. 5:42. verwijsteksten
31 καὶ καθὼς θέλετε ἵνα ποιῶσιν ὑμῖν οἱ ἄνθρωποι, καὶ ὑμεῖς ποιεῖτε αὐτοῖς ὁμοίως. 31 bEn gelijk gij wilt dat u de mensen doen zullen, doet gij hun ook desgelijks. b Matth. 7:12. verwijsteksten
32 καὶ εἰ ἀγαπᾶτε τοὺς ἀγαπῶντας ὑμᾶς, ποία ὑμῖν χάρις ἐστί; καὶ γὰρ οἱ ἁμαρτωλοὶ τοὺς ἀγαπῶντας αὐτοὺς ἀγαπῶσι. 32 cEn indien gij liefhebt die u liefhebben, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars hebben lief degenen die hen liefhebben. c Matth. 5:46. verwijsteksten
33 καὶ ἐὰν ἀγαθοποιῆτε τοὺς ἀγαθοποιοῦντας ὑμᾶς, ποία ὑμῖν χάρις ἐστί; καὶ γὰρ οἱ ἁμαρτωλοὶ τὸ αὐτὸ ποιοῦσι. 33 En indien gij goeddoet dengenen die u goeddoen, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars doen hetzelve.
34 καὶ ἐὰν δανείζητε παρ’ ὧν *ἐλπίζετε ἀπολαβεῖν, ποία ὑμῖν χάρις ἐστί; καὶ γὰρ οἱ ἁμαρτωλοὶ ἁμαρτωλοῖς δανείζουσιν, ἵνα ἀπολάβωσι τὰ ἴσα.
* ἐλπίζετε St, B, Elz, M | ἐλπίζητε Sc
34 dEn indien gij leent dengenen van welke gij hoopt weder te ontvangen, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars lenen den zondaars, opdat zij evengelijk weder mogen ontvangen. d Deut. 15:8. Matth. 5:42. verwijsteksten
35 πλὴν ἀγαπᾶτε τοὺς ἐχθροὺς ὑμῶν, καὶ ἀγαθοποιεῖτε, καὶ δανείζετε, μηδὲν ἀπελπίζοντες· καὶ ἔσται ὁ μισθὸς ὑμῶν πολύς, καὶ ἔσεσθε υἱοὶ τοῦ ὑψίστου· ὅτι αὐτὸς χρηστός ἐστιν ἐπὶ τοὺς ἀχαρίστους καὶ πονηρούς. 35 Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn, en gij zult ekinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. e Matth. 5:45. verwijsteksten
36 γίνεσθε οὖν οἰκτίρμονες, καθὼς καὶ ὁ Πατὴρ ὑμῶν οἰκτίρμων ἐστί. 36 Weest dan barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig is.
  
De splinter en de balk
37 *καὶ μὴ κρίνετε, καὶ οὐ μὴ κριθῆτε. μὴ καταδικάζετε, καὶ οὐ μὴ καταδικασθῆτε· ἀπολύετε, καὶ ἀπολυθήσεσθε·
* καὶ μὴ κρίνετε St, B, Elz, M | μὴ κρίνετε Sc
37 fEn oordeelt niet, en gij zult niet geoordeeld worden; verdoemt niet, en gij zult niet verdoemd worden; laat los, en gij zult losgelaten worden. f Matth. 7:1. Rom. 2:1. 1 Kor. 4:5. verwijsteksten
38 δίδοτε, καὶ δοθήσεται ὑμῖν· μέτρον καλόν, πεπιεσμένον καὶ σεσαλευμένον καὶ ὑπερεκχυνόμενον δώσουσιν εἰς τὸν κόλπον ὑμῶν. τῷ γὰρ αὐτῷ μέτρῳ ᾧ μετρεῖτε ἀντιμετρηθήσεται ὑμῖν. 38 gGeeft, en u zal gegeven worden; een goede, neergedrukte en geschudde en overlopende maat zal men in uw schoot geven; hwant met dezelfde maat waarmede gijlieden meet, zal ulieden wedergemeten worden. g Spr. 10:22; 19:17. h Matth. 7:2. Mark. 4:24. verwijsteksten
39 Εἶπε δὲ παραβολὴν αὐτοῖς, Μήτι δύναται τυφλὸς τυφλὸν ὁδηγεῖν; οὐχὶ ἀμφότεροι εἰς βόθυνον πεσοῦνται; 39 En Hij zeide tot hen een gelijkenis: iKan ook wel een blinde een blinde op den weg leiden? Zullen zij niet beiden in de gracht vallen? i Jes. 42:19. Matth. 15:14. verwijsteksten
40 οὐκ ἔστι μαθητὴς ὑπὲρ τὸν διδάσκαλον αὐτοῦ· κατηρτισμένος δὲ πᾶς ἔσται ὡς ὁ διδάσκαλος αὐτοῦ. 40 kDe discipel is niet boven zijn meester; maar een iegelijk volmaakt discipel zal zijn gelijk zijn meester. k Matth. 10:24. Joh. 13:16; 15:20. verwijsteksten
41 τί δὲ βλέπεις τὸ κάρφος τὸ ἐν τῷ ὀφθαλμῷ τοῦ ἀδελφοῦ σου, τὴν δὲ δοκὸν τὴν ἐν τῷ ἰδίῳ ὀφθαλμῷ οὐ κατανοεῖς; 41 lEn wat ziet gij den splinter die in uws broeders oog is, en den balk die in uw eigen oog is, merkt gij niet? l Matth. 7:3. verwijsteksten
42 ἢ πῶς δύνασαι λέγειν τῷ ἀδελφῷ σου, Ἀδελφέ, ἄφες ἐκβάλω τὸ κάρφος τὸ ἐν τῷ ὀφθαλμῷ σου, αὐτὸς τὴν ἐν τῷ ὀφθαλμῷ σου δοκὸν οὐ βλέπων; ὑποκριτά, ἔκβαλε πρῶτον τὴν δοκὸν ἐκ τοῦ ὀφθαλμοῦ σου, καὶ τότε διαβλέψεις ἐκβαλεῖν τὸ κάρφος τὸ ἐν τῷ ὀφθαλμῷ τοῦ ἀδελφοῦ σου. 42 Of hoe kunt gij tot uw broeder zeggen: Broeder, laat toe dat ik den splinter die in uw oog is, uitdoe, daar gij zelf den balk die in uw oog is, niet ziet? Gij geveinsde, mdoe eerst den balk uit uw oog, en dan zult gij bezien om den splinter uit te doen die in uws broeders oog is. m Spr. 18:17. verwijsteksten
  
