Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Lukas 14 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Lukas 14

1 Christus geneest een waterzuchtige op den sabbat, en verantwoordt hetzelve. 7 Straft de eergierigheid der farizeeën, die de voorzittingen in de maaltijden zochten, en vermaant tot nederigheid, en weldadigheid jegens de armen. 15 Door de gelijkenis van een groot avondmaal, waarop de genoden zich ontschuldigen te komen, verwijt Hij den Joden hun ondankbaarheid, en voorzegt hun verwerping en de beroeping der heidenen in hun plaats. 25 Leert dat wie Zijn discipel wil zijn, zichzelven en al wat hem lief is, moet verzaken. 28 Door het voorbeeld van een die een toren wil bouwen, en van een koning die tegen een anderen koning ten strijde wil gaan, vermaant Hij Zijn discipelen hun rekening tevoren wel te maken. 34 En leert dat het smakeloze zout nergens toe nut is.
  
De vierde genezing op den sabbat
1 Καὶ ἐγένετο ἐν τῷ ἐλθεῖν αὐτὸν εἰς οἶκόν τινος τῶν ἀρχόντων τῶν Φαρισαίων σαββάτῳ φαγεῖν ἄρτον, καὶ αὐτοὶ ἦσαν παρατηρούμενοι αὐτόν. 1 EN het geschiedde als Hij gekomen was in het huis van 1een der oversten der farizeeën, op den sabbat, om brood te eten, dat zij Hem 2waarnamen.
1 Dat is, een overste der Joden uit de sekte der farizeeën, gelijk ook Nicodemus was, Joh. 3:1. verwijsteksten
2 Namelijk of Hij iets zou zeggen of doen, dat zij zouden mogen berispen.
   
2 καὶ ἰδού, ἄνθρωπός τις ἦν ὑδρωπικὸς ἔμπροσθεν αὐτοῦ. 2 En zie, er was een zeker waterzuchtig mens voor Hem.
3 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς εἶπε πρὸς τοὺς νομικοὺς καὶ Φαρισαίους, λέγων, Εἰ ἔξεστι τῷ σαββάτῳ θεραπεύειν; 3 En Jezus antwoordende zeide tot de 3wetgeleerden en farizeeën, en sprak: Is het ook geoorloofd op den sabbat gezond te maken?
3 Van de wetgeleerden zie Matth. 2:4. Luk. 11:45. verwijsteksten
   
4 οἱ δὲ ἡσύχασαν. καὶ ἐπιλαβόμενος ἰάσατο αὐτόν, καὶ ἀπέλυσε. 4 Maar zij zwegen stil. En Hij nam hem en genas hem, en liet hem gaan.
5 καὶ ἀποκριθεὶς πρὸς αὐτοὺς εἶπε, Τίνος ὑμῶν ὄνος ἢ βοῦς εἰς φρέαρ ἐμπεσεῖται, καὶ οὐκ εὐθέως ἀνασπάσει αὐτὸν ἐν τῇ ἡμέρᾳ τοῦ σαββάτου; 5 En Hij hun antwoordende zeide: aWiens ezel of os van ulieden zal in een put vallen, en die hem niet terstond zal uittrekken op den dag des sabbats?
a Ex. 23:5. Deut. 22:4. Luk. 13:15. verwijsteksten
   
6 καὶ οὐκ ἴσχυσαν ἀνταποκριθῆναι αὐτῷ πρὸς ταῦτα. 6 En zij konden Hem daarop niet wederantwoorden.
  
