Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Lukas 22 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Lukas 22

1 De overpriesters en schriftgeleerden houden raad hoe zij Christus zullen doden. 3 Judas komt met hen overeen om Hem over te leveren. 7 Christus laat het pascha bereiden. 14 En eet hetzelve met Zijn twaalf apostelen. 19 Stelt daarna Zijn Avondmaal in. 21 Voorzegt de verraderij van Judas. 24 Vermaant Zijn discipelen zich te wachten voor eergierigheid en wereldse heerschappij. 28 Belovende hun de gemeenschap Zijns Koninkrijks. 31 Waarschuwt de apostelen, en voornamelijk Petrus, tegen de verzoeking des satans. 34 En voorzegt hem zijn val. 35 En allen anderen apostelen hun en Zijn aanstaande zwarigheden. 39 Bidt op den Olijfberg, en wordt in Zijn grote benauwdheid van een engel gesterkt. 45 Vermaant Zijn discipelen, die sliepen, tot waken en bidden. 47 Wordt van Judas met een kus verraden, en van de Joden gevangen. 50 Heelt het afgehouwen oor van een dienstknecht. 54 Wordt in des hogepriesters huis gebracht, waar Hem Petrus driemaal verloochent. 61 Waarover Christus hem aanziet, en hij beweent zijn val. 63 Christus wordt mishandeld, en voor den Joodsen Raad gesteld zijnde, bekent dat Hij de Zone Gods is.
  
Het besluit om Jezus te doden
1 Ἤγγιζε δὲ ἡ ἑορτὴ τῶν ἀζύμων, ἡ λεγομένη πάσχα. 1 ENa het 1feest der ongehevelde broden, genaamd pascha, was 2nabij.
a Ex. 12:15. Matth. 26:2. Mark. 14:1. verwijsteksten
1 Van dit feest zie Ex. 12:14, enz.; 23:14, enz. verwijsteksten
2 Namelijk na twee dagen, Matth. 26:2. verwijsteksten
   
2 καὶ ἐζήτουν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ γραμματεῖς τὸ πῶς ἀνέλωσιν αὐτόν· ἐφοβοῦντο γὰρ τὸν λαόν. 2 bEn de overpriesters en de schriftgeleerden zochten hoe zij Hem ombrengen zouden; want zij vreesden het volk.
b Ps. 2:2. Joh. 11:47. Hand. 4:27. verwijsteksten
  
Het verraad van Judas
3 Εἰσῆλθε δὲ ὁ Σατανᾶς εἰς Ἰούδαν τὸν ἐπικαλούμενον Ἰσκαριώτην, ὄντα ἐκ τοῦ ἀριθμοῦ τῶν δώδεκα. 3 cEn de satan 3voer in Judas, die toegenaamd was Iskáriot, zijnde uit het getal der twaalve.
c Matth. 26:14. Mark. 14:10. Joh. 13:27. verwijsteksten
3 Niet lichamelijk, maar door zijn sterker ingeven en aanprikkelen. Zie Joh. 13:2, 27. verwijsteksten
   
4 καὶ ἀπελθὼν συνελάλησε τοῖς ἀρχιερεῦσι καὶ τοῖς στρατηγοῖς τὸ πῶς αὐτὸν παραδῷ αὐτοῖς. 4 En hij ging heen en sprak met de overpriesters en 4de hoofdmannen, hoe hij Hem hun zou overleveren.
4 Dat is, de oversten van het krijgsvolk dat den tempel vanbuiten bewaarde. Zie vers 52. Hand. 4:1; 5:24, 26. verwijsteksten
   
5 καὶ ἐχάρησαν, καὶ συνέθεντο αὐτῷ ἀργύριον δοῦναι. 5 En zij waren verblijd, en zijn het eens geworden dat zij hem 5geld geven zouden.
5 Namelijk dertig zilverlingen, Matth. 26:15. Versta: als hij Hem hun zou overgeleverd hebben. verwijsteksten
   
6 καὶ ἐξωμολόγησε, καὶ ἐζήτει εὐκαιρίαν τοῦ παραδοῦναι αὐτὸν αὐτοῖς ἄτερ ὄχλου. 6 En hij beloofde het en zocht 6gelegenheid om Hem hun over te leveren 7zonder oproer.
6 Of: bekwamen tijd.
7 Of: zonder schare, dat is, in het afwezen van de schare, die Hem gemeenlijk volgde.
  
