Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Lukas 19 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Lukas 19

 Zachéüs, de tollenaar
1 Καὶ εἰσελθὼν διήρχετο τὴν Ἰεριχώ. 1 EN Jezus ingekomen zijnde, ging Hij door Jericho.
2 καὶ ἰδού, ἀνὴρ ὀνόματι καλούμενος Ζακχαῖος, καὶ αὐτὸς ἦν ἀρχιτελώνης, καὶ οὗτος ἦν πλούσιος. 2 En zie, daar was een man, met name geheten Zachéüs; en deze was een overste der tollenaars, en hij was rijk;
3 καὶ ἐζήτει ἰδεῖν τὸν Ἰησοῦν τίς ἐστι, καὶ οὐκ ἠδύνατο ἀπὸ τοῦ ὄχλου, ὅτι τῇ ἡλικίᾳ μικρὸς ἦν. 3 En zocht Jezus te zien, wie Hij was; en kon niet vanwege de schare, omdat hij klein van persoon was.
4 καὶ προδραμὼν ἔμπροσθεν ἀνέβη ἐπὶ *συκομωραίαν ἵνα ἴδῃ αὐτόν· ὅτι δι’ ἐκείνης ἤμελλε διέρχεσθαι.
* συκομωραίαν St, B-edd, Elz-1633, Sc, M-pt | συκομορέαν B-edd, Elz-1624 | συκομοραίαν M-pt
4 En vooruitlopende, klom hij op een wilden vijgenboom, opdat hij Hem mocht zien; want Hij zou door dien weg voorbijgaan.
5 καὶ ὡς ἦλθεν ἐπὶ τὸν τόπον, ἀναβλέψας ὁ Ἰησοῦς εἶδεν αὐτόν, καὶ εἶπε πρὸς αὐτόν, Ζακχαῖε, σπεύσας κατάβηθι· σήμερον γὰρ ἐν τῷ οἴκῳ σου δεῖ με μεῖναι. 5 En als Jezus aan die plaats kwam, opwaarts ziende zag Hij hem, en zeide tot hem: Zachéüs, haast u en kom af; want Ik moet heden in uw huis blijven.
6 καὶ σπεύσας κατέβη, καὶ ὑπεδέξατο αὐτὸν χαίρων. 6 En hij haastte zich en kwam af, en ontving Hem met blijdschap.
7 καὶ ἰδόντες ἅπαντες διεγόγγυζον, λέγοντες ὅτι Παρὰ ἁμαρτωλῷ ἀνδρὶ εἰσῆλθε καταλῦσαι. 7 En allen die het zagen, murmureerden, zeggende: Hij is tot een zondigen man ingegaan om te herbergen.
8 σταθεὶς δὲ Ζακχαῖος εἶπε πρὸς τὸν Κύριον, Ἰδού, τὰ ἡμίση τῶν ὑπαρχόντων μου, Κύριε, δίδωμι τοῖς πτωχοῖς· καὶ εἴ τινός τι ἐσυκοφάντησα, ἀποδίδωμι τετραπλοῦν. 8 En Zachéüs stond en zeide tot den Heere: Zie, de helft van mijn goederen, Heere, geef ik den armen; en indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbel weder.
9 εἶπε δὲ πρὸς αὐτὸν ὁ Ἰησοῦς ὅτι Σήμερον σωτηρία τῷ οἴκῳ τούτῳ ἐγένετο, καθότι καὶ αὐτὸς υἱὸς Ἀβραάμ ἐστιν. 9 En Jezus zeide tot hem: Heden is dezen huize zaligheid geschied, nademaal ook adeze een zoon Abrahams is. a Luk. 13:16. verwijsteksten
10 ἦλθε γὰρ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ζητῆσαι καὶ σῶσαι τὸ ἀπολωλός. 10 bWant de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. b Matth. 10:6; 15:24; 18:11. Hand. 13:46. verwijsteksten
  
De tien ponden
11 Ἀκουόντων δὲ αὐτῶν ταῦτα, προσθεὶς εἶπε παραβολήν, διὰ τὸ ἐγγὺς αὐτὸν εἶναι Ἱερουσαλήμ, καὶ δοκεῖν αὐτοὺς ὅτι παραχρῆμα μέλλει ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ ἀναφαίνεσθαι. 11 En als zij dat hoorden, voegde Hij daarbij en zeide een gelijkenis, omdat Hij nabij Jeruzalem was, en omdat zij meenden dat het Koninkrijk Gods terstond zou openbaar worden.
