Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus prijst de kleine gave van een arme weduwe. 5 Voorzegt de verwoesting des tempels en der stad van Jeruzalem. 7 En verhaalt de tekenen die dezelve zullen voorgaan. 12 En de verdrukkingen die den discipelen zouden overkomen, tegen welke Hij hen vertroost met Zijn bijstand en bescherming. 20 Raadt, als de stad zal belegerd worden, tot haastig vluchten, om dat zware ongeluk te ontgaan. 25 Voorzegt de tekenen van Zijn laatste toekomst, en vermaant, door de gelijkenis van de botten der bomen, dezelve waar te nemen. 34 En Zijn toekomst met nuchterheid, waken en bidden te verwachten. 37 Leert het volk dagelijks in den tempel. |
| | De penningskens der weduwe |
1 Ἀναβλέψας δὲ εἶδε τοὺς βάλλοντας τὰ δῶρα αὐτῶν εἰς τὸ γαζοφυλάκιον πλουσίους· | | 1 ENa opziende, zag Hij de rijken hun gaven in de 1schatkist werpen. |
| a 2 Kon. 12:9. Mark. 12:41. |
| 2 Kon. 12:9 Maar de priester Jójada nam een kist, en boorde een gat in haar deksel, en zette die bij het altaar ter rechterhand, als iemand inkwam in het huis des HEEREN; en de priesters die den dorpel bewaarden, staken daarin al het geld dat ten huize des HEEREN gebracht werd. Mark. 12:41 En Jezus gezeten zijnde tegenover de schatkist, zag hoe de schare geld wierp in de schatkist; en vele rijken wierpen veel daarin. |
| 1 Zie van deze schatkist 2 Kon. 12:9. Matth. 27:6. |
| 2 Kon. 12:9 Maar de priester Jójada nam een kist, en boorde een gat in haar deksel, en zette die bij het altaar ter rechterhand, als iemand inkwam in het huis des HEEREN; en de priesters die den dorpel bewaarden, staken daarin al het geld dat ten huize des HEEREN gebracht werd. Matth. 27:6 En de overpriesters, de zilveren penningen nemende, zeiden: Het is niet geoorloofd dezelve in de offerkist te leggen, dewijl het een prijs des bloeds is. |
| | |
2 εἶδε δὲ καί τινα χήραν πενιχρὰν βάλλουσαν ἐκεῖ δύο λεπτά, | | 2 En Hij zag ook een zekere arme weduwe twee 2kleine penningskens daarin werpen. |
| 2 Of: kleintjes; zie van de waarde derzelve Mark. 12:42. |
| Mark. 12:42 En er kwam een arme weduwe; die wierp twee kleine penningskens daarin, hetwelk is een oord. |
| | |
3 καὶ εἶπεν, Ἀληθῶς λέγω ὑμῖν, ὅτι ἡ χήρα ἡ πτωχὴ αὕτη πλεῖον πάντων ἔβαλεν· | | 3 En Hij zeide: Waarlijk Ik zeg u, dat deze barme weduwe meer dan allen heeft ingeworpen. |
| b 2 Kor. 8:12. |
| 2 Kor. 8:12 Want indien tevoren de volvaardigheid des gemoeds daar is, zo is iemand aangenaam naar hetgeen dat hij heeft, niet naar hetgeen dat hij niet heeft. |
| | |
4 ἅπαντες γὰρ οὗτοι ἐκ τοῦ περισσεύοντος αὐτοῖς ἔβαλον εἰς τὰ δῶρα τοῦ Θεοῦ, αὕτη δὲ ἐκ τοῦ ὑστερήματος αὐτῆς ἅπαντα τὸν βίον ὃν εἶχεν ἔβαλε. | | 4 Want die allen hebben van hun 3overvloed geworpen 4tot de gaven Gods; maar deze heeft 5van haar gebrek, al den 6leeftocht dien zij had, daarin geworpen. |
| 3 Of: overschot. |
| 4 Dat is, tot de andere gaven, die Gode gegeven of toegeëigend en in de schatkist bewaard werden. |
| 5 Dat is, van hetgeen zij zelve gebrek of van node had om te leven. |
| 6 Gr. leven. Zie Mark. 12:44. |
| Mark. 12:44 Want zij allen hebben van hun overvloed daarin geworpen; maar deze heeft van haar gebrek, al wat zij had, daarin geworpen, haar gansen leeftocht. |
| | De tekenen van het einde der wereld |
5 Καί τινων λεγόντων περὶ τοῦ ἱεροῦ, ὅτι λίθοις καλοῖς καὶ ἀναθήμασι κεκόσμηται, εἶπε, | | 5 cEn als sommigen zeiden van den tempel, dat hij met schone stenen en 7begiftigingen versierd was, zeide Hij: |
| c Matth. 24:1. Mark. 13:1. |
