Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Lukas 20 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Lukas 20

1 Christus van de overpriesters en farizeeën gevraagd zijnde uit wat macht Hij deze dingen deed, antwoordt met een wedervraag, vanwaar de doop van Johannes was. 9 Dreigt hun Gods straf door de gelijkenis van een wijngaard aan de landlieden verhuurd, die de dienstknechten van hun heer mishandelden en zijn zoon doodden. 20 Beantwoordt de vraag of het geoorloofd was den keizer schatting te geven. 27 Bewijst uit de wet van Mozes de opstanding der doden, tegen der sadduceeën voorstelling van zeven broeders die een zelfde vrouw gehad hadden. 41 Vraagt hoe Christus een Zoon van David is, daar David Hem zijn Heere noemt. 45 Waarschuwt het volk voor de eergierigheid en geveinsdheid der schriftgeleerden.
  
De vraag naar Jezus’ bevoegdheid
1 Καὶ ἐγένετο ἐν μιᾷ τῶν ἡμερῶν ἐκείνων, διδάσκοντος αὐτοῦ τὸν λαὸν ἐν τῷ ἱερῷ καὶ εὐαγγελιζομένου, ἐπέστησαν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ γραμματεῖς σὺν τοῖς πρεσβυτέροις, 1 ENa het geschiedde in een van die dagen, als Hij in den tempel het volk leerde en 1het Evangelie verkondigde, dat de overpriesters en schriftgeleerden met de ouderlingen daarover kwamen,
a Matth. 21:23. Mark. 11:27. Hand. 4:7; 7:27. verwijsteksten
1 Gr. evangeliseerde.
   
2 καὶ εἶπον πρὸς αὐτόν, λέγοντες, Εἰπὲ ἡμῖν, ἐν ποίᾳ ἐξουσίᾳ ταῦτα ποιεῖς, ἢ τίς ἐστιν ὁ δούς σοι τὴν ἐξουσίαν ταύτην; 2 En spraken tot Hem, zeggende: Zeg ons 2door wat 3macht Gij 4deze dingen doet; of wie Hij is Die U deze macht heeft gegeven.
2 Gr. in hoedanige.
3 Dat is, autoriteit.
4 Namelijk die in het voorgaande hoofdstuk verhaald worden.
   
3 ἀποκριθεὶς δὲ εἶπε πρὸς αὐτούς, Ἐρωτήσω ὑμᾶς κἀγὼ ἕνα λόγον, καὶ εἴπατέ μοι· 3 En Hij antwoordende zeide tot hen: Ik zal u ook 5één woord vragen; en zegt Mij:
5 Dat is, één ding of zaak. Hebr.
   
4 Τὸ βάπτισμα Ἰωάννου ἐξ οὐρανοῦ ἦν, ἢ ἐξ ἀνθρώπων; 4 6De doop van Johannes, was die 7uit den hemel of uit de mensen?
6 Zie hiervan de aant. op Matth. 21:25. verwijsteksten
7 Dat is, van God; gelijk Luk. 15:18. verwijsteksten
   
5 οἱ δὲ συνελογίσαντο πρὸς ἑαυτούς, λέγοντες ὅτι Ἐὰν εἴπωμεν, Ἐξ οὐρανοῦ, ἐρεῖ, Διατί οὖν οὐκ ἐπιστεύσατε αὐτῷ; 5 En zij overlegden 8onder elkander, zeggende: Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij zeggen: Waarom hebt gij dan hem niet geloofd?
8 Of: bij zichzelven.
   
6 ἐὰν δὲ εἴπωμεν, Ἐξ ἀνθρώπων, πᾶς ὁ λαὸς καταλιθάσει ἡμᾶς· πεπεισμένος γάρ ἐστιν Ἰωάννην προφήτην εἶναι. 6 En indien wij zeggen: Uit de mensen, zo zal ons al het volk stenigen; want zij houden voor zeker dat Johannes een profeet was.
7 καὶ ἀπεκρίθησαν μὴ εἰδέναι πόθεν. 7 En zij antwoordden dat zij niet wisten vanwaar 9die was.
9 Namelijk de doop van Johannes.
   
8 καὶ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Οὐδὲ ἐγὼ λέγω ὑμῖν ἐν ποίᾳ ἐξουσίᾳ ταῦτα ποιῶ. 8 En Jezus zeide tot hen: Zo zeg Ik u ook niet, 10door wat macht Ik deze dingen doe.
10 Gr. in.
  