12 εἶπεν οὖν, Ἄνθρωπός τις εὐγενὴς ἐπορεύθη εἰς χώραν μακράν, λαβεῖν ἑαυτῷ βασιλείαν, καὶ ὑποστρέψαι. 12 cHij zeide dan: Een zeker welgeboren man reisde in een vergelegen land, om voor zichzelven een koninkrijk te ontvangen, en dan weder te keren. c Matth. 25:14. Mark. 13:34. verwijsteksten
13 καλέσας δὲ δέκα δούλους ἑαυτοῦ, ἔδωκεν αὐτοῖς δέκα μνᾶς, καὶ εἶπε πρὸς αὐτούς, Πραγματεύσασθε ἕως ἔρχομαι. 13 En geroepen hebbende zijn tien dienstknechten, gaf hij hun tien ponden en zeide tot hen: Doet handeling totdat ik kom.
14 οἱ δὲ πολῖται αὐτοῦ ἐμίσουν αὐτόν, καὶ ἀπέστειλαν πρεσβείαν ὀπίσω αὐτοῦ, λέγοντες, Οὐ θέλομεν τοῦτον βασιλεῦσαι ἐφ’ ἡμᾶς. 14 En zijn burgers haatten hem, en zonden hem gezanten na, zeggende: Wij willen niet dat deze over ons koning zij.
15 καὶ ἐγένετο ἐν τῷ ἐπανελθεῖν αὐτὸν λαβόντα τὴν βασιλείαν, καὶ εἶπε φωνηθῆναι αὐτῷ τοὺς δούλους τούτους, οἷς ἔδωκε τὸ ἀργύριον, ἵνα γνῷ τίς τί διεπραγματεύσατο. 15 En het geschiedde toen hij wederkwam, als hij het koninkrijk ontvangen had, dat hij zeide dat die dienstknechten tot hem zouden geroepen worden, dien hij het geld gegeven had, opdat hij weten mocht wat een iegelijk met handelen gewonnen had.
16 παρεγένετο δὲ ὁ πρῶτος, λέγων, Κύριε, ἡ μνᾶ σου προσειργάσατο δέκα μνᾶς. 16 En de eerste kwam en zeide: Heere, uw pond heeft tien ponden daartoe gewonnen.
17 καὶ εἶπεν αὐτῷ, Εὖ, ἀγαθὲ δοῦλε· ὅτι ἐν ἐλαχίστῳ πιστὸς ἐγένου, ἴσθι ἐξουσίαν ἔχων ἐπάνω δέκα πόλεων. 17 En hij zeide tot hem: Wel, gij goede dienstknecht, dewijl gij in het minste getrouw zijt geweest, zo heb macht over tien steden.
18 καὶ ἦλθεν ὁ δεύτερος, λέγων, Κύριε, ἡ μνᾶ σου ἐποίησε πέντε μνᾶς. 18 En de tweede kwam en zeide: Heere, uw pond heeft vijf ponden gewonnen.
19 εἶπε δὲ καὶ τούτῳ, Καὶ σὺ γίνου ἐπάνω πέντε πόλεων. 19 En hij zeide ook tot dezen: En gij, wees over vijf steden.