| Matth. 24:1 EN Jezus ging uit en vertrok van den tempel; en Zijn discipelen kwamen bij Hem om Hem de gebouwen des tempels te tonen. Mark. 13:1 EN als Hij uit den tempel ging, zeide een van Zijn discipelen tot Hem: Meester, zie, hoedanige stenen en hoedanige gebouwen! |
| 7 Dit waren eigenlijk zulke giften, die in den tempel Gode geheiligd en tot sieraad opgehangen waren. Zie dergelijke 2 Kon. 11:10. |
| 2 Kon. 11:10 En de priester gaf den oversten van honderd de spiesen en de schilden die van den koning David geweest waren, die in het huis des HEEREN waren. |
| | |
6 Ταῦτα ἃ θεωρεῖτε, ἐλεύσονται ἡμέραι ἐν αἷς οὐκ ἀφεθήσεται λίθος ἐπὶ λίθῳ, ὃς οὐ καταλυθήσεται. | | 6 Wat deze dingen aangaat, die gij aanschouwt, der zullen dagen komen in welke niet een steen op den anderen steen zal gelaten worden, die niet zal worden afgebroken. |
| d 1 Kon. 9:7. Micha 3:12. Luk. 19:44. |
| 1 Kon. 9:7 Zo zal Ik Israël uitroeien van het land dat Ik hun gegeven heb, en dit huis, hetwelk Ik Mijn Naam geheiligd heb, zal Ik van Mijn aangezicht wegwerpen; en Israël zal tot een spreekwoord en spotrede zijn onder alle volken. Micha 3:12 Daarom, om uwentwil zal Sion als een akker geploegd worden; en Jeruzalem zal tot steenhopen worden, en de berg dezes huizes tot hoogten eens wouds. Luk. 19:44 En zullen u tot den grond nederwerpen, en uw kinderen in u; en zij zullen in u den enen steen op den anderen steen niet laten; daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet bekend hebt. |
| | |
7 ἐπηρώτησαν δὲ αὐτόν, λέγοντες, Διδάσκαλε, πότε οὖν ταῦτα ἔσται; καὶ τί τὸ σημεῖον, ὅταν μέλλῃ ταῦτα γίνεσθαι; | | 7 En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wanneer zullen dan deze dingen zijn? En welk is het teken wanneer deze dingen zullen geschieden? |
8 ὁ δὲ εἶπε, Βλέπετε μὴ πλανηθῆτε· πολλοὶ γὰρ ἐλεύσονται ἐπὶ τῷ ὀνόματί μου, λέγοντες ὅτι Ἐγώ εἰμι· καί, Ὁ καιρὸς ἤγγικε. μὴ οὖν πορευθῆτε ὀπίσω αὐτῶν. | | 8 eEn Hij zeide: Ziet dat gij niet verleid wordt; fwant velen zullen er komen 8onder Mijn Naam, zeggende: 9Ik ben de Christus, en de tijd is nabijgekomen. Gaat dan hen niet na. |
| e Jer. 29:8. Matth. 24:4. Ef. 5:6. Kol. 2:18. 2 Thess. 2:2. 1 Joh. 4:1. |
| Jer. 29:8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Laat uw profeten en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen, en hoort niet naar uw dromers, die gij doet dromen. Matth. 24:4 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Ziet toe dat niemand u verleide. Ef. 5:6 Dat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. Kol. 2:18 Dat dan niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses; 2 Thess. 2:2 Dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware. 1 Joh. 4:1 GELIEFDEN, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld. |
| f Jer. 14:14; 23:21. |
| Jer. 14:14 En de HEERE zeide tot mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren ulieden een vals gezicht, en waarzegging en nietigheid en bedriegerij huns harten. Jer. 23:21 Ik heb die profeten niet gezonden, nochtans hebben zij gelopen; Ik heb tot hen niet gesproken, nochtans hebben zij geprofeteerd. |
| 8 Gr. in Mijn Naam, dat is, Mijn Naam zichzelven valselijk toeschrijvende. |
| 9 Gr. Ik ben, namelijk de Christus, gelijk uitgedrukt staat Matth. 24:5. |
| Matth. 24:5 Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden. |
| | |
9 ὅταν δὲ ἀκούσητε πολέμους καὶ ἀκαταστασίας, μὴ πτοηθῆτε· δεῖ γὰρ ταῦτα γενέσθαι πρῶτον, ἀλλ’ οὐκ εὐθέως τὸ τέλος. | | 9 En wanneer gij zult horen van oorlogen en 10beroerten, zo wordt niet verschrikt; want deze dingen moeten 11eerst geschieden, maar nog is terstond het einde niet. |
| 10 Het Griekse woord betekent zulke beroerten of verwarringen waardoor gans niets in zijn stand of plaats gelaten wordt. |
