Statenvertaling.nl

codex alexandrinus

Lukas 10 – Griekse tekst en Statenvertaling

Op deze pagina wordt de Griekse tekst van het Nieuwe Testament en de Statenvertaling parallel weergegeven. De Griekse tekst is de reconstructie van de door de vertalers gevolgde tekst. Deze tekst is gebaseerd op de Textus Receptus edities van de 16e en begin 17e eeuw. De verschillen tussen de belangrijkste edities van de Textus Receptus zijn in noten vermeld (zie bijvoorbeeld Matth. 1:11, 23 en 2:11).
(Afkortingen in de noten: St=Stephanus 1550, 1551, B=Beza 1565 t/m 1604, Elz=Elzevir 1624, 1633, Sc=Scrivener 1881, M=Meerderheidstekst, edd=edities, kt=kanttekening.)

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Weergave: Grieks en Statenvertaling zonder kanttekeningen
Grieks en Statenvertaling met kanttekeningen

Lukas 10

1 Christus zendt nog zeventig discipelen uit om te prediken, en onderricht hen, hoe zij zich tot de reis schikken en jegens de toehoorders gedragen zullen. 13 Dreigt de steden Chorazin, Bethsaïda en Kapernaüm, vanwege haar onbekeerlijkheid, zware straffen. 17 De zeventig komen weder en verhalen met blijdschap wat zij uitgericht hadden; welken Christus leert, waarin zij zich meest behoren te verblijden. 21 Dankt Zijn Vader, en leert van Wien de zaligmakende kennis komt. 25 Beantwoordt de vraag van een wetgeleerde, wat hij zou moeten doen om het eeuwige leven te beërven. 29 En wie zijn naaste is, met de gelijkenis van een, onder de moordenaars gevallen en van een Samaritaan geholpen. 38 Wordt van twee zusters, Martha en Maria, onthaald, en prijst de godsdienstigheid van Maria boven de zorgvuldigheid van Martha.
  
De uitzending van de zeventig
1 Μετὰ δὲ ταῦτα ἀνέδειξεν ὁ Κύριος καὶ ἑτέρους ἑβδομήκοντα, καὶ ἀπέστειλεν αὐτοὺς ἀνὰ δύο πρὸ προσώπου αὐτοῦ εἰς πᾶσαν πόλιν καὶ τόπον οὗ ἔμελλεν αὐτὸς ἔρχεσθαι. 1 EN na dezen stelde de Heere nog 1andere zeventig, en zond hen heen 2voor Zijn aangezicht, twee en twee, in iedere stad en plaats waar Hij komen zou.
1 Namelijk boven de twaalve, die Hij tot apostelen verkoren en tevoren uitgezonden had.
2 Dat is, voor Hem heen; namelijk om de Joden van Zijn toekomst te waarschuwen en tot aanneming van Hem en Zijn leer te bereiden.
   
2 ἔλεγεν οὖν πρὸς αὐτούς, Ὁ μὲν θερισμὸς πολύς, οἱ δὲ ἐργάται ὀλίγοι· δεήθητε οὖν τοῦ Κυρίου τοῦ θερισμοῦ, ὅπως ἐκβάλλῃ ἐργάτας εἰς τὸν θερισμὸν αὐτοῦ. 2 Hij zeide dan tot hen: aDe oogst is wel 3groot, maar de arbeiders zijn weinige; bdaarom, bidt den Heere des oogstes, dat Hij 4arbeiders in Zijn oogst 5uitstote.
a Matth. 9:37. Joh. 4:35. verwijsteksten
3 Gr. veel.
b 2 Thess. 3:1. verwijsteksten
4 Dat is, getrouwe leraars.
5 Gr. uitwerpe, dat is, door de kracht des Geestes daartoe willig en bekwaam gemaakt zijnde, uitzende, 2 Kor. 3:5. verwijsteksten
   
3 ὑπάγετε· ἰδού, ἐγὼ ἀποστέλλω ὑμᾶς ὡς ἄρνας ἐν μέσῳ λύκων. 3 cGaat heen; zie, Ik zend u als lammeren in het midden der wolven.
c Matth. 10:16. verwijsteksten
   
