Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Lukas 12 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Lukas 12

 Niet vrezen
1 Ἐν οἷς ἐπισυναχθεισῶν τῶν μυριάδων τοῦ ὄχλου, ὥστε καταπατεῖν ἀλλήλους, ἤρξατο λέγειν πρὸς τοὺς μαθητὰς *αὐτοῦ, Πρῶτον προσέχετε ἑαυτοῖς ἀπὸ τῆς ζύμης τῶν Φαρισαίων, ἥτις ἐστὶν ὑπόκρισις.
* αὐτοῦ, πρῶτον προσέχετε St-1551, B | αὐτοῦ πρῶτον, προσέχετε St-1550, Elz, Sc, M
1 DAARENTUSSEN aals vele duizenden der schare bijeenvergaderd waren, zodat zij elkander vertraden, begon Hij te zeggen tot Zijn discipelen: Vooreerst wacht uzelven voor den zuurdesem der farizeeën, welke is geveinsdheid. a Matth. 16:6. Mark. 8:15. verwijsteksten
2 οὐδὲν δὲ συγκεκαλυμμένον ἐστίν, ὃ οὐκ ἀποκαλυφθήσεται, καὶ κρυπτόν, ὃ οὐ γνωσθήσεται. 2 bEn er is niets bedekt, dat niet zal ontdekt worden, en verborgen, dat niet zal geweten worden. b Job 12:22. Matth. 10:26. Mark. 4:22. Luk. 8:17. verwijsteksten
3 ἀνθ’ ὧν ὅσα ἐν τῇ σκοτίᾳ εἴπατε, ἐν τῷ φωτὶ ἀκουσθήσεται· καὶ ὃ πρὸς τὸ οὖς ἐλαλήσατε ἐν τοῖς ταμείοις, κηρυχθήσεται ἐπὶ τῶν δωμάτων. 3 Daarom, al wat gij in de duisternis gezegd hebt, zal in het licht gehoord worden; en wat gij in het oor gesproken hebt in de binnenkamers, zal op de daken gepredikt worden.
4 λέγω δὲ ὑμῖν τοῖς φίλοις μου, Μὴ φοβηθῆτε ἀπὸ τῶν ἀποκτεινόντων τὸ σῶμα, καὶ μετὰ ταῦτα μὴ ἐχόντων περισσότερόν τι ποιῆσαι. 4 En Ik zeg u, Mijne vrienden: cVreest niet voor degenen die het lichaam doden, en daarna niets meer kunnen doen. c Jes. 51:7. Jer. 1:8. Matth. 10:28. verwijsteksten
5 ὑποδείξω δὲ ὑμῖν τίνα φοβηθῆτε· φοβήθητε τὸν μετὰ τὸ ἀποκτεῖναι ἐξουσίαν ἔχοντα ἐμβαλεῖν εἰς τὴν γέενναν· ναί, λέγω ὑμῖν, τοῦτον φοβήθητε. 5 Maar Ik zal u tonen Wien gij vrezen zult: vreest Dien Die nadat Hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen; ja, Ik zeg u, vreest Dien.
6 οὐχὶ πέντε στρουθία πωλεῖται ἀσσαρίων δύο; καὶ ἓν ἐξ αὐτῶν οὐκ ἔστιν ἐπιλελησμένον ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ. 6 dWorden niet vijf musjes verkocht voor twee penningskens? En niet één van die is voor God vergeten. d Matth. 10:29. verwijsteksten
7 ἀλλὰ καὶ αἱ τρίχες τῆς κεφαλῆς ὑμῶν πᾶσαι ἠρίθμηνται. μὴ οὖν φοβεῖσθε· πολλῶν στρουθίων διαφέρετε. 7 eJa, ook de haren uws hoofds zijn alle geteld. Vreest dan niet; gij gaat vele musjes te boven. e 1 Sam. 14:45. 2 Sam. 14:11. 1 Kon. 1:52. Luk. 21:18. verwijsteksten