20 καὶ ἕτερος ἦλθε, λέγων, Κύριε, ἰδού, ἡ μνᾶ σου, ἣν εἶχον ἀποκειμένην ἐν σουδαρίῳ· 20 En een ander kwam, zeggende: Heere, ziehier uw pond, hetwelk ik in een zweetdoek weggelegd had;
21 ἐφοβούμην γάρ σε, ὅτι ἄνθρωπος αὐστηρὸς εἶ· αἴρεις ὃ οὐκ ἔθηκας, καὶ θερίζεις ὃ οὐκ ἔσπειρας. 21 Want ik vreesde u, omdat gij een straf mens zijt; gij neemt weg wat gij niet gelegd hebt, en gij maait wat gij niet gezaaid hebt.
22 λέγει δὲ αὐτῷ, Ἐκ τοῦ στόματός σου κρινῶ σε, πονηρὲ δοῦλε. ᾔδεις ὅτι ἐγὼ ἄνθρωπος αὐστηρός εἰμι, αἴρων ὃ οὐκ ἔθηκα, καὶ θερίζων ὃ οὐκ ἔσπειρα· 22 Maar hij zeide tot hem: dUit uw mond zal ik u oordelen, gij boze dienstknecht; gij wist dat ik een straf mens ben, nemende weg wat ik niet gelegd heb, en maaiende wat ik niet gezaaid heb. d 2 Sam. 1:16. Matth. 12:37. verwijsteksten
23 καὶ διατί οὐκ ἔδωκας τὸ ἀργύριόν μου ἐπὶ τὴν τράπεζαν, καὶ ἐγὼ ἐλθὼν σὺν τόκῳ ἂν ἔπραξα αὐτό; 23 Waarom hebt gij dan mijn geld niet in de bank gegeven, en ik komende had hetzelve met woeker mogen eisen?
24 καὶ τοῖς παρεστῶσιν εἶπεν, Ἄρατε ἀπ’ αὐτοῦ τὴν μνᾶν, καὶ δότε τῷ τὰς δέκα μνᾶς ἔχοντι. 24 En hij zeide tot degenen die bij hem stonden: Neemt dat pond van hem weg, en geeft het dien die de tien ponden heeft.
25 καὶ εἶπον αὐτῷ, Κύριε, ἔχει δέκα μνᾶς. 25 En zij zeiden tot hem: Heere, hij heeft tien ponden.
26 λέγω γὰρ ὑμῖν, ὅτι παντὶ τῷ ἔχοντι δοθήσεται· ἀπὸ δὲ τοῦ μὴ ἔχοντος, καὶ ὃ ἔχει ἀρθήσεται ἀπ’ αὐτοῦ. 26 eWant ik zeg u, dat een iegelijk die heeft, zal gegeven worden; maar van dengene die niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft. e Matth. 13:12; 25:29. Mark. 4:25. Luk. 8:18. verwijsteksten
27 πλὴν τοὺς ἐχθρούς μου ἐκείνους, τοὺς μὴ θελήσαντάς με βασιλεῦσαι ἐπ’ αὐτούς, ἀγάγετε ὧδε, καὶ κατασφάξατε ἔμπροσθέν μου. 27 Doch deze mijn vijanden, die niet hebben gewild dat ik over hen koning zou zijn, brengt ze hier en slaat ze hier voor mij dood.
  
De intocht in Jeruzalem
28 Καὶ εἰπὼν ταῦτα, ἐπορεύετο ἔμπροσθεν, ἀναβαίνων εἰς Ἱεροσόλυμα. 28 En dit gezegd hebbende, reisde Hij voor hen heen en ging op naar Jeruzalem.
