Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)
1 Christus wordt te Bethlehem geboren. 8 En Zijn geboorte door een engel aan de herders bekendgemaakt. 13 Waarover de hemelse heirscharen met een lofzang God prijzen. 15 De herders gaan naar Bethlehem om het Kind te zien, en verbreid hebbende hetgeen hun daarvan gezegd was, keren wederom. 21 Het Kindeken wordt besneden en JEZUS genaamd. 22 Den Heere in den tempel voorgesteld. 25 Alwaar Hem Simeon ontvangt in zijn armen, en na een lofzang van Hem profeteert. 36 Desgelijks doet ook Anna, de profetes. 41 Christus twaalf jaren oud zijnde, reist met Zijn ouders naar Jeruzalem. 45 Wordt van hen gevonden in den tempel onder de leraars. 51 Keert wederom naar Nazareth, en is Zijn ouders onderdanig, en neemt toe in wijsheid, grootte en genade. |
| | De geboorte van Jezus |
1 Ἐγένετο δὲ ἐν ταῖς ἡμέραις ἐκείναις, ἐξῆλθε δόγμα παρὰ Καίσαρος Αὐγούστου, ἀπογράφεσθαι πᾶσαν τὴν οἰκουμένην. | | 1 EN het geschiedde 1in diezelve dagen, dat er een gebod uitging van den keizer 2Augustus, dat 3de gehele wereld 4beschreven zou worden. |
| 1 Namelijk terwijl Maria zwanger ging. |
| 2 Deze was de tweede Romeinse keizer, volgende op Julius Caesar, den eersten; en onder zijn regering was het Romeinse rijk in zijn meeste kracht en rust. Heeft geregeerd omtrent zes en vijftig jaren, en dit is geschied omtrent het twee en veertigste jaar van zijn keizerrijk. |
| 3 Gr. al het bewoonde, namelijk aardrijk; hetwelk verstaan moet worden zover zich het Romeinse rijk toen uitstrekte. |
| 4 Namelijk om daaruit te weten de menigte der onderdanen van het Romeinse rijk en hun vermogen, opdat eenieder naar hetzelve zou mogen geschat worden. |
| | |
2 αὕτη ἡ ἀπογραφὴ πρώτη ἐγένετο ἡγεμονεύοντος τῆς Συρίας Κυρηνίου. | | 2 Deze 5eerste beschrijving geschiedde als 6Cyrénius over Syrië stadhouder was. |
| 5 Deze beschrijving wordt de eerste genaamd ten aanzien van nog een tweede, die daarna geschied is, waarvan gewag gemaakt wordt Hand. 5:37, en bij Josephus, Oudheden, boek 18, hfdst. 1. |
| Hand. 5:37 Na hem stond op Judas, de Galileeër, in de dagen der beschrijving, en maakte veel volk afvallig achter zich; en deze is ook vergaan, en allen die hem gehoor gaven, zijn verstrooid geworden. |
| 6 Deze wordt in de Romeinse historiën genaamd Quirinus, die stadhouder was over gans Syrië, waarvan Judea toentertijd een deel was. |
| | |
3 καὶ ἐπορεύοντο πάντες ἀπογράφεσθαι, ἕκαστος εἰς τὴν ἰδίαν πόλιν. | | 3 En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar 7zijn eigen stad. |
| 7 Namelijk vanwaar hij afkomstig was en waar zijn geslacht woonde. |
| | |
4 ἀνέβη δὲ καὶ Ἰωσὴφ ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας, ἐκ πόλεως Ναζαρέθ, εἰς τὴν Ἰουδαίαν, εἰς πόλιν Δαβίδ, ἥτις καλεῖται Βηθλεέμ (διὰ τὸ εἶναι αὐτὸν ἐξ οἴκου καὶ πατριᾶς Δαβίδ), | | 4 En Jozef ging ook op, van Galiléa, uit de stad Nazareth, naar Judéa, atot de stad Davids, die b8Bethlehem genaamd wordt (omdat hij uit het chuis en geslacht Davids was), |
| a Joh. 7:42. |
| Joh. 7:42 Zegt de Schrift niet dat de Christus komen zal uit den zade Davids, en van het vlek Bethlehem, waar David was? |
| b 1 Sam. 16:4, enz. |
| 1 Sam. 16:4 Samuël nu deed hetgeen de HEERE gesproken had en hij kwam te Bethlehem. Toen kwamen de oudsten der stad bevende hem tegemoet en zeiden: Is uw komst met vrede? |
| 8 Van deze stad zie Micha 5:1. Matth. 2:1, en wordt Davids stad genaamd, omdat David daar geboren en opgevoed was, 1 Sam. 17:12. Joh. 7:42. |
| Micha 5:1 EN gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen Die een Heerser zal zijn in Israël en Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid. Matth. 2:1 TOEN nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judéa, in de dagen van den koning Herodes, zie, enige wijzen van het oosten zijn te Jeruzalem aangekomen, 1 Sam. 17:12 David nu was de zoon van den Efrathischen man van Bethlehem-Juda, wiens naam was Isaï en die
acht zonen had; en in de dagen van Saul was hij een man, oud, afgaande onder de mannen. Joh. 7:42 Zegt de Schrift niet dat de Christus komen zal uit den zade Davids, en van het vlek Bethlehem, waar David was? |
