Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Lukas 23 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Lukas 23

1 Christus wordt tot Pilatus gebracht, voor hem beschuldigd, en van hem onschuldig verklaard. 7 Welke Hem verzendt tot Herodes, die Hem veracht en Hem wederzendt. 13 Pilatus tracht Hem los te laten, maar door hard aandringen der Joden ontslaat hij Barabbas, en geeft Christus over om gekruist te worden. 26 Simon van Cyrene draagt Hem het kruis na. 27 De vrouwen van Jeruzalem bewenen Hem, denwelken Hij voorzegt de ellende die haar en haar kinderen zou overkomen. 32 Wordt gekruist tussen twee moordenaars, en bidt voor Zijn vijanden. 35 Wordt aan het kruis gelasterd en bespot. 38 Het opschrift des kruises. 39 Een van de kwaaddoeners lastert Hem, en de ander wordt bekeerd en van Christus getroost. 44 Duisternis komt op de aarde, het voorhangsel des tempels scheurt, en Christus geeft den geest. 47 De hoofdman bekent dat Hij rechtvaardig is, gelijk ook de scharen. 50 Wordt van Jozef van Arimathea begraven. 54 De vrouwen zien waar Hij gelegd wordt, en kopen specerij om Hem te zalven.
  
Voor Pilatus
1 Καὶ ἀναστὰν ἅπαν τὸ πλῆθος αὐτῶν, ἤγαγεν αὐτὸν ἐπὶ τὸν Πιλάτον. 1 ENa 1de gehele menigte van hen stond op en leidde Hem tot 2Pilatus.
a Matth. 27:2. Mark. 15:1. Joh. 18:28. verwijsteksten
1 Dat is, de ganse Raad, Luk. 22:66. verwijsteksten
2 Namelijk den stadhouder der Romeinen, van welken zie Matth. 27:2. verwijsteksten
   
2 ἤρξαντο δὲ κατηγορεῖν αὐτοῦ, λέγοντες, Τοῦτον εὕρομεν διαστρέφοντα τὸ ἔθνος, καὶ κωλύοντα Καίσαρι φόρους διδόναι, λέγοντα ἑαυτὸν Χριστὸν βασιλέα εἶναι. 2 En zij begonnen Hem te beschuldigen, zeggende: Wij hebben bevonden dat Deze 3het volk verkeert, en bverbiedt den keizer schattingen te geven, czeggende dat Hij Zelf Christus, de 4Koning, is.
3 Namelijk der Joden.
b Matth. 17:25; 22:21. Mark. 12:17. Luk. 20:25. Rom. 13:7. verwijsteksten
c Hand. 17:7. verwijsteksten
4 Namelijk der Joden.
   
3 ὁ δὲ Πιλάτος ἐπηρώτησεν αὐτόν, λέγων, Σὺ εἶ ὁ βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων; ὁ δὲ ἀποκριθεὶς αὐτῷ ἔφη, Σὺ λέγεις. 3 dEn Pilatus vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordde hem en zeide: 5Gij zegt het.
d Matth. 27:11. Mark. 15:2. Joh. 18:33. verwijsteksten
5 Dat is, ja, Ik ben het. Zie Matth. 26:25. Joh. 18:37. verwijsteksten
   
4 ὁ δὲ Πιλάτος εἶπε πρὸς τοὺς ἀρχιερεῖς καὶ τοὺς ὄχλους, Οὐδὲν εὑρίσκω αἴτιον ἐν τῷ ἀνθρώπῳ τούτῳ. 4 En Pilatus zeide tot de overpriesters en de scharen: Ik vind geen 6schuld in dezen Mens.
6 Gr. oorzaak, namelijk die Hem des doods zou schuldig maken.
   
5 οἱ δὲ ἐπίσχυον, λέγοντες ὅτι Ἀνασείει τὸν λαόν, διδάσκων καθ’ ὅλης τῆς Ἰουδαίας, ἀρξάμενος ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας ἕως ὧδε. 5 En zij 7hielden te sterker aan, zeggende: Hij beroert het volk, lerende door geheel Judéa, begonnen hebbende van Galiléa tot hiertoe.
7 Of: stijfden zich daartegen.
   
