Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus vast in de woestijn veertig dagen, en wordt van den duivel verzocht. 14 Keert wederom naar Galilea, en leert in de synagoge te Nazareth, uit Jesaja 61, dat Hij de beloofde Messias was. 23 En wijst aan met de voorbeelden van Elia en Elisa, waarom Hij daar geen wonderwerken deed. 28 Waarom zij toornig zijnde, trachten Hem te doden. 31 Leert te Kapernaüm op den sabbat. 33 En drijft aldaar een duivel uit. 38 Geneest de schoonmoeder van Petrus van de koorts, en vele andere kranken en bezetenen. 42 Gaat vandaar en predikt ook in de andere steden van Galilea. |
| | De verzoeking in de woestijn |
1 Ἰησοῦς δὲ Πνεύματος Ἁγίου πλήρης ὑπέστρεψεν ἀπὸ τοῦ Ἰορδάνου, καὶ ἤγετο ἐν τῷ Πνεύματι εἰς τὴν ἔρημον, | | 1 EN aJezus, vol des Heiligen Geestes, keerde weder van de Jordaan, en werd 1door den Geest geleid in de woestijn, |
| a Matth. 4:1. Mark. 1:12. |
| Matth. 4:1 TOEN werd Jezus van den Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den duivel. Mark. 1:12 En terstond dreef Hem de Geest uit in de woestijn. |
| 1 Gr. in den Geest, namelijk van Welken hij tevoren gesproken had. |
| | |
2 ἡμέρας τεσσαράκοντα πειραζόμενος ὑπὸ τοῦ διαβόλου. καὶ οὐκ ἔφαγεν οὐδὲν ἐν ταῖς ἡμέραις ἐκείναις· καὶ συντελεσθεισῶν αὐτῶν, ὕστερον ἐπείνασε. | | 2 En werd 2veertig dagen verzocht van den duivel, ben 3at gans niet in die dagen; en als dezelve geëindigd waren, zo hongerde Hem ten laatste. |
| 2 Doch voornamelijk op het einde, wanneer Hem de satan op het allerheftigst verzocht heeft, gelijk blijkt uit Matth. 4:2. |
| Matth. 4:2 En als Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, hongerde Hem ten laatste. |
| b Ex. 34:28. 1 Kon. 19:8. |
| Ex. 34:28 En hij was aldaar met den HEERE veertig dagen en veertig nachten; hij at geen brood en hij dronk geen water; en Hij schreef op de tafelen de woorden des verbonds, de tien
woorden. 1 Kon. 19:8 Zo stond hij op, en at en dronk; en hij ging door de kracht derzelver spijze veertig dagen en veertig nachten, tot aan den berg Gods, Horeb. |
| 3 Van dit vasten van Christus, mitsgaders deze verzoekingen, zie de verklaringen op Mattheüs 4. |
| Mattheüs 4 TOEN werd Jezus van den Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den duivel. |
| | |
3 καὶ εἶπεν αὐτῷ ὁ διάβολος, Εἰ Υἱὸς εἶ τοῦ Θεοῦ, εἰπὲ τῷ λίθῳ τούτῳ ἵνα γένηται ἄρτος. | | 3 En de duivel zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg tot dezen steen dat hij brood worde. |
4 καὶ ἀπεκρίθη Ἰησοῦς πρὸς αὐτόν, λέγων, Γέγραπται ὅτι Οὐκ ἐπ’ ἄρτῳ μόνῳ ζήσεται ὁ ἄνθρωπος, ἀλλ’ ἐπὶ παντὶ ῥήματι Θεοῦ. | | 4 En Jezus antwoordde hem, zeggende: cEr is geschreven, dat de mens bij brood alleen niet zal leven, maar bij alle woord Gods. |
| c Deut. 8:3. Matth. 4:4. |
| Deut. 8:3 En Hij verootmoedigde u en liet u hongeren, en spijsde u met het Man, dat gij niet kendet, noch uw vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekendmaakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit des HEEREN mond uitgaat. Matth. 4:4 Doch Hij antwoordende zeide: Er is geschreven: De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord dat door den mond Gods uitgaat. |
| | |
5 καὶ ἀναγαγὼν αὐτὸν ὁ διάβολος εἰς ὄρος ὑψηλὸν ἔδειξεν αὐτῷ πάσας τὰς βασιλείας τῆς οἰκουμένης ἐν στιγμῇ χρόνου. | | 5 4En als Hem de duivel geleid had op een hogen berg, toonde hij Hem al de koninkrijken der wereld in een 5ogenblik tijds. |
