Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Lukas 22 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Lukas 22

 Het besluit om Jezus te doden
1 Ἤγγιζε δὲ ἡ ἑορτὴ τῶν ἀζύμων, ἡ λεγομένη πάσχα. 1 ENa het feest der ongehevelde broden, genaamd pascha, was nabij. a Ex. 12:15. Matth. 26:2. Mark. 14:1. verwijsteksten
2 καὶ ἐζήτουν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ γραμματεῖς τὸ πῶς ἀνέλωσιν αὐτόν· ἐφοβοῦντο γὰρ τὸν λαόν. 2 bEn de overpriesters en de schriftgeleerden zochten hoe zij Hem ombrengen zouden; want zij vreesden het volk. b Ps. 2:2. Joh. 11:47. Hand. 4:27. verwijsteksten
  
Het verraad van Judas
3 Εἰσῆλθε δὲ ὁ Σατανᾶς εἰς Ἰούδαν τὸν ἐπικαλούμενον Ἰσκαριώτην, ὄντα ἐκ τοῦ ἀριθμοῦ τῶν δώδεκα. 3 cEn de satan voer in Judas, die toegenaamd was Iskáriot, zijnde uit het getal der twaalve. c Matth. 26:14. Mark. 14:10. Joh. 13:27. verwijsteksten
4 καὶ ἀπελθὼν συνελάλησε τοῖς ἀρχιερεῦσι καὶ τοῖς στρατηγοῖς τὸ πῶς αὐτὸν παραδῷ αὐτοῖς. 4 En hij ging heen en sprak met de overpriesters en de hoofdmannen, hoe hij Hem hun zou overleveren.
5 καὶ ἐχάρησαν, καὶ συνέθεντο αὐτῷ ἀργύριον δοῦναι. 5 En zij waren verblijd, en zijn het eens geworden dat zij hem geld geven zouden.
6 καὶ ἐξωμολόγησε, καὶ ἐζήτει εὐκαιρίαν τοῦ παραδοῦναι αὐτὸν αὐτοῖς ἄτερ ὄχλου. 6 En hij beloofde het en zocht gelegenheid om Hem hun over te leveren zonder oproer.
  
De paasmaaltijd
7 Ἦλθε δὲ ἡ ἡμέρα τῶν ἀζύμων, ἐν ᾗ ἔδει θύεσθαι τὸ πάσχα. 7 dEn de dag der ongehevelde broden kwam, op denwelken het pascha moest geslacht worden. d Matth. 26:17. Mark. 14:12, 13. verwijsteksten
8 καὶ ἀπέστειλε Πέτρον καὶ Ἰωάννην, εἰπών, Πορευθέντες ἑτοιμάσατε ἡμῖν τὸ πάσχα, ἵνα φάγωμεν. 8 En Hij zond Petrus en Johannes uit, zeggende: Gaat heen en bereidt ons het pascha, opdat wij het eten mogen.
9 οἱ δὲ εἶπον αὐτῷ, Ποῦ θέλεις ἑτοιμάσωμεν; 9 En zij zeiden tot Hem: Waar wilt Gij dat wij het bereiden?
10 ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Ἰδού, εἰσελθόντων ὑμῶν εἰς τὴν πόλιν, συναντήσει ὑμῖν ἄνθρωπος κεράμιον ὕδατος βαστάζων· ἀκολουθήσατε αὐτῷ εἰς τὴν οἰκίαν οὗ εἰσπορεύεται. 10 En Hij zeide tot hen: Zie, als gij in de stad zult gekomen zijn, zo zal u een mens ontmoeten, dragende een kruik water; volgt hem in het huis waar hij ingaat.
11 καὶ ἐρεῖτε τῷ οἰκοδεσπότῃ τῆς οἰκίας, Λέγει σοι ὁ διδάσκαλος, Ποῦ ἐστι τὸ κατάλυμα, ὅπου τὸ πάσχα μετὰ τῶν μαθητῶν μου φάγω; 11 En gij zult zeggen tot den huisvader van dat huis: De Meester zegt u: Waar is de eetzaal, waar Ik het pascha met Mijn discipelen eten zal?