6 Πιλάτος δὲ ἀκούσας Γαλιλαίαν ἐπηρώτησεν εἰ ὁ ἄνθρωπος Γαλιλαῖός ἐστι. 6 Als nu Pilatus van Galiléa hoorde, vraagde hij of die Mens een Galileeër was.
7 καὶ ἐπιγνοὺς ὅτι ἐκ τῆς ἐξουσίας Ἡρώδου ἐστίν, ἀνέπεμψεν αὐτὸν πρὸς Ἡρώδην, ὄντα καὶ αὐτὸν ἐν Ἱεροσολύμοις ἐν ταύταις ταῖς ἡμέραις. 7 eEn verstaande dat Hij uit het gebied van 8Herodes was, zond hij Hem heen tot Herodes, die ook zelf in die dagen 9binnen Jeruzalem was.
e Luk. 3:1. verwijsteksten
8 Deze was toegenaamd Antipas, een zoon van Herodes den Grote, een viervorst over Galilea, die Johannes den Doper had doen onthalzen. Zie van hem Luk. 3:1, 19. verwijsteksten
9 Namelijk om het feest van pascha met zijn volk te houden.
  
Voor Herodes
8 Ὁ δὲ Ἡρώδης ἰδὼν τὸν Ἰησοῦν ἐχάρη λίαν· ἦν γὰρ θέλων ἐξ ἱκανοῦ ἰδεῖν αὐτόν, διὰ τὸ ἀκούειν πολλὰ περὶ αὐτοῦ· καὶ ἤλπιζέ τι σημεῖον ἰδεῖν ὑπ’ αὐτοῦ γινόμενον. 8 fEn als Herodes Jezus zag, werd hij zeer verblijd; want hij was van overlang begerig geweest Hem te zien omdat hij veel van Hem hoorde; en hoopte enig 10teken te zien, dat van Hem gedaan zou worden.
f Luk. 9:7. verwijsteksten
10 Dat is, wonder; uit enkel nieuwsgierigheid, welke Christus niet heeft willen voeden.
   
9 ἐπηρώτα δὲ αὐτὸν ἐν λόγοις ἱκανοῖς· αὐτὸς δὲ οὐδὲν ἀπεκρίνατο αὐτῷ. 9 En hij vraagde Hem met vele woorden; doch Hij antwoordde hem niets.
10 εἱστήκεισαν δὲ οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ γραμματεῖς, εὐτόνως κατηγοροῦντες αὐτοῦ. 10 En de 11overpriesters en de schriftgeleerden stonden en beschuldigden Hem heftiglijk.
11 Namelijk die Pilatus met Christus tot Herodes gezonden had, vers 15. verwijsteksten
   
11 ἐξουθενήσας δὲ αὐτὸν ὁ Ἡρώδης σὺν τοῖς στρατεύμασιν αὐτοῦ, καὶ ἐμπαίξας, περιβαλὼν αὐτὸν ἐσθῆτα λαμπράν, ἀνέπεμψεν αὐτὸν τῷ Πιλάτῳ. 11 En Herodes met zijn 12krijgslieden Hem 13veracht en bespot hebbende, deed Hem een 14blinkend kleed aan en zond Hem weder tot Pilatus.
12 Gr. heiren, dat is, van zijn trawanten.
13 Gr. vernietigd.
14 Of: sierlijk, hoedanige klederen de koningen en prinsen plachten te dragen, Gen. 41:42. Esth. 8:15, hetwelk hij doet om te spotten met Zijn Koninkrijk, gelijk ook doen de soldaten, Matth. 27:28, als zij Hem een purperen rok aandoen. verwijsteksten
   
12 ἐγένοντο δὲ φίλοι ὅ τε Πιλάτος καὶ ὁ Ἡρώδης ἐν αὐτῇ τῇ ἡμέρᾳ μετ’ ἀλλήλων· προϋπῆρχον γὰρ ἐν ἔχθρᾳ ὄντες πρὸς ἑαυτούς. 12 gEn op denzelfden dag werden Pilatus en Herodes vrienden met elkander; want zij waren tevoren in vijandschap tegen elkander.
g Hand. 4:27. verwijsteksten
  
Barábbas of Jezus
13 Πιλάτος δὲ συγκαλεσάμενος τοὺς ἀρχιερεῖς καὶ τοὺς ἄρχοντας καὶ τὸν λαόν, 13 hEn 15als Pilatus de overpriesters en de oversten en het volk bijeengeroepen had, zeide hij tot hen:
h Matth. 27:23. Mark. 15:14. Joh. 18:38; 19:4. verwijsteksten
15 Namelijk nadat Herodes Christus weder tot Pilatus gezonden had.
   