| 4 Mattheüs verhaalt dit voor de derde verzoeking, Matth. 4:8, waaruit blijkt dat de evangelisten zich zozeer niet binden aan de orde als aan de zaak zelve. |
| Matth. 4:8 Wederom nam Hem de duivel mede op een zeer hogen berg, en toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, |
| 5 Gr. stipje of puntje des tijds. |
| | |
6 καὶ εἶπεν αὐτῷ ὁ διάβολος, Σοὶ δώσω τὴν ἐξουσίαν ταύτην ἅπασαν καὶ τὴν δόξαν αὐτῶν· ὅτι ἐμοὶ παραδέδοται, καὶ ᾧ ἐὰν θέλω δίδωμι αὐτήν. | | 6 En de duivel zeide tot Hem: Ik zal U al deze macht en de heerlijkheid derzelver koninkrijken geven; 6want zij is mij overgegeven, en ik geef haar wien ik ook wil; |
| 6 Hoewel de duivel tegen de waarheid zichzelven dit toeschrijft, als zijnde een leugenaar, Joh. 8:44, nochtans zo misbruikt hij dikwijls, door Gods toelating en rechtvaardig oordeel tegen de zonden der mensen, de eer en de rijkdommen der wereld, om de mensen te verleiden, zichzelven gedragende als een overste en god dezer wereld, Joh. 12:31. 2 Kor. 4:4. Ef. 6:12. |
| Joh. 8:44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen. Joh. 12:31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. 2 Kor. 4:4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. |
| | |
7 σὺ οὖν ἐὰν προσκυνήσῃς ἐνώπιόν μου, ἔσται σου πάντα. | | 7 Indien Gij dan mij zult 7aanbidden, zo zal het alles Uwe zijn. |
| 7 Of: voor mij nedervallen, namelijk om mij aan te bidden. |
| | |
8 καὶ ἀποκριθεὶς αὐτῷ εἶπεν ὁ Ἰησοῦς, Ὕπαγε ὀπίσω μου, Σατανᾶ· γέγραπται γάρ, Προσκυνήσεις Κύριον τὸν Θεόν σου, καὶ αὐτῷ μόνῳ λατρεύσεις. | | 8 En Jezus antwoordende zeide tot hem: 8Ga weg van Mij, satan, want er is geschreven: dGij zult den Heere uw God aanbidden en Hem alleen dienen. |
| 8 Gr. Ga weg achter Mij. |
| d Deut. 6:13; 10:20. 1 Sam. 7:3. |
| Deut. 6:13 Gij zult den HEERE uw God vrezen en Hem dienen, en gij zult bij Zijn Naam zweren. Deut. 10:20 Den HEERE uw God zult gij vrezen, Hem zult gij dienen, en Hem zult gij aanhangen en bij Zijn Naam zweren. 1 Sam. 7:3 Toen sprak Samuël tot het ganse huis Israëls, zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot den HEERE bekeert, zo doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths; en richt uw hart tot den HEERE en dient Hem alleen, zo zal Hij u uit de hand der Filistijnen rukken. |
| | |
9 καὶ ἤγαγεν αὐτὸν εἰς Ἱερουσαλήμ, καὶ ἔστησεν αὐτὸν ἐπὶ τὸ πτερύγιον τοῦ ἱεροῦ, καὶ εἶπεν αὐτῷ, Εἰ ὁ Υἱὸς εἶ τοῦ Θεοῦ, βάλε σεαυτὸν ἐντεῦθεν κάτω· | | 9 En hij leidde Hem naar Jeruzalem en stelde Hem op de tinne des tempels en zeide tot Hem: Indien Gij de Zone Gods zijt, werp Uzelven vanhier nederwaarts; |
10 γέγραπται γὰρ ὅτι Τοῖς ἀγγέλοις αὐτοῦ ἐντελεῖται περὶ σοῦ, τοῦ διαφυλάξαι σε· | | 10 Want er is geschreven, edat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, dat zij U bewaren zullen; |
| e Ps. 91:11. |
| Ps. 91:11 Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. |
| | |
11 καὶ ὅτι Ἐπὶ χειρῶν ἀροῦσί σε, μήποτε προσκόψῃς πρὸς λίθον τὸν πόδα σου. | | 11 En dat zij U op de handen nemen zullen, opdat Gij Uw voet niet te eniger tijd aan een steen stoot. |
12 καὶ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς ὅτι Εἴρηται, Οὐκ ἐκπειράσεις Κύριον τὸν Θεόν σου. | | 12 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Er is gezegd: fGij zult den Heere uw God niet verzoeken. |