| c Matth. 1:1. |
| Matth. 1:1 HET boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den Zoon van Abraham. |
| | |
5 ἀπογράψασθαι σὺν Μαριὰμ τῇ μεμνηστευμένῃ αὐτῷ γυναικί, οὔσῃ ἐγκύῳ. | | 5 Om beschreven te worden met Maria, zijn 9ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was. |
| 9 Het is wel gelofelijk dat Jozef haar nu al tot zich genomen had, volgens het bevel van den engel, Matth. 1:20, maar wordt evenwel hier nog genaamd ondertrouwde, omdat zij met hem alzo leefde, alsof zij maar ondertrouwd ware geweest. |
| Matth. 1:20 En alzo hij deze dingen in den zin had, zie, de engel des Heeren verscheen hem in den droom, zeggende: Jozef, gij zone Davids, zijt niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want Hetgeen in haar ontvangen is, Dat is uit den Heiligen Geest. |
| | |
6 ἐγένετο δὲ ἐν τῷ εἶναι αὐτοὺς ἐκεῖ, ἐπλήσθησαν αἱ ἡμέραι τοῦ τεκεῖν αὐτήν. | | 6 En het geschiedde als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou. |
7 καὶ ἔτεκε τὸν Υἱὸν αὐτῆς τὸν πρωτότοκον, καὶ ἐσπαργάνωσεν αὐτόν, καὶ ἀνέκλινεν αὐτὸν ἐν τῇ φάτνῃ, διότι οὐκ ἦν αὐτοῖς τόπος ἐν τῷ καταλύματι. | | 7 En zij dbaarde haar 10eerstgeboren Zoon en wond Hem in 11doeken en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg. |
| d Matth. 1:25. |
| Matth. 1:25 En bekende haar niet, totdat zij dezen haar eerstgeboren Zoon gebaard had, en heette Zijn Naam JEZUS. |
| 10 Zie hiervan Matth. 1:25. |
| Matth. 1:25 En bekende haar niet, totdat zij dezen haar eerstgeboren Zoon gebaard had, en heette Zijn Naam JEZUS. |
| 11 Gr. windelen. |
| | |
8 Καὶ ποιμένες ἦσαν ἐν τῇ χώρᾳ τῇ αὐτῇ ἀγραυλοῦντες καὶ φυλάσσοντες φυλακὰς τῆς νυκτὸς ἐπὶ τὴν ποίμνην αὐτῶν. | | 8 En er waren herders in diezelve landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde. |
9 καὶ ἰδού, ἄγγελος Κυρίου ἐπέστη αὐτοῖς, καὶ δόξα Κυρίου περιέλαμψεν αὐτούς· καὶ ἐφοβήθησαν φόβον μέγαν. | | 9 En zie, een engel des Heeren 12stond bij hen, en de 13heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. |
| 12 Namelijk onverwacht en haastelijk, gelijk het Griekse woord medebrengt. |
| 13 Dat is, een Goddelijke glans en klaarheid. |
| | |
10 καὶ εἶπεν αὐτοῖς ὁ ἄγγελος, Μὴ φοβεῖσθε· ἰδοὺ γάρ, εὐαγγελίζομαι ὑμῖν χαρὰν μεγάλην, ἥτις ἔσται παντὶ τῷ λαῷ· | | 10 En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want zie, ik 14verkondig u grote blijdschap, die 15al den volke wezen zal; |
| 14 Gr. evangeliseer, dat is, verkondig blijde tijding. |
| 15 Namelijk Gods volk. Zie Matth. 1:21. |
| Matth. 1:21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. |
| | |
11 ὅτι ἐτέχθη ὑμῖν σήμερον Σωτήρ, ὅς ἐστι Χριστὸς Κύριος, ἐν πόλει Δαβίδ. | | 11 Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, Welke is 16Christus de Heere, in de stad Davids. |
| 16 Of: de Gezalfde. |
| | |
12 καὶ τοῦτο ὑμῖν τὸ σημεῖον· εὑρήσετε βρέφος ἐσπαργανωμένον, κείμενον ἐν τῇ φάτνῃ. | | 12 En dit zal u 17het teken zijn: Gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe. |
| 17 Namelijk waaraan gij het Kindeken kennen zult, en bevinden waar te zijn, wat ik u verkondig. |
| | |
13 καὶ ἐξαίφνης ἐγένετο σὺν τῷ ἀγγέλῳ πλῆθος στρατιᾶς οὐρανίου, αἰνούντων τὸν Θεόν, καὶ λεγόντων, | | 13 En van stonden aan was daar met den engel eeen menigte des hemelsen 18heirlegers, prijzende God en zeggende: |
| e Dan. 7:10. Openb. 5:11. |
| Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Openb. 5:11 En ik zag, en ik hoorde een stem veler engelen rondom den troon en de dieren en de ouderlingen; en hun getal was tienduizendmaal tienduizenden en duizendmaal duizenden; |
| 18 Dat is, der engelen, die als een heir des Heeren zijn, door welke Hij de vromen beschermt en de kwaden straft, Ps. 34:8; 103:21. |
| Ps. 34:8 Cheth. De engel des HEEREN legert zich rondom degenen die Hem vrezen, en rukt hen uit. Ps. 103:21 Looft den HEERE, al Zijn heirscharen, gij Zijn dienaars, die Zijn welbehagen doet. |
| | |