De paasmaaltijd
7 Ἦλθε δὲ ἡ ἡμέρα τῶν ἀζύμων, ἐν ᾗ ἔδει θύεσθαι τὸ πάσχα. 7 dEn de dag der ongehevelde broden kwam, op denwelken het pascha 8moest geslacht worden.
d Matth. 26:17. Mark. 14:12, 13. verwijsteksten
8 Namelijk naar de wet, op den veertienden dag van de eerste maand, Ex. 12:6, 18, welken dag Christus onderhouden heeft, maar de Joden hebben het uitgesteld tot op den volgenden dag, om de reden aangetekend Matth. 26:20. verwijsteksten
   
8 καὶ ἀπέστειλε Πέτρον καὶ Ἰωάννην, εἰπών, Πορευθέντες ἑτοιμάσατε ἡμῖν τὸ πάσχα, ἵνα φάγωμεν. 8 En Hij zond Petrus en Johannes uit, zeggende: Gaat heen en bereidt ons het pascha, opdat wij het eten mogen.
9 οἱ δὲ εἶπον αὐτῷ, Ποῦ θέλεις ἑτοιμάσωμεν; 9 En zij zeiden tot Hem: Waar wilt Gij dat wij het bereiden?
10 ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Ἰδού, εἰσελθόντων ὑμῶν εἰς τὴν πόλιν, συναντήσει ὑμῖν ἄνθρωπος κεράμιον ὕδατος βαστάζων· ἀκολουθήσατε αὐτῷ εἰς τὴν οἰκίαν οὗ εἰσπορεύεται. 10 En Hij zeide tot hen: Zie, als gij in de 9stad zult gekomen zijn, zo zal u een mens ontmoeten, dragende 10een kruik water; volgt hem in het huis waar hij ingaat.
9 Namelijk Jeruzalem, alwaar het pascha alleen moest geslacht en gegeten worden. Zie Deut. 16:5, 6, 7. verwijsteksten
10 Of: een aarden vat.
   
11 καὶ ἐρεῖτε τῷ οἰκοδεσπότῃ τῆς οἰκίας, Λέγει σοι ὁ διδάσκαλος, Ποῦ ἐστι τὸ κατάλυμα, ὅπου τὸ πάσχα μετὰ τῶν μαθητῶν μου φάγω; 11 En gij zult zeggen tot den 11huisvader van dat huis: De Meester 12zegt u: Waar is de 13eetzaal, waar Ik het pascha met Mijn discipelen eten zal?
11 Gr. heer des huizes.
12 Dat is, laat u zeggen.
13 Gr. uitspanning.
   
12 κἀκεῖνος ὑμῖν δείξει ἀνώγεον μέγα ἐστρωμένον· ἐκεῖ ἑτοιμάσατε. 12 En hij zal u een grote 14toegeruste opperzaal wijzen; bereidt het aldaar.
14 Of: gespreid, dat is, met tafels toebereid, en met beddekens, waarop zij eertijds plachten liggende te eten.
   
13 ἀπελθόντες δὲ εὗρον καθὼς εἴρηκεν αὐτοῖς· καὶ ἡτοίμασαν τὸ πάσχα. 13 En zij heengaande, vonden het gelijk Hij hun gezegd had, en bereidden het pascha.
14 Καὶ ὅτε ἐγένετο ἡ ὥρα, ἀνέπεσε, καὶ οἱ δώδεκα ἀπόστολοι σὺν αὐτῷ. 14 eEn als de 15ure gekomen was, zat Hij aan en de twaalf apostelen met Hem.
e Matth. 26:20. Mark. 14:17. verwijsteksten
15 Namelijk op welke het paaslam gegeten moest worden, op den veertienden dag der eerste maand, na de ondergang der zon. Zie Ex. 12:6. Deut. 16:6. verwijsteksten
   
15 καὶ εἶπε πρὸς αὐτούς, Ἐπιθυμίᾳ ἐπεθύμησα τοῦτο τὸ πάσχα φαγεῖν μεθ’ ὑμῶν πρὸ τοῦ με παθεῖν· 15 En Hij zeide tot hen: Ik heb 16grotelijks begeerd dit pascha met u te eten, eer dat Ik lijde;
16 Gr. met begeerte begeerd. Een Hebreeuwse manier van spreken.
   
16 λέγω γὰρ ὑμῖν ὅτι οὐκέτι οὐ μὴ φάγω ἐξ αὐτοῦ, ἕως ὅτου πληρωθῇ ἐν τῇ βασιλείᾳ τοῦ Θεοῦ. 16 Want Ik zeg u, dat Ik niet meer daarvan eten zal, totdat 17het vervuld zal zijn in het Koninkrijk Gods.
17 Namelijk hetgeen door het pascha was afgebeeld, na welken tijd wij met Christus het geestelijk pascha houden, 1 Kor. 5:7. verwijsteksten
   
17 καὶ δεξάμενος ποτήριον, εὐχαριστήσας εἶπε, Λάβετε τοῦτο, καὶ διαμερίσατε ἑαυτοῖς· 17 En als Hij 18een drinkbeker genomen had, en gedankt had, zeide Hij: Neemt dezen en deelt hem onder ulieden.
18 Deze eerste drinkbeker schijnt van Christus gegeven te zijn tot een besluit van het pascha, naar der Joden gewoonte, waarop de instelling des Avondmaals terstond is gevolgd, in welke na het uitdelen des broods ook de beker uitgedeeld is. Zie vss. 19, 20. 1 Kor. 11:25. verwijsteksten
   