12 κἀκεῖνος ὑμῖν δείξει ἀνώγεον μέγα ἐστρωμένον· ἐκεῖ ἑτοιμάσατε. 12 En hij zal u een grote toegeruste opperzaal wijzen; bereidt het aldaar.
13 ἀπελθόντες δὲ εὗρον καθὼς εἴρηκεν αὐτοῖς· καὶ ἡτοίμασαν τὸ πάσχα. 13 En zij heengaande, vonden het gelijk Hij hun gezegd had, en bereidden het pascha.
14 Καὶ ὅτε ἐγένετο ἡ ὥρα, ἀνέπεσε, καὶ οἱ δώδεκα ἀπόστολοι σὺν αὐτῷ. 14 eEn als de ure gekomen was, zat Hij aan en de twaalf apostelen met Hem. e Matth. 26:20. Mark. 14:17. verwijsteksten
15 καὶ εἶπε πρὸς αὐτούς, Ἐπιθυμίᾳ ἐπεθύμησα τοῦτο τὸ πάσχα φαγεῖν μεθ’ ὑμῶν πρὸ τοῦ με παθεῖν· 15 En Hij zeide tot hen: Ik heb grotelijks begeerd dit pascha met u te eten, eer dat Ik lijde;
16 λέγω γὰρ ὑμῖν ὅτι οὐκέτι οὐ μὴ φάγω ἐξ αὐτοῦ, ἕως ὅτου πληρωθῇ ἐν τῇ βασιλείᾳ τοῦ Θεοῦ. 16 Want Ik zeg u, dat Ik niet meer daarvan eten zal, totdat het vervuld zal zijn in het Koninkrijk Gods.
17 καὶ δεξάμενος ποτήριον, εὐχαριστήσας εἶπε, Λάβετε τοῦτο, καὶ διαμερίσατε ἑαυτοῖς· 17 En als Hij een drinkbeker genomen had, en gedankt had, zeide Hij: Neemt dezen en deelt hem onder ulieden.
18 λέγω γὰρ ὑμῖν ὅτι οὐ μὴ πίω ἀπὸ τοῦ γεννήματος τῆς ἀμπέλου, ἕως ὅτου ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ ἔλθῃ. 18 Want Ik zeg u, dat Ik niet drinken zal van de vrucht des wijnstoks, totdat het Koninkrijk Gods zal gekomen zijn.
19 καὶ λαβὼν ἄρτον, εὐχαριστήσας ἔκλασε, καὶ ἔδωκεν αὐτοῖς, λέγων, Τοῦτό ἐστι τὸ σῶμά μου, τὸ ὑπὲρ ὑμῶν διδόμενον· τοῦτο ποιεῖτε εἰς τὴν ἐμὴν ἀνάμνησιν. 19 fEn Hij nam brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het hun, zeggende: Dat is Mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. f Matth. 26:26. Mark. 14:22. 1 Kor. 11:23, 24. verwijsteksten
20 ὡσαύτως καὶ τὸ ποτήριον μετὰ τὸ δειπνῆσαι, λέγων, Τοῦτο τὸ ποτήριον ἡ καινὴ διαθήκη ἐν τῷ αἵματί μου, τὸ ὑπὲρ ὑμῶν ἐκχυνόμενον. 20 Desgelijks ook den drinkbeker na het Avondmaal, zeggende: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt.
21 πλὴν ἰδού, ἡ χεὶρ τοῦ παραδιδόντος με μετ’ ἐμοῦ ἐπὶ τῆς τραπέζης. 21 gDoch zie, de hand desgenen die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel. g Matth. 26:23. Mark. 14:18. Joh. 13:21. verwijsteksten
22 καὶ ὁ μὲν Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου πορεύεται κατὰ τὸ ὡρισμένον· πλὴν οὐαὶ τῷ ἀνθρώπῳ ἐκείνῳ δι’ οὗ παραδίδοται. 22 En de Zoon des mensen gaat wel heen, hgelijk besloten is; doch wee dien mens door welken Hij verraden wordt. h Ps. 41:10. Joh. 13:18. Hand. 1:16. verwijsteksten
23 καὶ αὐτοὶ ἤρξαντο συζητεῖν πρὸς ἑαυτοὺς τὸ τίς ἄρα εἴη ἐξ αὐτῶν ὁ τοῦτο μέλλων πράσσειν. 23 En zij begonnen onder elkander te vragen wie van hen het toch mocht zijn die dat doen zou.