4 μὴ βαστάζετε βαλάντιον, μὴ πήραν, μηδὲ ὑποδήματα· καὶ μηδένα κατὰ τὴν ὁδὸν ἀσπάσησθε. 4 dDraagt geen buidel, noch male, noch schoenen, een 6groet niemand op den weg.
d Matth. 10:9. Mark. 6:8. Luk. 9:3; 22:35. verwijsteksten
e 2 Kon. 4:29. verwijsteksten
6 Dat is, houdt u niet op met groeten of aanspraak dergenen die u ontmoeten, maar haast u op de reis. Zie 2 Kon. 4:29. Anderszins zo weert Christus niet de burgerlijke beleefdheid in het groeten, die Hij Zelf jegens Zijn discipelen dikwijls gebruikt heeft. verwijsteksten
   
5 εἰς ἣν δ’ ἂν οἰκίαν εἰσέρχησθε, πρῶτον λέγετε, Εἰρήνη τῷ οἴκῳ τούτῳ. 5 fEn in wat huis gij zult ingaan, zegt eerst: 7Vrede zij dezen huize.
f Matth. 10:12. Mark. 6:10. verwijsteksten
7 Dat is, geluk en zaligheid. Dit is een manier van groeten bij de Joden.
   
6 καὶ ἐὰν μὲν ᾖ ἐκεῖ *ὁ υἱὸς εἰρήνης, ἐπαναπαύσεται ἐπ’ αὐτὸν ἡ εἰρήνη ὑμῶν· εἰ δὲ μήγε, ἐφ’ ὑμᾶς ἀνακάμψει.
* ὁ υἱὸς St-1551, B-edd, Elz, Sc | υἱὸς St-1550, B-edd, M
6 En indien aldaar 8een zoon des vredes is, zo zal uw vrede op hem rusten; maar indien niet, zo zal uw vrede tot u wederkeren.
8 Dat is, die door Gods genade den vrede waardig is, gelijk Matth. 10:11 verklaard wordt. Zo wordt het woord zoon dikwijls genomen. Zie 2 Sam. 12:5. Matth. 23:15. Ef. 2:3. verwijsteksten
   
7 ἐν αὐτῇ δὲ τῇ οἰκίᾳ μένετε, ἐσθίοντες καὶ πίνοντες τὰ παρ’ αὐτῶν· ἄξιος γὰρ ὁ ἐργάτης τοῦ μισθοῦ αὐτοῦ ἐστι. μὴ μεταβαίνετε ἐξ οἰκίας εἰς οἰκίαν. 7 gEn blijft in datzelve huis, etende en drinkende hetgeen van hen voorgezet wordt; hwant de arbeider is zijn loon waardig; 9gaat niet over van het ene huis in het andere huis.
g 1 Kor. 10:27. verwijsteksten
h Lev. 19:13. Deut. 24:14; 25:4. Matth. 10:10. 1 Kor. 9:4, 14. 1 Tim. 5:18. verwijsteksten
9 Namelijk om meerder gemak of beter onthaal elders te zoeken, alzo gij daar niet lang zult mogen verblijven.
   
8 καὶ εἰς ἣν δ’ ἂν πόλιν εἰσέρχησθε, καὶ δέχωνται ὑμᾶς, ἐσθίετε τὰ παρατιθέμενα ὑμῖν, 8 En in wat stad gij zult ingaan en zij u ontvangen, 10eet hetgeen ulieden voorgezet wordt.
10 Dat is, zijt daarmede tevreden.
   
