Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Lukas 13 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Lukas 13

1 Uit de boodschap dat Pilatus het bloed van enige Galileeërs met hun offerande had gemengd, en uit het voorbeeld van de achttien op welke de toren in Siloam gevallen was, neemt Christus oorzaak de scharen te vermanen tot bekering. 6 En stelt ook te dien einde voor de gelijkenis van den onvruchtbaren vijgenboom. 10 Geneest op den sabbat een vrouw die achttien jaren een geest der krankheid had gehad. 14 En verantwoordt zulks tegen een overste der synagoge. 18 Vergelijkt het Koninkrijk der hemelen bij een mosterdzaad en zuurdesem. 23 Gevraagd zijnde of er weinigen zullen zalig worden, vermaant Hij in te gaan door de enge poort. 31 Antwoordt den farizeeën die Hem voor Herodes waarschuwden. 34 Klaagt over de wreedheid en hardnekkigheid van die van Jeruzalem, en voorzegt haar ondergang.
  
Gods oordelen ter waarschuwing
1 Παρῆσαν δέ τινες ἐν αὐτῷ τῷ καιρῷ ἀπαγγέλλοντες αὐτῷ περὶ τῶν Γαλιλαίων, ὧν τὸ αἷμα Πιλάτος ἔμιξε μετὰ τῶν θυσιῶν αὐτῶν. 1 EN er waren te dienzelven tijde enigen tegenwoordig die Hem boodschapten 1van de Galileeërs welker bloed Pilatus met hun offeranden gemengd had.
1 Josephus verhaalt, Oudheden, boek 18, hfdst. 5, wel iets dergelijks; doch de omstandigheden, zo van den tijd als anderszins, tonen dat het dezelfde historie niet is. Sommige oude leraars menen dat dit zou geschied zijn binnen Jeruzalem, als enige Galileeërs wilden verhinderen, dat voor den keizer van Rome in den tempel zou geofferd worden.
   
2 καὶ ἀποκριθεὶς ὁ Ἰησοῦς εἶπεν αὐτοῖς, Δοκεῖτε ὅτι οἱ Γαλιλαῖοι οὗτοι ἁμαρτωλοὶ παρὰ πάντας τοὺς Γαλιλαίους ἐγένοντο, ὅτι τοιαῦτα πεπόνθασιν; 2 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Meent gij dat deze Galileeërs zondaars zijn geweest boven al de Galileeërs, omdat zij zulks geleden hebben?
3 οὐχί, λέγω ὑμῖν· ἀλλ’ ἐὰν μὴ μετανοῆτε, πάντες ὡσαύτως ἀπολεῖσθε. 3 Ik zeg u: Neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen desgelijks 2vergaan.
2 Dat is, door Gods rechtvaardige straf omkomen; gelijk ook daarna door de Romeinen geschied is.
   
4 ἢ ἐκεῖνοι οἱ δέκα καὶ ὀκτώ, ἐφ’ οὓς ἔπεσεν ὁ πύργος ἐν τῷ Σιλωὰμ καὶ ἀπέκτεινεν αὐτούς, δοκεῖτε ὅτι οὗτοι ὀφειλέται ἐγένοντο παρὰ πάντας ἀνθρώπους τοὺς κατοικοῦντας ἐν Ἱερουσαλήμ; 4 Of die achttien, op welke de 3toren in Silóam viel en doodde hen; meent gij dat dezen 4schuldenaars zijn geweest boven alle mensen die in Jeruzalem wonen?
3 Dat is, die aan of over de fontein of beek Siloah was gebouwd; van welke beek zie Jes. 8:6. Joh. 9:7. verwijsteksten
4 Dat is, zondaars die meer schuld of zonden hadden. Zie Matth. 6:12; 18:24. verwijsteksten
   
5 οὐχί, λέγω ὑμῖν· ἀλλ’ ἐὰν μὴ μετανοῆτε, πάντες ὁμοίως ἀπολεῖσθε. 5 Ik zeg u: Neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen insgelijks vergaan.
  