| f Deut. 6:16. |
| Deut. 6:16 Gij zult den HEERE uw God niet verzoeken, gelijk als gij Hem verzocht hebt te Massa. |
| | |
13 καὶ συντελέσας πάντα πειρασμὸν ὁ διάβολος ἀπέστη ἀπ’ αὐτοῦ ἄχρι καιροῦ. | | 13 En als de duivel alle verzoeking voleindigd had, week hij van Hem 9voor een tijd. |
| 9 Want het blijkt dat hij tegen den tijd van Zijn lijden Hem wederom heftiglijk aangevallen heeft, Joh. 14:30. |
| Joh. 14:30 Ik zal niet meer veel met u spreken; want de overste dezer wereld komt, en heeft aan Mij niets. |
| | Het begin van Jezus’ prediking |
14 Καὶ ὑπέστρεψεν ὁ Ἰησοῦς ἐν τῇ δυνάμει τοῦ Πνεύματος εἰς τὴν Γαλιλαίαν· καὶ φήμη ἐξῆλθε καθ’ ὅλης τῆς περιχώρου περὶ αὐτοῦ. | | 14 gEn Jezus keerde weder 10door de kracht des Geestes naar Galiléa; en het gerucht van Hem ging uit door het gehele omliggende land. |
| g Matth. 4:12. Mark. 1:14. Joh. 4:43. Hand. 10:37. |
| Matth. 4:12 Als nu Jezus gehoord had dat Johannes overgeleverd was, is Hij wedergekeerd naar Galiléa; Mark. 1:14 En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galiléa, predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods, Joh. 4:43 En na de twee dagen ging Hij vandaar, en ging heen naar Galiléa. Hand. 10:37 Gijlieden weet de zaak die geschied is door geheel Judéa, beginnende van Galiléa, na den doop welken Johannes gepredikt heeft, |
| 10 Gr. in de kracht. |
| | |
15 καὶ αὐτὸς ἐδίδασκεν ἐν ταῖς συναγωγαῖς αὐτῶν, δοξαζόμενος ὑπὸ πάντων. | | 15 En Hij leerde in hun synagogen, en werd van allen 11geprezen. |
| 11 Gr. verheerlijkt. |
| | Jezus in Nazareth verworpen |
16 Καὶ ἦλθεν εἰς τὴν Ναζαρέθ, οὗ ἦν τεθραμμένος· καὶ εἰσῆλθε, κατὰ τὸ εἰωθὸς αὐτῷ, ἐν τῇ ἡμέρᾳ τῶν σαββάτων εἰς τὴν συναγωγήν, καὶ ἀνέστη ἀναγνῶναι. | | 16 hEn Hij kwam te Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag 12des sabbats in de synagoge, ien stond op om te lezen. |
| h Matth. 13:54. Mark. 6:1. Joh. 4:43. |
| Matth. 13:54 En gekomen zijnde in Zijn vaderland, leerde Hij hen in hun synagoge, zodat zij zich ontzetten en zeiden: Vanwaar komt Dezen die wijsheid en die krachten? Mark. 6:1 EN Hij ging vandaar weg en kwam in Zijn vaderland, en Zijn discipelen volgden Hem. Joh. 4:43 En na de twee dagen ging Hij vandaar, en ging heen naar Galiléa. |
| 12 Gr. der sabbatten. |
| i Neh. 8:5, 6. |
| Neh. 8:5 En Ezra, de schriftgeleerde, stond op een hogen houten stoel, dien zij tot die zaak gemaakt hadden, en nevens hem stond Mattíthja en Sema en Anája en Uría en Hilkía en Maäséja aan zijn rechterhand; en aan zijn linkerhand Pedája en Mísaël en Malchía en Hasum en Hasbaddána, Zacharía en Mesullam. Neh. 8:6 En Ezra opende het boek voor de ogen des gansen volks, want hij was boven al het volk; en als hij het opende, stond al het volk. |
| | |
17 καὶ ἐπεδόθη αὐτῷ βιβλίον Ἠσαΐου τοῦ προφήτου. καὶ ἀναπτύξας τὸ βιβλίον, εὗρε τὸν τόπον οὗ ἦν γεγραμμένον, | | 17 En Hem werd 13gegeven het boek van den profeet Jesaja; en als Hij het boek 14opengedaan had, vond Hij 15de plaats waar geschreven was: |
| 13 Dat is, gelangd, of toegereikt. Zie Hand. 13:15. |
| Hand. 13:15 En na het lezen der Wet en der Profeten zonden de oversten der synagoge tot hen, zeggende: Mannen broeders, indien er enig woord van vertroosting tot het volk in u is, zo spreekt. |