14 Δόξα ἐν ὑψίστοις Θεῷ, καὶ ἐπὶ γῆς εἰρήνη· ἐν ἀνθρώποις εὐδοκία. | | 14 19Ere zij God in de hoogste hemelen, fen 20vrede op aarde, in de mensen 21een welbehagen. |
| 19 Of: heerlijkheid. |
| f Jes. 57:19. Ef. 2:17. |
| Jes. 57:19 Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede dengenen die verre zijn, en dengenen die nabij zijn, zegt de HEERE, en Ik zal hen genezen. Ef. 2:17 En komende, heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u die verre waart en dien die nabij waren. |
| 20 Namelijk met God, Rom. 5:1. |
| Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; |
| 21 Dat is, het welbehagen Gods worde door Hem aan de mensen vervuld, 2 Thess. 1:11. Anders: des welbehagens, dat is, in de mensen die God naar Zijn welbehagen heeft uitverkoren, Ef. 1:5. |
| 2 Thess. 1:11 Waarom wij ook altijd bidden voor u, dat onze God u waardig achte der roeping en vervulle al het welbehagen Zijner goedheid, en het werk des geloofs met kracht; Ef. 1:5 Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil; |
| | |
15 Καὶ ἐγένετο, ὡς ἀπῆλθον ἀπ’ αὐτῶν εἰς τὸν οὐρανὸν οἱ ἄγγελοι, καὶ οἱ ἄνθρωποι οἱ ποιμένες εἶπον πρὸς ἀλλήλους, Διέλθωμεν δὴ ἕως Βηθλεέμ, καὶ ἴδωμεν τὸ ῥῆμα τοῦτο τὸ γεγονός, ὃ ὁ Κύριος ἐγνώρισεν ἡμῖν. | | 15 En het geschiedde als de engelen van hen 22weggevaren waren naar den hemel, dat 23de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan tot Bethlehem en laat ons zien 24het woord dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft kond gedaan. |
| 22 Gr. weggegaan. |
| 23 Gr. de mensen, de herders. |
| 24 Dat is, de gehele zaak. Hebr. |
| | |
16 καὶ ἦλθον σπεύσαντες, καὶ ἀνεῦρον τήν τε Μαριὰμ καὶ τὸν Ἰωσήφ, καὶ τὸ βρέφος κείμενον ἐν τῇ φάτνῃ. | | 16 En zij kwamen met haast en vonden Maria en Jozef, en het Kindeken liggende in de kribbe. |
17 ἰδόντες δὲ διεγνώρισαν περὶ τοῦ ῥήματος τοῦ λαληθέντος αὐτοῖς περὶ τοῦ παιδίου τούτου. | | 17 En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord dat hun van dit Kindeken gezegd was. |
18 καὶ πάντες οἱ ἀκούσαντες ἐθαύμασαν περὶ τῶν λαληθέντων ὑπὸ τῶν ποιμένων πρὸς αὐτούς. | | 18 En allen die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders. |
19 ἡ δὲ Μαριὰμ πάντα συνετήρει τὰ ῥήματα ταῦτα, συμβάλλουσα ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτῆς. | | 19 Doch Maria bewaarde deze woorden alle tezamen, 25overleggende die in haar hart. |
| 25 Of: vergelijkende die met het andere, dat namelijk haar tevoren hiervan meer geopenbaard en geschied was, Lukas 1. |
| Lukas 1 NADEMAAL velen ter hand genomen hebben om in orde te stellen een verhaal van de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben, |
| | |
20 καὶ ἐπέστρεψαν οἱ ποιμένες, δοξάζοντες καὶ αἰνοῦντες τὸν Θεὸν ἐπὶ πᾶσιν οἷς ἤκουσαν καὶ εἶδον, καθὼς ἐλαλήθη πρὸς αὐτούς. | | 20 En de herders keerden weder, verheerlijkende en prijzende God over alles wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. |
21 Καὶ ὅτε ἐπλήσθησαν ἡμέραι ὀκτὼ τοῦ περιτεμεῖν τὸ παιδίον, καὶ ἐκλήθη τὸ ὄνομα αὐτοῦ Ἰησοῦς, τὸ κληθὲν ὑπὸ τοῦ ἀγγέλου πρὸ τοῦ συλληφθῆναι αὐτὸν ἐν τῇ κοιλίᾳ. | | 21 En als gacht dagen 26vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn hNaam genaamd 27JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was. |
| g Gen. 17:12. Lev. 12:3. Joh. 7:22. |
| Gen. 17:12 Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene des huizes, en de gekochte met geld van allen vreemde, dewelke niet is van uw zaad; Lev. 12:3 En op den achtsten dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. Joh. 7:22 Daarom, Mozes heeft ulieden de besnijdenis gegeven (niet dat zij uit Mozes is, maar uit de vaderen), en gij besnijdt een mens op den sabbat. |
| 26 Dat is, als de achtste dag gekomen was. Zie Hand. 2:1. |
| Hand. 2:1 EN als de dag van het pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen. |
| h Matth. 1:21. Luk. 1:31. |
| Matth. 1:21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Luk. 1:31 En zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn Naam heten JEZUS. |
| 27 Zie hiervan en van de uitlegging van dezen Naam Matth. 1:21. |