9 καὶ θεραπεύετε τοὺς ἐν αὐτῇ ἀσθενεῖς, καὶ λέγετε αὐτοῖς, Ἤγγικεν ἐφ’ ὑμᾶς ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ. 9 En geneest de kranken die daarin zijn, en zegt tot hen: Het Koninkrijk Gods is nabij u gekomen.
10 εἰς ἣν δ’ ἂν πόλιν εἰσέρχησθε, καὶ μὴ δέχωνται ὑμᾶς, ἐξελθόντες εἰς τὰς πλατείας αὐτῆς εἴπατε, 10 iMaar in wat stad gij zult ingaan en zij u niet ontvangen, uitgaande op haar straten zo zegt:
i Matth. 10:14. Mark. 6:11. Luk. 9:5. verwijsteksten
   
11 Καὶ τὸν κονιορτὸν τὸν κολληθέντα ἡμῖν ἐκ τῆς πόλεως ὑμῶν ἀπομασσόμεθα ὑμῖν· πλὴν τοῦτο γινώσκετε, ὅτι ἤγγικεν ἐφ’ ὑμᾶς ἡ βασιλεία τοῦ Θεοῦ. 11 kOok het stof dat uit uw stad aan ons kleeft, 11schudden wij af op ulieden; nochtans zo weet dit, dat het Koninkrijk Gods nabij u gekomen is.
k Hand. 13:51; 18:6. verwijsteksten
11 Gr. vegen wij af. Zie de aant. op Matth. 10:14. verwijsteksten
   
12 λέγω δὲ ὑμῖν, ὅτι Σοδόμοις ἐν τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ ἀνεκτότερον ἔσται, ἢ τῇ πόλει ἐκείνῃ. 12 En Ik zeg u, dat het dien van Sódom verdraaglijker wezen zal in 12dien dag dan dezelve stad.
12 Namelijk des uitersten oordeels, gelijk te zien is vers 14. verwijsteksten
   
13 οὐαί σοι, Χωραζίν, οὐαί σοι, Βηθσαϊδά· ὅτι εἰ ἐν Τύρῳ καὶ Σιδῶνι ἐγένοντο αἱ δυνάμεις αἱ γενόμεναι ἐν ὑμῖν, πάλαι ἂν ἐν σάκκῳ καὶ σποδῷ καθήμεναι μετενόησαν. 13 Wee u, Chórazin, wee u, Bethsáïda; want zo in Tyrus en Sidon de 13krachten geschied waren die in u geschied zijn, zij zouden eertijds in zak en as zittende zich bekeerd hebben.
13 Dat is, krachtige werken of wondertekenen. Hiermede wil Christus te kennen geven, dat de hardnekkigheid van deze heidense mensen zo groot niet was als van deze Joden. Zie dergelijk Ez. 3:6, 7. verwijsteksten
   
14 πλὴν Τύρῳ καὶ Σιδῶνι ἀνεκτότερον ἔσται ἐν τῇ κρίσει, ἢ ὑμῖν. 14 Doch het zal Tyrus en Sidon verdraaglijker zijn in het oordeel dan ulieden.
15 καὶ σύ, Καπερναούμ, ἡ ἕως τοῦ οὐρανοῦ ὑψωθεῖσα, ἕως ᾅδου καταβιβασθήσῃ. 15 En gij Kapérnaüm, 14die tot den hemel toe verhoogd zijt, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden.
14 Zie Matth. 11:23. verwijsteksten
   
16 ὁ ἀκούων ὑμῶν ἐμοῦ ἀκούει· καὶ ὁ ἀθετῶν ὑμᾶς ἐμὲ ἀθετεῖ· ὁ δὲ ἐμὲ ἀθετῶν ἀθετεῖ τὸν ἀποστείλαντά με. 16 lWie u hoort, die hoort Mij; en wie u verwerpt, die verwerpt Mij; men wie Mij verwerpt, die verwerpt Dengene Die Mij gezonden heeft.
l Matth. 10:40. Mark. 9:37. Joh. 13:20. verwijsteksten
m 1 Thess. 4:8. verwijsteksten
   
17 Ὑπέστρεψαν δὲ οἱ ἑβδομήκοντα μετὰ χαρᾶς, λέγοντες, Κύριε, καὶ τὰ δαιμόνια ὑποτάσσεται ἡμῖν ἐν τῷ ὀνόματί σου. 17 En 15de zeventig zijn wedergekeerd met blijdschap, zeggende: Heere, ook de duivelen zijn ons onderworpen in Uw Naam.
15 Namelijk die van Christus uitgezonden waren, vers 1. verwijsteksten
   
