Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
| | De wonderbare visvangst |
1 Ἐγένετο δὲ ἐν τῷ τὸν ὄχλον ἐπικεῖσθαι αὐτῷ τοῦ ἀκούειν τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ, καὶ αὐτὸς ἦν ἑστὼς παρὰ τὴν λίμνην Γεννησαρέτ· | | 1 ENa het geschiedde als de schare op Hem aandrong om het Woord Gods te horen, dat Hij stond bij het Meer Gennésaret. a Matth. 13:2. Mark. 4:1. a Matth. 13:2 En tot Hem vergaderden vele scharen, zodat Hij in een schip ging en nederzat; en al de schare stond op den oever. Mark. 4:1 EN Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee. |
2 καὶ εἶδε δύο πλοῖα ἑστῶτα παρὰ τὴν λίμνην· οἱ δὲ ἁλιεῖς ἀποβάντες ἀπ’ αὐτῶν ἀπέπλυναν τὰ δίκτυα. | | 2 En Hij zag twee schepen aan den oever van het meer liggende, en de vissers waren daaruit gegaan en spoelden de netten. |
3 ἐμβὰς δὲ εἰς ἓν τῶν πλοίων, ὃ ἦν τοῦ Σίμωνος, ἠρώτησεν αὐτὸν ἀπὸ τῆς γῆς ἐπαναγαγεῖν ὀλίγον. καὶ καθίσας ἐδίδασκεν ἐκ τοῦ πλοίου τοὺς ὄχλους. | | 3 En Hij ging in een van die schepen, hetwelk van Simon was, en bad hem dat hij een weinig van het land afstak; en nederzittende leerde Hij de scharen uit het schip. |
4 ὡς δὲ ἐπαύσατο λαλῶν, εἶπε πρὸς τὸν Σίμωνα, Ἐπανάγαγε εἰς τὸ βάθος, καὶ χαλάσατε τὰ δίκτυα ὑμῶν εἰς ἄγραν. | | 4 En als Hij afliet van spreken, zeide Hij tot Simon: bSteek af naar de diepte, en werpt uw netten uit om te vangen. b Joh. 21:6. b Joh. 21:6 En Hij zeide tot hen: Werpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden. Zij wierpen het dan, en konden hetzelve niet meer trekken vanwege de menigte der vissen. |
5 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ Σίμων εἶπεν αὐτῷ, Ἐπιστάτα, δι’ ὅλης τῆς νυκτὸς κοπιάσαντες οὐδὲν ἐλάβομεν· ἐπὶ δὲ τῷ ῥήματί σου χαλάσω τὸ δίκτυον. | | 5 En Simon antwoordde en zeide tot Hem: Meester, wij hebben den gehelen nacht over gearbeid en niets gevangen; doch op Uw woord zal ik het net uitwerpen. |
6 καὶ τοῦτο ποιήσαντες, συνέκλεισαν ἰχθύων πλῆθος πολύ· διερρήγνυτο δὲ τὸ δίκτυον αὐτῶν· | | 6 En als zij dat gedaan hadden, besloten zij een grote menigte vissen, en hun net scheurde. |
7 καὶ κατένευσαν τοῖς μετόχοις τοῖς ἐν τῷ ἑτέρῳ πλοίῳ, τοῦ ἐλθόντας συλλαβέσθαι αὐτοῖς· καὶ ἦλθον καὶ ἔπλησαν ἀμφότερα τὰ πλοῖα, *ὥστε παρά τι βυθίζεσθαι αὐτά. * ὥστε παρά τι B-edd | ὥστε St, B-edd, Elz, Sc, M | | 7 En zij wenkten hun medegenoten, die in het andere schip waren, dat zij hen zouden komen helpen. En zij kwamen, en vulden beide de schepen, zodat zij bijna zonken. |
8 ἰδὼν δὲ Σίμων Πέτρος προσέπεσε τοῖς γόνασι τοῦ Ἰησοῦ, λέγων, Ἔξελθε ἀπ’ ἐμοῦ, ὅτι ἀνὴρ ἁμαρτωλός εἰμι, Κύριε. | | 8 En Simon Petrus, dat ziende, viel neder aan de knieën van Jezus, zeggende: Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens. |
9 θάμβος γὰρ περιέσχεν αὐτὸν καὶ πάντας τοὺς σὺν αὐτῷ, ἐπὶ τῇ ἄγρᾳ τῶν ἰχθύων ᾗ συνέλαβον· | | 9 Want verbaasdheid had hem bevangen en allen die met hem waren, over de vang der vissen, die zij gevangen hadden; |