| 14 Gr. ontvouwd of ontrold had, gelijk veeltijds de boeken in oude tijden op perkamenten of papieren rollen geschreven werden, Ps. 40:8. Hebr. 10:7. Openb. 6:14. |
| Ps. 40:8 Toen zeide Ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven. Hebr. 10:7 Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God. Openb. 6:14 En de hemel is weggeweken, als een boek dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. |
| 15 Hier schijnt Christus twee plaatsen uit Jesaja samengevoegd te hebben; want sommige van deze woorden staan Jes. 61:1, en sommige Jes. 42:7. |
| Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; Jes. 42:7 Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen die in duisternis zitten. |
| | |
18 Πνεῦμα Κυρίου ἐπ’ ἐμέ, οὗ ἕνεκεν ἔχρισέ με· εὐαγγελίζεσθαι πτωχοῖς ἀπέσταλκέ με, ἰάσασθαι τοὺς συντετριμμένους τὴν καρδίαν· | | 18 kDe Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden lom den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart; |
| k Jes. 61:1. |
| Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; |
| l Matth. 11:5. |
| Matth. 11:5 De blinden worden ziende en de kreupelen wandelen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden worden opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd. |
| | |
19 κηρύξαι αἰχμαλώτοις ἄφεσιν, καὶ τυφλοῖς ἀνάβλεψιν, ἀποστεῖλαι τεθραυσμένους ἐν ἀφέσει· κηρύξαι ἐνιαυτὸν Κυρίου δεκτόν. | | 19 mOm den gevangenen te prediken loslating en den blinden 16het gezicht, om 17de verslagenen heen te zenden 18in vrijheid; om te prediken 19het aangename jaar des Heeren. |
| m Jes. 42:7; 61:1, 2. |
| Jes. 42:7 Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen die in duisternis zitten. Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; Jes. 61:2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der wrake onzes Gods, om alle treurigen te troosten; |
| 16 Gr. het verkrijgen des gezichts. |
| 17 Of: verwonden. |
| 18 Gr. in loslating. |
| 19 Zo wordt de tijd van de toekomst van den Messias en van de predicatie des Evangelies genaamd, omdat het aangename jubeljaar daarvan een voorbeeld is geweest, op welke alle goederen die vervreemd waren, tot hun eersten eigenaar kwamen, en alle dienstknechten uit de Israëlieten in vrijheid gesteld werden, Lev. 25:8, enz. |
| Lev. 25:8 Gij zult u ook tellen zeven jaarweken, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen der zeven jaarweken u negen en veertig jaar zullen zijn. |
| | |
20 καὶ πτύξας τὸ βιβλίον, ἀποδοὺς τῷ ὑπηρέτῃ, ἐκάθισε· καὶ πάντων ἐν τῇ συναγωγῇ οἱ ὀφθαλμοὶ ἦσαν ἀτενίζοντες αὐτῷ. | | 20 En als Hij het boek toegedaan en 20den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen. |
| 20 Namelijk van den overste der synagoge. |
| | |
21 ἤρξατο δὲ λέγειν πρὸς αὐτοὺς ὅτι Σήμερον πεπλήρωται ἡ γραφὴ αὕτη ἐν τοῖς ὠσὶν ὑμῶν. | | 21 En Hij begon tot hen te zeggen: 21Heden is deze Schrift in uw oren vervuld. |
| 21 Dat is, gij hoort nu met uw oren dat heden geschiedt hetgeen in deze profetie tevoren gezegd is. |
| | |
22 καὶ πάντες ἐμαρτύρουν αὐτῷ, καὶ ἐθαύμαζον ἐπὶ τοῖς λόγοις τῆς χάριτος τοῖς ἐκπορευομένοις ἐκ τοῦ στόματος αὐτοῦ, καὶ ἔλεγον, Οὐχ οὗτός ἐστιν ὁ Υἱὸς Ἰωσήφ; | | 22 En zij gaven Hem allen 22getuigenis, nen verwonderden zich 23over de aangename woorden die uit Zijn mond voortkwamen, en zeiden: oIs Deze niet de Zoon van Jozef? |