De geringste plaats aan tafel
7 Ἔλεγε δὲ πρὸς τοὺς κεκλημένους παραβολήν, ἐπέχων πῶς τὰς πρωτοκλισίας ἐξελέγοντο, λέγων πρὸς αὐτούς, 7 En Hij zeide tot de 4genoden een 5gelijkenis, aanmerkende hoe zij de vooraanzittingen verkoren, zeggende tot hen:
4 Gr. geroepenen, namelijk ter maaltijd, alzo ook in het volgende.
5 Namelijk om door deze te vermanen tot nederigheid voor God en de mensen, gelijk te zien is vers 11. verwijsteksten
   
8 Ὅταν κληθῇς ὑπό τινος εἰς γάμους, μὴ κατακλιθῇς εἰς τὴν πρωτοκλισίαν· μήποτε ἐντιμότερός σου ᾖ κεκλημένος ὑπ’ αὐτοῦ, 8 Wanneer gij van iemand ter bruiloft genood zult zijn, zo zet u niet in de eerste zitplaats; opdat niet misschien een 6waardiger dan gij van hem genood zij;
6 Dat is, meerdere eer waardig, of aanzienlijker.
   
9 καὶ ἐλθὼν ὁ σὲ καὶ αὐτὸν καλέσας ἐρεῖ σοι, Δὸς τούτῳ τόπον· καὶ τότε ἄρξῃ μετ’ αἰσχύνης τὸν ἔσχατον τόπον κατέχειν. 9 En hij komende, die u en hem genood heeft, tot u zegge: Geef dézen plaats; en gij alsdan zoudt beginnen met schaamte de laatste plaats te houden.
10 ἀλλ’ ὅταν κληθῇς, πορευθεὶς ἀνάπεσον εἰς τὸν ἔσχατον τόπον· ἵνα, ὅταν ἔλθῃ ὁ κεκληκώς σε, εἴπῃ σοι, Φίλε, προσανάβηθι ἀνώτερον· τότε ἔσται σοι δόξα ἐνώπιον τῶν συνανακειμένων σοι. 10 bMaar wanneer gij genood zult zijn, ga heen en zet u in de laatste plaats; opdat, wanneer hij komt die u genood heeft, hij tot u zegge: Vriend, 7ga hogerop. Alsdan zal het u eer zijn voor degenen die met u aanzitten.
b Spr. 25:6, 7. verwijsteksten
7 Gr. klim hogerop.
   
11 ὅτι πᾶς ὁ ὑψῶν ἑαυτὸν ταπεινωθήσεται, καὶ ὁ ταπεινῶν ἑαυτὸν ὑψωθήσεται. 11 cWant een iegelijk die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden; en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden.
c Job 22:29. Spr. 29:23. Matth. 23:12. Luk. 1:51; 18:14. Jak. 4:6, 10. 1 Petr. 5:5. verwijsteksten
  
De onbaatzuchtige gastheer
12 Ἔλεγε δὲ καὶ τῷ κεκληκότι αὐτόν, Ὅταν ποιῇς ἄριστον ἢ δεῖπνον, μὴ φώνει τοὺς φίλους σου, μηδὲ τοὺς ἀδελφούς σου, μηδὲ τοὺς συγγενεῖς σου, μηδὲ γείτονας πλουσίους· μήποτε καὶ αὐτοί σε ἀντικαλέσωσι, καὶ γένηταί σοι ἀνταπόδομα. 12 En Hij zeide ook tot dengene die Hem genood had: dWanneer gij een middagmaal of avondmaal zult houden, 8zo roep niet uw vrienden, noch uw broeders, noch uw magen, noch uw rijke geburen; opdat ook dezelve u niet te eniger tijd wedernoden, en u vergelding geschiede.
d Neh. 8:11. Spr. 3:28. verwijsteksten
8 Namelijk met vergeten der armen, en zo gij van God vergelding wilt verwachten, gelijk Christus vers 14 uitdrukt. Anderszins is het niet ongeoorloofd deze vriendschap ook zijn vrienden te betonen. Zie Gen. 21:8; 43:25, enz. Job 1:4. verwijsteksten
   
13 ἀλλ’ ὅταν ποιῇς δοχήν, κάλει πτωχούς, ἀναπήρους, χωλούς, τυφλούς· 13 Maar wanneer gij een maaltijd zult houden, zo nood armen, 9verminkten, kreupelen, blinden.
9 Of: gebrekkelijken van leden.
   