18 λέγω γὰρ ὑμῖν ὅτι οὐ μὴ πίω ἀπὸ τοῦ γεννήματος τῆς ἀμπέλου, ἕως ὅτου ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ ἔλθῃ. 18 Want Ik zeg u, dat Ik niet drinken zal van de vrucht des wijnstoks, totdat het Koninkrijk Gods zal gekomen zijn.
19 καὶ λαβὼν ἄρτον, εὐχαριστήσας ἔκλασε, καὶ ἔδωκεν αὐτοῖς, λέγων, Τοῦτό ἐστι τὸ σῶμά μου, τὸ ὑπὲρ ὑμῶν διδόμενον· τοῦτο ποιεῖτε εἰς τὴν ἐμὴν ἀνάμνησιν. 19 fEn Hij nam brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het hun, zeggende: 19Dat is Mijn lichaam, hetwelk voor u 20gegeven wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis.
f Matth. 26:26. Mark. 14:22. 1 Kor. 11:23, 24. verwijsteksten
19 De verklaring hiervan zie Matth. 26:26. verwijsteksten
20 Of: overgegeven, namelijk in den dood.
   
20 ὡσαύτως καὶ τὸ ποτήριον μετὰ τὸ δειπνῆσαι, λέγων, Τοῦτο τὸ ποτήριον ἡ καινὴ διαθήκη ἐν τῷ αἵματί μου, τὸ ὑπὲρ ὑμῶν ἐκχυνόμενον. 20 Desgelijks ook den drinkbeker na het 21Avondmaal, zeggende: 22Deze drinkbeker 23is het Nieuwe 24Testament in Mijn bloed, hetwelk voor u vergoten 25wordt.
21 Of: avondeten.
22 Dat is, deze wijn in den drinkbeker.
23 Alzo voegt Paulus dit woordje is daarbij, 1 Kor. 11:25. verwijsteksten
24 Dat is, een teken en zegel van het Nieuwe Testament of verbond, hetwelk bevestigd is door het bloedvergieten van Jezus Christus, Hebr. 9:15, 16, 17. verwijsteksten
25 Dat is, zal worden, namelijk aan het kruis.
   
21 πλὴν ἰδού, ἡ χεὶρ τοῦ παραδιδόντος με μετ’ ἐμοῦ ἐπὶ τῆς τραπέζης. 21 gDoch zie, de hand desgenen die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel.
g Matth. 26:23. Mark. 14:18. Joh. 13:21. verwijsteksten
   
22 καὶ ὁ μὲν Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου πορεύεται κατὰ τὸ ὡρισμένον· πλὴν οὐαὶ τῷ ἀνθρώπῳ ἐκείνῳ δι’ οὗ παραδίδοται. 22 En de Zoon des mensen gaat wel heen, hgelijk 26besloten is; doch wee dien mens door welken Hij 27verraden wordt.
h Ps. 41:10. Joh. 13:18. Hand. 1:16. verwijsteksten
26 Gr. bepaald, namelijk door den raad en de voorzienigheid Gods, Hand. 2:23; 4:28. verwijsteksten
27 Of: overgeleverd.
   
23 καὶ αὐτοὶ ἤρξαντο συζητεῖν πρὸς ἑαυτοὺς τὸ τίς ἄρα εἴη ἐξ αὐτῶν ὁ τοῦτο μέλλων πράσσειν. 23 En zij begonnen onder elkander te vragen wie van hen het toch mocht zijn die dat doen zou.
  
De ware grootheid
24 Ἐγένετο δὲ καὶ φιλονεικία ἐν αὐτοῖς τὸ τίς αὐτῶν δοκεῖ εἶναι μείζων. 24 En er werd ook 28twisting onder hen, wie van hen 29scheen de meeste te zijn.
28 Of: strijd, welke schijnt ontstaan te zijn overmits Christus, vers 18, had gesproken van het oprichten Zijns Koninkrijks. verwijsteksten
29 Of: geacht zou worden te zijn.
   
25 ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Οἱ βασιλεῖς τῶν ἐθνῶν κυριεύουσιν αὐτῶν, καὶ οἱ ἐξουσιάζοντες αὐτῶν εὐεργέται καλοῦνται. 25 En Hij zeide tot hen: iDe koningen 30der volken 31heersen over hen, en die macht over hen hebben, worden 32weldadige heren genaamd.
i Matth. 20:25. Mark. 10:42. verwijsteksten
30 Of: der heidenen.
31 Dat is, hebben en gebruiken wereldse macht, welke hier den kerkendienaren verboden wordt, 1 Petr. 5:3. verwijsteksten
32 Of, gelijk men nu spreekt: genadige heren, dat is, hun worden grote titels toegeschreven.
   