De boom en zijn vruchten
43 οὐ γάρ ἐστι δένδρον καλὸν ποιοῦν καρπὸν σαπρόν· οὐδὲ δένδρον σαπρὸν ποιοῦν καρπὸν καλόν. 43 nWant het is geen goede boom, die kwade vrucht voortbrengt, en geen kwade boom, die goede vrucht voortbrengt. n Matth. 7:17; 12:33. verwijsteksten
44 ἕκαστον γὰρ δένδρον ἐκ τοῦ ἰδίου καρποῦ γινώσκεται. οὐ γὰρ ἐξ ἀκανθῶν συλλέγουσι σῦκα, οὐδὲ ἐκ βάτου τρυγῶσι σταφυλήν. 44 Want een iegelijke boom wordt uit zijn eigen vrucht gekend; owant men leest geen vijgen van doornen, en men snijdt geen druif van bramen. o Matth. 7:16. verwijsteksten
45 ὁ ἀγαθὸς ἄνθρωπος ἐκ τοῦ ἀγαθοῦ θησαυροῦ τῆς καρδίας αὐτοῦ προφέρει τὸ ἀγαθόν, καὶ ὁ πονηρὸς ἄνθρωπος ἐκ τοῦ πονηροῦ θησαυροῦ τῆς καρδίας αὐτοῦ προφέρει τὸ πονηρόν· ἐκ γὰρ τοῦ περισσεύματος τῆς καρδίας λαλεῖ τὸ στόμα αὐτοῦ. 45 pDe goede mens brengt het goede voort uit den goeden schat zijns harten, en de kwade mens brengt het kwade voort uit den kwaden schat zijns harten; qwant uit den overvloed des harten spreekt zijn mond. p Matth. 12:35. q Matth. 12:34. verwijsteksten
  
De wijze en de dwaze bouwer
46 Τί δέ με καλεῖτε, Κύριε, Κύριε, καὶ οὐ ποιεῖτε ἃ λέγω; 46 rEn wat noemt gij Mij Heere, Heere, en doet niet hetgeen dat Ik zeg? r Mal. 1:6. Matth. 7:21; 25:11. Luk. 13:25. Rom. 2:13. Jak. 1:22. verwijsteksten
47 πᾶς ὁ ἐρχόμενος πρός με καὶ ἀκούων μου τῶν λόγων καὶ ποιῶν αὐτούς, ὑποδείξω ὑμῖν τίνι ἐστὶν ὅμοιος· 47 sEen iegelijk die tot Mij komt en Mijn woorden hoort en dezelve doet, Ik zal u tonen wien hij gelijk is. s Matth. 7:24. verwijsteksten
48 ὅμοιός ἐστιν ἀνθρώπῳ οἰκοδομοῦντι οἰκίαν, ὃς ἔσκαψε καὶ ἐβάθυνε, καὶ ἔθηκε θεμέλιον ἐπὶ τὴν πέτραν· πλημμύρας δὲ γενομένης, προσέρρηξεν ὁ ποταμὸς τῇ οἰκίᾳ ἐκείνῃ, καὶ οὐκ ἴσχυσε σαλεῦσαι αὐτήν· τεθεμελίωτο γὰρ ἐπὶ τὴν πέτραν. 48 Hij is gelijk een mens die een huis bouwde, en groef, en verdiepte, en legde het fundament op een steenrots; als nu de hoge vloed kwam, zo sloeg de waterstroom tegen dat huis aan, en kon het niet bewegen; want het was op de steenrots gegrond.
49 ὁ δὲ ἀκούσας καὶ μὴ ποιήσας ὅμοιός ἐστιν ἀνθρώπῳ οἰκοδομήσαντι οἰκίαν ἐπὶ τὴν γῆν χωρὶς θεμελίου· ᾗ προσέρρηξεν ὁ ποταμός, καὶ εὐθέως ἔπεσε, καὶ ἐγένετο τὸ ῥῆγμα τῆς οἰκίας ἐκείνης μέγα. 49 Maar die ze gehoord en niet gedaan zal hebben, is gelijk een mens die een huis bouwde op de aarde zonder fundament; tegen hetwelk de waterstroom aansloeg, en het viel terstond, en de val van datzelve huis was groot.

Einde Lukas 6