14 καὶ μακάριος ἔσῃ, ὅτι οὐκ ἔχουσιν ἀνταποδοῦναί σοι· ἀνταποδοθήσεται γάρ σοι ἐν τῇ ἀναστάσει τῶν δικαίων. 14 En gij zult zalig zijn, omdat zij niet hebben om u te vergelden; want het zal u 10vergolden worden 11in de opstanding der rechtvaardigen.
10 Namelijk van God uit genade. Van deze vergelding zie Matth. 25:36. verwijsteksten
11 Namelijk ten eeuwigen leven. Want anderszins zullen ook de onrechtvaardigen opgewekt worden, doch tot de eeuwige verdoemenis, Dan. 12:2. Joh. 5:29. Hand. 24:15. verwijsteksten
  
Het grote avondmaal
15 Ἀκούσας δέ τις τῶν συνανακειμένων ταῦτα εἶπεν αὐτῷ, Μακάριος, ὃς φάγεται ἄρτον ἐν τῇ βασιλείᾳ τοῦ Θεοῦ. 15 En als een van degenen die medeaanzaten, deze dingen hoorde, zeide hij tot Hem: Zalig is hij die brood 12eet in het Koninkrijk Gods.
12 Of: eten zal.
   
16 ὁ δὲ εἶπεν αὐτῷ, Ἄνθρωπός τις ἐποίησε δεῖπνον μέγα, καὶ ἐκάλεσε πολλούς· 16 Maar Hij zeide tot hem: eEen zeker mens 13bereidde een groot avondmaal, en hij noodde er velen.
e Jes. 25:6. Matth. 22:2. Openb. 19:7, 9. verwijsteksten
13 Gr. maakte. Met deze gelijkenis toont Christus, dat hoewel deze mensen het Koninkrijk Gods schenen groot te achten, nochtans zij en vele anderen zo ingeworteld waren met hun harten in deze tijdelijke dingen, dat zij, daartoe door het Evangelie geroepen zijnde, hetzelve verachtten of verzuimden.
   
17 καὶ ἀπέστειλε τὸν δοῦλον αὐτοῦ τῇ ὥρᾳ τοῦ δείπνου εἰπεῖν τοῖς κεκλημένοις, Ἔρχεσθε, ὅτι ἤδη ἕτοιμά ἐστι πάντα. 17 En hij zond zijn dienstknecht uit ter ure des avondmaals, om den genoden te zeggen: Komt, want alle dingen zijn nu gereed.
18 καὶ ἤρξαντο ἀπὸ μιᾶς παραιτεῖσθαι πάντες. ὁ πρῶτος εἶπεν αὐτῷ, Ἀγρὸν ἠγόρασα, καὶ ἔχω ἀνάγκην ἐξελθεῖν καὶ ἰδεῖν αὐτόν· ἐρωτῶ σε, ἔχε με παρῃτημένον. 18 En zij begonnen allen zich 14eendrachtelijk te ontschuldigen. De eerste zeide tot hem: Ik heb een akker gekocht, en het is nodig dat ik uitga en hem bezie; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd.
14 Gr. uit één, dat is, uit één hart of mond; want hoewel zij verscheidene oorzaken voorwenden van weigering, zo ontschuldigen zij zich allen op hun tijdelijke dingen.
   
19 καὶ ἕτερος εἶπε, Ζεύγη βοῶν ἠγόρασα πέντε, καὶ πορεύομαι δοκιμάσαι αὐτά· ἐρωτῶ σε, ἔχε με παρῃτημένον. 19 En een ander zeide: Ik heb vijf 15juk ossen gekocht, en ik ga heen om die te beproeven; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd.
15 Dat is, paar of koppel.
   