| Matth. 1:21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. |
| | De voorstelling in den tempel |
22 Καὶ ὅτε ἐπλήσθησαν αἱ ἡμέραι τοῦ καθαρισμοῦ *αὐτῆς κατὰ τὸν νόμον Μωσέως, ἀνήγαγον αὐτὸν εἰς Ἱεροσόλυμα, παραστῆσαι τῷ Κυρίῳ * αὐτῆς B, Elz, Sc | αὐτῶν St, M | | 22 En als de dagen 28harer ireiniging vervuld waren, naar 29de wet van Mozes, brachten zij Hem te Jeruzalem, opdat zij Hem den Heere voorstelden |
| 28 Namelijk van Maria. |
| i Lev. 12:6. |
| Lev. 12:6 En als de dagen harer reiniging voor den zoon of voor de dochter vervuld zullen zijn, zo zal zij een eenjarig lam ten brandoffer en een jonge duif of tortelduif ten zondoffer brengen, voor de deur van de tent der samenkomst, tot den priester. |
| 29 Zie van deze wet Lev. 12:2, 4. |
| Lev. 12:2 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Wanneer een vrouw zaad gegeven en een knechtje gebaard zal hebben, zo zal zij zeven dagen onrein zijn; volgens de dagen der afzondering harer krankheid zal zij onrein zijn. Lev. 12:4 Daarna zal zij drie en dertig dagen blijven in het bloed harer reiniging; niets heiligs zal zij aanroeren en tot het heiligdom zal zij niet komen, totdat de dagen harer reiniging vervuld zijn. |
| | |
23 (καθὼς γέγραπται ἐν νόμῳ Κυρίου ὅτι Πᾶν ἄρσεν διανοῖγον μήτραν ἅγιον τῷ Κυρίῳ κληθήσεται), | | 23 (Gelijk geschreven is kin de wet des Heeren: Al wat 30mannelijk is dat de moeder opent, zal den Heere 31heilig genaamd worden), |
| k Ex. 13:2. Num. 3:13; 8:16, 17. |
| Ex. 13:2 Heilig Mij allen eerstgeborene, wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; dat is Mijne. Num. 3:13 Want alle eerstgeborene is Mijne; van den dag dat Ik alle eerstgeborenen in Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd allen eerstgeborene in Israël, van de mensen tot de beesten: zij zullen Mijne zijn; Ik ben de HEERE. Num. 8:16 Want zij zijn gegeven, zij zijn Mij gegeven uit het midden der kinderen Israëls; voor de opening van alle baarmoeder, voor de eerstgeborene van eenieder uit de kinderen Israëls heb Ik hen Mij genomen. Num. 8:17 Want alle eerstgeborene onder de kinderen Israëls is Mijne, onder de mensen en onder de beesten; ten dage dat Ik alle eerstgeboorte in Egypteland sloeg, heb Ik dezelve Mij geheiligd. |
| 30 Namelijk zowel van mensen als van gedierten, Ex. 13:2. Num. 18:15, 16, 17. |
| Ex. 13:2 Heilig Mij allen eerstgeborene, wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; dat is Mijne. Num. 18:15 Al wat de baarmoeder opent, van alle vlees, dat zij den HEERE zullen brengen, onder de mensen en onder de beesten, zal uwe zijn; doch de eerstgeborenen der mensen zult gij ganselijk lossen; ook zult gij lossen de eerstgeborenen der onreine beesten. Num. 18:16 Die nu onder dezelve gelost zullen worden, zult gij van een maand oud lossen, naar uw schatting, voor het geld van vijf sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; die is twintig gera. Num. 18:17 Maar het eerstgeborene van een koe of het eerstgeborene van een schaap of het eerstgeborene van een geit zult gij niet lossen, zij zijn heilig; hun bloed zult gij sprengen op het altaar en hun vet zult gij aansteken, tot een vuuroffer des lieflijken reuks den HEERE. |
| 31 Namelijk om óf opgeofferd te worden, zo het reine gedierten waren, óf voor vijf sikkelen gelost te worden, zo zij naar de wet niet opgeofferd mochten worden. |
| | |
24 καὶ τοῦ δοῦναι θυσίαν κατὰ τὸ εἰρημένον ἐν νόμῳ Κυρίου, Ζεῦγος τρυγόνων ἢ δύο νεοσσοὺς περιστερῶν. | | 24 En opdat zij offerande gaven naar hetgeen dat in de 32wet des Heeren gezegd is, leen paar tortelduiven of twee jonge duiven. |
| 32 Zie Lev. 12:6, 8, alwaar zulks wordt geordineerd voor geringe lieden; want de rijken moesten een eenjarig lam opofferen met een tortelduif of jonge duif, het lam ten brandoffer en de duif ten zondoffer. |