| 22 Namelijk dat Hij een voortreffelijk Leraar was. Zie Mark. 6:2. |
| Mark. 6:2 En als het sabbat geworden was, begon Hij in de synagoge te leren; en velen die Hem hoorden, ontzetten zich, zeggende: Vanwaar komen Dezen deze dingen? En wat wijsheid is dit, die Hem gegeven is, dat ook zulke krachten door Zijn handen geschieden? |
| n Jes. 50:4. Matth. 13:54. Mark. 6:2. Luk. 2:47. |
| Jes. 50:4 De Heere HEERE heeft Mij een tong der geleerden gegeven, opdat Ik wete met den moede een woord te rechter tijd te spreken; Hij wekt allen morgen, Hij wekt Mij het oor, dat Ik hore, gelijk die geleerd worden. Matth. 13:54 En gekomen zijnde in Zijn vaderland, leerde Hij hen in hun synagoge, zodat zij zich ontzetten en zeiden: Vanwaar komt Dezen die wijsheid en die krachten? Mark. 6:2 En als het sabbat geworden was, begon Hij in de synagoge te leren; en velen die Hem hoorden, ontzetten zich, zeggende: Vanwaar komen Dezen deze dingen? En wat wijsheid is dit, die Hem gegeven is, dat ook zulke krachten door Zijn handen geschieden? Luk. 2:47 En allen die Hem hoorden, ontzetten zich over Zijn verstand en antwoorden. |
| 23 Gr. over de woorden der genade of aangenaamheid. Zie Ps. 45:3. Joh. 1:14. |
| Ps. 45:3 Gij zijt veel schoner dan de mensenkinderen; genade is uitgestort in Uw lippen; daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. |
| o Joh. 6:42. |
| Joh. 6:42 En zij zeiden: Is Deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald? |
| | |
23 καὶ εἶπε πρὸς αὐτούς, Πάντως ἐρεῖτέ μοι τὴν παραβολὴν ταύτην, Ἰατρέ, θεράπευσον σεαυτόν· ὅσα ἠκούσαμεν γενόμενα ἐν τῇ Καπερναούμ, ποίησον καὶ ὧδε ἐν τῇ πατρίδι σου. | | 23 En Hij zeide tot hen: Gij zult zonder twijfel tot Mij 24dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester, genees Uzelven; al wat wij gehoord hebben pdat in 25Kapérnaüm geschied is, doe dat ook hier in Uw vaderland. |
| 24 Gr. deze parabel. |
| p Matth. 4:13. |
| Matth. 4:13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali; |
| 25 Waar Christus Zijn woonplaats voordezen genomen had en vele wonderen gedaan, Matth. 4:13; 11:23. |
| Matth. 4:13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali; Matth. 11:23 En gij Kapérnaüm, die tot den hemel toe zijt verhoogd, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. Want zo in Sódom die krachten waren geschied die in u geschied zijn, zij zou tot op den huidigen dag gebleven zijn. |
| | |
24 εἶπε δέ, Ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι οὐδεὶς προφήτης δεκτός ἐστιν ἐν τῇ πατρίδι αὐτοῦ. | | 24 En Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, qdat geen 26profeet aangenaam is in zijn vaderland. |
| q Matth. 13:57. Mark. 6:4. Joh. 4:44. |
| Matth. 13:57 En zij werden aan Hem geërgerd. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet is niet ongeëerd dan in zijn vaderland en in zijn huis. Mark. 6:4 En Jezus zeide tot hen: Een profeet is niet ongeëerd dan in zijn vaderland en onder zijn magen en in zijn huis. Joh. 4:44 Want Jezus heeft Zelf getuigd dat een profeet in zijn eigen vaderland geen eer heeft. |
| 26 Dat is, leraar van het Woord Gods. |
| | |
25 ἐπ’ ἀληθείας δὲ λέγω ὑμῖν, πολλαὶ χῆραι ἦσαν ἐν ταῖς ἡμέραις Ἠλίου ἐν τῷ Ἰσραήλ, ὅτε ἐκλείσθη ὁ οὐρανὸς ἐπὶ ἔτη τρία καὶ μῆνας ἕξ, ὡς ἐγένετο λιμὸς μέγας ἐπὶ πᾶσαν τὴν γῆν· | | 25 Maar Ik zeg u in der waarheid: Er waren rvele weduwen in Israël in de dagen van Elía, toen de hemel drie jaren en zes maanden 27gesloten was, zodat er grote hongersnood werd over het gehele land. |