| 11 Namelijk eer de stad en tempel van Jeruzalem zullen verwoest worden. |
| | |
10 Τότε ἔλεγεν αὐτοῖς, Ἐγερθήσεται ἔθνος ἐπὶ ἔθνος, καὶ βασιλεία ἐπὶ βασιλείαν· | | 10 Toen zeide Hij tot hen: gHet ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk. |
| g Jes. 19:2. |
| Jes. 19:2 Want Ik zal de Egyptenaars tegen de Egyptenaars verwarren, dat zij zullen strijden een iegelijk tegen zijn broeder en een iegelijk tegen zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk. |
| | |
11 σεισμοί τε μεγάλοι κατὰ τόπους καὶ λιμοὶ καὶ λοιμοὶ ἔσονται, φόβητρά τε καὶ σημεῖα ἀπ’ οὐρανοῦ μεγάλα ἔσται. | | 11 En er zullen grote aardbevingen wezen in verscheidene plaatsen, en hongersnoden, en pestilentiën; er zullen ook 12schrikkelijke dingen en grote tekenen van den hemel 13geschieden. |
| 12 Zie hiervan den Joodsen historieschrijver Josephus, Joodse Oorlog, boek 7, hfdst. 12. |
| 13 Gr. zijn. |
| | |
12 πρὸ δὲ τούτων ἁπάντων ἐπιβαλοῦσιν ἐφ’ ὑμᾶς τὰς χεῖρας αὐτῶν, καὶ διώξουσι, παραδιδόντες εἰς συναγωγὰς καὶ φυλακάς, ἀγομένους ἐπὶ βασιλεῖς καὶ ἡγεμόνας, ἕνεκεν τοῦ ὀνόματός μου. | | 12 hMaar vóór dit alles zullen zij hun handen aan ulieden slaan, en u vervolgen, u overleverende in de 14synagogen en igevangenissen; en gij zult getrokken worden voor kkoningen en stadhouders om Mijns Naams wil. |
| h Matth. 10:17; 24:9. Mark. 13:9. Joh. 16:2. Openb. 2:10. |
| Matth. 10:17 Maar wacht u voor de mensen; want zij zullen u overleveren in de raadsvergaderingen, en in hun synagogen zullen zij u geselen. Matth. 24:9 Alsdan zullen zij u overleveren in verdrukking en zullen u doden, en gij zult gehaat worden van alle volken om Mijns Naams wil. Mark. 13:9 Maar ziet gij voor uzelven toe; want zij zullen u overleveren in de raadsvergaderingen en in de synagogen; gij zult geslagen worden, en voor stadhouders en koningen zult gij gesteld worden om Mijnentwil, hun tot een getuigenis. Joh. 16:2 Zij zullen u uit de synagogen werpen; ja, de ure komt, dat een iegelijk die u zal doden, zal menen Gode een dienst te doen. Openb. 2:10 Vrees geen der dingen die gij lijden zult. Zie, de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens. |
| 14 In welke de gelovigen ook gegeseld werden, gelijk te zien is Hand. 5:40; 22:19; 26:11. |
| Hand. 5:40 En zij gaven hem gehoor; en als zij de apostelen tot zich geroepen hadden, geselden zij hen, en geboden hun dat zij niet zouden spreken in den Naam van Jezus, en lieten hen gaan. Hand. 22:19 En ik zeide: Heere, zij weten dat ik in de gevangenis wierp en in de synagogen geselde die in U geloofden; Hand. 26:11 En door al de synagogen heb ik hen dikmaals gestraft en gedwongen te lasteren; en bovenmate tegen hen woedende, heb ik hen vervolgd ook tot in de buitenlandse steden. |
| i Hand. 4:3; 5:18; 12:4; 16:24. |
| Hand. 4:3 En sloegen de handen aan hen en zetten hen in bewaring tot den anderen dag; want het was nu avond. Hand. 5:18 En sloegen hun handen aan de apostelen, en zetten hen in de algemene gevangenis. Hand. 12:4 Denwelken ook gegrepen hebbende, hij in de gevangenis zette, en gaf hem over aan vier wachten, elk van vier krijgsknechten, om hem te bewaren, willende na het paasfeest hem voorbrengen voor het volk. Hand. 16:24 Dewelke zulk een gebod ontvangen hebbende, wierp hen in den binnensten kerker en verzekerde hun voeten in den stok. |
| k Hand. 25:23. |
| Hand. 25:23 Des anderen daags dan, als Agrippa gekomen was en Berníce met grote pracht, en als zij ingegaan waren in het rechthuis met de oversten over duizend en de mannen die de voornaamsten der stad waren, werd Paulus door Festus’ bevel voorgebracht. |
| | |