10 ὁμοίως δὲ καὶ Ἰάκωβον καὶ Ἰωάννην, υἱοὺς Ζεβεδαίου, οἳ ἦσαν κοινωνοὶ τῷ Σίμωνι. καὶ εἶπε πρὸς τὸν Σίμωνα ὁ Ἰησοῦς, Μὴ φοβοῦ· ἀπὸ τοῦ νῦν ἀνθρώπους ἔσῃ ζωγρῶν. | | 10 En desgelijks ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedéüs, die Simons medegenoten waren. En Jezus zeide tot Simon: Vrees niet; cvan nu aan zult gij mensen vangen. c Jer. 16:16. Ez. 47:9. Matth. 4:19. Mark. 1:17. c Jer. 16:16 Zie, Ik zal zenden tot vele vissers, spreekt de HEERE, die zullen hen vissen; en daarna zal Ik zenden tot vele jagers, die zullen hen jagen van op allen berg en van op allen heuvel, ja, uit de kloven der steenrotsen. Ez. 47:9 Ja, het zal geschieden dat alle levende ziel die er wemelt, overal waarheen een der twee beken zal komen, leven zal, en daar zal zeer veel vis zijn, omdat deze wateren daarheen zullen gekomen zijn; en zij zullen gezond worden, en het zal leven, alles waarheen deze beek zal komen. Matth. 4:19 En Hij zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal u vissers der mensen maken. Mark. 1:17 En Jezus zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal maken dat gij vissers der mensen zult worden. |
11 καὶ καταγαγόντες τὰ πλοῖα ἐπὶ τὴν γῆν, ἀφέντες ἅπαντα, ἠκολούθησαν αὐτῷ. | | 11 En als zij de schepen aan land gestuurd hadden, dverlieten zij alles en volgden Hem. d Matth. 4:20; 19:27. Mark. 10:28. Luk. 18:28. d Matth. 4:20 Zij dan terstond de netten verlatende, zijn Hem nagevolgd. Matth. 19:27 Toen antwoordde Petrus en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal ons dan geworden? Mark. 10:28 En Petrus begon tot Hem te zeggen: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. Luk. 18:28 En Petrus zeide: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. |
| | De reiniging van een melaatse |
12 Καὶ ἐγένετο, ἐν τῷ εἶναι αὐτὸν ἐν μιᾷ τῶν πόλεων, καὶ ἰδού, ἀνὴρ πλήρης λέπρας· καὶ ἰδὼν τὸν Ἰησοῦν, πεσὼν ἐπὶ πρόσωπον, ἐδεήθη αὐτοῦ, λέγων, Κύριε, ἐὰν θέλῃς, δύνασαί με καθαρίσαι. | | 12 eEn het geschiedde als Hij in een dier steden was, zie, er was een man vol melaatsheid; en Jezus ziende, viel hij op het aangezicht en bad Hem, zeggende: Heere, zo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. e Matth. 8:2. Mark. 1:40. e Matth. 8:2 En zie, een melaatse kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. Mark. 1:40 En tot Hem kwam een melaatse, biddende Hem en vallende voor Hem op de knieën, en tot Hem zeggende: Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. |
13 καὶ ἐκτείνας τὴν χεῖρα ἥψατο αὐτοῦ, εἰπών, Θέλω, καθαρίσθητι. καὶ εὐθέως ἡ λέπρα ἀπῆλθεν ἀπ’ αὐτοῦ. | | 13 En Hij de hand uitstrekkende raakte hem aan en zeide: Ik wil, word gereinigd. En terstond ging de melaatsheid van hem. |
14 καὶ αὐτὸς παρήγγειλεν αὐτῷ μηδενὶ εἰπεῖν· ἀλλὰ ἀπελθὼν δεῖξον σεαυτὸν τῷ ἱερεῖ, καὶ προσένεγκε περὶ τοῦ καθαρισμοῦ σου, καθὼς προσέταξε Μωσῆς, εἰς μαρτύριον αὐτοῖς. | | 14 En Hij gebood hem dat hij het niemand zeggen zou; maar ga heen, zeide Hij, vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging, fgelijk Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. f Lev. 13:2; 14:2. Matth. 8:4. f Lev. 13:2 Een mens, als in het vel zijns vleses een gezwel of gezweer of witte blaar zal zijn, dewelke in het vel zijns vleses tot een plaag der melaatsheid zou worden, hij zal dan tot den priester Aäron of tot een uit zijn zonen, de priesters, gebracht worden. Lev. 14:2 Dit zal de wet des melaatsen zijn ten dage zijner reiniging: dat hij tot den priester zal gebracht worden, Matth. 8:4 En Jezus zeide tot hem: Zie dat gij dit niemand zegt; maar ga heen, toon uzelven den priester, en offer de gave die Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. |