26 ὑμεῖς δὲ οὐχ οὕτως· ἀλλ’ ὁ μείζων ἐν ὑμῖν γενέσθω ὡς ὁ νεώτερος· καὶ ὁ ἡγούμενος ὡς ὁ διακονῶν. 26 kDoch gij niet alzo; lmaar 33de meeste onder u, die zij gelijk de 34minste; en die 35voorganger is, als een die dient.
k 1 Petr. 5:3. verwijsteksten
l Luk. 9:48. verwijsteksten
33 Dat is, die onder u meest wil geacht zijn. Zie Matth. 20:26. verwijsteksten
34 Gr. de jongere, dat is, de jongste, of laatste, of minst geachte. Want de jongelieden hebben vanwege hun jonkheid gemeenlijk minder aanzien dan de ouden.
35 Dat is, heer, of meester.
   
27 τίς γὰρ μείζων, ὁ ἀνακείμενος ἢ ὁ διακονῶν; οὐχὶ ὁ ἀνακείμενος; ἐγὼ δέ εἰμι ἐν μέσῳ ὑμῶν ὡς ὁ διακονῶν. 27 Want wie is meerder: die 36aanzit of die dient? Is het niet die aanzit? mMaar Ik ben in het midden van u als een die dient.
36 Namelijk ter tafel.
m Matth. 20:28. Joh. 13:14. Filipp. 2:7. verwijsteksten
   
28 ὑμεῖς δέ ἐστε οἱ διαμεμενηκότες μετ’ ἐμοῦ ἐν τοῖς πειρασμοῖς μου· 28 En gij zijt degenen die met Mij steeds gebleven zijt in Mijn verzoekingen.
29 κἀγὼ διατίθεμαι ὑμῖν, καθὼς διέθετό μοι ὁ Πατήρ μου, βασιλείαν, 29 nEn Ik 37verordineer u het Koninkrijk, gelijkerwijs Mijn Vader Mij dat verordineerd heeft;
n Luk. 12:32. verwijsteksten
37 Dat is, bestel, bezet of bespreek gelijk als bij testament, Hebr. 9:17. verwijsteksten
   
30 ἵνα ἐσθίητε καὶ πίνητε ἐπὶ τῆς τραπέζης μου ἐν τῇ βασιλείᾳ μου, καὶ καθίσησθε ἐπὶ θρόνων, κρίνοντες τὰς δώδεκα φυλὰς τοῦ Ἰσραήλ. 30 Opdat gij 38eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en ozit op tronen, 39oordelende de twaalf geslachten Israëls.
38 Dat is, gemeenschap hebt aan Mijn vreugde en heerlijkheid, gelijk gij hier hebt aan Mijn lijden en verachting, Rom. 8:17. 2 Tim. 2:11, 12. verwijsteksten
o Matth. 19:28. Openb. 3:21. verwijsteksten
39 Zie hiervan Matth. 19:28. verwijsteksten
  
Petrus’ verloochening voorzegd
31 εἶπε δὲ ὁ Κύριος, Σίμων, Σίμων, ἰδού, ὁ Σατανᾶς ἐξῃτήσατο ὑμᾶς, τοῦ σινιάσαι ὡς τὸν σῖτον· 31 En de Heere zeide: Simon, Simon, zie, pde satan heeft ulieden 40zeer begeerd, om te 41ziften als de tarwe;
p 1 Petr. 5:8. verwijsteksten
40 Of: geëist, of: zeer gezocht.
41 Dat is, herwaarts en derwaarts werpen of schudden, gelijk het koren als het gewand of gezift wordt, zonder u enige rust te laten met de ene verzoeking op de andere, 1 Petr. 5:8. verwijsteksten
   
32 ἐγὼ δὲ ἐδεήθην περὶ σοῦ, ἵνα μὴ ἐκλείπῃ ἡ πίστις σου· καὶ σύ ποτε ἐπιστρέψας στήριξον τοὺς ἀδελφούς σου. 32 Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet 42ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders.
42 Of: aflate, dat is, ten enenmale verga, of uitgeblust worde, door de verzoeking des satans die u zal bejegenen. Alzo bidt Hij ook voor alle gelovigen, Joh. 17:20. Rom. 8:34. verwijsteksten
   
33 ὁ δὲ εἶπεν αὐτῷ, Κύριε, μετὰ σοῦ ἕτοιμός εἰμι καὶ εἰς φυλακὴν καὶ εἰς θάνατον πορεύεσθαι. 33 En hij zeide tot Hem: Heere, ik ben bereid met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan.
34 ὁ δὲ εἶπε, Λέγω σοι, Πέτρε, οὐ μὴ φωνήσει σήμερον ἀλέκτωρ, πρὶν ἢ τρὶς ἀπαρνήσῃ μὴ εἰδέναι με. 34 Maar Hij zeide: qIk zeg u, Petrus, 43de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult verloochend hebben dat gij Mij kent.
q Matth. 26:34. Mark. 14:30. Joh. 13:38. verwijsteksten
43 Zie hiervan Mark. 14:30. verwijsteksten
  