13 ἀποβήσεται δὲ ὑμῖν εἰς μαρτύριον. | | 13 En dit zal u 15overkomen tot een 16getuigenis. |
| 15 Gr. afkomen, afdalen, dat is, gedijen, strekken. |
| 16 Namelijk zo van hun wreedheid en hardnekkigheid, als van uw standvastigheid in het belijden van Mijn Naam en van de waarheid Mijner voorzeggingen. |
| | |
14 θέσθε οὖν εἰς τὰς καρδίας ὑμῶν μὴ προμελετᾷν ἀπολογηθῆναι· | | 14 l17Neemt dan in uw harten voor, van tevoren niet te overdenken hoe gij u verantwoorden zult. |
| l Matth. 10:19. Mark. 13:11. |
| Matth. 10:19 Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden wat gij spreken zult. Mark. 13:11 Doch wanneer zij u leiden zullen om u over te leveren, zo zijt tevoren niet bezorgd wat gij spreken zult, en bedenkt het niet; maar zo wat u in die ure gegeven zal worden, spreekt dat; want gij zijt het niet die spreekt, maar de Heilige Geest. |
| 17 Gr. Stelt of zet dan in uw harten. |
| | |
15 ἐγὼ γὰρ δώσω ὑμῖν στόμα καὶ σοφίαν, ᾗ οὐ δυνήσονται ἀντειπεῖν οὐδὲ ἀντιστῆναι πάντες οἱ ἀντικείμενοι ὑμῖν. | | 15 mWant Ik zal u 18mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken noch wederstaan allen die zich tegen u zetten. |
| m Ex. 4:12. Jes. 54:17. Matth. 10:19. Hand. 6:10. |
| Ex. 4:12 En nu, ga heen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren wat gij spreken zult. Jes. 54:17 Alle instrument dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong die in het gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen; dit is de erve der knechten des HEEREN, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HEERE. Matth. 10:19 Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden wat gij spreken zult. Hand. 6:10 En zij konden niet wederstaan de wijsheid en den Geest, door Welken hij sprak. |
| 18 Dat is, bekwaamheid en vrijmoedigheid in het spreken door Mijn Geest. Zie Mark. 13:11. |
| Mark. 13:11 Doch wanneer zij u leiden zullen om u over te leveren, zo zijt tevoren niet bezorgd wat gij spreken zult, en bedenkt het niet; maar zo wat u in die ure gegeven zal worden, spreekt dat; want gij zijt het niet die spreekt, maar de Heilige Geest. |
| | |
16 παραδοθήσεσθε δὲ καὶ ὑπὸ γονέων καὶ ἀδελφῶν καὶ συγγενῶν καὶ φίλων, καὶ θανατώσουσιν ἐξ ὑμῶν. | | 16 nEn gij zult 19overgeleverd worden ook van ouders en broeders en magen en vrienden; en zij zullen er sommigen uit u ododen; |
| n Micha 7:6. |
| Micha 7:6 Want de zoon veracht den vader, de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; eens mans vijanden zijn zijn huisgenoten. |
| 19 Of: verraden worden. |
| o Hand. 7:59; 12:2. |
| Hand. 7:59 En zij stenigden Stéfanus, aanroepende en zeggende: Heere Jezus, ontvang mijn geest. Hand. 12:2 En hij doodde Jakobus, den broeder van Johannes, met het zwaard. |
| | |
17 καὶ ἔσεσθε μισούμενοι ὑπὸ πάντων διὰ τὸ ὄνομά μου. | | 17 pEn gij zult van 20allen gehaat worden om Mijns Naams wil. |
| p Matth. 10:22. Mark. 13:13. |
| Matth. 10:22 En gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam; maar die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden. Mark. 13:13 En gij zult gehaat worden van allen om Mijns Naams wil; maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. |
| 20 Namelijk wereldse mensen. Zie Joh. 15:18. |
| Joh. 15:18 Indien u de wereld haat, zo weet dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. |
| | |
18 καὶ θρὶξ ἐκ τῆς κεφαλῆς ὑμῶν οὐ μὴ ἀπόληται. | | 18 qDoch niet een 21haar uit uw hoofd zal verloren gaan. |
| q 1 Sam. 14:45. 2 Sam. 14:11. 1 Kon. 1:52. Matth. 10:30. |