| r 1 Kon. 17:7. Jak. 5:17. |
| 1 Kon. 17:7 En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde; want geen regen was in het land geweest. Jak. 5:17 Elía was een mens van gelijke bewegingen als wij; en hij bad een gebed, dat het niet zou regenen; en het regende niet op de aarde in drie jaren en zes maanden. |
| 27 Dat is, zonder regenen, 1 Kon. 17:1, 7. |
| 1 Kon. 17:1 EN Elía, de Tisbiet, van de inwoners van Gilead, zeide tot Achab: Zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord. 1 Kon. 17:7 En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde; want geen regen was in het land geweest. |
| | |
26 καὶ πρὸς οὐδεμίαν αὐτῶν ἐπέμφθη Ἠλίας, εἰ μὴ εἰς Σάρεπτα τῆς Σιδῶνος πρὸς γυναῖκα χήραν. | | 26 En tot geen van haar werd Elía gezonden dan naar Sarepta 28Sidonis, tot een vrouw die weduwe was. |
| 28 Dat is, liggende onder het gebied der stad Sidon. |
| | |
27 καὶ πολλοὶ λεπροὶ ἦσαν ἐπὶ Ἐλισσαίου τοῦ προφήτου ἐν τῷ Ἰσραήλ· καὶ οὐδεὶς αὐτῶν ἐκαθαρίσθη, εἰ μὴ Νεεμὰν ὁ Σύρος. | | 27 En er waren svele melaatsen in Israël 29ten tijde van den profeet Elísa; en geen van hen werd gereinigd dan Naäman, de Syriër. |
| s 2 Kon. 5:14. |
| 2 Kon. 5:14 Zo klom hij af en doopte zich in de Jordaan zevenmaal, naar het woord van den man Gods; en zijn vlees kwam weder gelijk het vlees van een kleinen jongen, en hij werd rein. |
| 29 Of: onder den profeet Elisa. |
| | |
28 καὶ ἐπλήσθησαν πάντες θυμοῦ ἐν τῇ συναγωγῇ, ἀκούοντες ταῦτα, | | 28 En zij werden allen in de synagoge met toorn vervuld als zij dit hoorden. |
29 καὶ ἀναστάντες ἐξέβαλον αὐτὸν ἔξω τῆς πόλεως, καὶ ἤγαγον αὐτὸν ἕως τῆς ὀφρύος τοῦ ὄρους ἐφ’ οὗ ἡ πόλις αὐτῶν ᾠκοδόμητο, εἰς τὸ κατακρημνίσαι αὐτόν. | | 29 En opstaande wierpen zij Hem uit buiten de stad, en leidden Hem op den top des bergs op denwelken hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen. |
30 αὐτὸς δὲ διελθὼν διὰ μέσου αὐτῶν ἐπορεύετο. | | 30 Maar Hij, door het midden van hen 30doorgegaan zijnde, ging weg. |
| 30 Namelijk hun ogen door Zijn Goddelijke kracht houdende dat zij Hem niet zagen, of hen wederhoudende, alzo Zijn ure nog niet gekomen was, Joh. 7:30. |
| Joh. 7:30 Zij zochten Hem dan te grijpen; maar niemand sloeg de hand aan Hem, want Zijn ure was nog niet gekomen. |
| | De eerste genezing op den sabbat |
31 Καὶ κατῆλθεν εἰς Καπερναοὺμ πόλιν τῆς Γαλιλαίας· καὶ ἦν διδάσκων αὐτοὺς ἐν τοῖς σάββασι. | | 31 tEn Hij kwam af te Kapérnaüm, een stad van Galiléa, en leerde hen op de sabbatdagen. |
| t Matth. 4:13. Mark. 1:21. |
| Matth. 4:13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali; Mark. 1:21 En zij kwamen binnen Kapérnaüm; en terstond op den sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, leerde Hij. |
| | |
32 καὶ ἐξεπλήσσοντο ἐπὶ τῇ διδαχῇ αὐτοῦ, ὅτι ἐν ἐξουσίᾳ ἦν ὁ λόγος αὐτοῦ. | | 32 vEn zij versloegen zich over Zijn leer, want Zijn woord was 31met macht. |
| v Matth. 7:29. Mark. 1:22. |
| Matth. 7:29 Want Hij leerde hen als macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden. Mark. 1:22 En zij versloegen zich over Zijn leer; want Hij leerde hen als macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden. |
| 31 Gr. in macht, dat is, van groot aanzien en kracht, Matth. 7:29. |