| Lev. 12:6 En als de dagen harer reiniging voor den zoon of voor de dochter vervuld zullen zijn, zo zal zij een eenjarig lam ten brandoffer en een jonge duif of tortelduif ten zondoffer brengen, voor de deur van de tent der samenkomst, tot den priester. Lev. 12:8 Maar indien haar hand niet genoeg voor een lam vindt, zo zal zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, een ten brandoffer en een ten zondoffer; en de priester zal voor haar verzoening doen; zo zal zij rein zijn. |
| l Lev. 12:8. |
| Lev. 12:8 Maar indien haar hand niet genoeg voor een lam vindt, zo zal zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, een ten brandoffer en een ten zondoffer; en de priester zal voor haar verzoening doen; zo zal zij rein zijn. |
| | |
25 καὶ ἰδού, ἦν ἄνθρωπος ἐν Ἱερουσαλήμ, ᾧ ὄνομα Συμεών, καὶ ὁ ἄνθρωπος οὗτος δίκαιος καὶ εὐλαβής, προσδεχόμενος παράκλησιν τοῦ Ἰσραήλ, καὶ Πνεῦμα Ἅγιον ἦν ἐπ’ αὐτόν. | | 25 En zie, er was een mens te Jeruzalem, wiens naam was Simeon; en deze mens was rechtvaardig en godvrezend, verwachtende de vertroosting Israëls; en 33de Heilige Geest was op hem. |
| 33 Namelijk de Geest der profetie. |
| | |
26 καὶ ἦν αὐτῷ κεχρηματισμένον ὑπὸ τοῦ Πνεύματος τοῦ Ἁγίου, μὴ ἰδεῖν θάνατον πρὶν ἢ ἴδῃ τὸν Χριστὸν Κυρίου. | | 26 En hem was een Goddelijke openbaring gedaan door den Heiligen Geest, dat hij den dood 34niet zien zou, eer hij den Christus des Heeren zou zien. |
| 34 Dat is, niet sterven. |
| | |
27 καὶ ἦλθεν ἐν τῷ Πνεύματι εἰς τὸ ἱερόν· καὶ ἐν τῷ εἰσαγαγεῖν τοὺς γονεῖς τὸ παιδίον Ἰησοῦν, τοῦ ποιῆσαι αὐτοὺς κατὰ τὸ εἰθισμένον τοῦ νόμου περὶ αὐτοῦ, | | 27 En hij kwam door den Geest in den tempel. En als de ouders het Kindeken Jezus inbrachten, om 35naar de gewoonte der wet met Hem te doen, |
| 35 Gr. naar het gewoonlijke; waarvan hiertevoren gesproken is. |
| | |
28 καὶ αὐτὸς ἐδέξατο αὐτὸ εἰς τὰς ἀγκάλας αὐτοῦ, καὶ εὐλόγησε τὸν Θεόν, καὶ εἶπε, | | 28 Zo nam hij Hetzelve in zijn armen en 36loofde God en zeide: |
| 36 Gr. zegende. |
| | |
29 Νῦν ἀπολύεις τὸν δοῦλόν σου, δέσποτα, κατὰ τὸ ῥῆμά σου, ἐν εἰρήνῃ· | | 29 Nu m37laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord; |
| m Gen. 46:30. |
| Gen. 46:30 En Israël zeide tot Jozef: Dat ik nu sterve, nadat ik uw aangezicht gezien heb, dat gij nog leeft. |
| 37 Gr. ontbindt, laat los, namelijk van dit ellendig leven, volgens Uw belofte. Zie dergelijk Filipp. 1:23. |
| Filipp. 1:23 Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste; |
| | |
30 ὅτι εἶδον οἱ ὀφθαλμοί μου τὸ σωτήριόν σου, | | 30 Want mijn ogen hebben 38Uw nZaligheid gezien, |
| 38 Of: Uw Zaligmaking, dat is, Zaligmaker, en hetgeen waardoor de zaligheid teweeggebracht wordt. Zie Jes. 52:10. Luk. 3:6. |
| Jes. 52:10 De HEERE heeft Zijn heiligen arm ontbloot voor de ogen aller heidenen; en al de einden der aarde zullen zien het heil onzes Gods. Luk. 3:6 En alle vlees zal de Zaligheid Gods zien. |
| n Ps. 98:2. Jes. 52:10. |
| Ps. 98:2 De HEERE heeft Zijn heil bekendgemaakt, Hij heeft Zijn gerechtigheid geopenbaard voor de ogen der heidenen. Jes. 52:10 De HEERE heeft Zijn heiligen arm ontbloot voor de ogen aller heidenen; en al de einden der aarde zullen zien het heil onzes Gods. |
| | |
31 ὃ ἡτοίμασας κατὰ πρόσωπον πάντων τῶν λαῶν· | | 31 oDie Gij bereid hebt voor het aangezicht van 39al de volken: |
| o Hand. 28:28. |
| Hand. 28:28 Het zij u dan bekend dat de zaligheid Gods den heidenen gezonden is, en dezelve zullen horen. |
| 39 Namelijk zowel heidenen als Joden, gelijk volgt. |
| | |
32 φῶς εἰς ἀποκάλυψιν ἐθνῶν, καὶ δόξαν λαοῦ σου Ἰσραήλ. | | 32 pEen Licht tot 40verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Uw volk Israël. |
| p Jes. 42:6; 49:6. Hand. 13:47. |
| Jes. 42:6 Ik, de HEERE, heb U geroepen in gerechtigheid, en Ik zal U bij Uw hand grijpen; en Ik zal U behoeden, en Ik zal U geven tot een Verbond des volks, tot een Licht der heidenen, Jes. 49:6 Verder zeide Hij: Het is te gering dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn om op te richten de stammen Jakobs en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn Heil te zijn tot aan het einde der aarde. Hand. 13:47 Want alzo heeft ons de Heere geboden, zeggende: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij zoudt zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste der aarde. |