29 Καὶ ἐγένετο ὡς ἤγγισεν εἰς Βηθφαγὴ καὶ Βηθανίαν πρὸς τὸ ὄρος τὸ καλούμενον ἐλαιῶν, ἀπέστειλε δύο τῶν μαθητῶν αὐτοῦ, 29 fEn het geschiedde als Hij nabij Bethfagé en Bethanië gekomen was, aan den berg genaamd den Olijfberg, dat Hij twee van Zijn discipelen uitzond, f Matth. 21:1. Mark. 11:1. verwijsteksten
30 εἰπών, Ὑπάγετε εἰς τὴν κατέναντι κώμην· ἐν ᾗ εἰσπορευόμενοι εὑρήσετε πῶλον δεδεμένον, ἐφ’ ὃν οὐδεὶς πώποτε ἀνθρώπων ἐκάθισε· λύσαντες αὐτὸν ἀγάγετε. 30 Zeggende: Gaat heen in dat vlek, dat tegenover is; in hetwelk inkomende, zult gij een veulen gebonden vinden, waarop geen mens ooit heeft gezeten; ontbindt hetzelve en brengt het.
31 καὶ ἐάν τις ὑμᾶς ἐρωτᾷ, Διατί λύετε; οὕτως ἐρεῖτε αὐτῷ ὅτι Ὁ Κύριος αὐτοῦ χρείαν ἔχει. 31 En indien iemand u vraagt: Waarom ontbindt gij dat? zo zult gij alzo tot hem zeggen: Omdat de Heere het van node heeft.
32 ἀπελθόντες δὲ οἱ ἀπεσταλμένοι εὗρον καθὼς εἶπεν αὐτοῖς. 32 En die uitgezonden waren, heengegaan zijnde, vonden het gelijk Hij hun gezegd had.
33 λυόντων δὲ αὐτῶν τὸν πῶλον, εἶπον οἱ κύριοι αὐτοῦ πρὸς αὐτούς, Τί λύετε τὸν πῶλον; 33 En als zij het veulen ontbonden, zeiden de heren van hetzelve tot hen: Waarom ontbindt gij het veulen?
34 οἱ δὲ εἶπον, Ὁ Κύριος αὐτοῦ χρείαν ἔχει. 34 En zij zeiden: De Heere heeft het van node.
35 καὶ ἤγαγον αὐτὸν πρὸς τὸν Ἰησοῦν· καὶ ἐπιρρίψαντες ἑαυτῶν τὰ ἱμάτια ἐπὶ τὸν πῶλον, ἐπεβίβασαν τὸν Ἰησοῦν. 35 gEn zij brachten hetzelve tot Jezus. hEn hun klederen op het veulen geworpen hebbende, zetten zij Jezus daarop. g Joh. 12:14. h 2 Kon. 9:13. verwijsteksten
36 πορευομένου δὲ αὐτοῦ, ὑπεστρώννυον τὰ ἱμάτια αὐτῶν ἐν τῇ ὁδῷ. 36 En als Hij voortreisde, spreidden zij hun klederen onder Hem op den weg.
37 ἐγγίζοντος δὲ αὐτοῦ ἤδη πρὸς τῇ καταβάσει τοῦ ὄρους τῶν ἐλαιῶν, ἤρξαντο ἅπαν τὸ πλῆθος τῶν μαθητῶν χαίροντες αἰνεῖν τὸν Θεὸν φωνῇ μεγάλῃ περὶ πασῶν ὧν εἶδον δυνάμεων, 37 En als Hij nu genaakte aan den afgang des Olijfbergs, begon al de menigte der discipelen zich te verblijden en God te loven met grote stem, vanwege al de krachtige daden die zij gezien hadden;
38 λέγοντες, Εὐλογημένος ὁ ἐρχόμενος βασιλεὺς ἐν ὀνόματι Κυρίου· εἰρήνη ἐν οὐρανῷ, καὶ δόξα ἐν ὑψίστοις. 38 Zeggende: iGezegend is de Koning, Die daar komt in den Naam des Heeren; kvrede zij in den hemel en heerlijkheid in de hoogste plaatsen! i Ps. 118:26. k Luk. 2:14. Ef. 2:14. verwijsteksten
39 Καί τινες τῶν Φαρισαίων ἀπὸ τοῦ ὄχλου εἶπον πρὸς αὐτόν, Διδάσκαλε, ἐπιτίμησον τοῖς μαθηταῖς σου. 39 En sommigen der farizeeën uit de schare zeiden tot Hem: Meester, bestraf Uw discipelen.