8 λέγω δὲ ὑμῖν, Πᾶς ὃς ἂν ὁμολογήσῃ ἐν ἐμοὶ ἔμπροσθεν τῶν ἀνθρώπων, καὶ ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ὁμολογήσει ἐν αὐτῷ ἔμπροσθεν τῶν ἀγγέλων τοῦ Θεοῦ· 8 fEn Ik zeg u: Een iegelijk die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal ook de Zoon des mensen belijden voor de engelen Gods. f Matth. 10:32. verwijsteksten
9 ὁ δὲ ἀρνησάμενός με ἐνώπιον τῶν ἀνθρώπων ἀπαρνηθήσεται ἐνώπιον τῶν ἀγγέλων τοῦ Θεοῦ. 9 gMaar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voor de engelen Gods. g Matth. 10:33. Mark. 8:38. Luk. 9:26. 2 Tim. 2:12. 1 Joh. 2:23. verwijsteksten
10 καὶ πᾶς ὃς ἐρεῖ λόγον εἰς τὸν Υἱὸν τοῦ ἀνθρώπου, ἀφεθήσεται αὐτῷ· τῷ δὲ εἰς τὸ Ἅγιον Πνεῦμα βλασφημήσαντι οὐκ ἀφεθήσεται. 10 En een iegelijk die enig woord spreken zal tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; hmaar wie tegen den Heiligen Geest gelasterd zal hebben, dien zal het niet vergeven worden. h 1 Joh. 5:16. verwijsteksten
11 ὅταν δὲ προσφέρωσιν ὑμᾶς ἐπὶ τὰς συναγωγὰς καὶ τὰς ἀρχὰς καὶ τὰς ἐξουσίας, μὴ μεριμνᾶτε πῶς ἢ τί ἀπολογήσησθε, ἢ τί εἴπητε· 11 iEn wanneer zij u heenbrengen zullen in de synagogen en tot de overheden en de machten, zo zijt niet bezorgd hoe of wat gij tot verantwoording zeggen of wat gij spreken zult; i Matth. 10:19. Mark. 13:11. Luk. 21:14. verwijsteksten
12 τὸ γὰρ Ἅγιον Πνεῦμα διδάξει ὑμᾶς ἐν αὐτῇ τῇ ὥρᾳ, ἃ δεῖ εἰπεῖν. 12 Want de Heilige Geest zal u in dezelve ure leren hetgeen gij spreken moet.
  
De rijke dwaas
13 Εἶπε δέ τις αὐτῷ ἐκ τοῦ ὄχλου, Διδάσκαλε, εἰπὲ τῷ ἀδελφῷ μου μερίσασθαι μετ’ ἐμοῦ τὴν κληρονομίαν. 13 En een uit de schare zeide tot Hem: Meester, zeg mijn broeder dat hij met mij de erfenis dele.
14 ὁ δὲ εἶπεν αὐτῷ, Ἄνθρωπε, τίς με κατέστησε δικαστὴν ἢ μεριστὴν ἐφ’ ὑμᾶς; 14 Maar Hij zeide tot hem: Mens, wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over ulieden gesteld?
15 εἶπε δὲ πρὸς αὐτούς, Ὁρᾶτε καὶ φυλάσσεσθε ἀπὸ τῆς πλεονεξίας· ὅτι οὐκ ἐν τῷ περισσεύειν τινὶ ἡ ζωὴ αὐτοῦ ἐστὶν ἐκ τῶν ὑπαρχόντων αὐτοῦ. 15 En Hij zeide tot hen: Ziet toe en wacht u kvan de gierigheid; want het is niet in den overvloed gelegen dat iemand leeft uit zijn goederen. k 1 Tim. 6:7. verwijsteksten
16 εἶπε δὲ παραβολὴν πρὸς αὐτούς, λέγων, Ἀνθρώπου τινὸς πλουσίου εὐφόρησεν ἡ χώρα· 16 En Hij zeide tot hen een gelijkenis en sprak: Eens rijken mensen land had wel gedragen;
17 καὶ διελογίζετο ἐν ἑαυτῷ λέγων, Τί ποιήσω, ὅτι οὐκ ἔχω ποῦ συνάξω τοὺς καρπούς μου; 17 En hij overlegde bij zichzelven, zeggende: Wat zal ik doen? Want ik heb niet, waarin ik mijn vruchten zal verzamelen.
18 καὶ εἶπε, Τοῦτο ποιήσω· καθελῶ μου τὰς ἀποθήκας, καὶ μείζονας οἰκοδομήσω, καὶ συνάξω ἐκεῖ πάντα τὰ *γεννήματα μου καὶ τὰ ἀγαθά μου.