14 εἶπε πρὸς αὐτούς, Προσηνέγκατέ μοι τὸν ἄνθρωπον τοῦτον, ὡς ἀποστρέφοντα τὸν λαόν· καὶ ἰδού, ἐγὼ ἐνώπιον ὑμῶν ἀνακρίνας οὐδὲν εὗρον ἐν τῷ ἀνθρώπῳ τούτῳ αἴτιον ὧν κατηγορεῖτε κατ’ αὐτοῦ· 14 Gij hebt dezen Mens tot mij gebracht als een die het volk afkerig maakt; en zie, ik heb Hem in uw tegenwoordigheid 16ondervraagd, en heb in dezen Mens geen schuld gevonden van hetgeen waar gij Hem mede beschuldigt;
16 Het Griekse woord betekent somwijlen rechtelijk ondervragen of onderzoeken. Zie dergelijk Hand. 12:19. verwijsteksten
   
15 ἀλλ’ οὐδὲ Ἡρώδης· ἀνέπεμψα γὰρ ὑμᾶς πρὸς αὐτόν, καὶ ἰδού, οὐδὲν ἄξιον θανάτου ἐστὶ πεπραγμένον αὐτῷ. 15 Ja, ook Herodes niet; want ik heb ulieden tot hem gezonden, en zie, er is 17van Hem niets gedaan dat des doods waardig is.
17 Namelijk Christus. Anderen verstaan het van Herodes, namelijk dat hij Christus niets heeft aangedaan waaruit blijken kan, dat hij Hem oordeelde des doods waardig te zijn.
   
16 παιδεύσας οὖν αὐτὸν ἀπολύσω. 16 Zo zal ik Hem dan 18kastijden en loslaten.
18 Dat is, geselen, gelijk verklaard wordt Joh. 19:1. verwijsteksten
   
17 ἀνάγκην δὲ εἶχεν ἀπολύειν αὐτοῖς κατὰ ἑορτὴν ἕνα. 17 iEn hij 19moest hun op 20het feest een loslaten.
i Matth. 27:15. Mark. 15:6. Joh. 18:39. verwijsteksten
19 Namelijk door een gewoonte bij de Joden gebruikelijk. Zie Matth. 27:15. Mark. 15:6, 8. verwijsteksten
20 Namelijk van pascha. Zie Joh. 18:39. verwijsteksten
   
18 ἀνέκραξαν δὲ παμπληθεί, λέγοντες, Αἶρε τοῦτον, ἀπόλυσον δὲ ἡμῖν τὸν Βαραββᾶν· 18 Doch al de menigte riep gelijkelijk, zeggende: k21Weg met Dezen en laat ons Barábbas los.
k Hand. 3:14. verwijsteksten
21 Gr. Neem Dezen weg, namelijk van de aarde, dat is, dood Hem; gelijk Hand. 21:36; 22:22. verwijsteksten
   
19 ὅστις ἦν διὰ στάσιν τινὰ γενομένην ἐν τῇ πόλει καὶ φόνον βεβλημένος εἰς φυλακήν. 19 Dewelke was om zeker oproer dat in de stad geschied was, en om een doodslag, in de gevangenis geworpen.
20 πάλιν οὖν ὁ Πιλάτος προσεφώνησε, θέλων ἀπολῦσαι τὸν Ἰησοῦν. 20 Pilatus dan riep hun wederom toe, willende Jezus loslaten.
21 οἱ δὲ ἐπεφώνουν, λέγοντες, Σταύρωσον, σταύρωσον αὐτόν. 21 Maar zij riepen daartegen, zeggende: Kruis Hem, kruis Hem.
22 ὁ δὲ τρίτον εἶπε πρὸς αὐτούς, Τί γὰρ κακὸν ἐποίησεν οὗτος; οὐδὲν αἴτιον θανάτου εὗρον ἐν αὐτῷ· παιδεύσας οὖν αὐτὸν ἀπολύσω. 22 En hij zeide ten derden male tot hen: Wat heeft Deze dan kwaads gedaan? Ik heb geen schuld des doods in Hem gevonden. Zo zal ik Hem dan 22kastijden en loslaten.
22 Dat is, geselen, gelijk vers 16. verwijsteksten
   
23 οἱ δὲ ἐπέκειντο φωναῖς μεγάλαις, αἰτούμενοι αὐτὸν σταυρωθῆναι· καὶ κατίσχυον αἱ φωναὶ αὐτῶν καὶ τῶν ἀρχιερέων. 23 Maar zij hielden aan 23met groot geroep, eisende dat Hij zou gekruist worden; en hun en der overpriesters geroep werd 24geweldiger.
23 Gr. met grote stemmen.
24 Dat is, hoe langer hoe sterker; nam de overhand.
   