18 εἶπε δὲ αὐτοῖς, Ἐθεώρουν τὸν Σατανᾶν ὡς ἀστραπὴν ἐκ τοῦ οὐρανοῦ πεσόντα. 18 En Hij zeide tot hen: nIk zag den satan 16als een bliksem 17uit den hemel 18vallen.
n Openb. 12:8, 9. verwijsteksten
16 Dat is, snellijk.
17 Dat is, uit de lucht, gelijk Matth. 6:26. Zie Ef. 6:12. verwijsteksten
18 Dat is, zijn kracht en heerschappij verliezen. Zie Openb. 12:9, enz. verwijsteksten
   
19 ἰδού, δίδωμι ὑμῖν τὴν ἐξουσίαν τοῦ πατεῖν ἐπάνω ὄφεων καὶ σκορπίων, καὶ ἐπὶ πᾶσαν τὴν δύναμιν τοῦ ἐχθροῦ· καὶ οὐδὲν ὑμᾶς οὐ μὴ *ἀδικήσει.
* ἀδικήσει B, Elz, Sc | ἀδικήσῃ St, M
19 oZie, Ik geef u de macht om 19op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht 20des vijands; en geen ding zal u enigszins 21beschadigen.
o Mark. 16:18. Hand. 28:5. verwijsteksten
19 Zie hiervan Mark. 16:18. verwijsteksten
20 Dat is, des duivels. Zie Matth. 13:39. 1 Petr. 5:8. verwijsteksten
21 Gr. verongelijken. Zie ook Openb. 6:6. verwijsteksten
   
20 πλὴν ἐν τούτῳ μὴ χαίρετε ὅτι τὰ πνεύματα ὑμῖν ὑποτάσσεται· χαίρετε δὲ μᾶλλον ὅτι τὰ ὀνόματα ὑμῶν ἐγράφη ἐν τοῖς οὐρανοῖς. 20 Doch verblijdt u daarin 22niet, dat 23de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veelmeer pdat uw namen geschreven zijn 24in de hemelen.
22 Dat is, niet zozeer; namelijk omdat de huichelaars zulks ook somwijlen hebben gedaan. Zie Matth. 7:22, 23. verwijsteksten
23 Dat is, de onreine geesten.
p Ex. 32:32. Jes. 4:3. Dan. 12:1. Filipp. 4:3. verwijsteksten
24 Namelijk in het boek des levens. Zie de verklaring daarvan Filipp. 4:3. verwijsteksten
  
Des Vaders welbehagen
21 Ἐν αὐτῇ τῇ ὥρᾳ ἠγαλλιάσατο τῷ πνεύματι ὁ Ἰησοῦς, καὶ εἶπεν, Ἐξομολογοῦμαί σοι, Πάτερ, Κύριε τοῦ οὐρανοῦ καὶ τῆς γῆς, ὅτι ἀπέκρυψας ταῦτα ἀπὸ σοφῶν καὶ συνετῶν, καὶ ἀπεκάλυψας αὐτὰ νηπίοις· ναί, ὁ Πατήρ, ὅτι οὕτως ἐγένετο εὐδοκία ἔμπροσθέν σου. 21 qTe dier ure verheugde Zich Jezus 25in den geest, en zeide: 26Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen rvoor de 27wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den 28kinderkens geopenbaard; ja 29Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U.
q Matth. 11:25. verwijsteksten
25 Dat is, innerlijk en van harte.
26 Gr. Ik belijd.
r Job 5:12. Jes. 29:14. 1 Kor. 1:19; 2:7, 8. 2 Kor. 3:14. verwijsteksten
27 Namelijk dezer wereld, 1 Kor. 1:26. verwijsteksten
28 Dat is, den verachten en kleinen naar de wereld; of: den geringen van verstand en wetenschap, 1 Kor. 1:27. verwijsteksten
29 Namelijk zo hebt Gij gedaan.
   