* γεννήματα B, Elz | γενήματα St, Sc, M
18 En hij zeide: Dit zal ik doen: ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas en deze mijn goederen;
19 καὶ ἐρῶ τῇ ψυχῇ μου, Ψυχή, ἔχεις πολλὰ ἀγαθὰ κείμενα εἰς ἔτη πολλά· ἀναπαύου, φάγε, πίε, εὐφραίνου. 19 En ik zal tot mijn ziel zeggen: lZiel, gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren; neem rust, eet, drink, zijt vrolijk. l Pred. 11:9. 1 Kor. 15:32. Jak. 5:5. verwijsteksten
20 εἶπε δὲ αὐτῷ ὁ Θεός, *Ἄφρων, ταύτῃ τῇ νυκτὶ τὴν ψυχήν σου ἀπαιτοῦσιν ἀπὸ σοῦ· ἃ δὲ ἡτοίμασας, τίνι ἔσται;
* ἄφρων St, B-edd, Elz-1624 | ἄφρον B-edd, Elz-1633, Sc, M
20 Maar God zeide tot hem: mGij dwaas, in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, nwiens zal het zijn? m Ps. 52:7. Jer. 17:11. n Ps. 39:7. verwijsteksten
21 οὕτως ὁ θησαυρίζων ἑαυτῷ, καὶ μὴ εἰς Θεὸν πλουτῶν. 21 Alzo is het met dien die zichzelven schatten vergadert, en niet rijk is in God.
  
Bezorgdheid
22 Εἶπε δὲ πρὸς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ, Διὰ τοῦτο ὑμῖν λέγω, μὴ μεριμνᾶτε τῇ ψυχῇ ὑμῶν, τί φάγητε· μηδὲ τῷ σώματι, τί ἐνδύσησθε. 22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: oDaarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. o Ps. 55:23. Matth. 6:25. Filipp. 4:6. 1 Tim. 6:8. 1 Petr. 5:7. verwijsteksten
23 ἡ ψυχὴ πλεῖόν ἐστι τῆς τροφῆς, καὶ τὸ σῶμα τοῦ ἐνδύματος. 23 Het leven is meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding.
24 κατανοήσατε τοὺς κόρακας, ὅτι οὐ σπείρουσιν, οὐδὲ θερίζουσιν, οἷς οὐκ ἔστι ταμεῖον οὐδὲ ἀποθήκη, καὶ ὁ Θεὸς τρέφει αὐτούς· πόσῳ μᾶλλον ὑμεῖς διαφέρετε τῶν πετεινῶν; 24 pAanmerkt de raven, dat zij niet zaaien noch maaien, welke geen spijskamer noch schuur hebben, en God voedt dezelve; hoeveel gaat gij de vogels te boven! p Job 39:3. Ps. 147:9. verwijsteksten
25 τίς δὲ ἐξ ὑμῶν μεριμνῶν δύναται προσθεῖναι ἐπὶ τὴν ἡλικίαν αὐτοῦ πῆχυν ἕνα; 25 qWie toch van u kan met bezorgd te zijn één el tot zijn lengte toedoen? q Matth. 6:27. verwijsteksten
26 εἰ οὖν οὔτε ἐλάχιστον δύνασθε, τί περὶ τῶν λοιπῶν μεριμνᾶτε; 26 Indien gij dan ook het minste niet kunt, wat zijt gij voor de andere dingen bezorgd?
27 κατανοήσατε τὰ κρίνα πῶς αὐξάνει· οὐ κοπιᾷ, οὐδὲ νήθει· λέγω δὲ ὑμῖν, οὐδὲ Σολομὼν ἐν πάσῃ τῇ δόξῃ αὐτοῦ περιεβάλετο ὡς ἓν τούτων. 27 Aanmerkt de leliën, hoe zij wassen: zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u: Ook Sálomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest als een van deze.
28 εἰ δὲ τὸν χόρτον ἐν τῷ ἀγρῷ σήμερον ὄντα, καὶ αὔριον εἰς κλίβανον βαλλόμενον, ὁ Θεὸς οὕτως ἀμφιέννυσι, πόσῳ μᾶλλον ὑμᾶς, ὀλιγόπιστοι; 28 Indien nu God het gras, dat heden op het veld is en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, hoeveel te meer u, gij kleingelovigen!
29 καὶ ὑμεῖς μὴ ζητεῖτε τί φάγητε, ἢ τί πίητε· καὶ μὴ μετεωρίζεσθε. 29 En gijlieden, vraagt niet wat gij eten of wat gij drinken zult, en weest niet wankelmoedig.
30 ταῦτα γὰρ πάντα τὰ ἔθνη τοῦ κόσμου ἐπιζητεῖ· ὑμῶν δὲ ὁ Πατὴρ οἶδεν ὅτι χρῄζετε τούτων. 30 Want al deze dingen zoeken de volken der wereld; maar uw Vader weet dat gij deze dingen behoeft.