De boze wijngaardeniers
9 Ἤρξατο δὲ πρὸς τὸν λαὸν λέγειν τὴν παραβολὴν ταύτην· Ἄνθρωπός τις ἐφύτευσεν ἀμπελῶνα, καὶ ἐξέδοτο αὐτὸν γεωργοῖς, καὶ ἀπεδήμησε χρόνους ἱκανούς· 9 bEn Hij begon tot het volk 11deze gelijkenis te zeggen: Een zeker mens plantte een wijngaard, en hij verhuurde dien aan landlieden, en trok 12een langen tijd buitenslands.
b Ps. 80:9. Jes. 5:1. Jer. 2:21; 12:10. Matth. 21:33. Mark. 12:1. verwijsteksten
11 Van deze gelijkenis zie de verklaring Matth. 21:33. verwijsteksten
12 Gr. genoegzame of tamelijke tijden.
   
10 καὶ ἐν καιρῷ ἀπέστειλε πρὸς τοὺς γεωργοὺς δοῦλον, ἵνα ἀπὸ τοῦ καρποῦ τοῦ ἀμπελῶνος δῶσιν αὐτῷ· οἱ δὲ γεωργοὶ δείραντες αὐτὸν ἐξαπέστειλαν κενόν. 10 En als het 13de tijd was, zond hij tot de landlieden een dienstknecht, opdat zij hem van de vrucht des wijngaards geven zouden; maar de landlieden sloegen denzelven en zonden hem ledig heen.
13 Namelijk dat de vruchten rijp zijnde ingezameld worden. Zie Matth. 21:34. verwijsteksten
   
11 καὶ προσέθετο πέμψαι ἕτερον δοῦλον· οἱ δὲ κἀκεῖνον δείραντες καὶ ἀτιμάσαντες, ἐξαπέστειλαν κενόν. 11 En 14wederom zond hij nog een anderen dienstknecht; maar ook dien geslagen en smadelijk behandeld hebbende, zonden zij hem ledig heen.
14 Gr. En hij deed daartoe, en zond. Hebr. Gelijk ook in het volgende vers.
   
12 καὶ προσέθετο πέμψαι τρίτον· οἱ δὲ καὶ τοῦτον τραυματίσαντες ἐξέβαλον. 12 En wederom zond hij nog een derden; maar zij verwondden ook dezen, en wierpen hem uit.
13 εἶπε δὲ ὁ κύριος τοῦ ἀμπελῶνος, Τί ποιήσω; πέμψω τὸν υἱόν μου τὸν ἀγαπητόν· ἴσως τοῦτον ἰδόντες ἐντραπήσονται. 13 En de heer des wijngaards zeide: 15Wat zal ik doen? Ik zal mijn geliefden zoon zenden; mogelijk dezen ziende, zullen zij hem ontzien.
15 Dit zijn woorden uitdrukkende niet enige twijfeling, maar naar menselijke wijze van spreken een grote genegenheid om hen terecht te brengen; gelijk Hos. 6:4. verwijsteksten
   
14 ἰδόντες δὲ αὐτὸν οἱ γεωργοὶ διελογίζοντο πρὸς ἑαυτούς, λέγοντες, Οὗτός ἐστιν ὁ κληρονόμος· δεῦτε, ἀποκτείνωμεν αὐτόν, ἵνα ἡμῶν γένηται ἡ κληρονομία. 14 Maar als de landlieden hem zagen, overlegden zij onder elkander en zeiden: cDeze is de erfgenaam; dkomt, laat ons hem doden, opdat de erfenis onze worde.
c Ps. 2:8. Hebr. 1:2. verwijsteksten
d Gen. 37:18. Ps. 2:1. Matth. 26:3; 27:1. Joh. 11:53. verwijsteksten
   
15 καὶ ἐκβαλόντες αὐτὸν ἔξω τοῦ ἀμπελῶνος, ἀπέκτειναν. τί οὖν ποιήσει αὐτοῖς ὁ κύριος τοῦ ἀμπελῶνος; 15 En als zij hem buiten den wijngaard uitgeworpen hadden, doodden zij hem. Wat zal dan de heer des wijngaards hun doen?
16 ἐλεύσεται καὶ ἀπολέσει τοὺς γεωργοὺς τούτους, καὶ δώσει τὸν ἀμπελῶνα ἄλλοις. ἀκούσαντες δὲ εἶπον, Μὴ γένοιτο. 16 Hij zal komen en deze landlieden verderven, en zal den wijngaard aan 16anderen geven. En als zij dat hoorden, zeiden zij: 17Dat zij verre.
16 Namelijk den heidenen, Matth. 21:43. verwijsteksten
17 Namelijk dat wij den zoon zouden doden, en dat ons zulks zou overkomen, als Gij hier zegt.
   