22 *πάντα παρεδόθη μοι ὑπὸ τοῦ Πατρός μου· καὶ οὐδεὶς γινώσκει τίς ἐστιν ὁ Υἱός, εἰ μὴ ὁ Πατήρ, καὶ τίς ἐστιν ὁ Πατήρ, εἰ μὴ ὁ Υἱός, καὶ ᾧ ἐὰν βούληται ὁ Υἱὸς ἀποκαλύψαι.
* πάντα B, Elz, Sc | καὶ στραφεὶς πρὸς τοὺς μαθητὰς εἶπεν, πάντα St, M
22 30sAlle dingen zijn Mij van Mijn Vader overgegeven; en niemand weet wie de Zoon is dan de Vader, en wie de Vader is dan de Zoon, en tdien het de Zoon zal willen 31openbaren.
30 Dat is, de macht over alle dingen in hemel en op aarde. Zie Matth. 28:18. verwijsteksten
s Ps. 8:7. Joh. 3:35; 17:2. 1 Kor. 15:27. Filipp. 2:10. Hebr. 2:8. verwijsteksten
t Joh. 1:18; 6:44, 46. verwijsteksten
31 Namelijk door Zijn Woord en Geest, 1 Kor. 2:11, 12. verwijsteksten
   
23 καὶ στραφεὶς πρὸς τοὺς μαθητὰς κατ’ ἰδίαν εἶπε, Μακάριοι οἱ ὀφθαλμοὶ οἱ βλέποντες ἃ βλέπετε. 23 En Zich kerende naar de discipelen, zeide Hij tot hen alleen: vZalig zijn de ogen die zien 32hetgeen gij ziet.
v Matth. 13:16. verwijsteksten
32 Namelijk den Christus of Messias in het vlees nu geopenbaard en Zijn ambt bedienende, Joh. 8:56. Hand. 2:25. 1 Petr. 1:8, enz. verwijsteksten
   
24 λέγω γὰρ ὑμῖν, ὅτι πολλοὶ προφῆται καὶ βασιλεῖς ἠθέλησαν ἰδεῖν ἃ ὑμεῖς βλέπετε, καὶ οὐκ εἶδον· καὶ ἀκοῦσαι ἃ ἀκούετε, καὶ οὐκ ἤκουσαν. 24 xWant Ik zeg u, dat vele profeten en koningen 33hebben begeerd te zien hetgeen gij ziet, en hebben het niet gezien; en te horen hetgeen gij hoort, en hebben het niet gehoord.
x 1 Petr. 1:10. verwijsteksten
33 Gr. hebben willen zien.
  
De barmhartige Samaritaan
25 Καὶ ἰδού, νομικός τις ἀνέστη, ἐκπειράζων αὐτόν, καὶ λέγων, Διδάσκαλε, τί ποιήσας ζωὴν αἰώνιον κληρονομήσω; 25 En zie, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?
26 ὁ δὲ εἶπε πρὸς αὐτόν, Ἐν τῷ νόμῳ τί γέγραπται; πῶς ἀναγινώσκεις; 26 En Hij zeide tot hem: Wat is in de wet geschreven? Hoe leest gij?
27 ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν, Ἀγαπήσεις Κύριον τὸν Θεόν σου, ἐξ ὅλης τῆς καρδίας σου, καὶ ἐξ ὅλης τῆς ψυχῆς σου, καὶ ἐξ ὅλης τῆς ἰσχύος σου, καὶ ἐξ ὅλης τῆς διανοίας σου· καὶ τὸν πλησίον σου ὡς σεαυτόν. 27 En hij antwoordende zeide: yGij zult den Heere uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw kracht en uit geheel uw verstand; zen uw naaste als uzelven.
y Deut. 6:5; 10:12; 30:6. verwijsteksten
z Lev. 19:18. Rom. 13:9. Gal. 5:14. Jak. 2:8. verwijsteksten
   