De twee zwaarden
35 Καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ὅτε ἀπέστειλα ὑμᾶς ἄτερ βαλαντίου καὶ πήρας καὶ ὑποδημάτων, μή τινος ὑστερήσατε; οἱ δὲ εἶπον, Οὐδενός. 35 En Hij zeide tot hen: rAls Ik u uitzond, zonder buidel en male en schoenen, heeft u ook iets ontbroken? En zij zeiden: Niets.
r Matth. 10:9. Mark. 6:8. Luk. 9:3. verwijsteksten
   
36 εἶπεν οὖν αὐτοῖς, Ἀλλὰ νῦν ὁ ἔχων βαλάντιον ἀράτω, ὁμοίως καὶ πήραν· καὶ ὁ μὴ ἔχων, πωλησάτω τὸ ἱμάτιον αὐτοῦ, καὶ ἀγορασάτω μάχαιραν. 36 Hij zeide dan tot hen: 44Maar nu, wie een buidel heeft, die neme hem, desgelijks ook een male; en die 45geen heeft, die verkope zijn kleed en kope een zwaard.
44 Dat is, van nu af en hierna, als Ik u andermaal zal uitzenden, zullen u zulke zwarigheden bejegenen, dat gij u moet bereiden om veel gebrek te lijden en vele gevaren uit te staan in het bedienen van uw ambt.
45 Namelijk zwaard. Of: die geen buidel of male heeft, die verkope, enz. Met welke gelijkenis Christus de apostelen vermaant, gelijk in een geweldigen overval en nood van vijanden een iegelijk bezig is om zich van zwaarden en andere wapenen te voorzien, om den vijand tegen te staan; dat zij ook alzo in deze zware aanstaande tijden van vervolging zich moeten voorzien van geestelijke wapenen, om daardoor sterken wederstand te doen. Zie 2 Kor. 10:4. Ef. 6:12. 1 Tim. 1:18. Hetwelk de apostelen toen niet verstonden dan van de uiterlijke wapenen, gelijk blijkt uit vers 38. verwijsteksten
   
37 λέγω γὰρ ὑμῖν ὅτι ἔτι τοῦτο τὸ γεγραμμένον δεῖ τελεσθῆναι ἐν ἐμοί, τὸ Καὶ μετὰ ἀνόμων ἐλογίσθη· καὶ γὰρ τὰ περὶ ἐμοῦ τέλος ἔχει. 37 Want Ik zeg u, dat nog dit hetwelk geschreven is, in Mij moet volbracht worden, namelijk: sEn Hij is met 46de misdadigen gerekend. Want ook die dingen die van Mij geschreven zijn, 47hebben een einde.
s Jes. 53:12. Mark. 15:28. verwijsteksten
46 Gr. de ongerechtigen.
47 Dat is, gaan naar het einde, om haast vervuld te worden.
   
38 οἱ δὲ εἶπον, Κύριε, ἰδού, μάχαιραι ὧδε δύο. ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Ἱκανόν ἐστι. 38 En zij zeiden: Heere, ziehier twee zwaarden. En Hij zeide tot hen: 48Het is genoeg.
48 Namelijk hiervan gezegd; de zaak zelve zal het haast wijzen van wat zwaarden Ik spreek, Joh. 18:36. verwijsteksten
  
Gethsémané
39 Καὶ ἐξελθὼν ἐπορεύθη κατὰ τὸ ἔθος εἰς τὸ ὄρος τῶν ἐλαιῶν· ἠκολούθησαν δὲ αὐτῷ καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ. 39 tEn uitgaande vertrok Hij, 49gelijk Hij gewoon was, naar den Olijfberg; en Hem volgden ook Zijn discipelen.
t Matth. 26:36. Mark. 14:32. Joh. 8:1; 18:1. verwijsteksten
49 Gr. naar gewoonheid.
   
40 γενόμενος δὲ ἐπὶ τοῦ τόπου, εἶπεν αὐτοῖς, Προσεύχεσθε μὴ εἰσελθεῖν εἰς πειρασμόν. 40 En als Hij aan die plaats gekomen was, zeide Hij tot hen: Bidt dat gij niet in verzoeking komt.
41 καὶ αὐτὸς ἀπεσπάσθη ἀπ’ αὐτῶν ὡσεὶ λίθου βολήν, καὶ θεὶς τὰ γόνατα προσηύχετο, 41 vEn 50Hij scheidde Zich van hen af, omtrent een steenworp, en knielde neder en bad,
v Matth. 26:39. Mark. 14:35. verwijsteksten
50 Gr. Hij werd van hen afgerukt.
   