31 πλὴν ζητεῖτε τὴν βασιλείαν τοῦ Θεοῦ, καὶ ταῦτα πάντα προστεθήσεται ὑμῖν. 31 rMaar zoekt het Koninkrijk Gods, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. r 1 Kon. 3:13. Ps. 37:25. verwijsteksten
32 μὴ φοβοῦ, τὸ μικρὸν ποίμνιον· ὅτι εὐδόκησεν ὁ Πατὴρ ὑμῶν δοῦναι ὑμῖν τὴν βασιλείαν. 32 Vrees niet, gij klein kuddeken; want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven.
33 πωλήσατε τὰ ὑπάρχοντα ὑμῶν καὶ δότε ἐλεημοσύνην. ποιήσατε ἑαυτοῖς βαλάντια μὴ παλαιούμενα, θησαυρὸν ἀνέκλειπτον ἐν τοῖς οὐρανοῖς, ὅπου κλέπτης οὐκ ἐγγίζει, οὐδὲ σὴς διαφθείρει· 33 sVerkoopt hetgeen gij hebt en geeft aalmoes. tMaakt uzelven buidels die niet verouden, een schat die niet afneemt, in de hemelen, waar de dief niet bij komt, noch de mot verderft. s Matth. 19:21. Luk. 16:9. t Matth. 6:20; 19:21. Luk. 16:9. 1 Tim. 6:19. verwijsteksten
34 ὅπου γάρ ἐστιν ὁ θησαυρὸς ὑμῶν, ἐκεῖ καὶ ἡ καρδία ὑμῶν ἔσται. 34 Want waar uw schat is, aldaar zal ook uw hart zijn.
  
Aansporing tot waakzaamheid
35 Ἔστωσαν ὑμῶν αἱ ὀσφύες περιεζωσμέναι, καὶ οἱ λύχνοι καιόμενοι· 35 vLaat uw lendenen omgord zijn, en de kaarsen brandende. v Ef. 6:14. 1 Petr. 1:13. verwijsteksten
36 καὶ ὑμεῖς ὅμοιοι ἀνθρώποις προσδεχομένοις τὸν κύριον ἑαυτῶν, πότε ἀναλύσει ἐκ τῶν γάμων, ἵνα, ἐλθόντος καὶ κρούσαντος, εὐθέως ἀνοίξωσιν αὐτῷ. 36 En zijt gij den mensen gelijk die op hun heer wachten, wanneer hij wederkomen zal van de bruiloft, opdat als hij komt en klopt, zij hem terstond mogen opendoen.
37 μακάριοι οἱ δοῦλοι ἐκεῖνοι, οὓς ἐλθὼν ὁ κύριος εὑρήσει γρηγοροῦντας· ἀμὴν λέγω ὑμῖν ὅτι περιζώσεται καὶ ἀνακλινεῖ αὐτούς, καὶ παρελθὼν διακονήσει αὐτοῖς. 37 Zalig zijn die dienstknechten welke de heer als hij komt, zal wakende vinden. Voorwaar Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, en zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal hij hen dienen.
38 καὶ ἐὰν ἔλθῃ ἐν τῇ δευτέρᾳ φυλακῇ, καὶ ἐν τῇ τρίτῃ φυλακῇ ἔλθῃ, καὶ εὕρῃ οὕτω, μακάριοί εἰσιν οἱ δοῦλοι ἐκεῖνοι. 38 xEn zo hij komt in de tweede nachtwake, en komt in de derde wake, en vindt hen alzo, zalig zijn dezelve dienstknechten. x Matth. 24:42. verwijsteksten
39 τοῦτο δὲ γινώσκετε, ὅτι εἰ ᾔδει ὁ οἰκοδεσπότης ποίᾳ ὥρᾳ ὁ κλέπτης ἔρχεται, ἐγρηγόρησεν ἄν, καὶ οὐκ ἂν ἀφῆκε διορυγῆναι τὸν οἶκον αὐτοῦ. 39 yMaar weet dit, dat indien de heer des huizes geweten had in welke ure de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. y Matth. 24:43. 1 Thess. 5:2. 2 Petr. 3:10. Openb. 3:3; 16:15. verwijsteksten
40 καὶ ὑμεῖς οὖν γίνεσθε ἕτοιμοι· ὅτι ᾗ ὥρᾳ οὐ δοκεῖτε ὁ Υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἔρχεται. 40 zGij dan, zijt ook bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen. z Matth. 24:44; 25:13. Mark. 13:33. Luk. 21:34. 1 Thess. 5:6. verwijsteksten
41 Εἶπε δὲ αὐτῷ ὁ Πέτρος, Κύριε, πρὸς ἡμᾶς τὴν παραβολὴν ταύτην λέγεις, ἢ καὶ πρὸς πάντας; 41 En Petrus zeide tot Hem: Heere, zegt Gij deze gelijkenis tot ons, of ook tot allen?