| Matth. 7:29 Want Hij leerde hen als macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden. |
| | |
33 καὶ ἐν τῇ συναγωγῇ ἦν ἄνθρωπος ἔχων πνεῦμα δαιμονίου ἀκαθάρτου, καὶ ἀνέκραξε φωνῇ μεγάλῃ, | | 33 xEn in de synagoge was een mens, hebbende een geest 32eens onreinen duivels, en riep uit met grote stem, |
| x Mark. 1:23. |
| Mark. 1:23 En er was in hun synagoge een mens met een onreinen geest, en hij riep uit, |
| 32 Dat is, die een onreine duivel was. |
| | |
34 λέγων, Ἔα, τί ἡμῖν καὶ σοί, Ἰησοῦ Ναζαρηνέ; ἦλθες ἀπολέσαι ἡμᾶς; οἶδά σε τίς εἶ, ὁ ἅγιος τοῦ Θεοῦ. | | 34 Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazaréner? Zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U wie Gij zijt, namelijk
33de Heilige Gods. |
| 33 Dat is, de Zaligmaker, Die daartoe van God geheiligd of afgezonderd is, Joh. 10:36. |
| Joh. 10:36 Zegt gijlieden tot Mij, Dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert God; omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon? |
| | |
35 καὶ ἐπετίμησεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, λέγων, Φιμώθητι, καὶ ἔξελθε ἐξ αὐτοῦ. καὶ ῥίψαν αὐτὸν τὸ δαιμόνιον εἰς τὸ μέσον ἐξῆλθεν ἀπ’ αὐτοῦ, μηδὲν βλάψαν αὐτόν. | | 35 En Jezus bestrafte hem, zeggende: 34Zwijg stil en ga van hem uit. En de duivel hem in het midden geworpen hebbende, voer van hem uit zonder hem iets 35te beschadigen. |
| 34 Gr. Word gemuilband. Zie de aant. op Mark. 1:25. |
| Mark. 1:25 (kt.) En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil en ga uit van hem. |
| 35 Of: te kwetsen. |
| | |
36 καὶ ἐγένετο θάμβος ἐπὶ πάντας, καὶ συνελάλουν πρὸς ἀλλήλους, λέγοντες, Τίς ὁ λόγος οὗτος, ὅτι ἐν ἐξουσίᾳ καὶ δυνάμει ἐπιτάσσει τοῖς ἀκαθάρτοις πνεύμασι, καὶ ἐξέρχονται; | | 36 En er kwam een verbaasdheid over allen, en zij spraken tezamen tot elkander, zeggende: Wat woord is dit, dat Hij met macht en kracht den onreinen geesten gebiedt en zij varen uit? |
37 καὶ ἐξεπορεύετο ἦχος περὶ αὐτοῦ εἰς πάντα τόπον τῆς περιχώρου. | | 37 En het gerucht van Hem ging uit in alle plaatsen des omliggenden lands. |
| | De schoonmoeder van Petrus |
38 Ἀναστὰς δὲ ἐκ τῆς συναγωγῆς, εἰσῆλθεν εἰς τὴν οἰκίαν Σίμωνος· ἡ πενθερὰ δὲ τοῦ Σίμωνος ἦν συνεχομένη πυρετῷ μεγάλῳ· καὶ ἠρώτησαν αὐτὸν περὶ αὐτῆς. | | 38 yEn Jezus opgestaan zijnde uit de synagoge, ging in het huis van 36Simon; en Simons vrouws moeder was met een grote koorts bevangen, en zij baden Hem voor haar. |
| y Matth. 8:14. Mark. 1:29. |
| Matth. 8:14 En Jezus gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijner vrouws moeder te bed liggen, hebbende de koorts. Mark. 1:29 En van stonden aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andréas, met Jakobus en Johannes. |
| 36 Namelijk Petrus. Zie Matth. 8:14. |
| Matth. 8:14 En Jezus gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijner vrouws moeder te bed liggen, hebbende de koorts. |
| | |
39 καὶ ἐπιστὰς ἐπάνω αὐτῆς, ἐπετίμησε τῷ πυρετῷ, καὶ ἀφῆκεν αὐτήν· παραχρῆμα δὲ ἀναστᾶσα διηκόνει αὐτοῖς. | | 39 En staande 37boven haar, bestrafte Hij de koorts, en de koorts verliet haar; en zij van stonden aan opstaande, diende henlieden. |
| 37 Of: over haar, namelijk met Zijn hoofd over haar buigende, om haar aan te spreken. |
| | |