De onvruchtbare vijgenboom
6 ἔλεγε δὲ ταύτην τὴν παραβολήν· Συκῆν εἶχέ τις ἐν τῷ ἀμπελῶνι αὐτοῦ πεφυτευμένην· καὶ ἦλθε καρπὸν ζητῶν ἐν αὐτῇ, καὶ οὐχ εὗρεν. 6 En Hij zeide deze gelijkenis: Een zeker man had een vijgenboom, geplant in zijn wijngaard; en hij kwam en zocht vrucht daarop, en vond ze niet.
7 εἶπε δὲ πρὸς τὸν ἀμπελουργόν, Ἰδού, τρία ἔτη ἔρχομαι ζητῶν καρπὸν ἐν τῇ συκῇ ταύτῃ, καὶ οὐχ εὑρίσκω· ἔκκοψον αὐτήν· ἱνατί καὶ τὴν γῆν καταργεῖ; 7 En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie, ik kom nu drie jaren, zoekende vrucht op dezen vijgenboom, en vind ze niet; houw hem uit; waartoe 5beslaat hij ook onnuttelijk de aarde?
5 Gr. maakt de aarde onnut, of onvruchtbaar, in dewelke wat anders zou kunnen geplant worden, dat vruchten zou voortbrengen.
   
8 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς λέγει αὐτῷ, Κύριε, ἄφες αὐτὴν καὶ τοῦτο τὸ ἔτος, ἕως ὅτου σκάψω περὶ αὐτήν, καὶ βάλω *κοπρίαν·
* κοπρίαν St, B, Sc | κοπρία Elz, M
8 En hij antwoordende zeide tot hem: Heere, laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben;
9 κἂν μὲν ποιήσῃ καρπόν· εἰ δὲ μήγε, εἰς τὸ μέλλον ἐκκόψεις αὐτήν. 9 En indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem staan; maar indien niet, zo zult gij hem namaals uithouwen.
  
De derde genezing op den sabbat
10 Ἦν δὲ διδάσκων ἐν μιᾷ τῶν συναγωγῶν ἐν τοῖς σάββασι· 10 En Hij leerde op 6den sabbat in een der synagogen.
6 Gr. sabbatdagen.
   
11 καὶ ἰδού, γυνὴ ἦν πνεῦμα ἔχουσα ἀσθενείας ἔτη δέκα καὶ ὀκτώ, καὶ ἦν συγκύπτουσα, καὶ μὴ δυναμένη ἀνακύψαι εἰς τὸ παντελές. 11 En zie, er was een vrouw die 7een geest der krankheid achttien jaren lang gehad had, en zij was 8samengebogen en kon zich ganselijk niet oprichten.
7 Dat is, een bozen geest, die haar krank maakte. Zie vers 16. verwijsteksten
8 Gr. samengebukt.
   
12 ἰδὼν δὲ αὐτὴν ὁ Ἰησοῦς προσεφώνησε, καὶ εἶπεν αὐτῇ, Γύναι, ἀπολέλυσαι τῆς ἀσθενείας σοῦ. 12 En Jezus haar ziende, riep haar tot Zich en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt 9verlost van uw krankheid.
9 Gr. losgemaakt, of: ontbonden.
   
13 καὶ ἐπέθηκεν αὐτῇ τὰς χεῖρας· καὶ παραχρῆμα ἀνωρθώθη, καὶ ἐδόξαζε τὸν Θεόν. 13 En Hij legde de handen op haar; en zij werd terstond weder 10recht, en verheerlijkte God.
10 Dat is, recht gemaakt.
   
14 ἀποκριθεὶς δὲ ὁ ἀρχισυνάγωγος, ἀγανακτῶν ὅτι τῷ σαββάτῳ ἐθεράπευσεν ὁ Ἰησοῦς, ἔλεγε τῷ ὄχλῳ, Ἓξ ἡμέραι εἰσὶν ἐν αἷς δεῖ ἐργάζεσθαι· ἐν ταύταις οὖν ἐρχόμενοι θεραπεύεσθε, καὶ μὴ τῇ ἡμέρᾳ τοῦ σαββάτου. 14 En 11de overste der synagoge, kwalijk nemende dat Jezus op den sabbat genezen had, antwoordde en zeide tot de schare: aEr zijn zes dagen in welke 12men moet werken; komt dan in dezelve en laat u genezen, en niet op den dag des sabbats.
11 Dat is, een van de oversten; want elke synagoge had meer dan één overste. Zie Mark. 5:22. Hand. 13:15. verwijsteksten
a Ex. 20:9. Deut. 5:13. Ez. 20:12. verwijsteksten
12 Dat is, geoorloofd en geboden is te werken.
   