42 λέγων, Πάτερ, εἰ βούλει *παρενεγκεῖν τὸ ποτήριον τοῦτο ἀπ’ ἐμοῦ· πλὴν μὴ τὸ θέλημά μου, ἀλλὰ τὸ σὸν γενέσθω.
* παρενεγκεῖν St, B, Elz, M | παρένεγκε Sc
42 Zeggende: Vader, 51of Gij wildet dezen drinkbeker van Mij wegnemen! Doch niet Mijn wil, xmaar de Uwe geschiede.
51 Anders: zo Gij wilt, neem dezen drinkbeker van Mij weg. Van dit gebed van Christus zie Matth. 26:39. verwijsteksten
x Joh. 6:38. verwijsteksten
   
43 ὤφθη δὲ αὐτῷ ἄγγελος ἀπ’ οὐρανοῦ ἐνισχύων αὐτόν. 43 En van Hem werd gezien een engel uit den hemel, die Hem versterkte.
44 καὶ γενόμενος ἐν ἀγωνίᾳ, ἐκτενέστερον προσηύχετο. ἐγένετο δὲ ὁ ἱδρὼς αὐτοῦ ὡσεὶ θρόμβοι αἵματος καταβαίνοντες ἐπὶ τὴν γῆν. 44 yEn in 52zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger. En Zijn zweet werd gelijk 53grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen.
y Joh. 12:27. Hebr. 5:7. verwijsteksten
52 Of: groten angst, benauwdheid. En wordt eigenlijk gezegd van de bangheid die iemand heeft eer de strijd aangaat; welke hier in Christus geweest is, niet zozeer vanwege den aanstaanden lichamelijken dood, maar vanwege den last des toorns Gods tegen de zonden der mensen, die Hij droeg, Gal. 3:13. Hebr. 5:7, 8, 9. verwijsteksten
53 Het Griekse woord betekent eigenlijk droppelen van geronnen bloed; maar wordt ook genomen voor grote dikke droppelen.
   
45 καὶ ἀναστὰς ἀπὸ τῆς προσευχῆς, ἐλθὼν πρὸς τοὺς *μαθητὰς αὐτοῦ, εὗρεν αὐτοὺς κοιμωμένους ἀπὸ τῆς λύπης,
* μαθητὰς αὐτοῦ B-edd, Elz, Sc | μαθητὰς St, B-edd, M
45 En als Hij van het gebed opgestaan was, kwam Hij tot Zijn discipelen, en vond hen slapende van droefheid.
46 καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Τί καθεύδετε; ἀναστάντες προσεύχεσθε, ἵνα μὴ εἰσέλθητε εἰς πειρασμόν. 46 En Hij zeide tot hen: Wat slaapt gij? Staat op en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt.
  
Jezus geeft Zich gevangen
47 Ἔτι δὲ αὐτοῦ λαλοῦντος, ἰδού, ὄχλος, καὶ ὁ λεγόμενος Ἰούδας, εἷς τῶν δώδεκα, προήρχετο αὐτῶν, καὶ ἤγγισε τῷ Ἰησοῦ φιλῆσαι αὐτόν. 47 zEn als Hij nog sprak, ziedaar een schare; en een van de twaalve, die genaamd was Judas, ging hun voor, en kwam bij Jezus, 54om Hem te kussen.
z Matth. 26:47. Mark. 14:43. Joh. 18:3. verwijsteksten
54 Namelijk volgens het teken dat hij hun tevoren gegeven had, Matth. 26:48. verwijsteksten
   
48 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτῷ, Ἰούδα, φιλήματι τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου παραδίδως; 48 En Jezus zeide tot hem: Judas, verraadt gij den Zoon des mensen met een kus?
49 ἰδόντες δὲ οἱ περὶ αὐτὸν τὸ ἐσόμενον εἶπον αὐτῷ, Κύριε, εἰ πατάξομεν ἐν μαχαίρᾳ; 49 En die bij Hem waren, ziende wat er geschieden zou, zeiden tot Hem: Heere, zullen wij met het zwaard slaan?
50 καὶ ἐπάταξεν εἷς τις ἐξ αὐτῶν τὸν δοῦλον τοῦ ἀρχιερέως, καὶ ἀφεῖλεν αὐτοῦ τὸ οὖς τὸ δεξιόν. 50 aEn 55een uit hen sloeg 56den dienstknecht des hogepriesters en hieuw hem zijn rechteroor af.
a Matth. 26:51. Mark. 14:47. verwijsteksten
55 Namelijk Petrus.
56 Genaamd Malchus, Joh. 18:10. verwijsteksten
   
51 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν, Ἐᾶτε ἕως τούτου. καὶ ἁψάμενος τοῦ ὠτίου αὐτοῦ, ἰάσατο αὐτόν. 51 En Jezus antwoordende zeide: Laat hen tot hiertoe geworden; en raakte zijn oor aan en heelde hem.
52 εἶπε δὲ ὁ Ἰησοῦς πρὸς τοὺς παραγενομένους ἐπ’ αὐτὸν ἀρχιερεῖς καὶ στρατηγοὺς τοῦ ἱεροῦ καὶ πρεσβυτέρους, Ὡς ἐπὶ λῃστὴν ἐξεληλύθατε μετὰ μαχαιρῶν καὶ ξύλων; 52 bEn Jezus zeide 57tot de overpriesters en de hoofdmannen des tempels en ouderlingen, die tegen Hem gekomen waren: Zijt gij uitgegaan met zwaarden en 58stokken als tegen een 59moordenaar?
b Matth. 26:55. Mark. 14:48. verwijsteksten
57 Namelijk tot enigen uit dezelve, van de anderen gezonden om dit werk uit te voeren, Matth. 26:47. verwijsteksten
58 Gr. houten.
59 Of: straatschender.
   