  
De ware grootheid
24 Ἐγένετο δὲ καὶ φιλονεικία ἐν αὐτοῖς τὸ τίς αὐτῶν δοκεῖ εἶναι μείζων. 24 En er werd ook twisting onder hen, wie van hen scheen de meeste te zijn.
25 ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Οἱ βασιλεῖς τῶν ἐθνῶν κυριεύουσιν αὐτῶν, καὶ οἱ ἐξουσιάζοντες αὐτῶν εὐεργέται καλοῦνται. 25 En Hij zeide tot hen: iDe koningen der volken heersen over hen, en die macht over hen hebben, worden weldadige heren genaamd. i Matth. 20:25. Mark. 10:42. verwijsteksten
26 ὑμεῖς δὲ οὐχ οὕτως· ἀλλ’ ὁ μείζων ἐν ὑμῖν γενέσθω ὡς ὁ νεώτερος· καὶ ὁ ἡγούμενος ὡς ὁ διακονῶν. 26 kDoch gij niet alzo; lmaar de meeste onder u, die zij gelijk de minste; en die voorganger is, als een die dient. k 1 Petr. 5:3. l Luk. 9:48. verwijsteksten
27 τίς γὰρ μείζων, ὁ ἀνακείμενος ἢ ὁ διακονῶν; οὐχὶ ὁ ἀνακείμενος; ἐγὼ δέ εἰμι ἐν μέσῳ ὑμῶν ὡς ὁ διακονῶν. 27 Want wie is meerder: die aanzit of die dient? Is het niet die aanzit? mMaar Ik ben in het midden van u als een die dient. m Matth. 20:28. Joh. 13:14. Filipp. 2:7. verwijsteksten
28 ὑμεῖς δέ ἐστε οἱ διαμεμενηκότες μετ’ ἐμοῦ ἐν τοῖς πειρασμοῖς μου· 28 En gij zijt degenen die met Mij steeds gebleven zijt in Mijn verzoekingen.
29 κἀγὼ διατίθεμαι ὑμῖν, καθὼς διέθετό μοι ὁ Πατήρ μου, βασιλείαν, 29 nEn Ik verordineer u het Koninkrijk, gelijkerwijs Mijn Vader Mij dat verordineerd heeft; n Luk. 12:32. verwijsteksten
30 ἵνα ἐσθίητε καὶ πίνητε ἐπὶ τῆς τραπέζης μου ἐν τῇ βασιλείᾳ μου, καὶ καθίσησθε ἐπὶ θρόνων, κρίνοντες τὰς δώδεκα φυλὰς τοῦ Ἰσραήλ. 30 Opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en ozit op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. o Matth. 19:28. Openb. 3:21. verwijsteksten
  
Petrus’ verloochening voorzegd
31 εἶπε δὲ ὁ Κύριος, Σίμων, Σίμων, ἰδού, ὁ Σατανᾶς ἐξῃτήσατο ὑμᾶς, τοῦ σινιάσαι ὡς τὸν σῖτον· 31 En de Heere zeide: Simon, Simon, zie, pde satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften als de tarwe; p 1 Petr. 5:8. verwijsteksten
32 ἐγὼ δὲ ἐδεήθην περὶ σοῦ, ἵνα μὴ ἐκλείπῃ ἡ πίστις σου· καὶ σύ ποτε ἐπιστρέψας στήριξον τοὺς ἀδελφούς σου. 32 Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders.
33 ὁ δὲ εἶπεν αὐτῷ, Κύριε, μετὰ σοῦ ἕτοιμός εἰμι καὶ εἰς φυλακὴν καὶ εἰς θάνατον πορεύεσθαι. 33 En hij zeide tot Hem: Heere, ik ben bereid met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan.