40 Δύνοντος δὲ τοῦ ἡλίου, πάντες ὅσοι εἶχον ἀσθενοῦντας νόσοις ποικίλαις ἤγαγον αὐτοὺς πρὸς αὐτόν· ὁ δὲ ἑνὶ ἑκάστῳ αὐτῶν τὰς χεῖρας ἐπιθεὶς ἐθεράπευσεν αὐτούς. | | 40 zEn 38als de zon onderging, allen die kranken hadden, met verscheidene ziekten bevangen, brachten die tot Hem, aen Hij legde een iegelijk van hen de handen op en genas dezelve. |
| z Matth. 8:16. Mark. 1:32. |
| Matth. 8:16 En als het laat geworden was, hebben zij velen, van den duivel bezeten, tot Hem gebracht, en Hij wierp de boze geesten uit met het woord, en Hij genas allen die kwalijk gesteld waren; Mark. 1:32 Als het nu avond geworden was, toen de zon onderging, brachten zij tot Hem allen die kwalijk gesteld en van den duivel bezeten waren. |
| 38 Dat is, als de sabbat over was. Zie Mark. 1:32. |
| Mark. 1:32 Als het nu avond geworden was, toen de zon onderging, brachten zij tot Hem allen die kwalijk gesteld en van den duivel bezeten waren. |
| a Mark. 7:32; 8:23, 25. |
| Mark. 7:32 En zij brachten tot Hem een dove, die zwaarlijk sprak, en baden Hem dat Hij de hand op hem legde. Mark. 8:23 En de hand des blinden genomen hebbende, leidde Hij hem uit buiten het vlek en spoog in zijn ogen en legde de handen op hem en vraagde hem of hij iets zag. Mark. 8:25 Daarna legde Hij de handen wederom op zijn ogen en deed hem opzien. En hij werd hersteld en zag hen allen ver en klaar. |
| | |
41 ἐξήρχετο δὲ καὶ δαιμόνια ἀπὸ πολλῶν, κράζοντα καὶ λέγοντα ὅτι Σὺ εἶ ὁ Χριστὸς ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ. καὶ ἐπιτιμῶν οὐκ εἴα αὐτὰ λαλεῖν, ὅτι ᾔδεισαν τὸν Χριστὸν αὐτὸν εἶναι. | | 41 bEn er voeren ook duivelen uit van velen, roepende en zeggende: Gij zijt de Christus, de Zone Gods. En hen bestraffende, liet Hij die niet 39spreken, omdat zij wisten dat Hij de Christus was. |
| b Mark. 1:34; 3:11. |
| Mark. 1:34 En Hij genas er velen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren, en wierp vele duivelen uit, en liet den duivelen niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden. Mark. 3:11 En de onreine geesten, als zij Hem zagen, vielen voor Hem neder en riepen, zeggende: Gij zijt de Zone Gods. |
| 39 Of zeggen dat zij wisten dat Hij die Christus was. De reden hiervan zie Mark. 1:25. |
| Mark. 1:25 En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil en ga uit van hem. |
| | Prediking in geheel Galiléa |
42 Γενομένης δὲ ἡμέρας, ἐξελθὼν ἐπορεύθη εἰς ἔρημον τόπον, καὶ οἱ ὄχλοι ἐζήτουν αὐτόν, καὶ ἦλθον ἕως αὐτοῦ, καὶ κατεῖχον αὐτὸν τοῦ μὴ πορεύεσθαι ἀπ’ αὐτῶν. | | 42 cEn als het dag werd, ging Hij uit en trok naar 40een woeste plaats; en de scharen zochten Hem en kwamen tot bij Hem en hielden Hem op, dat Hij van hen niet zou weggaan. |
| c Mark. 1:35. |
| Mark. 1:35 En des morgens vroeg, als het nog diep in den nacht was, opgestaan zijnde, ging Hij uit en ging heen in een woeste plaats en bad aldaar. |
| 40 Dat is, een eenzame plaats, om alleen te zijn. |
| | |
43 ὁ δὲ εἶπε πρὸς αὐτοὺς ὅτι Καὶ ταῖς ἑτέραις πόλεσιν εὐαγγελίσασθαί με δεῖ τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ· ὅτι εἰς τοῦτο ἀπέσταλμαι. | | 43 Maar Hij zeide tot hen: Ik moet ook anderen steden 41het Evangelie van het Koninkrijk Gods verkondigen; want daartoe ben Ik 42uitgezonden. |
| 41 Gr. het Koninkrijk Gods evangeliseren. |
| 42 Namelijk van God den Vader. |
| | |
44 Καὶ ἦν κηρύσσων ἐν ταῖς συναγωγαῖς τῆς Γαλιλαίας. | | 44 En Hij predikte in de synagogen van Galiléa. |