24 ὁ δὲ Πιλάτος ἐπέκρινε γενέσθαι τὸ αἴτημα αὐτῶν. 24 lEn Pilatus 25oordeelde dat hun eis geschieden zou.
l Matth. 27:26. Mark. 15:15. Joh. 19:16. verwijsteksten
25 Of: stond hun toe.
   
25 ἀπέλυσε δὲ αὐτοῖς τὸν διὰ στάσιν καὶ φόνον βεβλημένον εἰς τὴν φυλακήν, ὃν ᾐτοῦντο· τὸν δὲ Ἰησοῦν παρέδωκε τῷ θελήματι αὐτῶν. 25 En hij liet hun los dengene die om oproer en doodslag in de gevangenis geworpen was, welken zij geëist hadden; maar Jezus gaf hij over 26tot hun wil.
26 Namelijk om naar hun wil van de soldaten gekruisigd te worden.
  
Jezus weggeleid
26 Καὶ ὡς ἀπήγαγον αὐτόν, ἐπιλαβόμενοι Σίμωνός τινος Κυρηναίου τοῦ ἐρχομένου ἀπ’ ἀγροῦ, ἐπέθηκαν αὐτῷ τὸν σταυρόν, φέρειν ὄπισθεν τοῦ Ἰησοῦ. 26 mEn als zij Hem wegleidden, namen zij enen Simon van Cyréne, komende van den akker, en 27legden hem het kruis op, dat hij het achter Jezus droeg.
m Matth. 27:32. Mark. 15:21. verwijsteksten
27 Namelijk nadat Christus een tijdlang hetzelve gedragen had. Zie hiervan de aantt. op Matth. 27:32 en Joh. 19:17. verwijsteksten
   
27 Ἠκολούθει δὲ αὐτῷ πολὺ πλῆθος τοῦ λαοῦ, καὶ γυναικῶν αἳ καὶ ἐκόπτοντο καὶ ἐθρήνουν αὐτόν. 27 En een grote menigte van volk en van vrouwen volgde Hem, 28welke ook 29weenden en Hem beklaagden.
28 Namelijk vrouwen.
29 Gr. op haar borst sloegen, dat is, misbaar maakten.
   
28 στραφεὶς δὲ πρὸς αὐτὰς ὁ Ἰησοῦς εἶπε, Θυγατέρες Ἱερουσαλήμ, μὴ κλαίετε ἐπ’ ἐμέ, πλὴν ἐφ’ ἑαυτὰς κλαίετε καὶ ἐπὶ τὰ τέκνα ὑμῶν. 28 En Jezus Zich tot haar kerende zeide: 30Gij dochteren van Jeruzalem, 31weent niet over Mij, maar 32weent over uzelven en over uw kinderen.
30 Dat is, gij vrouwen die binnen Jeruzalem woont.
31 Dat is, niet zozeer.
32 Namelijk veelmeer.
   
29 ὅτι ἰδού, ἔρχονται ἡμέραι ἐν αἷς ἐροῦσι, Μακάριαι αἱ στεῖραι, καὶ κοιλίαι αἳ οὐκ ἐγέννησαν, καὶ μαστοὶ οἳ οὐκ ἐθήλασαν. 29 Want zie, er komen dagen in welke 33men zeggen zal: Zalig zijn 34de onvruchtbaren, en de buiken die niet gebaard hebben, en de borsten die niet gezoogd hebben.
33 Gr. zij zullen zeggen.
34 Namelijk omdat zij zulke zwarigheden aan haar kinderen niet zullen zien.
   