34 ὁ δὲ εἶπε, Λέγω σοι, Πέτρε, οὐ μὴ φωνήσει σήμερον ἀλέκτωρ, πρὶν ἢ τρὶς ἀπαρνήσῃ μὴ εἰδέναι με. 34 Maar Hij zeide: qIk zeg u, Petrus, de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult verloochend hebben dat gij Mij kent. q Matth. 26:34. Mark. 14:30. Joh. 13:38. verwijsteksten
  
De twee zwaarden
35 Καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ὅτε ἀπέστειλα ὑμᾶς ἄτερ βαλαντίου καὶ πήρας καὶ ὑποδημάτων, μή τινος ὑστερήσατε; οἱ δὲ εἶπον, Οὐδενός. 35 En Hij zeide tot hen: rAls Ik u uitzond, zonder buidel en male en schoenen, heeft u ook iets ontbroken? En zij zeiden: Niets. r Matth. 10:9. Mark. 6:8. Luk. 9:3. verwijsteksten
36 εἶπεν οὖν αὐτοῖς, Ἀλλὰ νῦν ὁ ἔχων βαλάντιον ἀράτω, ὁμοίως καὶ πήραν· καὶ ὁ μὴ ἔχων, πωλησάτω τὸ ἱμάτιον αὐτοῦ, καὶ ἀγορασάτω μάχαιραν. 36 Hij zeide dan tot hen: Maar nu, wie een buidel heeft, die neme hem, desgelijks ook een male; en die geen heeft, die verkope zijn kleed en kope een zwaard.
37 λέγω γὰρ ὑμῖν ὅτι ἔτι τοῦτο τὸ γεγραμμένον δεῖ τελεσθῆναι ἐν ἐμοί, τὸ Καὶ μετὰ ἀνόμων ἐλογίσθη· καὶ γὰρ τὰ περὶ ἐμοῦ τέλος ἔχει. 37 Want Ik zeg u, dat nog dit hetwelk geschreven is, in Mij moet volbracht worden, namelijk: sEn Hij is met de misdadigen gerekend. Want ook die dingen die van Mij geschreven zijn, hebben een einde. s Jes. 53:12. Mark. 15:28. verwijsteksten
38 οἱ δὲ εἶπον, Κύριε, ἰδού, μάχαιραι ὧδε δύο. ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Ἱκανόν ἐστι. 38 En zij zeiden: Heere, ziehier twee zwaarden. En Hij zeide tot hen: Het is genoeg.
  
Gethsémané
39 Καὶ ἐξελθὼν ἐπορεύθη κατὰ τὸ ἔθος εἰς τὸ ὄρος τῶν ἐλαιῶν· ἠκολούθησαν δὲ αὐτῷ καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ. 39 tEn uitgaande vertrok Hij, gelijk Hij gewoon was, naar den Olijfberg; en Hem volgden ook Zijn discipelen. t Matth. 26:36. Mark. 14:32. Joh. 8:1; 18:1. verwijsteksten
40 γενόμενος δὲ ἐπὶ τοῦ τόπου, εἶπεν αὐτοῖς, Προσεύχεσθε μὴ εἰσελθεῖν εἰς πειρασμόν. 40 En als Hij aan die plaats gekomen was, zeide Hij tot hen: Bidt dat gij niet in verzoeking komt.
41 καὶ αὐτὸς ἀπεσπάσθη ἀπ’ αὐτῶν ὡσεὶ λίθου βολήν, καὶ θεὶς τὰ γόνατα προσηύχετο, 41 vEn Hij scheidde Zich van hen af, omtrent een steenworp, en knielde neder en bad, v Matth. 26:39. Mark. 14:35. verwijsteksten
42 λέγων, Πάτερ, εἰ βούλει *παρενεγκεῖν τὸ ποτήριον τοῦτο ἀπ’ ἐμοῦ· πλὴν μὴ τὸ θέλημά μου, ἀλλὰ τὸ σὸν γενέσθω.