20 καὶ ἕτερος εἶπε, Γυναῖκα ἔγημα, καὶ διὰ τοῦτο οὐ δύναμαι ἐλθεῖν. 20 En een ander zeide: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen.
21 καὶ παραγενόμενος ὁ δοῦλος ἐκεῖνος ἀπήγγειλε τῷ κυρίῳ αὐτοῦ ταῦτα. τότε ὀργισθεὶς ὁ οἰκοδεσπότης εἶπε τῷ δούλῳ αὐτοῦ, Ἔξελθε ταχέως εἰς τὰς πλατείας καὶ ῥύμας τῆς πόλεως, καὶ τοὺς πτωχοὺς καὶ ἀναπήρους καὶ χωλοὺς καὶ τυφλοὺς εἰσάγαγε ὧδε. 21 En dezelve dienstknecht wedergekomen zijnde, boodschapte deze dingen zijn heer. 16Toen werd de heer des huizes toornig, en zeide tot zijn dienstknecht: Ga haastelijk uit in de straten en wijken der stad, en breng de armen en verminkten en kreupelen en blinden hier in.
16 Daarmede wordt niet te kennen gegeven, dat een akker, ossen of dergelijke goederen te kopen, of een vrouw te trouwen, zou ongeoorloofd zijn, 1 Kor. 7:29, maar de Heere vertoornt Zich daarover, dat de Joden door deze tijdelijke dingen zich lieten verhinderen van de leer des Evangelies aan te nemen. Waarom Hij ook hen verstoten en de heidenen in hun plaats beroepen heeft. verwijsteksten
   
22 καὶ εἶπεν ὁ δοῦλος, Κύριε, γέγονεν ὡς ἐπέταξας, καὶ ἔτι τόπος ἐστί. 22 En de dienstknecht zeide: Heere, het is geschied gelijk gij bevolen hebt, en nog is er plaats.
23 καὶ εἶπεν ὁ κύριος πρὸς τὸν δοῦλον, Ἔξελθε εἰς τὰς ὁδοὺς καὶ φραγμούς, καὶ ἀνάγκασον εἰσελθεῖν, ἵνα γεμισθῇ ὁ οἶκός μου. 23 En de heer zeide tot den dienstknecht: Ga uit in de wegen en heggen; en 17dwing hen in te komen, opdat mijn huis vol worde;
17 Namelijk met ernstig en gedurig aanhouden. Zie dergelijk Gen. 33:11. Luk. 24:29. verwijsteksten
   
24 λέγω γὰρ ὑμῖν ὅτι οὐδεὶς τῶν ἀνδρῶν ἐκείνων τῶν κεκλημένων γεύσεταί μου τοῦ δείπνου. 24 Want ik zeg ulieden, dat niemand van die mannen 18die genood waren, mijn avondmaal smaken zal.
18 Namelijk: en geweigerd hebben te komen.
  
Alles verlaten om Jezus te volgen
25 Συνεπορεύοντο δὲ αὐτῷ ὄχλοι πολλοί· καὶ στραφεὶς εἶπε πρὸς αὐτούς, 25 En vele scharen gingen met Hem; en Hij Zich omkerende zeide tot hen:
26 Εἴ τις ἔρχεται πρός με, καὶ οὐ μισεῖ τὸν πατέρα ἑαυτοῦ, καὶ τὴν μητέρα, καὶ τὴν γυναῖκα, καὶ τὰ τέκνα, καὶ τοὺς ἀδελφούς, καὶ τὰς ἀδελφάς, ἔτι δὲ καὶ τὴν ἑαυτοῦ ψυχήν, οὐ δύναταί μου μαθητὴς εἶναι. 26 fIndien iemand tot Mij komt, en niet 19haat zijn vader en moeder, en vrouw en kinderen, en broeders en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen 20leven, die kan Mijn discipel niet zijn.
f Deut. 13:6; 33:9. Matth. 10:37. verwijsteksten
19 Dat is, die dezelve boven Mij liefheeft, gelijk verklaard wordt Matth. 10:37. verwijsteksten
20 Gr. ziel, gelijk Matth. 16:25. verwijsteksten
   
27 καὶ ὅστις οὐ βαστάζει τὸν σταυρὸν αὐτοῦ καὶ ἔρχεται ὀπίσω μου, οὐ δύναταί μου εἶναι μαθητής. 27 gEn wie zijn 21kruis niet draagt en Mij 22navolgt, die kan Mijn discipel niet zijn.
g Matth. 10:38; 16:24. Mark. 8:34. Luk. 9:23. verwijsteksten
21 Dat is, wie niet gezind en bereid is naar Mijn voorbeeld en om Mijnentwil vervolging en verdrukking te lijden.
22 Gr. achter Mij komt.
   