| 40 Gr. openbaring. |
| | |
33 καὶ ἦν Ἰωσὴφ καὶ ἡ μήτηρ αὐτοῦ θαυμάζοντες ἐπὶ τοῖς λαλουμένοις περὶ αὐτοῦ. | | 33 En Jozef en Zijn moeder verwonderden zich over hetgeen dat van Hem gezegd werd. |
34 καὶ εὐλόγησεν αὐτοὺς Συμεών, καὶ εἶπε πρὸς Μαριὰμ τὴν μητέρα αὐτοῦ, Ἰδού, οὗτος κεῖται εἰς πτῶσιν καὶ ἀνάστασιν πολλῶν ἐν τῷ Ἰσραήλ, καὶ εἰς σημεῖον ἀντιλεγόμενον | | 34 En Simeon zegende henlieden en zeide tot Maria, Zijn moeder: Zie, qDeze wordt 41gezet tot een val en opstanding van velen in Israël, en tot 42een teken rdat wedersproken zal worden |
| q Jes. 8:14. Rom. 9:32. 1 Petr. 2:8. |
| Jes. 8:14 Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn, maar tot een Steen des aanstoots en tot een Rotssteen der struikeling den twee huizen Israëls, tot een Strik en tot een Net den inwoners te Jeruzalem. Rom. 9:32 Waarom? Omdat zij die zochten niet uit het geloof, maar als uit de werken der wet; want zij hebben zich gestoten aan den Steen des aanstoots; 1 Petr. 2:8 Dengenen namelijk die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn. |
| 41 Dat is, verordineerd, namelijk van God. Deze woorden zijn genomen uit Jes. 8:14 en worden verklaard van Paulus, Rom. 9:32, 33. 1 Kor. 1:23, 24. 2 Kor. 2:16 en 1 Petr. 2:6, 7. Zie aldaar de aantt. |
| Jes. 8:14 Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn, maar tot een Steen des aanstoots en tot een Rotssteen der struikeling den twee huizen Israëls, tot een Strik en tot een Net den inwoners te Jeruzalem. Rom. 9:32 Waarom? Omdat zij die zochten niet uit het geloof, maar als uit de werken der wet; want zij hebben zich gestoten aan den Steen des aanstoots; Rom. 9:33 Gelijk geschreven is: Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis; en een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. 1 Kor. 1:23 Doch wij prediken Christus den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid, 1 Kor. 1:24 Maar hun die geroepen zijn, beide Joden en Grieken, prediken wij Christus, de Kracht Gods en de Wijsheid Gods. 2 Kor. 2:16 Dezen wel een reuk des doods ten dode, maar genen een reuk des levens ten leven. En wie is tot deze dingen bekwaam? 1 Petr. 2:6 Daarom is ook vervat in de Schrift: Zie, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen, Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. 1 Petr. 2:7 U dan, die gelooft, is Hij dierbaar; maar den ongehoorzamen wordt gezegd: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks, en een Steen des aanstoots, en een Rots der ergernis; |
| 42 Dat is, als een doelwit waarnaar elkeen mikt en schiet. |
| r Hand. 28:22. |
| Hand. 28:22 Maar wij begeren wel van u te horen wat gij gevoelt; want wat deze sekte aangaat, ons is bekend dat zij overal tegengesproken wordt. |
| | |
35 (καὶ σοῦ δὲ αὐτῆς τὴν ψυχὴν διελεύσεται ῥομφαία)· ὅπως ἂν ἀποκαλυφθῶσιν ἐκ πολλῶν καρδιῶν διαλογισμοί. | | 35 (En ook 43een zwaard zal door uws zelfs ziel gaan), opdat de 44gedachten uit vele harten geopenbaard worden. |
| 43 Dat is, bittere smarten, voornamelijk over het lijden en sterven van dezen uw Zoon. |
| 44 Dat is, hun geloof en ongeloof zal voor den dag gebracht worden. Zie 1 Kor. 11:19. |
| 1 Kor. 11:19 Want er moeten ook ketterijen onder u zijn, opdat degenen die oprecht zijn, openbaar mogen worden onder u. |
| | |
36 καὶ ἦν Ἄννα προφῆτις, θυγάτηρ Φανουήλ, ἐκ φυλῆς Ἀσήρ· αὕτη προβεβηκυῖα ἐν ἡμέραις πολλαῖς, ζήσασα ἔτη μετὰ ἀνδρὸς ἑπτὰ ἀπὸ τῆς παρθενίας αὐτῆς, | | 36 En er was Anna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit den stam van Aser. Deze was 45tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af. |
| 45 Gr. tot vele dagen. |
| | |
37 καὶ αὕτη χήρα ὡς ἐτῶν ὀγδοηκοντατεσσάρων, ἣ οὐκ ἀφίστατο ἀπὸ τοῦ ἱεροῦ, νηστείαις καὶ δεήσεσι λατρεύουσα νύκτα καὶ ἡμέραν. | | 37 En zij was een weduwe van omtrent vier en tachtig jaren, dewelke 46niet week uit den tempel, met vasten en bidden God
sdienende nacht en dag. |
| 46 Dat is, was gedurig of dagelijks in den tempel. |
| s 1 Sam. 1:22. |