15 διήρχετο δὲ μᾶλλον ὁ λόγος περὶ αὐτοῦ· καὶ συνήρχοντο ὄχλοι πολλοὶ ἀκούειν, καὶ θεραπεύεσθαι ὑπ’ αὐτοῦ ἀπὸ τῶν ἀσθενειῶν αὐτῶν. | | 15 Maar het gerucht van Hem ging te meer voort; en vele scharen kwamen tezamen om Hem te horen en door Hem genezen te worden van hun krankheden. |
16 αὐτὸς δὲ ἦν ὑποχωρῶν ἐν ταῖς ἐρήμοις καὶ προσευχόμενος. | | 16 Maar Hij vertrok in de woestijnen, en bad aldaar. |
| | De genezing van een geraakte |
17 Καὶ ἐγένετο ἐν μιᾷ τῶν ἡμερῶν, καὶ αὐτὸς ἦν διδάσκων· καὶ ἦσαν καθήμενοι Φαρισαῖοι καὶ νομοδιδάσκαλοι, οἳ ἦσαν ἐληλυθότες ἐκ πάσης κώμης τῆς Γαλιλαίας καὶ Ἰουδαίας καὶ Ἱερουσαλήμ· καὶ δύναμις Κυρίου ἦν εἰς τὸ ἰᾶσθαι αὐτούς. | | 17 En het geschiedde in een dier dagen, dat Hij leerde, en er zaten farizeeën en leraars der wet, die van alle vlekken van Galiléa en Judéa en Jeruzalem gekomen waren; en de kracht des Heeren was er
om hen te genezen. |
18 καὶ ἰδού, ἄνδρες φέροντες ἐπὶ κλίνης ἄνθρωπον ὃς ἦν παραλελυμένος, καὶ ἐζήτουν αὐτὸν εἰσενεγκεῖν καὶ θεῖναι ἐνώπιον αὐτοῦ· | | 18 gEn zie, enige mannen brachten op een bed een mens die geraakt was, en zochten hem in te brengen en vóór Hem te leggen. g Matth. 9:1. Mark. 2:3. Hand. 9:33. g Matth. 9:1 EN in het schip gegaan zijnde, voer Hij over en kwam in Zijn stad. En zie, zij brachten tot Hem een geraakte, op een bed liggende. Mark. 2:3 En er kwamen sommigen tot Hem, brengende een geraakte, die van vier gedragen werd. Hand. 9:33 En aldaar vond hij een zeker mens, met name Enéas, die acht jaren te bed gelegen had, welke geraakt was. |
19 καὶ μὴ εὑρόντες διὰ ποίας εἰσενέγκωσιν αὐτὸν διὰ τὸν ὄχλον, ἀναβάντες ἐπὶ τὸ δῶμα, διὰ τῶν κεράμων καθῆκαν αὐτὸν σὺν τῷ κλινιδίῳ εἰς τὸ μέσον ἔμπροσθεν τοῦ Ἰησοῦ. | | 19 En niet vindende waardoor zij hem inbrengen mochten, overmits de schare, zo klommen zij op het dak, en lieten hem door de tichels neder met het beddeken, in het midden, vóór Jezus. |
20 καὶ ἰδὼν τὴν πίστιν αὐτῶν, εἶπεν αὐτῷ, Ἄνθρωπε, ἀφέωνταί σοι αἱ ἁμαρτίαι σου. | | 20 En Hij ziende hun geloof, zeide tot hem: Mens, uw zonden zijn u vergeven. |
21 καὶ ἤρξαντο διαλογίζεσθαι οἱ γραμματεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι, λέγοντες, Τίς ἐστιν οὗτος ὃς λαλεῖ βλασφημίας; τίς δύναται ἀφιέναι ἁμαρτίας, εἰ μὴ μόνος ὁ Θεός; | | 21 En de schriftgeleerden en de farizeeën begonnen te overdenken, zeggende: Wie is Deze, Die godslastering spreekt? hWie kan de zonden vergeven dan God alleen? h Ps. 32:5. Jes. 43:25. h Ps. 32:5 Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE. En Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela. Jes. 43:25 Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet. |
22 ἐπιγνοὺς δὲ ὁ Ἰησοῦς τοὺς διαλογισμοὺς αὐτῶν ἀποκριθεὶς εἶπε πρὸς αὐτούς, Τί διαλογίζεσθε ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν; | | 22 Maar Jezus hun overdenkingen bekennende, antwoordde en zeide tot hen: Wat overdenkt gij in uw harten? |
23 τί ἐστιν εὐκοπώτερον, εἰπεῖν, Ἀφέωνταί σοι αἱ ἁμαρτίαι σου, ἢ εἰπεῖν, Ἔγειραι καὶ περιπάτει; | | 23 Wat is lichter te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven; of te zeggen: Sta op en wandel? |