15 ἀπεκρίθη οὖν αὐτῷ ὁ Κύριος, καὶ εἶπεν, Ὑποκριτά, ἕκαστος ὑμῶν τῷ σαββάτῳ οὐ λύει τὸν βοῦν αὐτοῦ ἢ τὸν ὄνον ἀπὸ τῆς φάτνης, καὶ ἀπαγαγὼν ποτίζει; 15 De Heere dan antwoordde hem en zeide: Gij geveinsde, bmaakt niet een iegelijk van u op den sabbat zijn os of ezel van de kribbe los, en leidt hem heen om te doen drinken?
b Ex. 23:5. Deut. 22:4. Luk. 14:5. verwijsteksten
   
16 ταύτην δέ, θυγατέρα Ἀβραὰμ οὖσαν, ἣν ἔδησεν ὁ Σατανᾶς, ἰδού, δέκα καὶ ὀκτὼ ἔτη, οὐκ ἔδει λυθῆναι ἀπὸ τοῦ δεσμοῦ τούτου τῇ ἡμέρᾳ τοῦ σαββάτου; 16 En deze, die 13een dochter Abrahams is, welke de satan, zie, nu achttien jaren 14gebonden had, moest die niet losgemaakt worden van dezen band op den dag des sabbats?
13 Dat is, afkomstig is van het geslacht Abrahams, en behorende tot het verbond dat God met Abraham en zijn nakomelingen gemaakt heeft. Zie Luk. 19:9. verwijsteksten
14 Dat is, die haar met krankheden, als met banden, benauwd had.
   
17 καὶ ταῦτα λέγοντος αὐτοῦ, κατῃσχύνοντο πάντες οἱ ἀντικείμενοι αὐτῷ· καὶ πᾶς ὁ ὄχλος ἔχαιρεν ἐπὶ πᾶσι τοῖς ἐνδόξοις τοῖς γινομένοις ὑπ’ αὐτοῦ. 17 En als Hij dit zeide, werden zij allen beschaamd die zich tegen Hem stelden; en al de schare verblijdde zich over al de heerlijke dingen die van Hem geschiedden.
  
Het mosterdzaad. De zuurdesem
18 Ἔλεγε δέ, Τίνι ὁμοία ἐστὶν ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ; καὶ τίνι ὁμοιώσω αὐτήν; 18 cEn Hij zeide: Wien is 15het Koninkrijk Gods gelijk en waarbij zal Ik hetzelve vergelijken?
c Matth. 13:31. Mark. 4:30. verwijsteksten
15 Dat is, de predicatie des Evangelies, waardoor het Koninkrijk Gods opgericht wordt.
   
19 ὁμοία ἐστὶ κόκκῳ σινάπεως, *ὃν λαβὼν ἄνθρωπος ἔβαλεν εἰς κῆπον ἑαυτοῦ· καὶ ηὔξησε, καὶ ἐγένετο εἰς δένδρον μέγα, καὶ τὰ πετεινὰ τοῦ οὐρανοῦ κατεσκήνωσεν ἐν τοῖς κλάδοις αὐτοῦ.
* ὃν St, B-edd, Sc, M | ὃ B-edd, Elz
19 Het is gelijk 16een mosterdzaad, hetwelk een mens genomen en in zijn hof geworpen heeft; en het wies op en werd tot een groten boom, en de vogelen des hemels nestelden in zijn takken.
16 Zie van deze twee gelijkenissen Matth. 13:31. verwijsteksten
   
20 καὶ πάλιν εἶπε, Τίνι ὁμοιώσω τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ; 20 En Hij zeide wederom: dWaarbij zal Ik het Koninkrijk Gods vergelijken?
d Matth. 13:33. verwijsteksten
   
21 ὁμοία ἐστὶ ζύμῃ, ἣν λαβοῦσα γυνὴ ἐνέκρυψεν εἰς ἀλεύρου σάτα τρία, ἕως οὗ ἐζυμώθη ὅλον. 21 Het is gelijk een zuurdesem, welken een vrouw nam en verborg in drie maten meel, totdat het geheel gezuurd was.
  
De enge poort
22 Καὶ διεπορεύετο κατὰ πόλεις καὶ κώμας διδάσκων, καὶ πορείαν ποιούμενος εἰς Ἱερουσαλήμ. 22 eEn Hij reisde van de ene stad en vlek tot de andere, lerende, en 17richtende Zijn reis naar Jeruzalem.
e Matth. 9:35. Mark. 6:6. verwijsteksten
17 Gr. makende.
   