53 καθ’ ἡμέραν ὄντος μου μεθ’ ὑμῶν ἐν τῷ ἱερῷ, οὐκ ἐξετείνατε τὰς χεῖρας ἐπ’ ἐμέ. ἀλλ’ αὕτη ὑμῶν ἐστιν ἡ ὥρα, καὶ ἡ ἐξουσία τοῦ σκότους. 53 Als Ik dagelijks met u was in den tempel, zo hebt gij de handen tegen Mij niet uitgestoken; maar dit is uw ure en 60de macht der duisternis.
60 Dat is, de macht die den duivel, die een prins der duisternis genaamd wordt, Ef. 6:12, en zijn instrumenten van God over Mij gegeven is, Kol. 1:13. verwijsteksten
  
Jezus door Petrus verloochend
54 Συλλαβόντες δὲ αὐτὸν ἤγαγον, καὶ εἰσήγαγον αὐτὸν εἰς τὸν οἶκον τοῦ ἀρχιερέως. ὁ δὲ Πέτρος ἠκολούθει μακρόθεν. 54 cEn zij grepen Hem en leidden Hem weg en brachten Hem in 61het huis des hogepriesters. En Petrus volgde van verre.
c Matth. 26:57. Mark. 14:53. Joh. 18:12, 24. verwijsteksten
61 Namelijk eerst tot Annas, en daarna tot Kajafas, Joh. 18:13, 24. verwijsteksten
   
55 ἁψάντων δὲ πῦρ ἐν μέσῳ τῆς αὐλῆς, καὶ συγκαθισάντων αὐτῶν, ἐκάθητο ὁ Πέτρος ἐν μέσῳ αὐτῶν. 55 dEn als zij vuur ontstoken hadden in het midden van de zaal en zij tezamen nederzaten, zat Petrus in het midden van hen.
d Matth. 26:69. Mark. 14:54, 66. Joh. 18:16, 25. verwijsteksten
   
56 ἰδοῦσα δὲ αὐτὸν παιδίσκη τις καθήμενον πρὸς τὸ φῶς, καὶ ἀτενίσασα αὐτῷ, εἶπε, Καὶ οὗτος σὺν αὐτῷ ἦν. 56 En een zekere dienstmaagd ziende hem bij 62het vuur zitten en haar ogen op hem houdende, zeide: Ook deze was met Hem.
62 Gr. licht, dat is, vuur. Zie vers 55. Mark. 14:54. verwijsteksten
   
57 ὁ δὲ ἠρνήσατο αὐτόν, λέγων, Γύναι, οὐκ οἶδα αὐτόν. 57 Maar hij verloochende Hem, zeggende: Vrouw, ik ken Hem niet.
58 καὶ μετὰ βραχὺ ἕτερος ἰδὼν αὐτὸν ἔφη, Καὶ σὺ ἐξ αὐτῶν εἶ. ὁ δὲ Πέτρος εἶπεν, Ἄνθρωπε, οὐκ εἰμί. 58 En kort daarna een ander hem ziende, zeide: Ook gij zijt van 63die. Maar Petrus zeide: Mens, ik ben niet.
63 Namelijk discipelen van Jezus.
   
59 καὶ διαστάσης ὡσεὶ ὥρας μιᾶς, ἄλλος τις διϊσχυρίζετο, λέγων, Ἐπ’ ἀληθείας καὶ οὗτος μετ’ αὐτοῦ ἦν· καὶ γὰρ Γαλιλαῖός ἐστιν. 59 En als het omtrent een uur geleden was, bevestigde dat een ander, zeggende: In der waarheid, ook deze was met Hem; want hij is ook 64een Galileeër.
64 Zoals het blijkt uit zijn taal, Matth. 26:73. verwijsteksten
   
60 εἶπε δὲ ὁ Πέτρος, Ἄνθρωπε, οὐκ οἶδα ὃ λέγεις. καὶ παραχρῆμα, ἔτι λαλοῦντος αὐτοῦ, ἐφώνησεν ὁ ἀλέκτωρ. 60 Maar Petrus zeide: Mens, ik weet niet wat gij zegt. En terstond als hij nog sprak, 65kraaide de haan.
65 Namelijk voor de tweede reize, tegen den dageraad. Zie Mark. 14:72. verwijsteksten
   
61 καὶ στραφεὶς ὁ Κύριος ἐνέβλεψε τῷ Πέτρῳ. καὶ ὑπεμνήσθη ὁ Πέτρος τοῦ λόγου τοῦ Κυρίου, ὡς εἶπεν αὐτῷ ὅτι Πρὶν ἀλέκτορα φωνῆσαι, ἀπαρνήσῃ με τρίς. 61 En de Heere Zich omkerende, zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe Hij hem gezegd had: eEer de haan 66zal gekraaid hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen.
e Matth. 26:34, 75. Mark. 14:72. Joh. 13:38; 18:27. verwijsteksten
66 Dat is, zal zijn kraaien geëindigd hebben.
   