17 ὁ δὲ ἐμβλέψας αὐτοῖς εἶπε, Τί οὖν ἐστι τὸ γεγραμμένον τοῦτο, Λίθον ὃν ἀπεδοκίμασαν οἱ οἰκοδομοῦντες, οὗτος ἐγενήθη εἰς κεφαλὴν γωνίας; 17 Maar Hij zag hen aan, en zeide: Wat is dan dit, hetwelk egeschreven staat: 18De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is tot een Hoofd des hoeks geworden?
e Ps. 118:22. Jes. 8:14; 28:16. Matth. 21:42. Mark. 12:10. Hand. 4:11. Rom. 9:33. 1 Petr. 2:4, 7. verwijsteksten
18 Zie de aantt. op Matth. 21:42. verwijsteksten
   
18 πᾶς ὁ πεσὼν ἐπ’ ἐκεῖνον τὸν λίθον συνθλασθήσεται· ἐφ’ ὃν δ’ ἂν πέσῃ, λικμήσει αὐτόν. 18 fEen iegelijk die 19op dien Steen valt, zal verpletterd worden, gen 20op wien Hij valt, dien zal Hij vermorzelen.
f Jes. 8:15. Zach. 12:3. verwijsteksten
19 Dat is, die zich aan Hem stoten en Hem ongehoorzaam zijn, 1 Petr. 2:7, 8. verwijsteksten
g Dan. 2:34. verwijsteksten
20 Namelijk door de zwaarte van Zijn oordeel en straf, Ps. 2:9. verwijsteksten
   
19 Καὶ ἐζήτησαν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ γραμματεῖς ἐπιβαλεῖν ἐπ’ αὐτὸν τὰς χεῖρας ἐν αὐτῇ τῇ ὥρᾳ, καὶ ἐφοβήθησαν τὸν λαόν· ἔγνωσαν γὰρ ὅτι πρὸς αὐτοὺς τὴν παραβολὴν ταύτην εἶπε. 19 En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten te dierzelver ure de handen aan Hem te slaan, maar zij vreesden het volk; want zij verstonden dat Hij deze gelijkenis tegen hen gesproken had.
  
De belasting aan den keizer
20 καὶ παρατηρήσαντες ἀπέστειλαν ἐγκαθέτους, ὑποκρινομένους ἑαυτοὺς δικαίους εἶναι, ἵνα ἐπιλάβωνται αὐτοῦ λόγου, εἰς τὸ παραδοῦναι αὐτὸν τῇ ἀρχῇ καὶ τῇ ἐξουσίᾳ τοῦ ἡγεμόνος. 20 hEn zij namen Hem waar, en zonden 21verspieders uit, die zichzelven veinsden 22rechtvaardig te zijn, opdat zij Hem in Zijn rede 23vangen mochten, om Hem aan de heerschappij en de macht des stadhouders over te leveren.
h Matth. 22:16. Mark. 12:13. verwijsteksten
21 Of: lagenleggers.
22 Dat is, als die oprechtelijk met Hem wilden handelen, en niet gaarne zouden iets doen of lijden dat onrecht ware, of tegen Gods bevel.
23 Dat is, betrappen, of achterhalen, of Zijn rede berispen.
   