| 1 Sam. 14:45 Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jónathan sterven, die deze grote verlossing in Israël gedaan heeft? Dat zij verre. Zo waarachtig als de HEERE leeft, zo er een haar van zijn hoofd op de aarde vallen zal! Want hij heeft dit heden met God gedaan. Alzo verloste het volk Jónathan, dat hij niet stierf. 2 Sam. 14:11 En zij zeide: De koning gedenke toch aan den HEERE uw God, dat de bloedwrekers niet te veel worden om te verderven, dat zij mijn zoon niet verdelgen. Toen zeide hij: Zo waarachtig als de HEERE leeft; indien er één van de haren uws zoons op de aarde zal vallen! 1 Kon. 1:52 En Sálomo zeide: Indien hij een vroom man zal zijn, er zal niets van zijn haar op de aarde vallen; maar indien in hem kwaad bevonden zal worden, zo zal hij sterven. Matth. 10:30 En ook uw haren des hoofds zijn alle geteld. |
| 21 Dat is, niemand zal u in het minste beschadigen kunnen, zonder den wil uws hemelsen Vaders. Gelijke manier van spreken zie 1 Sam. 14:45. 1 Kon. 1:52. |
| 1 Sam. 14:45 Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jónathan sterven, die deze grote verlossing in Israël gedaan heeft? Dat zij verre. Zo waarachtig als de HEERE leeft, zo er een haar van zijn hoofd op de aarde vallen zal! Want hij heeft dit heden met God gedaan. Alzo verloste het volk Jónathan, dat hij niet stierf. 1 Kon. 1:52 En Sálomo zeide: Indien hij een vroom man zal zijn, er zal niets van zijn haar op de aarde vallen; maar indien in hem kwaad bevonden zal worden, zo zal hij sterven. |
| | |
19 ἐν τῇ ὑπομονῇ ὑμῶν κτήσασθε τὰς ψυχὰς ὑμῶν. | | 19 Bezit uw zielen in uw lijdzaamheid. |
| | De grote verdrukking |
20 Ὅταν δὲ ἴδητε κυκλουμένην ὑπὸ στρατοπέδων τὴν Ἱερουσαλήμ, τότε γνῶτε ὅτι ἤγγικεν ἡ ἐρήμωσις αὐτῆς. | | 20 rMaar wanneer gij zien zult dat Jeruzalem van heirlegers omsingeld wordt, zo weet alsdan dat haar verwoesting nabijgekomen is. |
| r Dan. 9:27. Matth. 24:15. Mark. 13:14. |
| Dan. 9:27 En Hij zal velen het verbond versterken één week; en in de helft der week zal Hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste. Matth. 24:15 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats (die het leest, die merke daarop), Mark. 13:14 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan door den profeet Daniël gesproken is, staande waar het niet behoort (die het leest, die merke daarop), alsdan die in Judéa zijn, dat zij vlieden op de bergen. |
| | |
21 τότε οἱ ἐν τῇ Ἰουδαίᾳ φευγέτωσαν εἰς τὰ ὄρη· καὶ οἱ ἐν μέσῳ αὐτῆς ἐκχωρείτωσαν· καὶ οἱ ἐν ταῖς χώραις μὴ εἰσερχέσθωσαν εἰς αὐτήν. | | 21 Alsdan die in Judéa zijn, dat zij vlieden naar de bergen; en die in het midden van dezelve zijn, dat zij daar uittrekken; en die op de velden zijn, 22dat zij in dezelve niet komen. |
| 22 Namelijk in de stad van Jeruzalem. |
| | |
22 ὅτι ἡμέραι ἐκδικήσεως αὗταί εἰσι, τοῦ πληρωθῆναι πάντα τὰ γεγραμμένα. | | 22 Want deze zijn dagen der 23wrake, sopdat alles vervuld worde dat geschreven is. |
| 23 Namelijk Gods, over de hardnekkigheid van het Joodse volk. |
| s Dan. 9:26, 27. Matth. 24:15. Mark. 13:14. |
| Dan. 9:26 En na die twee en zestig weken zal de Messías uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn en
vastelijk besloten verwoestingen. Dan. 9:27 En Hij zal velen het verbond versterken één week; en in de helft der week zal Hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste. Matth. 24:15 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats (die het leest, die merke daarop), Mark. 13:14 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan door den profeet Daniël gesproken is, staande waar het niet behoort (die het leest, die merke daarop), alsdan die in Judéa zijn, dat zij vlieden op de bergen. |
| | |