23 εἶπε δέ τις αὐτῷ, Κύριε, εἰ ὀλίγοι οἱ σωζόμενοι; ὁ δὲ εἶπε πρὸς αὐτούς, 23 En er zeide een tot Hem: Heere, zijn er ook weinigen die zalig worden? En Hij zeide tot hen:
24 Ἀγωνίζεσθε εἰσελθεῖν διὰ τῆς στενῆς πύλης· ὅτι πολλοί (λέγω ὑμῖν) ζητήσουσιν εἰσελθεῖν, καὶ οὐκ ἰσχύσουσιν. 24 f18Strijdt om in te gaan door 19de enge poort; want velen (zeg Ik u) zullen zoeken in te gaan, en zullen 20niet kunnen;
f Matth. 7:13. verwijsteksten
18 Dat is, doet naarstigheid en arbeidt, Ef. 6:11, enz. Filipp. 3:12. 2 Tim. 4:7. verwijsteksten
19 Namelijk die tot het leven leidt, Matth. 7:14. verwijsteksten
20 Namelijk omdat het te laat zal zijn, gelijk uit het volgende blijkt.
   
25 ἀφ’ οὗ ἂν ἐγερθῇ ὁ οἰκοδεσπότης καὶ ἀποκλείσῃ τὴν θύραν, καὶ ἄρξησθε ἔξω ἑστάναι καὶ κρούειν τὴν θύραν, λέγοντες, Κύριε, Κύριε, ἄνοιξον ἡμῖν· καὶ ἀποκριθεὶς ἐρεῖ ὑμῖν, Οὐκ οἶδα ὑμᾶς, πόθεν ἐστέ· 25 Namelijk nadat 21de Heere des huizes zal opgestaan zijn en gde deur zal gesloten hebben; en gij zult beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen, zeggende: Heere, Heere, doe ons open; en Hij zal antwoorden en tot u zeggen: Ik ken u niet hvanwaar gij zijt.
21 Deze gelijkenis wordt genomen van het houden der bruiloften te dien tijde, waarvan breder te zien is Matth. 25:1, enz. verwijsteksten
g Matth. 25:11. Luk. 6:46. verwijsteksten
h Matth. 25:12. verwijsteksten
   
26 τότε ἄρξεσθε λέγειν, Ἐφάγομεν ἐνώπιόν σου καὶ ἐπίομεν, καὶ ἐν ταῖς πλατείαις ἡμῶν ἐδίδαξας. 26 Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken, en Gij hebt in onze straten geleerd.
27 καὶ ἐρεῖ, Λέγω ὑμῖν, οὐκ οἶδα ὑμᾶς πόθεν ἐστέ· ἀπόστητε ἀπ’ ἐμοῦ πάντες οἱ ἐργάται τῆς ἀδικίας. 27 iEn Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet vanwaar gij zijt; kwijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid.
i Matth. 7:23. verwijsteksten
k Ps. 6:9. Matth. 25:12, 41. verwijsteksten
   
28 ἐκεῖ ἔσται ὁ κλαυθμὸς καὶ ὁ βρυγμὸς τῶν ὀδόντων, ὅταν ὄψησθε Ἀβραὰμ καὶ Ἰσαὰκ καὶ Ἰακὼβ καὶ πάντας τοὺς προφήτας ἐν τῇ βασιλείᾳ τοῦ Θεοῦ, ὑμᾶς δὲ ἐκβαλλομένους ἔξω. 28 lAldaar zal zijn wening en knersing der tanden, mwanneer gij zult zien Abraham en Izak en Jakob en al de profeten in het 22Koninkrijk Gods, maar ulieden buiten uitgeworpen.
l Matth. 8:12; 13:42; 24:51. verwijsteksten
m Matth. 8:11. verwijsteksten
22 Namelijk der heerlijkheid in den hemel.
   
29 καὶ ἥξουσιν ἀπὸ ἀνατολῶν καὶ δυσμῶν, καὶ ἀπὸ βορρᾶ καὶ νότου, καὶ ἀνακλιθήσονται ἐν τῇ βασιλείᾳ τοῦ Θεοῦ. 29 nEn er zullen er komen van oosten en westen, en van noorden en zuiden, en zullen aanzitten in het Koninkrijk Gods.
n Jes. 2:2. Mal. 1:11. Matth. 8:11. verwijsteksten
   
30 καὶ ἰδού, εἰσὶν ἔσχατοι οἳ ἔσονται πρῶτοι, καί εἰσι πρῶτοι οἳ ἔσονται ἔσχατοι. 30 oEn zie, er zijn 23laatsten die de eersten zullen zijn; en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn.
o Matth. 19:30; 20:16. Mark. 10:31. verwijsteksten
23 Door de laatsten worden verstaan de heidenen, die nog vreemd waren van het verbond Gods, en door de eersten de Joden; daarmede wordt te kennen gegeven dat de heidenen boven vele Joden voorgetrokken zullen worden, Rom. 11:17. verwijsteksten
  