42 εἶπε δὲ ὁ Κύριος, Τίς ἄρα ἐστὶν ὁ πιστὸς οἰκονόμος καὶ φρόνιμος, ὃν καταστήσει ὁ κύριος ἐπὶ τῆς θεραπείας αὐτοῦ, τοῦ διδόναι ἐν καιρῷ τὸ σιτομέτριον; 42 En de Heere zeide: aWie is dan de getrouwe en voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn dienstboden zal zetten om hun te rechter tijd het hun bescheiden deel spijze te geven? a Matth. 24:45; 25:21. 1 Kor. 4:2. verwijsteksten
43 μακάριος ὁ δοῦλος ἐκεῖνος, ὃν ἐλθὼν ὁ κύριος αὐτοῦ εὑρήσει ποιοῦντα οὕτως. 43 Zalig is de dienstknecht welken zijn heer, als hij komt, zal vinden alzo doende.
44 ἀληθῶς λέγω ὑμῖν ὅτι ἐπὶ πᾶσι τοῖς ὑπάρχουσιν αὐτοῦ καταστήσει αὐτόν. 44 Waarlijk, Ik zeg ulieden, dat hij hem over al zijn goederen zetten zal.
45 ἐὰν δὲ εἴπῃ ὁ δοῦλος ἐκεῖνος ἐν τῇ καρδίᾳ αὐτοῦ, Χρονίζει ὁ κύριός μου ἔρχεσθαι, καὶ ἄρξηται τύπτειν τοὺς παῖδας καὶ τὰς παιδίσκας, ἐσθίειν τε καὶ πίνειν καὶ μεθύσκεσθαι· 45 Maar indien dezelve dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; en zou beginnen de knechten en de dienstmaagden te slaan, en te eten en te drinken en dronken te worden,
46 ἥξει ὁ κύριος τοῦ δούλου ἐκείνου ἐν ἡμέρᾳ ᾗ οὐ προσδοκᾷ, καὶ ἐν ὥρᾳ ᾗ οὐ γινώσκει· καὶ διχοτομήσει αὐτόν, καὶ τὸ μέρος αὐτοῦ μετὰ τῶν ἀπίστων θήσει. 46 Zo zal de heer van denzelven dienstknecht komen ten dage in welken hij hem niet verwacht, en ter ure die hij niet weet; en zal hem afscheiden, en zal zijn deel zetten met de ontrouwen.
47 ἐκεῖνος δὲ ὁ δοῦλος ὁ γνοὺς τὸ θέλημα τοῦ κυρίου ἑαυτοῦ, καὶ μὴ ἑτοιμάσας μηδὲ ποιήσας πρὸς τὸ θέλημα αὐτοῦ, δαρήσεται πολλάς· 47 bEn die dienstknecht welke geweten heeft den wil zijns heren, en zich niet bereid noch naar zijn wil gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden. b Jak. 4:17. verwijsteksten
48 ὁ δὲ μὴ γνούς, ποιήσας δὲ ἄξια πληγῶν, δαρήσεται ὀλίγας. παντὶ δὲ ᾧ ἐδόθη πολύ, πολὺ ζητηθήσεται παρ’ αὐτοῦ· καὶ ᾧ παρέθεντο πολύ, περισσότερον αἰτήσουσιν αὐτόν. 48 Maar die denzelven niet geweten heeft, en gedaan heeft dingen die slagen waardig zijn, die zal met weinige slagen geslagen worden. En een iegelijk wien veel gegeven is, van dien zal veel geëist worden; en wien men veel vertrouwd heeft, van dien zal men overvloediger eisen.
  
Jezus brengt verdeeldheid
49 Πῦρ ἦλθον βαλεῖν εἰς τὴν γῆν, καὶ τί θέλω εἰ ἤδη ἀνήφθη; 49 Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen; en wat wil Ik, indien het alrede ontstoken is?