23 οὐαὶ δὲ ταῖς ἐν γαστρὶ ἐχούσαις καὶ ταῖς θηλαζούσαις ἐν ἐκείναις ταῖς ἡμέραις· ἔσται γὰρ ἀνάγκη μεγάλη ἐπὶ τῆς γῆς, καὶ ὀργὴ ἐν τῷ λαῷ τούτῳ. | | 23 Doch 24wee den bevruchten en den zogenden vrouwen in die dagen; want er zal grote nood zijn in 25het land, en toorn over dit volk. |
| 24 Dit woord gebruikt Christus niet dreigende, zoals Hij doet tegen de farizeeën, Luk. 11:42, enz., maar haar beklagende vanwege de zwarigheden die haar alsdan zouden overkomen. |
| Luk. 11:42 Maar wee u, farizeeën, want gij vertiendt munte en ruit en alle moeskruid, en gij gaat voorbij het oordeel en de liefde Gods. Dit moest men doen en het andere niet nalaten. |
| 25 Gr. op de aarde. |
| | |
24 καὶ πεσοῦνται στόματι μαχαίρας, καὶ αἰχμαλωτισθήσονται εἰς πάντα τὰ ἔθνη· καὶ Ἱερουσαλὴμ ἔσται πατουμένη ὑπὸ ἐθνῶν, ἄχρι πληρωθῶσι καιροὶ ἐθνῶν. | | 24 En zij zullen vallen door de 26scherpte des zwaards, en gevankelijk weggevoerd worden onder alle volken; en Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, t27totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn. |
| 26 Gr. den mond. |
| t Rom. 11:25. |
| Rom. 11:25 Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. |
| 27 Namelijk bestemd tot de beroeping der heidenen, Rom. 11:25, na welker vervulling die dingen geschieden zullen die hierna volgen; of bestemd tot straf en wraak over de heidenen, wanneer de maat hunner zonden zal vervuld zijn. |
| Rom. 11:25 Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. |
| | Christus’ wederkomst |
25 καὶ ἔσται σημεῖα ἐν ἡλίῳ καὶ σελήνῃ καὶ ἄστροις, καὶ ἐπὶ τῆς γῆς συνοχὴ ἐθνῶν ἐν ἀπορίᾳ, ἠχούσης θαλάσσης καὶ σάλου, | | 25 vEn er zullen tekenen zijn in de zon en maan en sterren, en op de aarde benauwdheid der volken met twijfelmoedigheid, als de zee en watergolven 28groot geluid zullen geven, |
| v Jes. 13:10. Ez. 32:7. Joël 2:31; 3:15. Matth. 24:29. Mark. 13:24. Openb. 6:12. |
| Jes. 13:10 Want de sterren des hemels en zijn gesternten zullen hun licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden wanneer zij opgaan zal, en de maan zal haar licht niet laten schijnen. Ez. 32:7 En als Ik u zal uitblussen, zal Ik den hemel bedekken en zijn sterren zwart maken; Ik zal de zon met wolken bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten. Joël 2:31 De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag des HEEREN komt. Joël 3:15 De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken. Matth. 24:29 En terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden. Mark. 13:24 Maar in die dagen, na die verdrukking, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven. Openb. 6:12 En ik zag, toen Het het zesde zegel geopend had, en zie, er werd een grote aardbeving; en de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed. |
| 28 Gr. weerklank. |
| | |
26 ἀποψυχόντων ἀνθρώπων ἀπὸ φόβου καὶ προσδοκίας τῶν ἐπερχομένων τῇ οἰκουμένῃ· αἱ γὰρ δυνάμεις τῶν οὐρανῶν σαλευθήσονται. | | 26 En den mensen 29het hart zal bezwijken van vrees en verwachting der dingen die 30het aardrijk zullen overkomen; want de krachten der hemelen zullen 31bewogen worden. |
| 29 Of: de mensen den geest zullen geven, of mismoedig zullen worden. |
| 30 Gr. de bewoonde, namelijk aarde. |
| 31 Namelijk op en neder, gelijk de baren van de zee. Zie Matth. 24:29. |
| Matth. 24:29 En terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden. |
| | |
27 καὶ τότε ὄψονται τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου ἐρχόμενον ἐν νεφέλῃ μετὰ δυνάμεως καὶ δόξης πολλῆς. | | 27 xEn alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien komen in een wolk met 32grote kracht en 33heerlijkheid. |
| x Dan. 7:10. Matth. 16:27; 24:30; 25:31; 26:64. Mark. 13:26; 14:62. Hand. 1:11. 2 Thess. 1:10. Openb. 1:7. |
| Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Matth. 16:27 Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. Matth. 24:30 En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid. Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. Matth. 26:64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. Mark. 13:26 En alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien, komende in de wolken met grote kracht en heerlijkheid. Mark. 14:62 En Jezus zeide: Ik ben het; en gijlieden zult den Zoon des mensen zien zitten ter rechterhand der kracht Gods en komen met de wolken des hemels. Hand. 1:11 Welke ook zeiden: Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. 2 Thess. 1:10 Wanneer Hij zal gekomen zijn om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen, en wonderbaar te worden in allen die geloven (overmits onze getuigenis onder u is geloofd geworden) in dien dag. Openb. 1:7 Zie, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen. |
| 32 Gr. vele. |
| 33 Namelijk in Zijn hemelse majesteit, en vergezelschapt met de heilige engelen, Matth. 25:31. |
| Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. |
| | De uitspruitende vijgenboom |
28 ἀρχομένων δὲ τούτων γίνεσθαι, ἀνακύψατε καὶ ἐπάρατε τὰς κεφαλὰς ὑμῶν· διότι ἐγγίζει ἡ ἀπολύτρωσις ὑμῶν. | | 28 Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo 34ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, yomdat 35uw verlossing nabij is. |
| 34 Of: richt u op, namelijk van vreugde en verlangen, Matth. 24:33. |
| Matth. 24:33 Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult zien, zo weet dat het nabij is, voor de deur. |
| y Rom. 8:23. |
| Rom. 8:23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk
de verlossing onzes lichaams. |
| 35 Namelijk uw volkomen verlossing van alle kwaad, Rom. 8:23. |
| Rom. 8:23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk
de verlossing onzes lichaams. |
| | |
29 Καὶ εἶπε παραβολὴν αὐτοῖς, Ἴδετε τὴν συκῆν καὶ πάντα τὰ δένδρα· | | 29 zEn Hij zeide tot hen een gelijkenis: Ziet den vijgenboom en al de bomen. |
| z Matth. 24:32. Mark. 13:28. |
| Matth. 24:32 En leert van den vijgenboom deze gelijkenis: Wanneer zijn tak nu teer wordt en de bladeren uitspruiten, zo weet gij dat de zomer nabij is. Mark. 13:28 En leert van den vijgenboom deze gelijkenis: Wanneer nu zijn tak teer wordt en de bladeren uitspruiten, zo weet gij dat de zomer nabij is. |
| | |
30 ὅταν προβάλωσιν ἤδη, βλέποντες ἀφ’ ἑαυτῶν γινώσκετε ὅτι ἤδη ἐγγὺς τὸ θέρος ἐστίν. | | 30 Wanneer zij nu uitspruiten en gij dat ziet, zo weet gij uit uzelven dat de zomer nu nabij is. |
31 οὕτω καὶ ὑμεῖς, ὅταν ἴδητε ταῦτα γινόμενα, γινώσκετε ὅτι ἐγγύς ἐστιν ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ. | | 31 Alzo ook gij, wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, zo weet dat het 36Koninkrijk Gods nabij is. |
| 36 Namelijk der heerlijkheid. Zie 1 Kor. 15:24. 2 Tim. 4:18. |
| 1 Kor. 15:24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht. 2 Tim. 4:18 En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk. Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. |
| | |
32 ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι οὐ μὴ παρέλθῃ ἡ γενεὰ αὕτη, ἕως ἂν πάντα γένηται. | | 32 Voorwaar Ik zeg u, dat dit 37geslacht geenszins zal voorbijgaan, totdat alles zal geschied zijn. |
| 37 Namelijk van het Joodse volk. |
| | |
33 ὁ οὐρανὸς καὶ ἡ γῆ παρελεύσονται, οἱ δὲ λόγοι μου οὐ μὴ παρέλθωσι. | | 33 aDe hemel en de aarde zullen 38voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. |
| a Ps. 102:27. Jes. 51:6. Matth. 24:35. Hebr. 1:11. |