30 τότε ἄρξονται λέγειν τοῖς ὄρεσι, Πέσετε ἐφ’ ἡμᾶς· καὶ τοῖς βουνοῖς, Καλύψατε ἡμᾶς. 30 Alsdan zullen zij beginnen 35te zeggen tot de bergen: nValt op ons; en tot de heuvelen: Bedekt ons.
35 Namelijk uit groten schrik en benauwdheid, gelijk Hos. 10:8. Openb. 6:16. verwijsteksten
n Jes. 2:19. Hos. 10:8. Openb. 6:16; 9:6. verwijsteksten
   
31 ὅτι εἰ ἐν τῷ ὑγρῷ ξύλῳ ταῦτα ποιοῦσιν, ἐν τῷ ξηρῷ τί γένηται; 31 oWant indien zij dit doen aan het 36groene hout, 37wat zal aan het dorre geschieden?
o Jer. 25:29. 1 Petr. 4:17. verwijsteksten
36 Gr. vochtig, dat is, aan Mij, Die onschuldig en rechtvaardig ben.
37 Dat is, wat zal dan den goddelozen en schuldigen wedervaren? Zie dergelijk 1 Petr. 4:17, 18. verwijsteksten
   
32 Ἤγοντο δὲ καὶ ἕτεροι δύο κακοῦργοι σὺν αὐτῷ ἀναιρεθῆναι. 32 pEn er werden ook twee anderen, zijnde kwaaddoeners, geleid om met Hem gedood te worden.
p Joh. 19:18. verwijsteksten
  
Golgotha
33 Καὶ ὅτε ἀπῆλθον ἐπὶ τὸν τόπον τὸν καλούμενον Κρανίον, ἐκεῖ ἐσταύρωσαν αὐτόν, καὶ τοὺς κακούργους, ὃν μὲν ἐκ δεξιῶν, ὃν δὲ ἐξ ἀριστερῶν. 33 qEn toen zij kwamen op de plaats genaamd 38Hoofdschedelplaats, kruisigden zij Hem aldaar, en de kwaaddoeners, den een ter rechter- en den ander ter linkerzijde.
q Matth. 27:33, 38. Mark. 15:22. Joh. 19:18. verwijsteksten
38 De oorzaak van dezen naam zie Matth. 27:33. verwijsteksten
   
34 ὁ δὲ Ἰησοῦς ἔλεγε, Πάτερ, ἄφες αὐτοῖς· οὐ γὰρ οἴδασι τί ποιοῦσι. διαμεριζόμενοι δὲ τὰ ἱμάτια αὐτοῦ, ἔβαλον κλῆρον. 34 En Jezus zeide: rVader, vergeef het hun, want 39zij weten niet 40wat zij doen. sEn verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot.
r Hand. 7:60. 1 Kor. 4:12. verwijsteksten
39 Dat is, het merendeel van hen. Want sommigen van hen wisten het wel en zondigden tegen den Heiligen Geest, Matth. 12:32. verwijsteksten
40 Dat zij namelijk den waren Messias kruisigen. Zie Hand. 3:17. 1 Kor. 2:8. verwijsteksten
s Ps. 22:19. Matth. 27:35. Mark. 15:24. Joh. 19:23. verwijsteksten
   
35 καὶ εἱστήκει ὁ λαὸς θεωρῶν. ἐξεμυκτήριζον δὲ καὶ οἱ ἄρχοντες σὺν αὐτοῖς, λέγοντες, Ἄλλους ἔσωσε, σωσάτω ἑαυτόν, εἰ οὗτός ἐστιν ὁ Χριστός, ὁ τοῦ Θεοῦ ἐκλεκτός. 35 En het volk stond en zag het aan. En ook tde oversten met hen beschimpten Hem, zeggende: Anderen heeft Hij verlost; dat Hij nu Zichzelven verlosse, zo Hij is de Christus, 41de Uitverkorene Gods.
t Matth. 27:39. Mark. 15:29. verwijsteksten
41 Dat is, van God verkoren om te wezen de ware Messias, 1 Petr. 1:20. verwijsteksten
   
36 ἐνέπαιζον δὲ αὐτῷ καὶ οἱ στρατιῶται, προσερχόμενοι καὶ ὄξος προσφέροντες αὐτῷ, 36 En ook de krijgsknechten tot Hem komende, bespotten Hem 42en brachten Hem edik,
42 Namelijk voor de tweede reize. Waarvan zie Matth. 27:34, 48. verwijsteksten
   