28 εἶπε δὲ αὐτῷ, Ὀρθῶς ἀπεκρίθης· τοῦτο ποίει, καὶ ζήσῃ. 28 En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geantwoord; doe dat en gij zult 34leven.
34 Namelijk eeuwiglijk, gelijk hij gevraagd had, vers 25. Dit zegt Christus, niet dat iemand de wet volkomenlijk kan onderhouden en alzo het eeuwige leven beërven, maar om hem door de wet te brengen tot kennis van zijn onvolmaaktheid, Gal. 3:18, 24. verwijsteksten
   
29 ὁ δὲ θέλων δικαιοῦν ἑαυτὸν εἶπε πρὸς τὸν Ἰησοῦν, Καὶ τίς ἐστί μου πλησίον; 29 Maar hij willende 35zichzelven rechtvaardigen, zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste?
35 Dat is, zichzelven voor rechtvaardig uitgeven; gelijk Luk. 18:9. verwijsteksten
   
30 ὑπολαβὼν δὲ ὁ Ἰησοῦς εἶπεν, Ἄνθρωπός τις κατέβαινεν ἀπὸ Ἱερουσαλὴμ εἰς Ἰεριχώ, καὶ λῃσταῖς περιέπεσεν, οἳ καὶ ἐκδύσαντες αὐτὸν καὶ πληγὰς ἐπιθέντες ἀπῆλθον, ἀφέντες ἡμιθανῆ τυγχάνοντα. 30 En Jezus antwoordende zeide: Een zeker mens 36kwam af van Jeruzalem naar Jericho, en viel onder de 37moordenaars, welke hem ook uitgetogen en daartoe zware 38slagen gegeven hebbende, heengingen, en lieten hem halfdood liggen.
36 Namelijk overmits Jeruzalem omhoog gelegen was op bergen, Ps. 125:1. Zodat degenen die naar Jeruzalem reisden, gezegd worden op te gaan, en die vandaar reisden, af te komen. verwijsteksten
37 Gr. straatschenders, rovers.
38 Of: wonden.
   
31 κατὰ συγκυρίαν δὲ ἱερεύς τις κατέβαινεν ἐν τῇ ὁδῷ ἐκείνῃ· καὶ ἰδὼν αὐτὸν ἀντιπαρῆλθεν. 31 En 39bijgeval kwam een zeker priester denzelven weg af, en hem ziende, ging hij tegenover hem voorbij.
39 Dat is, zonder voorbedachtheid, namelijk ten aanzien van deze mensen. Want anderszins ten aanzien van de voorzienigheid Gods geschiedt er niets bijgeval, Matth. 10:29, 30. verwijsteksten
   
32 ὁμοίως δὲ καὶ Λευΐτης γενόμενος κατὰ τὸν τόπον ἐλθὼν καὶ ἰδὼν ἀντιπαρῆλθε. 32 En desgelijks ook een Leviet, als hij was bij die plaats, kwam hij en zag hem, en ging tegenover hem voorbij.
33 Σαμαρείτης δέ τις ὁδεύων ἦλθε κατ’ αὐτόν, καὶ ἰδὼν αὐτὸν ἐσπλαγχνίσθη, 33 Maar een zekere 40Samaritaan, reizende, kwam omtrent hem, en hem ziende, werd hij met innerlijke ontferming bewogen.
40 Welke Samaritanen anderszins van de Joden voor vijanden gehouden werden, Joh. 4:9. Waarvan zie de oorzaak Luk. 9:53. verwijsteksten
   
34 καὶ προσελθὼν κατέδησε τὰ τραύματα αὐτοῦ, ἐπιχέων ἔλαιον καὶ οἶνον· ἐπιβιβάσας δὲ αὐτὸν ἐπὶ τὸ ἴδιον κτῆνος, ἤγαγεν αὐτὸν εἰς πανδοχεῖον, καὶ ἐπεμελήθη αὐτοῦ. 34 En hij tot hem gaande, verbond zijn wonden, gietende daarin olie en wijn; en hem heffende op zijn eigen beest, voerde hem in de herberg en verzorgde hem.
35 καὶ ἐπὶ τὴν αὔριον ἐξελθών, ἐκβαλὼν δύο δηνάρια ἔδωκε τῷ πανδοχεῖ, καὶ εἶπεν αὐτῷ, Ἐπιμελήθητι αὐτοῦ· καὶ ὅ τι ἂν προσδαπανήσῃς, ἐγὼ ἐν τῷ ἐπανέρχεσθαί με ἀποδώσω σοι. 35 En des anderen daags weggaande, langde hij twee 41penningen uit, en gaf ze den waard, en zeide tot hem: Draag zorg voor hem; en zo wat gij meer aan hem ten koste zult leggen, dat zal ik u wedergeven als ik wederkom.
41 Gr. denarii, waarvan zie de waarde Matth. 18:28. verwijsteksten
   