| Ps. 102:27 Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven, en zij alle zullen als een kleed verouden, Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn. Jes. 51:6 Heft ulieder ogen op naar den hemel en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouden, en haar inwoners zullen desgelijks sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn,
Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden. Matth. 24:35 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. Hebr. 1:11 Dezelve zullen vergaan, maar Gij blijft altijd; en zij zullen alle als een kleed verouden; |
| 38 Zie hiervan 2 Petr. 3:10. |
| 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. |
| | Aansporing tot waakzaamheid |
34 Προσέχετε δὲ ἑαυτοῖς, μήποτε βαρυνθῶσιν ὑμῶν αἱ καρδίαι ἐν κραιπάλῃ καὶ μέθῃ καὶ μερίμναις βιωτικαῖς, καὶ αἰφνίδιος ἐφ’ ὑμᾶς ἐπιστῇ ἡ ἡμέρα ἐκείνη· | | 34 bEn wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en 39zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome. |
| b Rom. 13:13. 1 Thess. 5:6. 1 Petr. 4:7. |
| Rom. 13:13 Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen, niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; 1 Thess. 5:6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchter zijn. 1 Petr. 4:7 En het einde aller dingen is nabij; zijt dan nuchter, en waakt in de gebeden. |
| 39 Namelijk al te grote of onmatige, die den mens verhinderen op de toekomst van Christus te wachten. |
| | |
35 ὡς παγὶς γὰρ ἐπελεύσεται ἐπὶ πάντας τοὺς καθημένους ἐπὶ πρόσωπον πάσης τῆς γῆς. | | 35 cWant gelijk een strik zal hij komen over al degenen die 40op den gansen aardbodem gezeten zijn. |
| c 1 Thess. 5:2. 2 Petr. 3:10. Openb. 3:3; 16:15. |
| 1 Thess. 5:2 Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen gelijk een dief in den nacht. 2 Petr. 3:10 Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. Openb. 3:3 Gedenk dan hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat ure Ik over u komen zal. Openb. 16:15 Zie, Ik kom als een dief. Zalig is hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele, en men zijn schaamte niet zie. |
| 40 Gr. op het aangezicht der ganse aarde. |
| | |
36 ἀγρυπνεῖτε οὖν ἐν παντὶ καιρῷ δεόμενοι, ἵνα καταξιωθῆτε ἐκφυγεῖν ταῦτα πάντα τὰ μέλλοντα γίνεσθαι, καὶ σταθῆναι ἔμπροσθεν τοῦ Υἱοῦ τοῦ ἀνθρώπου. | | 36 dWaakt dan te allen tijde, biddende dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden 41al deze dingen die geschieden zullen, en te 42staan voor den Zoon des mensen. |
| d Matth. 24:42; 25:13. Mark. 13:33. Luk. 12:40. 1 Thess. 5:6. |
| Matth. 24:42 Waakt dan, want gij weet niet in welke ure uw Heere komen zal. Matth. 25:13 Zo waakt dan; want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des mensen komen zal. Mark. 13:33 Ziet toe, waakt en bidt; want gij weet niet wanneer de tijd is. Luk. 12:40 Gij dan, zijt ook bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen. 1 Thess. 5:6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchter zijn. |
| 41 Dat is, al deze straffen en ellenden. |
| 42 Dat is, bestaan, en met vrijmoedigheid voor Hem verschijnen. |
| | |
37 Ἦν δὲ τὰς ἡμέρας ἐν τῷ ἱερῷ διδάσκων· τὰς δὲ νύκτας ἐξερχόμενος ηὐλίζετο εἰς τὸ ὄρος τὸ καλούμενον ἐλαιῶν. | | 37 eDes daags nu was Hij lerende in den tempel; maar des nachts ging Hij uit, en vernachtte op den berg genaamd den Olijfberg. |
| e Joh. 8:2. |
| Joh. 8:2 En des morgens vroeg kwam Hij wederom in den tempel, en al het volk kwam tot Hem; en nedergezeten zijnde, leerde Hij hen. |
| | |
38 καὶ πᾶς ὁ λαὸς ὤρθριζε πρὸς αὐτὸν ἐν τῷ ἱερῷ ἀκούειν αὐτοῦ. | | 38 En al het volk kwam des morgens vroeg tot Hem in den tempel om Hem te horen. |