| 1 Sam. 1:22 Doch Hanna toog niet op, maar zij zeide tot haar man: Als de jongen gespeend is, dan zal ik hem brengen, dat hij voor het aangezicht des HEEREN verschijne en blijve daar tot in eeuwigheid. |
| | |
38 καὶ αὕτη αὐτῇ τῇ ὥρᾳ ἐπιστᾶσα ἀνθωμολογεῖτο τῷ Κυρίῳ, καὶ ἐλάλει περὶ αὐτοῦ πᾶσι τοῖς προσδεχομένοις λύτρωσιν ἐν Ἱερουσαλήμ. | | 38 En deze te dierzelver ure daarbij komende, heeft insgelijks den Heere 47beleden, en sprak van Hem tot allen die 48de verlossing in Jeruzalem verwachtten. |
| 47 Dat is, bekend en betuigd, dat Hij de verwachte Messias was. |
| 48 Namelijk die beloofd was door den Messias te zullen geschieden. |
| | |
39 καὶ ὡς ἐτέλεσαν ἅπαντα τὰ κατὰ τὸν νόμον Κυρίου, ὑπέστρεψαν εἰς τὴν Γαλιλαίαν, εἰς τὴν πόλιν αὐτῶν Ναζαρέθ. | | 39 En als zij alles voleindigd hadden, wat naar de wet des Heeren te doen was, keerden zij weder naar Galiléa, tot hun stad Nazareth. |
40 Τὸ δὲ παιδίον ηὔξανε, καὶ ἐκραταιοῦτο πνεύματι, πληρούμενον σοφίας· καὶ χάρις Θεοῦ ἦν ἐπ’ αὐτό. | | 40 En het Kindeken twies op en 49werd gesterkt 50in den geest, en vervuld met wijsheid; en de genade Gods was over Hem. |
| t Luk. 1:80. |
| Luk. 1:80 En het kindeken wies op en werd gesterkt in den geest, en was in de woestijnen tot den dag zijner vertoning aan Israël. |
| 49 Hetzelfde wordt ook Luk. 1:80 gezegd van Johannes, doch Christus heeft deze gaven ontvangen niet met mate, Joh. 3:34. |
| Luk. 1:80 En het kindeken wies op en werd gesterkt in den geest, en was in de woestijnen tot den dag zijner vertoning aan Israël. Joh. 3:34 Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem den Geest niet met mate. |
| 50 Of: door den Geest. |
| | De twaalfjarige Jezus in den tempel |
41 Καὶ ἐπορεύοντο οἱ γονεῖς αὐτοῦ κατ’ ἔτος εἰς Ἱερουσαλὴμ τῇ ἑορτῇ τοῦ πάσχα. | | 41 En Zijn ouders 51reisden alle jaar naar Jeruzalem op het feest van vpascha. |
| 51 Namelijk naar het bevel Gods, Deut. 16:16. |
| Deut. 16:16 Driemaal in het jaar zal alles wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht des HEEREN uws Gods verschijnen in de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden en op het feest der weken en op het feest der loofhutten; maar het zal niet ledig voor het aangezicht des HEEREN verschijnen: |
| v Ex. 23:15, 17. Lev. 23:5. Deut. 16:1. |
| Ex. 23:15 Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten (gelijk Ik u geboden heb) te bestemder tijd in de maand Abib, want in dezelve zijt gij uit Egypte getogen; doch men zal niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen. Ex. 23:17 Driemaal des jaars zullen al uw mannen voor het aangezicht des Heeren HEEREN verschijnen. Lev. 23:5 In de eerste maand, op den veertiende der maand, tussen twee avonden, is des HEEREN pascha. Deut. 16:1 NEEM waar de maand Abib, dat gij den HEERE uw God pascha houdt; want in de maand Abib heeft u de HEERE uw God uit Egypteland uitgevoerd, bij nacht. |
| | |
42 καὶ ὅτε ἐγένετο ἐτῶν δώδεκα, ἀναβάντων αὐτῶν εἰς Ἱεροσόλυμα κατὰ τὸ ἔθος τῆς ἑορτῆς, | | 42 En toen Hij twaalf jaren oud geworden was en zij naar Jeruzalem opgegaan waren, naar de gewoonte des feestdags, |
43 καὶ τελειωσάντων τὰς ἡμέρας, ἐν τῷ ὑποστρέφειν αὐτούς, ὑπέμεινεν Ἰησοῦς ὁ παῖς ἐν Ἱερουσαλήμ· καὶ οὐκ ἔγνω Ἰωσὴφ καὶ ἡ μήτηρ αὐτοῦ· | | 43 En de dagen aldaar voleindigd hadden, toen zij wederkeerden, bleef het Kind Jezus te Jeruzalem, en Jozef en Zijn moeder wisten het niet. |
44 νομίσαντες δὲ αὐτὸν ἐν τῇ συνοδίᾳ εἶναι, ἦλθον ἡμέρας ὁδόν, καὶ ἀνεζήτουν αὐτὸν ἐν τοῖς συγγενέσι καὶ ἐν τοῖς γνωστοῖς· | | 44 Maar menende dat Hij 52in het gezelschap op den weg was, gingen zij een dagreis, en zochten Hem onder de magen en onder de bekenden. |
| 52 Namelijk dergenen die met hen naar Nazareth wederkeerden. Dewijl de Joden naar de grote feesten met grote hopen tezamen opgingen en wederkeerden, Ps. 42:5. |
| Ps. 42:5 Ik gedenk daaraan en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte. |
| | |
45 καὶ μὴ εὑρόντες αὐτόν, ὑπέστρεψαν εἰς Ἱερουσαλήμ, ζητοῦντες αὐτόν. | | 45 En als zij Hem niet vonden, keerden zij weder naar Jeruzalem, Hem zoekende. |