37 καὶ λέγοντες, Εἰ σὺ εἶ ὁ βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων, σῶσον σεαυτόν. 37 En zeiden: Indien Gij de Koning der Joden zijt, zo verlos Uzelven.
38 ἦν δὲ καὶ ἐπιγραφὴ γεγραμμένη ἐπ’ αὐτῷ γράμμασιν Ἑλληνικοῖς καὶ Ῥωμαϊκοῖς καὶ Ἑβραϊκοῖς, Οὗτός ἐστιν ὁ βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων. 38 vEn er was ook een 43opschrift 44boven Hem geschreven, met Griekse en Romeinse en Hebreeuwse letters: DEZE IS DE KONING DER JODEN.
v Matth. 27:37. Mark. 15:26. Joh. 19:19. verwijsteksten
43 Namelijk Zijner beschuldiging, Mark. 15:26. verwijsteksten
44 Dat is, boven Zijn hoofd, op het kruis gehecht, Joh. 19:19. verwijsteksten
   
39 Εἷς δὲ τῶν κρεμασθέντων κακούργων ἐβλασφήμει αὐτόν, λέγων, Εἰ σὺ εἶ ὁ Χριστός, σῶσον σεαυτὸν καὶ ἡμᾶς. 39 En een van de kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de Christus zijt, verlos Uzelven en ons.
40 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ ἕτερος ἐπετίμα αὐτῷ, λέγων, Οὐδὲ φοβῇ σὺ τὸν Θεόν, ὅτι ἐν τῷ αὐτῷ κρίματι εἶ; 40 Maar de andere antwoordende bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt?
41 καὶ ἡμεῖς μὲν δικαίως, ἄξια γὰρ ὧν ἐπράξαμεν ἀπολαμβάνομεν· οὗτος δὲ οὐδὲν ἄτοπον ἔπραξε. 41 En wij toch rechtvaardiglijk, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.
42 καὶ ἔλεγε τῷ Ἰησοῦ, Μνήσθητί μου, Κύριε, ὅταν ἔλθῃς ἐν τῇ βασιλείᾳ σου. 42 En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner als Gij in Uw 45Koninkrijk zult gekomen zijn.
45 Namelijk van Uw heerlijkheid.
   
43 καὶ εἶπεν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Ἀμὴν λέγω σοι, σήμερον μετ’ ἐμοῦ ἔσῃ ἐν τῷ παραδείσῳ. 43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij 46in het paradijs zijn.
46 Dat is, in den hemel, 2 Kor. 12:4. verwijsteksten
   
44 Ἦν δὲ ὡσεὶ ὥρα ἕκτη, καὶ σκότος ἐγένετο ἐφ’ ὅλην τὴν γῆν ἕως ὥρας ἐννάτης. 44 xEn het was omtrent 47de zesde ure, en er werd duisternis 48over de gehele aarde, tot de negende ure toe.
x Matth. 27:45. Mark. 15:33. verwijsteksten
47 Zie van het tellen dezer uren Mark. 15:25. verwijsteksten
48 Of: over het gehele land.
   
45 καὶ ἐσκοτίσθη ὁ ἥλιος, καὶ ἐσχίσθη τὸ καταπέτασμα τοῦ ναοῦ μέσον. 45 En de 49zon werd verduisterd, yen het 50voorhangsel des tempels scheurde middendoor.
49 Zie hiervan Matth. 27:45. verwijsteksten
y Matth. 27:51. Mark. 15:38. verwijsteksten
50 Zie Matth. 27:51. verwijsteksten
   
46 καὶ φωνήσας φωνῇ μεγάλῃ ὁ Ἰησοῦς εἶπε, Πάτερ, εἰς χεῖράς σου παραθήσομαι τὸ πνεῦμά μου· καὶ ταῦτα εἰπὼν ἐξέπνευσεν. 46 En Jezus roepende met grote stem, zeide: zVader, in Uw handen 51beveel Ik 52Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest.
z Ps. 31:6. Matth. 27:50. Mark. 15:37. Joh. 19:30. Hand. 7:59. verwijsteksten
51 Of: zal Ik bevelen, dat is, in bewaring geven als een pand, dat iemand vertrouwd wordt om te zijner tijd weder te geven.
52 Dat is, Mijn ziel.
   