* παρενεγκεῖν St, B, Elz, M | παρένεγκε Sc
42 Zeggende: Vader, of Gij wildet dezen drinkbeker van Mij wegnemen! Doch niet Mijn wil, xmaar de Uwe geschiede. x Joh. 6:38. verwijsteksten
43 ὤφθη δὲ αὐτῷ ἄγγελος ἀπ’ οὐρανοῦ ἐνισχύων αὐτόν. 43 En van Hem werd gezien een engel uit den hemel, die Hem versterkte.
44 καὶ γενόμενος ἐν ἀγωνίᾳ, ἐκτενέστερον προσηύχετο. ἐγένετο δὲ ὁ ἱδρὼς αὐτοῦ ὡσεὶ θρόμβοι αἵματος καταβαίνοντες ἐπὶ τὴν γῆν. 44 yEn in zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger. En Zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen. y Joh. 12:27. Hebr. 5:7. verwijsteksten
45 καὶ ἀναστὰς ἀπὸ τῆς προσευχῆς, ἐλθὼν πρὸς τοὺς *μαθητὰς αὐτοῦ, εὗρεν αὐτοὺς κοιμωμένους ἀπὸ τῆς λύπης,
* μαθητὰς αὐτοῦ B-edd, Elz, Sc | μαθητὰς St, B-edd, M
45 En als Hij van het gebed opgestaan was, kwam Hij tot Zijn discipelen, en vond hen slapende van droefheid.
46 καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Τί καθεύδετε; ἀναστάντες προσεύχεσθε, ἵνα μὴ εἰσέλθητε εἰς πειρασμόν. 46 En Hij zeide tot hen: Wat slaapt gij? Staat op en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt.
  
Jezus geeft Zich gevangen
47 Ἔτι δὲ αὐτοῦ λαλοῦντος, ἰδού, ὄχλος, καὶ ὁ λεγόμενος Ἰούδας, εἷς τῶν δώδεκα, προήρχετο αὐτῶν, καὶ ἤγγισε τῷ Ἰησοῦ φιλῆσαι αὐτόν. 47 zEn als Hij nog sprak, ziedaar een schare; en een van de twaalve, die genaamd was Judas, ging hun voor, en kwam bij Jezus, om Hem te kussen. z Matth. 26:47. Mark. 14:43. Joh. 18:3. verwijsteksten
48 ὁ δὲ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτῷ, Ἰούδα, φιλήματι τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου παραδίδως; 48 En Jezus zeide tot hem: Judas, verraadt gij den Zoon des mensen met een kus?
49 ἰδόντες δὲ οἱ περὶ αὐτὸν τὸ ἐσόμενον εἶπον αὐτῷ, Κύριε, εἰ πατάξομεν ἐν μαχαίρᾳ; 49 En die bij Hem waren, ziende wat er geschieden zou, zeiden tot Hem: Heere, zullen wij met het zwaard slaan?
50 καὶ ἐπάταξεν εἷς τις ἐξ αὐτῶν τὸν δοῦλον τοῦ ἀρχιερέως, καὶ ἀφεῖλεν αὐτοῦ τὸ οὖς τὸ δεξιόν. 50 aEn een uit hen sloeg den dienstknecht des hogepriesters en hieuw hem zijn rechteroor af. a Matth. 26:51. Mark. 14:47. verwijsteksten
51 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν, Ἐᾶτε ἕως τούτου. καὶ ἁψάμενος τοῦ ὠτίου αὐτοῦ, ἰάσατο αὐτόν. 51 En Jezus antwoordende zeide: Laat hen tot hiertoe geworden; en raakte zijn oor aan en heelde hem.