24 ἵνα δὲ εἰδῆτε ὅτι ἐξουσίαν ἔχει ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐπὶ τῆς γῆς ἀφιέναι ἁμαρτίας (εἶπε τῷ παραλελυμένῳ), Σοὶ λέγω, ἔγειραι, καὶ ἄρας τὸ κλινίδιόν σου, πορεύου εἰς τὸν οἶκόν σου. | | 24 Doch opdat gij moogt weten dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde de zonden te vergeven (zeide Hij tot den geraakte): Ik zeg u, sta op en neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis. |
25 καὶ παραχρῆμα ἀναστὰς ἐνώπιον αὐτῶν, ἄρας ἐφ’ ᾧ κατέκειτο, ἀπῆλθεν εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ, δοξάζων τὸν Θεόν. | | 25 En hij terstond voor hen opstaande, en opgenomen hebbende hetgeen waar hij op gelegen had, ging heen naar zijn huis, God verheerlijkende. |
26 καὶ ἔκστασις ἔλαβεν ἅπαντας, καὶ ἐδόξαζον τὸν Θεόν, καὶ ἐπλήσθησαν φόβου, λέγοντες ὅτι Εἴδομεν παράδοξα σήμερον. | | 26 En ontzetting heeft hen allen bevangen, en zij verheerlijkten God, en werden vervuld met vrees, zeggende: Wij hebben heden ongelofelijke dingen gezien. |
| | De roeping van Levi |
27 Καὶ μετὰ ταῦτα ἐξῆλθε, καὶ ἐθεάσατο τελώνην, ὀνόματι Λευΐν, καθήμενον ἐπὶ τὸ τελώνιον, καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ἀκολούθει μοι. | | 27 iEn na dezen ging Hij uit, en zag een tollenaar, met name Levi, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. i Matth. 9:9. Mark. 2:14, 15. i Matth. 9:9 En Jezus vandaar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Matthéüs, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. Mark. 2:14 En voorbijgaande zag Hij Levi, den zoon van Alféüs, zitten in het tolhuis, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. Mark. 2:15 En het geschiedde als Hij aanzat in deszelfs huis, dat ook vele tollenaren en zondaren aanzaten met Jezus en Zijn discipelen; want zij waren velen en waren Hem gevolgd. |
28 καὶ καταλιπὼν ἅπαντα, ἀναστὰς ἠκολούθησεν αὐτῷ. | | 28 En hij, alles verlatende, stond op en volgde Hem. |
29 καὶ ἐποίησε δοχὴν μεγάλην ὁ Λευῒς αὐτῷ ἐν τῇ οἰκίᾳ αὐτοῦ· καὶ ἦν ὄχλος τελωνῶν πολύς, καὶ ἄλλων οἳ ἦσαν μετ’ αὐτῶν κατακείμενοι. | | 29 En Levi richtte Hem een groten maaltijd aan in zijn huis; ken er was een grote schare van tollenaren en van anderen, die met hen aanzaten. k Matth. 9:10. Mark. 2:15. Luk. 15:1. k Matth. 9:10 En het geschiedde als Hij in het huis van Matthéüs aanzat, zie, vele tollenaars en zondaars kwamen en zaten mede aan, met Jezus en Zijn discipelen. Mark. 2:15 En het geschiedde als Hij aanzat in deszelfs huis, dat ook vele tollenaren en zondaren aanzaten met Jezus en Zijn discipelen; want zij waren velen en waren Hem gevolgd. Luk. 15:1 EN
al de tollenaars en de zondaars naderden tot Hem om Hem te horen. |
30 καὶ ἐγόγγυζον οἱ γραμματεῖς αὐτῶν καὶ οἱ Φαρισαῖοι πρὸς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ, λέγοντες, Διατί μετὰ τελωνῶν καὶ ἁμαρτωλῶν ἐσθίετε καὶ πίνετε; | | 30 En hun schriftgeleerden en de farizeeën murmureerden tegen Zijn discipelen, zeggende: Waarom eet en drinkt gij met tollenaren en zondaren? |
31 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς εἶπε πρὸς αὐτούς, Οὐ χρείαν ἔχουσιν οἱ ὑγιαίνοντες ἰατροῦ, ἀλλ’ οἱ κακῶς ἔχοντες. | | 31 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. |