40 καὶ ἀποκριθεὶς εἶπεν αὐτοῖς, Λέγω ὑμῖν ὅτι, ἐὰν οὗτοι σιωπήσωσιν, οἱ λίθοι κεκράξονται. 40 En Hij antwoordende zeide tot hen: Ik zeg ulieden, dat, zo dezen zwijgen, lde stenen haast roepen zullen. l Hab. 2:11. verwijsteksten
41 Καὶ ὡς ἤγγισεν, ἰδὼν τὴν πόλιν, ἔκλαυσεν ἐπ’ αὐτῇ, 41 En als Hij nabijkwam en de stad zag, weende Hij over haar,
42 λέγων ὅτι Εἰ ἔγνως καὶ σύ, καί γε ἐν τῇ ἡμέρᾳ σου ταύτῃ, τὰ πρὸς εἰρήνην σου· νῦν δὲ ἐκρύβη ἀπὸ ὀφθαλμῶν σου. 42 Zeggende: Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen.
43 ὅτι ἥξουσιν ἡμέραι ἐπὶ σέ, καὶ περιβαλοῦσιν οἱ ἐχθροί σου χάρακά σοι, καὶ περικυκλώσουσί σε, καὶ συνέξουσί σε πάντοθεν, 43 Want er zullen dagen over u komen, dat uw vijanden een begraving rondom u zullen opwerpen, en zullen u omsingelen en u van alle zijden benauwen;
44 καὶ ἐδαφιοῦσί σε καὶ τὰ τέκνα σου ἐν σοί, καὶ οὐκ ἀφήσουσιν ἐν σοὶ λίθον ἐπὶ λίθῳ· ἀνθ’ ὧν οὐκ ἔγνως τὸν καιρὸν τῆς ἐπισκοπῆς σου. 44 mEn zullen u tot den grond nederwerpen, en uw kinderen in u; en zij zullen in u den enen steen op den anderen steen niet laten; daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet bekend hebt. m 1 Kon. 9:7, 8. Micha 3:12. Matth. 24:1, 2. Mark. 13:2. Luk. 21:6. verwijsteksten
  
De tempelreiniging
45 Καὶ εἰσελθὼν εἰς τὸ ἱερόν, ἤρξατο ἐκβάλλειν τοὺς πωλοῦντας ἐν αὐτῷ καὶ ἀγοράζοντας, 45 En gegaan zijnde in den tempel, begon Hij uit te drijven degenen die daarin verkochten en kochten,
46 λέγων αὐτοῖς, Γέγραπται, Ὁ οἶκός μου οἶκος προσευχῆς ἐστίν· ὑμεῖς δὲ αὐτὸν ἐποιήσατε σπήλαιον λῃστῶν. 46 Zeggende tot hen: nEr is geschreven: Mijn huis is een huis des gebeds; maar gij hebt dat tot een kuil der moordenaars gemaakt. n 1 Kon. 8:29. Jes. 56:7. Jer. 7:11. Matth. 21:13. Mark. 11:17. verwijsteksten
47 καὶ ἦν διδάσκων τὸ καθ’ ἡμέραν ἐν τῷ ἱερῷ· οἱ δὲ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ γραμματεῖς ἐζήτουν αὐτὸν ἀπολέσαι, καὶ οἱ πρῶτοι τοῦ λαοῦ· 47 En Hij leerde dagelijks in den tempel; oen de overpriesters en de schriftgeleerden en de oversten des volks zochten Hem te doden; o Mark. 11:18. Joh. 7:19; 8:37. verwijsteksten
48 καὶ οὐχ εὕρισκον τὸ τί ποιήσωσιν, ὁ λαὸς γὰρ ἅπας ἐξεκρέματο αὐτοῦ ἀκούων. 48 En zij vonden niet wat zij doen zouden; want al het volk hing Hem aan en hoorde Hem.

Einde Lukas 19