Het oordeel over Jeruzalem
31 Ἐν αὐτῇ τῇ ἡμέρᾳ προσῆλθόν τινες Φαρισαῖοι, λέγοντες αὐτῷ, Ἔξελθε καὶ πορεύου ἐντεῦθεν, ὅτι Ἡρώδης θέλει σε ἀποκτεῖναι. 31 Te dienzelven dage kwamen er enige farizeeën, zeggende tot Hem: 24Ga weg en vertrek vanhier; 25want Herodes wil U doden.
24 Namelijk uit Galilea, waar Herodes viervorst was, Luk. 3:1; 23:7. verwijsteksten
25 Deze waarschuwing geschiedt van hen niet uit liefde tot Christus, maar omdat zij Hem gaarne kwijt waren geweest. Zie dergelijke waarschuwing Neh. 6:10, 11. Amos 7:13. verwijsteksten
   
32 καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Πορευθέντες εἴπατε τῇ ἀλώπεκι ταύτῃ, Ἰδού, ἐκβάλλω δαιμόνια καὶ ἰάσεις ἐπιτελῶ σήμερον καὶ αὔριον, καὶ τῇ τρίτῃ τελειοῦμαι. 32 En Hij zeide tot hen: Gaat heen en zegt dien 26vos: Zie, Ik werp duivelen uit en 27maak gezond, 28heden en morgen, en 29ten derden dage 30word Ik voleindigd.
26 Zo noemt Hij hem vanwege zijn listigheid en boosheid.
27 Gr. volbreng genezingen.
28 Dat is, nog een kleinen tijd. Zie Hos. 6:2. verwijsteksten
29 Dat is, na het voleinden van Mijn leerambt in dien korten tijd.
30 Of: word volmaakt, of: geheiligd, of: opgeofferd, Joh. 17:4; 19:30. Zie van de betekenis van dit woord breder Hebr. 2:10; 5:9. verwijsteksten
   
33 πλὴν δεῖ με σήμερον καὶ αὔριον καὶ τῇ ἐχομένῃ πορεύεσθαι· ὅτι οὐκ ἐνδέχεται προφήτην ἀπολέσθαι ἔξω Ἱερουσαλήμ. 33 31Doch Ik moet heden en morgen en den volgenden dag reizen; want het gebeurt 32niet dat een profeet gedood wordt buiten Jeruzalem.
31 Dat is, Ik moet nog een kleinen tijd hier en daar wandelen, om Mijn ambt voorts te bedienen; en daarna zal Ik naar Jeruzalem gaan, om van ulieden zelven daar gedood te worden.
32 Dat is, nauwelijks, of zeer zelden.
   
34 Ἱερουσαλήμ, Ἱερουσαλήμ, ἡ ἀποκτείνουσα τοὺς προφήτας, καὶ λιθοβολοῦσα τοὺς ἀπεσταλμένους πρὸς αὐτήν, ποσάκις ἠθέλησα ἐπισυνάξαι τὰ τέκνα σου, ὃν τρόπον ὄρνις τὴν ἑαυτῆς νοσσιὰν ὑπὸ τὰς πτέρυγας, καὶ οὐκ ἠθελήσατε. 34 p33Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, qhoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar 34kiekens onder de vleugelen vergadert, en gijlieden hebt niet gewild.
p Matth. 23:37. verwijsteksten
33 Zie hiervan de verklaring Matth. 23:37. verwijsteksten
q Ps. 17:8; 91:4. verwijsteksten
34 Gr. broedsel, of: nestkiekens.
   
35 ἰδού, ἀφίεται ὑμῖν ὁ οἶκος ὑμῶν ἔρημος· ἀμὴν δὲ λέγω ὑμῖν ὅτι Οὐ μή με ἴδητε ἕως ἂν ἥξῃ, ὅτε εἴπητε, Εὐλογημένος ὁ ἐρχόμενος ἐν ὀνόματι Κυρίου. 35 rZie, 35uw huis wordt ulieden woest gelaten. En voorwaar Ik zeg u, dat gij Mij niet zult zien, totdat de tijd zal 36gekomen zijn, als gij zult zeggen: sGezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren.
r Ps. 69:26. Jes. 1:7. Jer. 7:34. Micha 3:12. Matth. 23:38. Hand. 1:20. verwijsteksten
35 Dat is, de tempel en stad.
36 Dit is spoedig daarna enigszins vervuld, zie Luk. 19:38, en zal volkomenlijk volbracht worden ten uitersten dage. verwijsteksten
s Ps. 118:26. verwijsteksten

Einde Lukas 13