21 καὶ ἐπηρώτησαν αὐτόν, λέγοντες, Διδάσκαλε, οἴδαμεν ὅτι ὀρθῶς λέγεις καὶ διδάσκεις, καὶ οὐ λαμβάνεις πρόσωπον, ἀλλ’ ἐπ’ ἀληθείας τὴν ὁδὸν τοῦ Θεοῦ διδάσκεις. 21 En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wij weten dat Gij recht spreekt en leert, en 24den persoon niet aanneemt, maar den weg Gods leert in der waarheid.
24 Gr. aangezicht. Zie de verklaring Matth. 22:16. verwijsteksten
   
22 ἔξεστιν ἡμῖν Καίσαρι φόρον δοῦναι, ἢ οὔ; 22 Is het 25ons geoorloofd den keizer schatting te geven of niet?
25 Namelijk wij, die Joden en Gods volk zijn, aan een heidensen keizer. Van deze schatting zie Matth. 17:24. verwijsteksten
   
23 κατανοήσας δὲ αὐτῶν τὴν πανουργίαν, εἶπε πρὸς αὐτούς, Τί με πειράζετε; 23 En Hij hun arglistigheid bemerkende, zeide tot hen: Wat verzoekt gij Mij?
24 ἐπιδείξατέ μοι δηνάριον· τίνος ἔχει εἰκόνα καὶ ἐπιγραφήν; ἀποκριθέντες δὲ εἶπον, Καίσαρος. 24 Toont Mij een 26penning; wiens beeld en opschrift heeft hij? En zij antwoordende zeiden: Des keizers.
26 Gr. denarius, waarvan zie Matth. 22:19. verwijsteksten
   
25 ὁ δὲ εἶπεν αὐτοῖς, Ἀπόδοτε τοίνυν τὰ Καίσαρος Καίσαρι, καὶ τὰ τοῦ Θεοῦ τῷ Θεῷ. 25 En Hij zeide tot hen: iGeeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.
i Matth. 17:25; 22:21. Rom. 13:7. verwijsteksten
   
26 καὶ οὐκ ἴσχυσαν ἐπιλαβέσθαι αὐτοῦ ῥήματος ἐναντίον τοῦ λαοῦ· καὶ θαυμάσαντες ἐπὶ τῇ ἀποκρίσει αὐτοῦ, ἐσίγησαν. 26 En zij konden Hem in Zijn woord niet 27vatten voor het volk; en zich verwonderende over Zijn antwoord, zwegen zij stil.
27 Of: betrappen, achterhalen. Of: Zijn woord berispen.
  
De sadduceeën en de opstanding
27 Προσελθόντες δέ τινες τῶν Σαδδουκαίων, οἱ ἀντιλέγοντες ἀνάστασιν μὴ εἶναι, ἐπηρώτησαν αὐτόν, 27 kEn tot Hem kwamen sommigen der 28sadduceeën, welke 29tegensprekende zeggen dat er geen opstanding is, en vraagden Hem,
k Matth. 22:23. Mark. 12:18. Hand. 23:8. verwijsteksten
28 Van de sekte der sadduceeën zie breder Hand. 23:8. verwijsteksten
29 Gr. tegenspreken, namelijk de rechte leer van dit artikel.
   
28 λέγοντες, Διδάσκαλε, Μωσῆς ἔγραψεν ἡμῖν, ἐάν τινος ἀδελφὸς ἀποθάνῃ ἔχων γυναῖκα, καὶ οὗτος ἄτεκνος ἀποθάνῃ, ἵνα λάβῃ ὁ ἀδελφὸς αὐτοῦ τὴν γυναῖκα, καὶ ἐξαναστήσῃ σπέρμα τῷ ἀδελφῷ αὐτοῦ. 28 Zeggende: Meester, lMozes heeft ons 30geschreven: Zo iemands broeder sterft, die een vrouw heeft, en hij sterft zonder kinderen, dat zijn broeder de vrouw nemen zal en zijn broeder 31zaad verwekken.
l Deut. 25:5. verwijsteksten
30 Dat is, in zijn Schriften bevolen, Deut. 25:5. verwijsteksten
31 Dat is, een zoon bij haar gewinnen, die den naam van den eersten broeder zou dragen en zijn erfgenaam zijn.
   
29 ἑπτὰ οὖν ἀδελφοὶ ἦσαν· καὶ ὁ πρῶτος λαβὼν γυναῖκα ἀπέθανεν ἄτεκνος· 29 Er waren nu zeven broeders; en de eerste nam een vrouw, en hij stierf zonder kinderen.
30 καὶ ἔλαβεν ὁ δεύτερος τὴν γυναῖκα, καὶ οὗτος ἀπέθανεν ἄτεκνος. 30 En de tweede nam die vrouw, en ook deze stierf zonder kinderen.
31 καὶ ὁ τρίτος ἔλαβεν αὐτήν. ὡσαύτως δὲ καὶ οἱ ἑπτά· *καὶ οὐ κατέλιπον τέκνα, καὶ ἀπέθανον.
* καὶ οὐ B-edd, Elz, Sc | οὐ St, B-edd, M
31 En de derde nam dezelve vrouw, en desgelijks ook 32de zeven, en hebben geen kinderen nagelaten, en zijn gestorven.
32 Dat is, de andere vier tot zeven toe.
   