52 εἶπε δὲ ὁ Ἰησοῦς πρὸς τοὺς παραγενομένους ἐπ’ αὐτὸν ἀρχιερεῖς καὶ στρατηγοὺς τοῦ ἱεροῦ καὶ πρεσβυτέρους, Ὡς ἐπὶ λῃστὴν ἐξεληλύθατε μετὰ μαχαιρῶν καὶ ξύλων; 52 bEn Jezus zeide tot de overpriesters en de hoofdmannen des tempels en ouderlingen, die tegen Hem gekomen waren: Zijt gij uitgegaan met zwaarden en stokken als tegen een moordenaar? b Matth. 26:55. Mark. 14:48. verwijsteksten
53 καθ’ ἡμέραν ὄντος μου μεθ’ ὑμῶν ἐν τῷ ἱερῷ, οὐκ ἐξετείνατε τὰς χεῖρας ἐπ’ ἐμέ. ἀλλ’ αὕτη ὑμῶν ἐστιν ἡ ὥρα, καὶ ἡ ἐξουσία τοῦ σκότους. 53 Als Ik dagelijks met u was in den tempel, zo hebt gij de handen tegen Mij niet uitgestoken; maar dit is uw ure en de macht der duisternis.
  
Jezus door Petrus verloochend
54 Συλλαβόντες δὲ αὐτὸν ἤγαγον, καὶ εἰσήγαγον αὐτὸν εἰς τὸν οἶκον τοῦ ἀρχιερέως. ὁ δὲ Πέτρος ἠκολούθει μακρόθεν. 54 cEn zij grepen Hem en leidden Hem weg en brachten Hem in het huis des hogepriesters. En Petrus volgde van verre. c Matth. 26:57. Mark. 14:53. Joh. 18:12, 24. verwijsteksten
55 ἁψάντων δὲ πῦρ ἐν μέσῳ τῆς αὐλῆς, καὶ συγκαθισάντων αὐτῶν, ἐκάθητο ὁ Πέτρος ἐν μέσῳ αὐτῶν. 55 dEn als zij vuur ontstoken hadden in het midden van de zaal en zij tezamen nederzaten, zat Petrus in het midden van hen. d Matth. 26:69. Mark. 14:54, 66. Joh. 18:16, 25. verwijsteksten
56 ἰδοῦσα δὲ αὐτὸν παιδίσκη τις καθήμενον πρὸς τὸ φῶς, καὶ ἀτενίσασα αὐτῷ, εἶπε, Καὶ οὗτος σὺν αὐτῷ ἦν. 56 En een zekere dienstmaagd ziende hem bij het vuur zitten en haar ogen op hem houdende, zeide: Ook deze was met Hem.
57 ὁ δὲ ἠρνήσατο αὐτόν, λέγων, Γύναι, οὐκ οἶδα αὐτόν. 57 Maar hij verloochende Hem, zeggende: Vrouw, ik ken Hem niet.
58 καὶ μετὰ βραχὺ ἕτερος ἰδὼν αὐτὸν ἔφη, Καὶ σὺ ἐξ αὐτῶν εἶ. ὁ δὲ Πέτρος εἶπεν, Ἄνθρωπε, οὐκ εἰμί. 58 En kort daarna een ander hem ziende, zeide: Ook gij zijt van die. Maar Petrus zeide: Mens, ik ben niet.
59 καὶ διαστάσης ὡσεὶ ὥρας μιᾶς, ἄλλος τις διϊσχυρίζετο, λέγων, Ἐπ’ ἀληθείας καὶ οὗτος μετ’ αὐτοῦ ἦν· καὶ γὰρ Γαλιλαῖός ἐστιν. 59 En als het omtrent een uur geleden was, bevestigde dat een ander, zeggende: In der waarheid, ook deze was met Hem; want hij is ook een Galileeër.
60 εἶπε δὲ ὁ Πέτρος, Ἄνθρωπε, οὐκ οἶδα ὃ λέγεις. καὶ παραχρῆμα, ἔτι λαλοῦντος αὐτοῦ, ἐφώνησεν ὁ ἀλέκτωρ. 60 Maar Petrus zeide: Mens, ik weet niet wat gij zegt. En terstond als hij nog sprak, kraaide de haan.