50 βάπτισμα δὲ ἔχω βαπτισθῆναι, καὶ πῶς συνέχομαι ἕως οὗ τελεσθῇ. 50 cMaar Ik moet met een doop gedoopt worden; en hoe word Ik geperst, totdat het volbracht zij! c Matth. 20:22. Mark. 10:38. verwijsteksten
51 δοκεῖτε ὅτι εἰρήνην παρεγενόμην δοῦναι ἐν τῇ γῇ; οὐχί, λέγω ὑμῖν, ἀλλ’ ἢ διαμερισμόν. 51 dMeent gij dat Ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde? Neen, zeg Ik u, emaar veeleer verdeeldheid. d Matth. 10:34. e Micha 7:6. verwijsteksten
52 ἔσονται γὰρ ἀπὸ τοῦ νῦν πέντε ἐν οἴκῳ ἑνὶ διαμεμερισμένοι, τρεῖς ἐπὶ δυσί, καὶ δύο ἐπὶ τρισί. 52 Want van nu aan zullen er vijf in één huis verdeeld zijn, drie tegen twee, en twee tegen drie.
53 διαμερισθήσεται πατὴρ ἐφ’ υἱῷ, καὶ υἱὸς ἐπὶ πατρί· μήτηρ ἐπὶ θυγατρί, καὶ θυγάτηρ ἐπὶ μητρί· πενθερὰ ἐπὶ τὴν νύμφην αὐτῆς, καὶ νύμφη ἐπὶ τὴν πενθερὰν αὐτῆς. 53 De vader zal tegen den zoon verdeeld zijn, en de zoon tegen den vader; de moeder tegen de dochter, en de dochter tegen de moeder; de schoonmoeder tegen haar schoondochter, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder.
  
De tekenen der tijden
54 Ἔλεγε δὲ καὶ τοῖς ὄχλοις, Ὅταν ἴδητε τὴν νεφέλην ἀνατέλλουσαν ἀπὸ δυσμῶν, εὐθέως λέγετε Ὄμβρος ἔρχεται· καὶ γίνεται οὕτω. 54 En Hij zeide ook tot de scharen: fWanneer gij een wolk ziet opgaan van het westen, terstond zegt gijlieden: Er komt regen; en het geschiedt alzo. f Matth. 16:2. verwijsteksten
55 καὶ ὅταν νότον πνέοντα, λέγετε ὅτι Καύσων ἔσται· καὶ γίνεται. 55 En wanneer gij den zuidenwind ziet waaien, zo zegt gij: Er zal hitte zijn; en het geschiedt.
56 ὑποκριταί, τὸ πρόσωπον *τῆς γῆς καὶ τοῦ οὐρανοῦ οἴδατε δοκιμάζειν· τὸν δὲ καιρὸν τοῦτον πῶς οὐ δοκιμάζετε;
* τῆς γῆς καὶ τοῦ οὐρανοῦ St, B, Elz, M | τοῦ οὐρανοῦ καὶ τῆς γῆς Sc
56 Gij geveinsden, het aanschijn der aarde en des hemels weet gij te beproeven; en hoe beproeft gij dezen tijd niet?
57 τί δὲ καὶ ἀφ’ ἑαυτῶν οὐ κρίνετε τὸ δίκαιον; 57 En waarom oordeelt gij ook van uzelven niet hetgeen recht is?
58 ὡς γὰρ ὑπάγεις μετὰ τοῦ ἀντιδίκου σου ἐπ’ ἄρχοντα, ἐν τῇ ὁδῷ δὸς ἐργασίαν ἀπηλλάχθαι ἀπ’ αὐτοῦ· μήποτε κατασύρῃ σε πρὸς τὸν κριτήν, καὶ ὁ κριτής σε παραδῷ τῷ πράκτορι, καὶ ὁ πράκτωρ σε βάλλῃ εἰς φυλακήν. 58 gWant als gij heengaat met uw wederpartij voor de overheid, zo doe naarstigheid op den weg om van hem verlost te worden; opdat hij misschien u niet voor den rechter trekke, en de rechter u den gerechtsdienaar overlevere, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis werpe. g Spr. 25:8. Matth. 5:25. verwijsteksten
59 λέγω σοι, οὐ μὴ ἐξέλθῃς ἐκεῖθεν, ἕως οὗ καὶ τὸ ἔσχατον λεπτὸν ἀποδῷς. 59 Ik zeg u: Gij zult vandaar geenszins uitgaan, totdat gij ook het laatste penningsken betaald zult hebben.

Einde Lukas 12