46 καὶ ἐγένετο, μεθ’ ἡμέρας τρεῖς εὗρον αὐτὸν ἐν τῷ ἱερῷ, καθεζόμενον ἐν μέσῳ τῶν διδασκάλων, καὶ ἀκούοντα αὐτῶν, καὶ ἐπερωτῶντα αὐτούς. | | 46 En het geschiedde na drie dagen, dat zij Hem vonden in den tempel, zittende in het midden der leraren, hen horende en hen ondervragende. |
47 ἐξίσταντο δὲ πάντες οἱ ἀκούοντες αὐτοῦ ἐπὶ τῇ συνέσει καὶ ταῖς ἀποκρίσεσιν αὐτοῦ. | | 47 xEn allen die Hem hoorden, ontzetten zich over Zijn verstand en antwoorden. |
| x Matth. 7:28. Mark. 1:22. Luk. 4:22, 32. Joh. 7:15. |
| Matth. 7:28 En het is geschied als Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen zich ontzetten over Zijn leer; Mark. 1:22 En zij versloegen zich over Zijn leer; want Hij leerde hen als macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden. Luk. 4:22 En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden die uit Zijn mond voortkwamen, en zeiden: Is Deze niet de Zoon van Jozef? Luk. 4:32 En zij versloegen zich over Zijn leer, want Zijn woord was met macht. Joh. 7:15 En de Joden verwonderden zich, zeggende: Hoe weet Deze de Schriften, daar Hij ze niet geleerd heeft? |
| | |
48 καὶ ἰδόντες αὐτὸν ἐξεπλάγησαν· καὶ πρὸς αὐτὸν ἡ μήτηρ αὐτοῦ εἶπε, Τέκνον, τί ἐποίησας ἡμῖν οὕτως; ἰδού, ὁ πατήρ σου κἀγὼ ὀδυνώμενοι ἐζητοῦμέν σε. | | 48 En 53zij Hem ziende, werden 54verslagen; en Zijn moeder zeide tot Hem: Kind, waarom hebt Gij ons zo gedaan? Zie, 55Uw vader en ik hebben U met 56angst gezocht. |
| 53 Namelijk Jozef en Maria. |
| 54 Namelijk omdat zij zagen dat Hij nog een Kind zijnde, ondernomen had met zulke grote leraars te spreken en te handelen. |
| 55 Namelijk Jozef. Zo spreekt Maria naar de mening der Joden, Luk. 3:23, of omdat men ook een stiefvader met den naam van vader placht te noemen. |
| Luk. 3:23 En Hij, Jezus, begon omtrent dertig jaren oud te wezen, zijnde (alzo men meende) de Zoon van Jozef, den zoon van Heli, |
| 56 Gr. beangst of benauwd zijnde. |
| | |
49 καὶ εἶπε πρὸς αὐτούς, Τί ὅτι ἐζητεῖτέ με; οὐκ ᾔδειτε ὅτι ἐν τοῖς τοῦ Πατρός μου δεῖ εἶναί με; | | 49 En Hij zeide tot hen: Wat is het dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen 57Mijns Vaders? |
| 57 Namelijk die God, Mijn hemelse Vader, Mij heeft bevolen, en waartoe Ik van Hem in de wereld gezonden ben. |
| | |
50 καὶ αὐτοὶ οὐ συνῆκαν τὸ ῥῆμα ὃ ἐλάλησεν αὐτοῖς. | | 50 yEn zij verstonden het woord niet dat Hij tot hen sprak. |
| y Luk. 9:45; 18:34. |
| Luk. 9:45 Maar zij verstonden dit woord niet, en het was voor hen verborgen, alzo dat zij het niet begrepen; en zij vreesden van dat woord Hem te vragen. Luk. 18:34 En zij verstonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet hetgeen gezegd werd. |
| | |
51 καὶ κατέβη μετ’ αὐτῶν, καὶ ἦλθεν εἰς Ναζαρέθ· καὶ ἦν ὑποτασσόμενος αὐτοῖς· καὶ ἡ μήτηρ αὐτοῦ διετήρει πάντα τὰ ῥήματα ταῦτα ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτῆς. | | 51 En Hij ging met hen af en kwam te Nazareth en was hun 58onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze 59dingen in haar hart. |
| 58 Namelijk gelijk de kinderen hun ouders schuldig zijn te gehoorzamen naar de wet, aan dewelke Hij Zichzelven had onderworpen. |
| 59 Gr. woorden. |
| | |
52 Καὶ Ἰησοῦς προέκοπτε σοφίᾳ καὶ ἡλικίᾳ, καὶ χάριτι παρὰ Θεῷ καὶ ἀνθρώποις. | | 52 En Jezus znam toe in wijsheid en in 60grootte en in genade bij God en de mensen. |
| z 1 Sam. 2:26. Luk. 1:80. |
| 1 Sam. 2:26 En de jongeling Samuël nam toe en werd groot en aangenaam, beide bij den HEERE en ook bij de mensen. Luk. 1:80 En het kindeken wies op en werd gesterkt in den geest, en was in de woestijnen tot den dag zijner vertoning aan Israël. |
| 60 Of: in ouderdom; want het Griekse woord betekent beide, Luk. 19:3. Joh. 9:21, 23. |
| Luk. 19:3 En zocht Jezus te zien, wie Hij was; en kon niet vanwege de schare, omdat hij klein van persoon was. Joh. 9:21 Maar hoe hij nu ziet, weten wij niet; of wie zijn ogen geopend heeft, weten wij niet; hij heeft zijn ouderdom, vraagt hemzelven; hij zal van zichzelven spreken. Joh. 9:23 Daarom zeiden zijn ouders: Hij heeft zijn ouderdom, vraagt hemzelven. |