61 καὶ στραφεὶς ὁ Κύριος ἐνέβλεψε τῷ Πέτρῳ. καὶ ὑπεμνήσθη ὁ Πέτρος τοῦ λόγου τοῦ Κυρίου, ὡς εἶπεν αὐτῷ ὅτι Πρὶν ἀλέκτορα φωνῆσαι, ἀπαρνήσῃ με τρίς. 61 En de Heere Zich omkerende, zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe Hij hem gezegd had: eEer de haan zal gekraaid hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. e Matth. 26:34, 75. Mark. 14:72. Joh. 13:38; 18:27. verwijsteksten
62 καὶ ἐξελθὼν ἔξω ὁ Πέτρος ἔκλαυσε πικρῶς. 62 En Petrus naar buiten gaande, weende bitterlijk.
  
Voor den Groten Raad
63 Καὶ οἱ ἄνδρες οἱ συνέχοντες τὸν Ἰησοῦν ἐνέπαιζον αὐτῷ, δέροντες. 63 fEn de mannen die Jezus hielden, bespotten Hem gen sloegen Hem. f Matth. 26:67. Mark. 14:65. g Job 16:10. Jes. 50:6. Joh. 19:3. verwijsteksten
64 καὶ περικαλύψαντες αὐτόν, ἔτυπτον αὐτοῦ τὸ πρόσωπον, καὶ ἐπηρώτων αὐτόν, λέγοντες, Προφήτευσον· τίς ἐστιν ὁ παίσας σε; 64 En als zij Hem overdekt hadden, sloegen zij Hem op het aangezicht, en vraagden Hem, zeggende: Profeteer wie het is die U geslagen heeft.
65 καὶ ἕτερα πολλὰ βλασφημοῦντες ἔλεγον εἰς αὐτόν. 65 En vele andere dingen zeiden zij tegen Hem, lasterende.
66 Καὶ ὡς ἐγένετο ἡμέρα, συνήχθη τὸ πρεσβυτέριον τοῦ λαοῦ, ἀρχιερεῖς τε καὶ γραμματεῖς, καὶ ἀνήγαγον αὐτὸν εἰς τὸ συνέδριον ἑαυτῶν, λέγοντες, 66 hEn als het dag geworden was, vergaderden de ouderlingen des volks, en de overpriesters en schriftgeleerden, en brachten Hem in hun Raad, h Ps. 2:2. Matth. 27:1. Mark. 15:1. Joh. 18:28. verwijsteksten
67 Εἰ σὺ εἶ ὁ Χριστός, εἰπὲ ἡμῖν. εἶπε δὲ αὐτοῖς, Ἐὰν ὑμῖν εἴπω, οὐ μὴ πιστεύσητε· 67 Zeggende: Zijt Gij de Christus? Zeg het ons. En Hij zeide tot hen: Indien Ik het u zeg, gij zult het niet geloven;
68 ἐὰν δὲ καὶ ἐρωτήσω, οὐ μὴ ἀποκριθῆτέ μοι, ἢ ἀπολύσητε. 68 En indien Ik ook vraag, gij zult Mij niet antwoorden of loslaten.
69 ἀπὸ τοῦ νῦν ἔσται ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου καθήμενος ἐκ δεξιῶν τῆς δυνάμεως τοῦ Θεοῦ. 69 iVan nu aan zal de Zoon des mensen gezeten zijn aan de rechterhand der kracht Gods. i Dan. 7:9. Matth. 16:27; 24:30; 25:31; 26:64. Mark. 14:62. Hand. 1:11. 1 Thess. 1:10. Openb. 1:7. verwijsteksten
70 εἶπον δὲ πάντες, Σὺ οὖν εἶ ὁ Υἱὸς τοῦ Θεοῦ; ὁ δὲ πρὸς αὐτοὺς ἔφη, Ὑμεῖς λέγετε ὅτι ἐγώ εἰμι. 70 En zij zeiden allen: Zijt Gij dan de Zone Gods? En Hij zeide tot hen: Gij zegt dat Ik het ben.
71 οἱ δὲ εἶπον, Τί ἔτι χρείαν ἔχομεν μαρτυρίας; αὐτοὶ γὰρ ἠκούσαμεν ἀπὸ τοῦ στόματος αὐτοῦ. 71 En zij zeiden: Wat hebben wij nog getuigenis van node? Want wij zelven hebben het uit Zijn mond gehoord.

Einde Lukas 22