32 *ὕστερον δὲ πάντων ἀπέθανε καὶ ἡ γυνή.
* ὕστερον δὲ St, B, Elz, M | ὕστερον Sc
32 En ten laatste na allen stierf ook de vrouw.
33 ἐν τῇ οὖν ἀναστάσει, τίνος αὐτῶν γίνεται γυνή; οἱ γὰρ ἑπτὰ ἔσχον αὐτὴν γυναῖκα. 33 In de opstanding dan, wiens vrouw van dezen zal zij zijn? Want die zeven hebben dezelve tot een vrouw gehad.
34 καὶ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς ὁ Ἰησοῦς, Οἱ υἱοὶ τοῦ αἰῶνος τούτου γαμοῦσι καὶ ἐκγαμίσκονται· 34 En Jezus antwoordende zeide tot hen: De kinderen 33dezer eeuw trouwen en worden ten huwelijk uitgegeven;
33 Door dezen worden verstaan niet de wereldse mensen, gelijk Luk. 16:8, maar degenen die in deze wereld leven. Want het huwelijk is eerlijk onder allen, Hebr. 13:4. verwijsteksten
   
35 οἱ δὲ καταξιωθέντες τοῦ αἰῶνος ἐκείνου τυχεῖν καὶ τῆς ἀναστάσεως τῆς ἐκ νεκρῶν οὔτε γαμοῦσιν οὔτε ἐκγαμίσκονται· 35 Maar die waardig zullen 34geacht zijn 35die eeuw te verwerven en de opstanding uit de doden, zullen noch trouwen noch ten huwelijk uitgegeven worden.
34 Namelijk van God uit genade, 2 Thess. 1:5, 11. Alzo wordt dit woord ook genomen in Luk. 21:36. verwijsteksten
35 Dat is, het eeuwige leven en de opstanding ter heerlijkheid in de toekomende eeuw. Want de goddelozen zullen ook opstaan, maar ter verdoemenis, Joh. 5:29. verwijsteksten
   
36 οὔτε γὰρ ἀποθανεῖν ἔτι δύνανται· ἰσάγγελοι γάρ εἰσι, καὶ υἱοί εἰσι τοῦ Θεοῦ, τῆς ἀναστάσεως υἱοὶ ὄντες. 36 Want zij kunnen niet meer sterven, want zij zijn mden engelen gelijk; en zij zijn 36kinderen Gods, dewijl zij kinderen der opstanding zijn.
m 1 Joh. 3:2. verwijsteksten
36 Namelijk geopenbaard in heerlijkheid, dewijl zij de zalige opstanding deelachtig zijn. Zie 1 Joh. 3:2. verwijsteksten
   
37 ὅτι δὲ ἐγείρονται οἱ νεκροί, καὶ Μωσῆς ἐμήνυσεν ἐπὶ τῆς βάτου, ὡς λέγει Κύριον τὸν Θεὸν Ἀβραὰμ καὶ τὸν Θεὸν Ἰσαὰκ καὶ τὸν Θεὸν Ἰακώβ. 37 En dat de doden opgewekt zullen worden, heeft ook 37Mozes 38aangewezen bij het doornbos, 39als hij nden Heere noemt den God Abrahams en den God Izaks en den God Jakobs.
37 Christus bewijst de opstanding der doden uit de Schriften van Mozes, omdat de sadduceeën dezelve daartegen hadden voorgebracht.
38 Of: te kennen gegeven, getoond, namelijk in de beschrijving van de verschijning des Heeren in het doornbos.
39 Van de kracht van deze sluitrede zie Matth. 22:32. verwijsteksten
n Ex. 3:6. Hand. 7:32. Hebr. 11:16. verwijsteksten
   