62 καὶ ἐξελθὼν ἔξω ὁ Πέτρος ἔκλαυσε πικρῶς. 62 En Petrus naar buiten gaande, weende bitterlijk.
  
Voor den Groten Raad
63 Καὶ οἱ ἄνδρες οἱ συνέχοντες τὸν Ἰησοῦν ἐνέπαιζον αὐτῷ, δέροντες. 63 fEn de mannen die Jezus hielden, bespotten Hem gen sloegen Hem.
f Matth. 26:67. Mark. 14:65. verwijsteksten
g Job 16:10. Jes. 50:6. Joh. 19:3. verwijsteksten
   
64 καὶ περικαλύψαντες αὐτόν, ἔτυπτον αὐτοῦ τὸ πρόσωπον, καὶ ἐπηρώτων αὐτόν, λέγοντες, Προφήτευσον· τίς ἐστιν ὁ παίσας σε; 64 En als zij Hem overdekt hadden, sloegen zij Hem op het aangezicht, en vraagden Hem, zeggende: Profeteer wie het is die U geslagen heeft.
65 καὶ ἕτερα πολλὰ βλασφημοῦντες ἔλεγον εἰς αὐτόν. 65 En vele andere dingen 67zeiden zij tegen Hem, lasterende.
67 Dat is, lasterlijk van Hem en tot Hem sprekende.
   
66 Καὶ ὡς ἐγένετο ἡμέρα, συνήχθη τὸ πρεσβυτέριον τοῦ λαοῦ, ἀρχιερεῖς τε καὶ γραμματεῖς, καὶ ἀνήγαγον αὐτὸν εἰς τὸ συνέδριον ἑαυτῶν, λέγοντες, 66 hEn als het dag geworden was, 68vergaderden 69de ouderlingen des volks, en de overpriesters en schriftgeleerden, en brachten Hem in hun 70Raad,
h Ps. 2:2. Matth. 27:1. Mark. 15:1. Joh. 18:28. verwijsteksten
68 Namelijk voor de tweede reize, om Hem nader te onderzoeken en aan Pilatus over te leveren. Van de eerste vergadering zie Matth. 26:57. verwijsteksten
69 Gr. de ouderlingschap.
70 Gr. synedrion, waarvan zie Matth. 5:22. verwijsteksten
   
67 Εἰ σὺ εἶ ὁ Χριστός, εἰπὲ ἡμῖν. εἶπε δὲ αὐτοῖς, Ἐὰν ὑμῖν εἴπω, οὐ μὴ πιστεύσητε· 67 Zeggende: 71Zijt Gij de Christus? Zeg het ons. En Hij zeide tot hen: Indien Ik het u zeg, gij zult het niet geloven;
71 Of: Zo Gij de Christus zijt, zeg het ons.
   
68 ἐὰν δὲ καὶ ἐρωτήσω, οὐ μὴ ἀποκριθῆτέ μοι, ἢ ἀπολύσητε. 68 En indien Ik ook vraag, gij zult Mij niet antwoorden of loslaten.
69 ἀπὸ τοῦ νῦν ἔσται ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου καθήμενος ἐκ δεξιῶν τῆς δυνάμεως τοῦ Θεοῦ. 69 i72Van nu aan zal de Zoon des mensen gezeten zijn aan de rechterhand der kracht Gods.
i Dan. 7:9. Matth. 16:27; 24:30; 25:31; 26:64. Mark. 14:62. Hand. 1:11. 1 Thess. 1:10. Openb. 1:7. verwijsteksten
72 Namelijk nadat Hij gedood zijnde wederom zal opstaan van de doden en ten hemel varen.
   
70 εἶπον δὲ πάντες, Σὺ οὖν εἶ ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ; ὁ δὲ πρὸς αὐτοὺς ἔφη, Ὑμεῖς λέγετε ὅτι ἐγώ εἰμι. 70 En zij zeiden allen: Zijt Gij dan de Zone Gods? En Hij zeide tot hen: 73Gij zegt dat Ik het ben.
73 Of: Gijlieden zegt het, want Ik ben het. Zie van deze manier van spreken Matth. 26:25. verwijsteksten
   
71 οἱ δὲ εἶπον, Τί ἔτι χρείαν ἔχομεν μαρτυρίας; αὐτοὶ γὰρ ἠκούσαμεν ἀπὸ τοῦ στόματος αὐτοῦ. 71 En zij zeiden: Wat hebben wij nog getuigenis van node? Want wij zelven hebben het uit Zijn mond gehoord.

Einde Lukas 22