36 τίς οὖν τούτων τῶν τριῶν δοκεῖ σοι πλησίον γεγονέναι τοῦ ἐμπεσόντος εἰς τοὺς λῃστάς; 36 Wie dan van deze drie dunkt u de 42naaste geweest te zijn desgenen die onder de moordenaars gevallen was?
42 Dat is, die den plicht eens naasten bewezen heeft.
   
37 ὁ δὲ εἶπεν, Ὁ ποιήσας τὸ ἔλεος μετ’ αὐτοῦ. εἶπεν οὖν αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς, Πορεύου, καὶ σὺ ποίει ὁμοίως. 37 En hij zeide: Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft. Zo zeide dan Jezus tot hem: Ga heen en doe gij desgelijks.
  
Maria en Martha
38 Ἐγένετο δὲ ἐν τῷ πορεύεσθαι αὐτούς, καὶ αὐτὸς εἰσῆλθεν εἰς κώμην τινά· γυνὴ δέ τις ὀνόματι Μάρθα ὑπεδέξατο αὐτὸν εἰς τὸν οἶκον αὐτῆς. 38 En het geschiedde als zij reisden, dat Hij kwam in een 43vlek; en een zekere vrouw, met name Martha, ontving Hem in haar huis.
43 Namelijk Bethanië. Zie Joh. 11:1. verwijsteksten
   
39 καὶ τῇδε ἦν ἀδελφὴ καλουμένη Μαρία, ἣ καὶ παρακαθίσασα παρὰ τοὺς πόδας τοῦ Ἰησοῦ ἤκουε τὸν λόγον αὐτοῦ. 39 En deze had een zuster, genaamd Maria, welke 44ook azittende aan de voeten van Jezus, Zijn woord hoorde.
44 Namelijk onder andere toehoorders.
a Hand. 22:3. verwijsteksten
   
40 ἡ δὲ Μάρθα περιεσπᾶτο περὶ πολλὴν διακονίαν· ἐπιστᾶσα δὲ εἶπε, Κύριε, οὐ μέλει σοι ὅτι ἡ ἀδελφή μου μόνην με κατέλιπε διακονεῖν; εἰπὲ οὖν αὐτῇ ἵνα μοι συναντιλάβηται. 40 Doch Martha was zeer bezig 45met veel dienen, en daarbij komende zeide zij: Heere, trekt Gij U dat niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg dan haar, 46dat zij mij helpe.
45 Namelijk om den maaltijd toe te bereiden, gelijk Matth. 8:15. verwijsteksten
46 Gr. dat zij het met en nevens mij aanneme.
   
41 ἀποκριθεὶς δὲ εἶπεν αὐτῇ ὁ Ἰησοῦς, Μάρθα, Μάρθα, μεριμνᾷς καὶ τυρβάζῃ περὶ πολλά· 41 En Jezus antwoordende zeide tot haar: Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen;
42 ἑνὸς δέ ἐστι χρεία· Μαρία δὲ τὴν ἀγαθὴν μερίδα ἐξελέξατο, ἥτις οὐκ ἀφαιρεθήσεται ἀπ’ αὐτῆς. 42 Maar 47één ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, bhetwelk van haar niet zal weggenomen worden.
47 Namelijk het geestelijke vóór alles te bezorgen, Ps. 27:4. Matth. 6:33. verwijsteksten
b Ps. 27:4. verwijsteksten

Einde Lukas 10