38 Θεὸς δὲ οὐκ ἔστι νεκρῶν, ἀλλὰ ζώντων· πάντες γὰρ αὐτῷ ζῶσιν. 38 God nu is niet een God der doden, maar der levenden; want 40zij leven Hem allen.
40 Namelijk niet alleen naar de ziel, die onsterfelijk is, maar ook naar het lichaam; omdat hetzelve weder opgewekt zal worden, en bij God alle toekomende dingen alrede als tegenwoordig zijn, Rom. 4:17. verwijsteksten
   
39 ἀποκριθέντες δέ τινες τῶν γραμματέων εἶπον, Διδάσκαλε, καλῶς εἶπας. 39 En sommigen der schriftgeleerden antwoordende, zeiden: Meester, Gij hebt wel gezegd.
40 Οὐκέτι δὲ ἐτόλμων ἐπερωτᾷν αὐτὸν οὐδέν. 40 En 41zij durfden Hem niet meer iets vragen.
41 Namelijk de schriftgeleerden. Zie Mark. 12:34. verwijsteksten
  
Christus Davids Zoon en Heere
41 Εἶπε δὲ πρὸς αὐτούς, Πῶς λέγουσι τὸν Χριστὸν Υἱὸν Δαβὶδ εἶναι; 41 oEn Hij zeide tot hen: Hoe zeggen zij dat de Christus Davids Zoon is?
o Matth. 22:42. Mark. 12:35. verwijsteksten
   
42 καὶ αὐτὸς Δαβὶδ λέγει ἐν βίβλῳ ψαλμῶν, Εἶπεν ὁ Κύριος τῷ Κυρίῳ μου, Κάθου ἐκ δεξιῶν μου, 42 En David zelf zegt in het boek der Psalmen: pDe Heere heeft gezegd tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand,
p Ps. 110:1. Hand. 2:34. 1 Kor. 15:25. Hebr. 1:13; 10:13. verwijsteksten
   
43 ἕως ἂν θῶ τοὺς ἐχθρούς σου ὑποπόδιον τῶν ποδῶν σου. 43 Totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.
44 Δαβὶδ οὖν Κύριον αὐτὸν καλεῖ, καὶ πῶς Υἱὸς αὐτοῦ ἐστιν; 44 David dan noemt Hem zijn Heere; en 42hoe is Hij zijn Zoon?
42 Dat is, indien Hij alleen een zoon van David, dat is, een bloot mens uit David is, hoe noemt Hem dan David, die een soevereine koning was en geen heer boven zich erkende dan God alleen, zijn Heere? Waarop zij niet konden antwoorden, omdat zij den Messias niet hielden waarachtig God te zijn.
  
Geveinsdheid der schriftgeleerden
45 Ἀκούοντος δὲ παντὸς τοῦ λαοῦ, εἶπε τοῖς μαθηταῖς αὐτοῦ, 45 En daar al het volk het hoorde, zeide Hij tot Zijn discipelen:
46 Προσέχετε ἀπὸ τῶν γραμματέων τῶν θελόντων περιπατεῖν ἐν στολαῖς, καὶ φιλούντων ἀσπασμοὺς ἐν ταῖς ἀγοραῖς, καὶ πρωτοκαθεδρίας ἐν ταῖς συναγωγαῖς, καὶ πρωτοκλισίας ἐν τοῖς δείπνοις· 46 qWacht u van de schriftgeleerden, die daar willen wandelen in 43lange klederen, en beminnen de groetingen op de markten, en de voorgestoelten in de synagogen, en de vooraanzittingen in de 44maaltijden;
q Matth. 23:5, 6. Mark. 12:38, 39. Luk. 11:43. verwijsteksten
43 Gr. stolais. Zie Mark. 12:38. verwijsteksten
44 Gr. avondmalen.
   
47 οἳ κατεσθίουσι τὰς οἰκίας τῶν χηρῶν, καὶ προφάσει *μακρὰ προσεύχονται. οὗτοι λήψονται περισσότερον κρίμα.
* μακρὰ B, Elz, Sc M | μακρᾷ St
47 rDie der weduwen 45huizen opeten, en onder een schijn lange gebeden doen; dezen zullen 46zwaarder 47oordeel ontvangen.
r Matth. 23:14. Mark. 12:40. 2 Tim. 3:6. Tit. 1:11. verwijsteksten
45 Dat is, de middelen waardoor zij haar huisgezinnen zouden onderhouden.
46 Gr. overvloediger.
47 Dat is, straf in het oordeel.

Einde Lukas 20