47 ἰδὼν δὲ ὁ ἑκατόνταρχος τὸ γενόμενον ἐδόξασε τὸν Θεόν, λέγων, Ὄντως ὁ ἄνθρωπος οὗτος δίκαιος ἦν. 47 aAls nu de hoofdman over honderd zag wat er geschied was, 53verheerlijkte hij God en zeide: Waarlijk, deze Mens was rechtvaardig.
a Matth. 27:54. Mark. 15:39. verwijsteksten
53 Namelijk openbaarlijk belijdende dat Christus onschuldig en de Zone Gods was, alzo God daarvan zo klare tekenen gegeven had, Matth. 27:51, enz. verwijsteksten
   
48 καὶ πάντες οἱ συμπαραγενόμενοι ὄχλοι ἐπὶ τὴν θεωρίαν ταύτην, θεωροῦντες τὰ γενόμενα, τύπτοντες ἑαυτῶν τὰ στήθη ὑπέστρεφον. 48 En al de scharen die daar samengekomen waren om dit te aanschouwen, ziende de dingen die geschied waren, keerden weder, 54slaande op hun borsten.
54 Namelijk tot een teken van droefheid en verslagenheid.
   
49 εἱστήκεισαν δὲ πάντες οἱ γνωστοὶ αὐτοῦ μακρόθεν, καὶ γυναῖκες αἱ συνακολουθήσασαι αὐτῷ ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας, ὁρῶσαι ταῦτα. 49 En al Zijn bekenden stonden van verre, ook de vrouwen die Hem tezamen gevolgd waren van Galiléa, en zagen dit aan.
  
De begrafenis
50 Καὶ ἰδού, ἀνὴρ ὀνόματι Ἰωσήφ, βουλευτὴς ὑπάρχων, ἀνὴρ ἀγαθὸς καὶ δίκαιος 50 bEn zie, een man, met name Jozef, zijnde een raadsheer, een goed en rechtvaardig man
b Matth. 27:57. Mark. 15:43. Joh. 19:38. verwijsteksten
   
51 (οὗτος οὐκ ἦν συγκατατεθειμένος τῇ βουλῇ καὶ τῇ πράξει αὐτῶν), ἀπὸ Ἀριμαθαίας πόλεως τῶν Ἰουδαίων, ὃς καὶ προσεδέχετο καὶ αὐτὸς τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ· 51 (Deze had niet medebewilligd in hun raad en handel), van Arimathéa, een stad der Joden, en die ook zelf het Koninkrijk Gods 55verwachtte;
55 Of: ontving, nam aan.
   
52 οὗτος προσελθὼν τῷ Πιλάτῳ ᾐτήσατο τὸ σῶμα τοῦ Ἰησοῦ. 52 Deze ging tot Pilatus en begeerde het lichaam van Jezus.
53 καὶ καθελὼν αὐτὸ ἐνετύλιξεν αὐτὸ σινδόνι, καὶ ἔθηκεν αὐτὸ ἐν μνήματι λαξευτῷ, οὗ οὐκ ἦν οὐδέπω οὐδεὶς κείμενος. 53 En als hij hetzelve afgenomen had, wond hij dat in een fijn lijnwaad, cen legde het in een graf, in een rots gehouwen, waarin nog nooit iemand gelegd was.
c Matth. 12:40; 26:12; 27:59. Mark. 15:46. verwijsteksten
   
54 καὶ ἡμέρα ἦν Παρασκευή, καὶ σάββατον ἐπέφωσκε. 54 En 56het was de dag der voorbereiding, en de sabbat 57kwam aan.
56 Gr. En de dag was de voorbereiding, namelijk van den sabbat, en meteen van het pascha der Joden. Zie Mark. 15:42. Joh. 19:14. verwijsteksten
57 Gr. lichtte aan, dat is, begon aan te breken, met het opgaan van de sterren. Want bij de Joden nam de dag zijn begin van den ondergang der zon, en werd gerekend van den enen avond tot den anderen.
   
55 κατακολουθήσασαι δὲ καὶ γυναῖκες, αἵτινες ἦσαν συνεληλυθυῖαι αὐτῷ ἐκ τῆς Γαλιλαίας, ἐθεάσαντο τὸ μνημεῖον, καὶ ὡς ἐτέθη τὸ σῶμα αὐτοῦ. 55 En ook de vrouwen ddie met Hem gekomen waren uit Galiléa, volgden na en aanschouwden het graf, en hoe Zijn lichaam gelegd werd.
d Luk. 8:2. verwijsteksten
   
56 ὑποστρέψασαι δὲ ἡτοίμασαν ἀρώματα καὶ μύρα. Καὶ τὸ μὲν σάββατον ἡσύχασαν κατὰ τὴν ἐντολήν. 56 En wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven; en op den sabbat rustten zij 58naar het gebod.
58 Namelijk het vierde gebod, Ex. 20:10. verwijsteksten

Einde Lukas 23