32 οὐκ ἐλήλυθα καλέσαι δικαίους, ἀλλὰ ἁμαρτωλοὺς εἰς μετάνοιαν. | | 32 lIk ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering. l Matth. 9:13. Luk. 19:10. 1 Tim. 1:15. l Matth. 9:13 Doch gaat heen en leert wat het is: Ik wil barmhartigheid, en niet offerande; want Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. Luk. 19:10 Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. 1 Tim. 1:15 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben. |
| | Het vasten |
33 οἱ δὲ εἶπον πρὸς αὐτόν, Διατί οἱ μαθηταὶ Ἰωάννου νηστεύουσι πυκνά, καὶ δεήσεις ποιοῦνται, ὁμοίως καὶ οἱ τῶν Φαρισαίων· οἱ δὲ σοὶ ἐσθίουσι καὶ πίνουσιν; | | 33 mEn zij zeiden tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes dikmaals en doen gebeden, desgelijks ook de discipelen der farizeeën, maar de Uwe eten en drinken? m Matth. 9:14. m Matth. 9:14 Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet? |
34 ὁ δὲ εἶπε πρὸς αὐτούς, Μὴ δύνασθε τοὺς υἱοὺς τοῦ νυμφῶνος, ἐν ᾧ ὁ νυμφίος μετ’ αὐτῶν ἐστι, ποιῆσαι νηστεύειν; | | 34 Doch Hij zeide tot hen: nKunt gij de bruiloftskinderen, terwijl de Bruidegom bij hen is, doen vasten? n Jes. 62:5. 2 Kor. 11:2. n Jes. 62:5 Want gelijk een jongeling een jonkvrouw trouwt, alzo zullen uw kinderen u trouwen; en gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal uw God over u vrolijk zijn. 2 Kor. 11:2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. |
35 ἐλεύσονται δὲ ἡμέραι, καὶ ὅταν ἀπαρθῇ ἀπ’ αὐτῶν ὁ νυμφίος, τότε νηστεύσουσιν ἐν ἐκείναις ταῖς ἡμέραις. | | 35 Maar de dagen zullen komen wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn; dan zullen zij vasten in die dagen. |
36 ἔλεγε δὲ καὶ παραβολὴν πρὸς αὐτοὺς ὅτι Οὐδεὶς ἐπίβλημα ἱματίου καινοῦ ἐπιβάλλει ἐπὶ ἱμάτιον παλαιόν· εἰ δὲ μήγε, καὶ τὸ καινὸν σχίζει, καὶ τῷ παλαιῷ οὐ συμφωνεῖ ἐπίβλημα τὸ ἀπὸ τοῦ καινοῦ. | | 36 En Hij zeide ook tot hen een gelijkenis: Niemand zet een lap van een nieuw kleed op een oud kleed; anders zo scheurt ook dat nieuwe het oude, en de lap van het nieuwe komt met het oude niet overeen. |
37 καὶ οὐδεὶς βάλλει οἶνον νέον εἰς ἀσκοὺς παλαιούς· εἰ δὲ μήγε, ῥήξει ὁ νέος οἶνος τοὺς ἀσκούς, καὶ αὐτὸς ἐκχυθήσεται, καὶ οἱ ἀσκοὶ ἀπολοῦνται. | | 37 En niemand doet onieuwen wijn in oude lederen zakken; anders zo zal de nieuwe wijn de lederen zakken doen bersten, en de wijn zal uitgestort worden, en de lederen zakken zullen verderven. o Matth. 9:17. Mark. 2:22. o Matth. 9:17 En men doet geen nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders zo bersten de lederen zakken, en de wijn wordt uitgestort, en de lederen zakken verderven; maar men doet nieuwen wijn in nieuwe lederen zakken, en beide tezamen worden behouden. Mark. 2:22 En niemand doet nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders doet de nieuwe wijn de lederen zakken bersten, en de wijn wordt uitgestort, en de lederen zakken verderven; maar nieuwen wijn moet men in nieuwe lederen zakken doen. |
38 ἀλλὰ οἶνον νέον εἰς ἀσκοὺς καινοὺς βλητέον, καὶ ἀμφότεροι συντηροῦνται. | | 38 Maar nieuwen wijn moet men in nieuwe lederen zakken doen, en zij worden beide tezamen behouden. |
39 καὶ οὐδεὶς πιὼν παλαιὸν εὐθέως θέλει νέον· λέγει γάρ, Ὁ παλαιὸς χρηστότερός ἐστιν. | | 39 En niemand die ouden drinkt, begeert terstond nieuwen; want hij zegt: De oude is beter. |