28 τίς γὰρ ἐξ ὑμῶν, θέλων πύργον οἰκοδομῆσαι, οὐχὶ πρῶτον καθίσας ψηφίζει τὴν δαπάνην, εἰ ἔχει τὰ πρὸς ἀπαρτισμόν; 28 Want wie van u, willende een toren bouwen, zit niet eerst neder en 23overrekent de kosten, of hij ook heeft hetgeen tot volmaking nodig is?
23 Of: overlegt, overweegt, gelijk met rekenpenningen placht te geschieden.
   
29 ἵνα μήποτε, θέντος αὐτοῦ θεμέλιον καὶ μὴ ἰσχύοντος ἐκτελέσαι, πάντες οἱ θεωροῦντες ἄρξωνται ἐμπαίζειν αὐτῷ, 29 Opdat niet misschien, als hij het fundament gelegd heeft en niet kan voleindigen, allen die het zien, hem beginnen te bespotten,
30 λέγοντες ὅτι Οὗτος ὁ ἄνθρωπος ἤρξατο οἰκοδομεῖν, καὶ οὐκ ἴσχυσεν ἐκτελέσαι. 30 Zeggende: Deze mens heeft begonnen te bouwen, en heeft niet kunnen voleindigen.
31 ἢ τίς βασιλεὺς πορευόμενος συμβαλεῖν ἑτέρῳ βασιλεῖ εἰς πόλεμον οὐχὶ καθίσας πρῶτον βουλεύεται εἰ δυνατός ἐστιν ἐν δέκα χιλιάσιν ἀπαντῆσαι τῷ μετὰ εἴκοσι χιλιάδων ἐρχομένῳ ἐπ’ αὐτόν; 31 Of wat koning, gaande naar den krijg om tegen een anderen koning te slaan, zit niet eerst neder en beraadslaagt of hij machtig is met tienduizend te ontmoeten dengene die met twintigduizend tegen hem komt?
32 εἰ δὲ μήγε, ἔτι αὐτοῦ πόρρω ὄντος, πρεσβείαν ἀποστείλας ἐρωτᾷ τὰ πρὸς εἰρήνην. 32 Anderszins zendt hij gezanten uit terwijl degene nog ver is, en begeert hetgeen tot vrede dient.
33 οὕτως οὖν πᾶς ἐξ ὑμῶν ὃς οὐκ ἀποτάσσεται πᾶσι τοῖς ἑαυτοῦ ὑπάρχουσιν, οὐ δύναταί μου εἶναι μαθητής. 33 Alzo dan een iegelijk van u, die niet 24verlaat alles wat hij heeft, die kan Mijn discipel niet zijn.
24 Gr. zijn afscheid neemt van alles, dat is, niet bereid is om zo nodig alles te verlaten en Mij te volgen. Zie vers 27. Luk. 9:61. verwijsteksten
   
34 καλὸν τὸ ἅλας· ἐὰν δὲ τὸ ἅλας μωρανθῇ, ἐν τίνι ἀρτυθήσεται; 34 hHet zout is goed; maar indien het zout 25smakeloos geworden is, waarmede zal het smakelijk gemaakt worden?
h Matth. 5:13. Mark. 9:50. verwijsteksten
25 Gr. dwaas geworden is. Zie Matth. 5:13. verwijsteksten
   
35 οὔτε εἰς γῆν οὔτε εἰς κοπρίαν εὔθετόν ἐστιν· ἔξω βάλλουσιν αὐτό. ὁ ἔχων ὦτα ἀκούειν ἀκουέτω. 35 26Het is noch tot het land, noch tot den mesthoop bekwaam; men werpt het 27weg. Wie oren heeft om te horen, die hore.
26 Namelijk zout, verdorven zijnde. Zie Mark. 9:50. verwijsteksten
27 Gr. buiten.

Einde Lukas 14